112. Kalypso.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
< de afbeelding wordt onderaan vergroot weergegeven.
Is er ooit iets ontsnapt aan het alziende oog van de zonnegod? Het vergrijp door Odysseus' mannen gepleegd, was hem natuurlijk niet ontgaan. Hij haastte zich naar de Olympos en sprak er deze woorden:
- Almachtige Zeus, mij werd groot onrecht aangedaan. Ik verlang van u dat gij deze dieven en moordenaars zwaar straft voor dit vergrijp. Richt hen ten gronde, laat hen ten onder gaan op zee, zorg ervoor dat niet één van hen zijn vaderland bereikt. Als gij niet aan deze wens voldoet, zal ik mij definitief in de onderwereld vestigen om daar mijn licht te laten schijnen: dan zullen hemel en aarde te eeuwigen dage in duisternis gehuld zijn!
Zeus dacht er niet aan om tegen het ultimatum van Helios in te gaan. Zonder aarzelen slingerde hij zijn bliksem naar het schip van Odysseus. Het schip brak in stukken en met de bemanning verdween het in de kolkende zee. Allen kwamen om, behalve Odysseus. Hij had zich vastgeklampt aan een paar stukken van de mast en op die manier hield hij zich drijvende. Met een touw dat aan een van de stukken vast zat, bond hij ze aan elkaar tot een soort vlot. Achttien dagen lang zwalpte hij aldus rond. Uitgeput door honger en dorst, het lichaam bedekt met pijnlijke wonden, de totale ineenstorting nabij, richtte hij zich verwijtend tot de goden:
- Waarom, o, machtige goden, laat gij mij op deze erbarmelijke wijze aan mijn einde komen? Verdiende ik het niet om, zoals de grote Herakles, een eervolle dood te sterven op het slagveld van Troje?
Pas had hij deze woorden uitgesproken of hij zag land voor zich opdoemen: hij dreef er recht op af. Toen begaven zijn krachten het. Bewusteloos spoelde hij aan op Ogygia, een klein eiland, dat een paar kilometer ten noordwesten van Malta ligt en dat nu Gozo wordt genoemd.
Toen hij weer tot bewustzijn terugkeerde, lag hij in een zacht ledikant in een goed verlichte kamer. Hij keek in de donkere ogen van een wondermooie vrouw. Ze had zijn wonden verzorgd en liefdevol stond ze over hem heen gebogen. Ze liet haar zachte handen glijden over zijn stoere borst en schouders. Ze lachte hem zo verleidelijk toe, haar figuur was zo volmaakt, haar gebronzeerde huid zo glanzend. Een godin kan niet mooier zijn, flitste het door Odysseus hoofd. Haar stem klonk als een hemelse melodie in zijn oren:
- Wie zijt gij, edele vreemdeling, die de goden mij zenden?
- Ik ben Odysseus, koning van Ithaka. Ik ben op terugreis naar mijn vaderland. Tien lange jaren heb ik voor de poorten van Troje gevochten. Zeer vele Griekse strijders zijn gesneuveld, maar uiteindelijk hebben wij met list de stad veroverd. Degenen die de oorlog overleefd hebben, zijn voorzeker reeds lang terug in hun geboorteland. Maar de goden, en in t bijzonder Poseidon, hebben het niet op mij begrepen. Reeds vele maanden dool ik rond op zee. Al mijn vrienden zijn omgekomen. Maar wie zijt gij? Vergis ik mij als ik denk dat gij van goddelijken bloede zijt?
- Ik ben Kalypso, dochter van de grote Okeanos. Weet dat gij hier in goede handen zijt. Mijn dienaressen zullen u rijkelijk voorzien van spijs en drank. Ikzelf zal u met mijn lichaam verwarmen.
Ze vleide zich teder tegen Odysseus aan en drukte een warme kus op zijn lippen. Odysseus sloot de ogen en even vergat hij zijn vrouw die op hem wachtte. En hij gaf zich helemaal over aan de goddelijke nimf: dagen, weken, maanden lang
Zes maanden verstreken, tot het heimwee begon te knagen.
- Laat mij van hier vertrekken, zo sprak Odysseus, want het verlangen naar vrouw en kind verteert mijn ziel.
Maar Kalypso was niet zinnens haar geliefde te laten vertrekken:
- Hebt gij het dan niet naar uw zin bij mij? Nimmer zal uw vrouw u zoveel liefde kunnen geven als ik. Ze zal nu wel een oude vrouw geworden zijn
- Maar ook ik ben ouder geworden, antwoordde Odysseus.
- Blijf bij me, liefste onder alle mannen, en ik beloof je de onsterfelijkheid alsook de eeuwige jeugd.
- Bij mijn afscheid heb ik mijn vrouw eeuwige trouw beloofd!
- Vergeet het! Na al die jaren is zij u vast en zeker vergeten. Reeds lang heeft een ander uw plaats ingenomen in haar hart en op de troon van Ithaka. Het is daarenboven niet de wil van de goden dat gij uw vaderland nog terugziet. Wees verstandig, Odysseus, en blijf bij mij. Laat mij u voor altijd koesteren en liefhebben. Laten wij samen eer bewijzen aan Aphrodite
tot in eeuwigheid.
Met bedrukt hart begaf Odysseus zich naar het strand. Op een rots zat hij voor zich uit te turen, urenlang: ver weg over de zee zat Penelope op hem te wachten

|