92. Rouwen om twee helden.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
< deze tekening van Jan Bauwens wordt onderaan vergroot weergegeven
De woorden die Achilles tot zijn dode vriend gesproken had (zie verhaal nr. 91) vervulden Zeus met afschuw. Het lichaam van Trojes grootste held door de honden laten verscheuren, dat kon de oppergod niet laten geschieden! Hij riep zijn zoon Hermes bij zich en sprak tot hem:
- Begeef u aanstonds naar Troje, naar het paleis van koning Priamos. Vraag hem een wagen vol te laden met kostbare geschenken en die persoonlijk naar Achilles te brengen. Vraag hem ook vóór Achilles neer te knielen en hem te smeken het lichaam van zijn zoon Hektor terug te geven. Ik ben er zeker van dat Achilles bij het aanschouwen van de zwaar beproefde koning, met weemoed aan zijn eigen vader zal denken, wetende dat die weldra ook om zijn zoon zal rouwen. In ieder mens schuilt immers een hart dat niet ongevoelig is.
En Priamos begaf zich naar Achilles, met een karrevracht kostbaarheden. Hij knielde neer vóór de moordenaar van zijn zoon, hoe zwaar hem dat ook viel, hij kustte diens voeten en smeekte hem Hektors lijk terug te schenken, opdat de Trojanen op een waardige wijze afscheid zouden kunnen nemen van hun grootste held.
Achilles bleek inderdaad niet ongevoelig te zijn voor zoveel verdriet en zoveel nederigheid. Hij voelde medelijden en sympathie voor de oude koning. Zeg mij hoeveel dagen gij nodig denkt te hebben om de rouwplechtigheden te organiseren, sprak Achilles, en laten wij zolang de wapenstilstand afkondigen.
Achilles gaf zijn onderdanen opdracht het lichaam van Hektor te balsemen, het in zijde te wikkelen en het aan de vader terug te geven. En wonder boven wonder, het lichaam bleek geheel onbeschadigd te zijn, ondanks de zeven rondjes rond de burcht (zie verhaal nr. 91): daar had Zeus voor gezorgd!...
De wapenstilstand duurde negen dagen. Dit liet de Trojanen toe rouwplechtigheden te organiseren voor de gesneuvelde Hektor. Terzelfdertijd organiseerde Achilles op het strand rouwspelen ter ere van zijn vriend Patroklos. Deze spelen bestonden uit paardenrennen, boksen, worstelen, hardlopen, spiegelgevecht (d.i. een tweegevecht met harnas, schild en lans), diskuswerpen, boogschieten en speerwerpen, in deze volgorde. Hoe het er aan toeging bij de loopwedstrijd, wordt op een treffende wijze beschreven door een auteur uit de Griekse oudheid (cf. mijn boek Grijslokes Olympiade, 1997, pag. 10):
Achilles bepaalde zelf de prijzen. Voor de eerste was er een kostelijk en kunstig bewerkt zilveren mengvat dat zes maten wijn kon bevatten. Voor de tweede een koe, groot en log. Voor de derde een half talent goud. Er waren drie kandidaten. Eerst was er Ajax, de Snelle, zoon van Oileus. Dan was er Odysseus, sluw en doortrapt. Tenslotte de jonge en vlugge Antilochus, zoon van Nestor. Van bij de start nam Ajax de leiding, maar Odysseus volgde hem van zo nabij dat hij zijn voeten zette in Ajax voetsporen vooraleer deze zich weer met zand hadden gevuld. Ajax voelde de adem van Odysseus in zijn nek. Het hele Griekse leger of wat er nog van overbleef
juichte toe. Toen de eindspurt werd ingezet bad de sluwe en listenrijke maar toch ook onverschrokken Odysseus in stilte tot Athena: Hoor mij, godin, en kom als een krachtige hulp voor mijn voeten. En Athena verhoorde zijn smeekbede en maakte zijn leden lenig. En toen zij op de eindmeet toe gingen springen, gleed Ajax uit op de mest van de koeien die Achilles ter ere van Patroklos geofferd had. Zo kwam de doortrapte Odysseus als eerste over de eindmeet en pakte het mengvat. Ajax pakte de koe en zei: Athena, die Odysseus al zo vaak heeft geholpen, heeft mij doen vallen. Iedereen moest hartelijk lachen om hem, want Ajax had de neus en de mond vol rundermest. De jonge Antilochus, die als derde en laatste over de eindmeet gekomen was, zei: De goden verlenen eer aan de ouderen. Tegen Odysseus winnen vermag niemand, tenzij Achilles, de Snelvoet. Hierop zei Achilles: Zeker niet zal deze lof, Antilochus, door u gezegd zijn zonder beloning! Een half talent goud zal ik er nog bijdoen. Antilochus aanvaardde het goud in dank

|