Als er iets is wat echt bijzonder belangrijk is in crisistijden, dan
is het zeker een goede communicatie.
Dat is onlangs nog pijnlijk gebleken bij de communicatieflater rond de
toegang tot de woonzorgcentra: "Vanaf nu
mag het weer, zei de federale regering. "Nee, het mag natuurlijk nog niet", zei de Vlaamse regering. "Wij weten nergens van", zei de sector
zelf.
En later nog een keer bij de "duidelijke"
communicatie rond de doe-het-zelf-zaken die in de ene provincie open mochten en
in een andere dan weer niet. Zoals onze onovertroffen Minister van Binnenlandse
Zaken het formuleerde: "De regels zijn
volkomen duidelijk. Er is géén onduidelijkheid! Er is duidelijkheid voor wie de
duidelijkheid wil accepteren."
Een verfwinkel die ook ladders verkoopt om het plafond te kunnen
verven, die mag open; een verfwinkel die alléén maar verf en borstels verkoopt,
die blijft dicht. Dat is toch duidelijk? Is dat nu zo moeilijk?
Eén van de basisregels voor een goede communicatie, is dat we allemaal
dezelfde taal spreken: een universele taal, een wereldtaal.
En ik heb het gevoel dat deze corona-crisis ons daarbij helpt. Dat
deze moeilijke tijden de mensen ertoe aan zet om zich in te spannen om allemaal
dezelfde taal, die wereldtaal, te
spreken. Het is in elk geval zo dat ik bij mijn wandelingen door het mooie
Merelbeke in het weekend meer en meer fietsers ontmoet die ik onder elkaar
West-Vlaams hoor spreken. Geen onverstaanbaar Merelbeeks, geen Gents dialect
dat niemand kan begrijpen. Maar wél West-Vlaams. Vermits het dikwijls gaat om
oudere dames, vermoed ik dat die niet vanuit het verre Westen naar Merelbeke
zijn komen fietsen. Het moeten dus "locals"
zijn. Plaatselijke bewoners, die begrepen hebben dat we enkel uit deze crisis
zullen raken als we allemaal dezelfde taal spreken. En welke taal heeft nu
eenmaal de grootste verspreiding, het meest universele karakter? Juist: het
West-Vlaams.
Zo is er in Frankrijk een dorpje dat "Taloire" heet. En een ander dorpje heet, minder onschuldig, "Quissac". Je kan in Frankrijk ook auto's
huren bij de firma "Min gat". In
Italië kan je snacks krijgen als je vraagt naar "E da bere". In Turkije zijn ze ook al voor een deel overgeschakeld:
daar kan je bij de fijne vleeswaren kiezen voor "şarküteri". In Zweden hebben ze de brandblusapparaten al aangepast,
en daar komt nu "skum" uit. En je kan
er gaan eten in een "restaurang". In
Noorwegen kan je voor je schoenen terecht in de "skomakeri". Er is daar ook een dorp dat "Skibotn" heet. Voor de liefhebbers van ijs, kan je in de
Scandinavische wereld ook in het West-Vlaams terecht: "Iskrem". In Finland hebben ze dan weer lekkere "Suklamousse", en in Duitsland heerlijke "rosinenstuten". En in Griekenland
weten ze al dat "carroten" goed zijn
voor wie veel in de zon wil zitten. In Mallorca hebben ze zowaar een
kledingwinkel voor "Zwinz". Zelfs aan
de overkant van de oceaan kennen ze hun West-Vlaams. Als je bijvoorbeeld in New
York wil gaan shoppen, kan je altijd, zoals Will Tura, langs gaan bij "Mo vint".
Kortom: waar je ook komt in de wereld, er is één taal die overal
opduikt en die overal begrepen wordt.
Het valt trouwens op hoeveel West-Vlaamse woorden ook al in het Engels
overgenomen zijn, al is de link met de moedertaal ondertussen verloren gegaan: "tit", "noise", "hunter", "boy", "dust", om er maar enkele te noemen.
Ik begrijp dat het West-Vlaams nu nog niet zo evident is voor iedere
wereldburger, maar je kan het op een fijne manier aanleren door het
Corona-liedje waarvoor ik eerder al via Facebook reclame heb gemaakt:
Veel luisterplezier alvast.
En denk eraan: kennis van de enige echte universele taal kan de wereld
van de ondergang redden!
|