108. Skylla en Charibdis.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
< deze tekening (van Jan bauwens) wordt onderaan vergroot weergegeven.
s Anderendaags zagen zij de twee rotsklippen opdagen, waar zij tussendoor dienden te varen. De ene was zeer hoog en haar top was in donkere wolken gehuld. In een uitholling van die rots leefde het vreselijke monster Skylla: een vrouwenlichaam waarop zes bloeddorstige hondenkoppen waren vastgegroeid. Zij was een dochter van de zeegoden Phorkys en Keto en derhalve een zuster van de Gorgonen en de Graien (zie verhaal nr. 23) en ook van de honderdkoppige slang Ladon (zie verhaal nr. 57).
De andere rots was lager en aan de voet van die rots stond een loverrijke boom. In de schaduw van die boom huisde Charibdis, die een dochter was van Poseidon en Gaia. Charibdis was nog gevaarlijker dan Skylla. Elk schip dat te dicht in haar buurt kwam, werd als in een draaikolk verzwolgen in de diepten van de zee.
In de greep van Charibdis komen, zou het definitieve einde betekenen. Zich daarvan welbewust, hielden Odysseus en zijn twaalf overgebleven makkers de draaikolk op een redelijke afstand. Daardoor kwamen ze te dicht bij de andere rots, precies binnen het bereik van Skylla. Vervaarlijk boog het monster zich voorover naar de dertienkoppige bemanning. En van de mannen werden er zes gegrepen, één door elk van de zes opengesperde muilen. Hun hoofden werden te pletter geslagen tegen de rots, waarna hun lichamen verscheurd werden en verslonden. Een afschuwelijker schouwspel kan men zich nauwelijks voorstellen!
Het duurde nog zes dagen voor Odysseus en zijn zes overgebleven gezellen weer land in zicht kregen. Het land dat ze zagen was Trinakria, het eiland van de zonnegod Helios. Hier graasden de heilige kudden: runderen en schapen. Men beweert dat hier uitsluitend vrouwelijke dieren waren en dat zij zich dus niet konden voortplanten kunstmatige inseminatie was toen nog niet uitgevonden
De dieren beschikten over de goddelijke eigenschap van de eeuwige jeugd en daardoor was hun voortbestaan niettemin verzekerd, tenminste als niemand zo vermetel zou zijn hen te doden. Hoeft het verwondering te wekken dat zowel Teiresias als Kirke, Odysseus op het hart gedrukt hadden zich de woede van de zonnegod niet op de hals te halen door zich aan zijn kudde te vergrijpen, indien zij tenminste heelhuids hun vaderland wensten terug te zien?
De mannen wilden niets liever dan voet aan wal zetten op Trinakria, hoezeer Odysseus hen dit ook uit het hoofd trachtte te praten. Hij was bang dat zijn mannen de wijze raad in de wind zouden slaan. Hij stelde voor het eiland links te laten liggen en door te varen naar een ander land: Kirke had hen immers heel wat proviand meegegeven en er was nog genoeg over voor verscheidene dagen. Maar de mannen weigerden op dat voorstel in te gaan. Ze waren immers aan rust toe door de emoties en de inspanningen van de laatste dagen. En zo kwam het dat Odysseus hen niet kon verhinderen het eiland van de zonnegod te betreden

|