107. De Sirenen.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
< tekening (van Jan Bauwens, naar een schilderij van Leighton), onderaan vergroot weergegeven; de andere tekeningen zijn eveneens van Jan Bauwens
Op een waardige wijze hadden Odysseus en zijn vrienden afscheid genomen van Kirke en dat stemde de goden blijkbaar gunstig. Op een kalme zee voer hun schip in zuidelijke richting, voortgedreven door een rustige noordenwind. De raadgevingen van Kirke indachtig, stopte Odysseus de oren van de mannen dicht met de was die de godin hen had meegegeven. Zelf was hij echter dermate benieuwd om de hemelse gezangen van de Sirenen te aanhoren dat hij het vertikte zijn eigen oren dicht te stoppen. Maar omdat hij vreesde te zullen bezwijken bij het aanhoren van de heerlijke smachtende stemmen van die lieve wezens, gebood hij zijn mannen hem met een stevig touw vast te binden aan de mast van het schip. In geen geval mochten zij het touw losmaken: als hij hen erom zou verzoeken, dienden ze het integendeel nog steviger aan te sjorren.
Er kwam een vredige rust over Odysseus. Vastgebonden aan de mast dommelde hij langzaam in en droomde van drie Sirenen, die als prille tedere maagden het schip beklommen. Eén voor één drukten ze hun zachte lichamen tegen het zijne en fluisterden zoete lieve woorden in zijn oor. En plots veranderde het gefluister in een gezang, dat van ver buiten het schip op hem af kwam. Odysseus schoot wakker. In de verte hoorde hij klaar en duidelijk meisjesstemmen: een heerlijke meeslepende melodie. Hij spitste zijn oren en naarmate het schip verder voer werden de klanken duidelijker en hij kon ook de woorden verstaan. Die woorden, zoeter dan de zoetste nectar, vervulden zijn hart met een onwezenlijk gevoel. Hij wilde naar hen toe, naar de bezitsters van die overheerlijke stemmen, die zijn lichaam doorzinderden met een ongekend genot:
O onverschrokken Odysseus,
O machtige held van Troje,
Kom tot ons,
Laat ons uw zongebruind en krachtig gespierd lichaam verwennen,
Laat ons u beroeren met onze zachte warme lijven,
Laat ons toe uw hart te vertederen
Met gezangen over uw geliefde Ithaca,
Waar gij zo naar verlangt
Met hart en ziel
Het zwoele gezang van de Sirenen bracht zijn zinnen in de war. Hij schreeuwde zijn mannen toe dat ze hem moesten losmaken, maar ze hoorden hem niet. Toen hij echter met hoofdgebaren te kennen gaf dat hij aan land wilde gaan, kwamen zij naar hem toe en bonden hem nog steviger vast. Ze lieten Odysseus nog een hele tijd wild te keer gaan, tot hij stil bleef en niet langer meer poogde zich los te rukken. Dan haalden zij de was uit hun oren en maakten hun meester los. Het gezang was niet meer te horen. Het schip zette nu zijn rustige koers verder in de richting van Skylla en Charibdis. Naar sommigen beweren, zouden de Sirenen zichzelf, na dit voorval, van het leven beroofd hebben.


|