86. De tweestrijd.
< tekening van Jan Bauwens, naar een Grieks beeld < de tekening is onderaan vergroot weergegeven
Het eerste wapengekletter klonk over de vlakte. Menelaos die bij de Grieken in de voorste gelederen streed, ontwaarde plots in het kamp van de vijand, de gehate Paris, de breker van zijn echtelijk geluk, de veroorzaker van deze oorlog. Als een ontketende stormde Menelaos op Paris af. Deze laatste, plots bevangen door een panische angst, trok zich ijlings terug in de achterste gelederen. Dit had Hektor, de bevelvoerder van de Trojanen, gemerkt. Hij ging zijn broeder achterna, greep hem bij de schouders, schudde hem door elkaar en verweet hem zijn lafheid. Hij slingerde Paris het ongehoorde van zijn handelwijze in het gezicht: de anderen voor hem laten vechten, terwijl hijzelf toch de oorzaak was van deze oorlog! En plots vermande Paris zich. Ik zal dapper zijn, zo sprak hij. Deze oorlog gaat alleen mij en Menelaos aan. Daarom ben ik bereid met hem te duelleren. Ga met dit voorstel naar de tegenstander: dat wie van ons beiden overwint, Helena krijgt toegewezen en alle schatten, door de Grieken buitgemaakt. Dit alles om verder onnodig bloedvergieten te vermijden. Nu stormde Hektor weer naar voor. Zwaaiend met twee geheven speren hoog in de lucht liet hij zijn stem schallen over het strijdperk: Waren de Grieken het eens met het voorstel? Menelaos verklaarde zich onmiddellijk bereid en zo ook de Griekse legerleiding.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
De twee strijders stelden zich op, dertig voet van elkander verwijderd. Allen keken met spanning toe. Boven op de burcht stond Helena, om wie dit alles begonnen was. Naast haar de oude grijze koning van Troje, Priamos, de vader van Hektor en Paris en van zoveel voortreffelijke zonen en dochters. Er werd geloot voor wie het eerst de speer mocht werpen. Paris. Zijn speer ketste af op het schild van zijn tegenstander. De speer van Menelaos doorboorde Paris schild en kleed. Beiden waren nog ongedeerd. Nu kwam Menelaos aangestormd. Met zijn eigen zwaard sloeg hij dat van Paris uit diens handen en beukte daarna in op de helm van de Trojaan, doch zijn zwaard brak in twee. Met beide handen greep hij daarna de vijand bij de helm en sleurde hem een eind verder over de vlakte. Zeker zou Paris gewurgd zijn door de helmriem, als niet de godin Aphrodite in hoogsteigen persoon zich met de strijd was komen bemoeien. Zij zorgde ervoor dat de riem brak en ze hulde haar lieveling in een wolk van stof. Even later was Paris verdwenen. Aphrodite had hem van een gewisse dood gered. Maar iedereen had kunnen zien dat Menelaos de meerdere was. Hij stond daar nu met enkel de lege helm in de hand, sakkerend omdat zijn tegenstander verdwenen was: hoe gaarne had hij hem niet afgemaakt in het aanschijn van zovele Grieken en Trojanen en vooral
in het aanschijn van Helena. Huiveringen doortrilden haar lichaam nu ze het had meegemaakt hoe haar minnaar het onderspit had moeten delven tegenover haar stoere dappere echtgenoot. Waarom, begon ze zich af te vragen, had ze hém verlaten voor die slappeling?
De Grieken eisten nu de overwinning op. Dit had het einde van de oorlog en van veel bloedvergieten kunnen betekenen, maar het zou allemaal anders lopen

|