In de sfeer van Kerstmis heb ik een kort verhaaltje geschreven.
Het is géén grappig stukje en het is ook geen bijtend-sarcastisch
stukje, zoals de meeste van mijn blog-bijdragen. Maar het is wél een soort
aanklacht tegen het groeiend egocentrisme dat ons allemaal dreigt te besmetten.Het zal later ook opgenomen worden in een tweede verhalenbundel, waar
ik probeer aan verder te werken. En voor wie niet kan wachten, mijn eerste
bundel (Boterhammen met Chocopasta) is nog altijd als E-book te
verkrijgen bij bol.com:
Er was eens een man die
bijzonder ongelukkig was over hoe zijn leven verliep. Hij werkte elke dag
keihard en hij deed er alles aan om vooruit te komen in het leven. Maar het
leek allemaal niet veel op te leveren. En zo zag hij met lede ogen hoe zijn
buurman met een dikke Porsche rond reed, terwijl hij zich geen Porsche kon
permitteren om mee te pronken. De man vond het leven bijzonder onrechtvaardig
en hard, en beklaagde zich veelvuldig omdat hij zó slecht beloond werd voor
zijn inspanningen. Hij kon de gedachte aan zó veel onrecht dat hem overkwam op
den duur helemaal niet meer loslaten, en werd met de dag nóg ongelukkiger en
bitterder.
Op een zaterdagavond hadden hij
en zijn vrouw bezoek van vrienden die ze al een tijdje niet meer gezien hadden.
De man greep de kans aan om uitvoerig zijn beklag te doen: over alle pech die
hem leek te achtervolgen, over de onrechtvaardigheid dat zijn buurman zó veel
meer succes had dan hij, over zijn hard labeur en hoe weinig hij daarvoor
terugkreeg. De vrienden luisterden gewillig, maar zeiden er niet veel op. De
man begreep niet goed waarom er geen meelevende reactie kwam op zijn smartelijk
verhaal, en na een tijdje zweeg hij dan maar. Verongelijkt en teleurgesteld om
dat tekort aan empathie.
Er viel even een pijnlijke
stilte, en de vrouw van de man, die er tot dan stilzwijgend had bij gezeten,
vroeg aan de vrienden hoe het met hen ging.
"We
mogen helemaal niet klagen.", zeiden de vrienden.
"We zijn gezond en hebben niets te kort."
De vrouw van de man voelde dat
er een "maar" was, en vroeg verder: hoe het met hun dochtertje was?
En toen kwam het verhaal waar de
vrienden de hele avond al hadden willen over vertellen. Hun dochtertje had een
heel zware maaginfectie, al bijna een jaar lang. Ze kon daardoor nauwelijks
iets eten, en ze was ondertussen graatmager. Ze waren al bij vele dokters
geweest, en in vele klinieken, maar allemaal zonder resultaat. Hun laatste hoop
was nu gevestigd op een wereld-autoriteit op het gebied van de maag.
"Hebben
jullie al een afspraak met die specialist?" vroeg de vrouw.
"Ja,"
antwoordden de vrienden, "Maar het eerste
gaatje in die dokter zijn agenda is wel pas binnen negen maanden!"
Nadat de vrienden vertrokken
waren, zei de vrouw tegen de mokkende man: "Dan
mogen wij ons toch wel héél erg gelukkig prijzen, niet?"
Een week later hadden de man en
zijn vrouw opnieuw bezoek van oude vrienden die ze een tijdje uit het oog waren
verloren. En de man zag zijn kans om het verhaal van zijn ongeluk uit de doeken
te doen: over zijn pech, over hoe unfair te leven hem behandelde, over zijn
hard labeur en de karige beloning, over de Porsche van de buurman. De vrienden
luisterden, maar reageerden nauwelijks. Alsof het hen allemaal maar matig kon
interesseren. De man besefte dat zij niet écht luisterden, en verviel in een
mokkend stilzwijgen. Ontgoocheld omdat ook die vrienden onverschillig bleven voor
al zijn miserie.
Er viel even een pijnlijke
stilte, en de vrouw van de man, die er tot dan zwijgend had bij gezeten,
vroeg aan de vrienden hoe het met hen ging.
"We mogen helemaal niet klagen", zeiden de vrienden.
"We zijn gezond en hebben niets te kort."
De vrouw van de man voelde dat
er een "maar" was, en vroeg verder.
En toen vertelden de vrienden
over hun zorgen en angsten. De moeder van de vriendin was kort daarvoor
geopereerd omwille van borstkanker, en het bleek om de erfelijke variant te
gaan. De vriendin had daarop een heel moeilijke beslissing moeten nemen, want
ze bleek het foute gen geërfd te hebben. Ze was tot het pijnlijke besef gekomen
dat ze geen andere keuze had dan de beide borsten preventief te laten
amputeren,. En dat was een heel zware domper op hun geluk.
Nadat de vrienden vertrokken
waren, zei de vrouw tegen haar man, die nog altijd zat te mokken om het gebrek
aan aandacht: "Dan mogen wij ons toch wel héél erg
gelukkig prijzen, niet?"
De week daarna hadden ze geen
bezoek, en zaten ze de zaterdagavond gewoon thuis. De man begon dan maar tegen
zijn vrouw over al het onrecht en de tegenslagen die hij te verwerken had. En
dat hij het gevoel had dat niemand zó zwaar door het noodlot getroffen was als
hij. En dat hij het allemaal niet goed meer zag zitten en zich elke dag
doodongelukkig voelde. En dat hij zo vreselijk te beklagen was. De vrouw
luisterde, maar zei er niets op. De man begon zich danig op te winden, en hij foeterde
boos dat zélfs zij, zijn eigen vrouw, het niet kon opbrengen een beetje
medeleven te betonen.
"En
trouwens," ging hij verder, "wat scheelt er
toch met jou? Je loopt er al de hele tijd zo futloos en zonder energie bij.
Alsof je de hele dag moe bent!"
De vrouw glimlachte even, en
bedacht: "Allez vooruit; dat heb je dan toch
opgemerkt?"
Toen de man daarna in koppig
stilzwijgen verviel, vertelde ze over haar laatste doktersbezoek en het
resultaat van het bloedonderzoek. De diagnose was vernietigend geweest:
Multiple Sclerose, en dus de onvermijdelijke aftakeling, zonder enige kans op
genezing of herstel.
En de vrouw ging verder: "Kunnen we niet stoppen met dat geklaag, en gewoon
genieten van elke dag die ons nog gegeven is? Kunnen we niet blij zijn met wat
we wél hebben, zolang het nog kan, en stoppen met zeuren over wat we niet
hebben? Kunnen we niet wat meer bezig zijn met de positieve dingen in ons
leven: onze kinderen, ons eigen huis, al wat we samen opgebouwd hebben? Kunnen
we niet proberen om gewoon samen gelukkig te zijn, zolang het ons nog gegund is
om samen te zijn? Kunnen we niet gewoon blij zijn met elke nieuwe dag, zolang
er nog een nieuwe dag is?"
|