Ja! Daar zijn blijde dagen nog in 't leven hoe weinig ook, daar zijnder nog voorwaar, en geerne zou ik alles, alles geven om één van die, mijn God, om éénen maar, wanneer ik u gevoel, u heb, u drage, mij onbewust, u zelf ben, mij niet meer, u noemen kan, mijn God, en zonder klagen, herhalen: God! mijn God en lieve heer! o blijf bij mij, gij zon van alle klaarheid, o blijf bij mij, blaakt deur en deur mij nu, o blijft bij mij, één dingen, één is waarheid, al 't ander al is leugen buiten u! ... gij, god van al dat is of ooit zal wezen, ... wat gaat mij om in 't wondre van die stonden, als 't hert mij gloeit, en de oog mij berst, en ik, van tranen dronk, onmachtig ril ten gronde en in een storm van liefde en vreugde stik. ... ben ik het nog die in de stem der winden uw spreken hoor, mijn Jesu, uwe taal in alle taal, hoe kleen ook, wedervinde, en uw gedaante in iederen blommenstaal? stengel ... O blijde stonden zijnder nog in 't leven, en, ware, o God, uw hemel anders niet als één van die, nog zou ik alles geven vooréén van die, gelijk ik nu... ik nu geniet. 1859 (?)
Gezelle is uiterst gevoelig. - Roeselaarse periode (1854-60): volbloed romanticus, bij vlagen "hiummelhoch jauchzend" en dan weer "zum Tode betrübt". - Ik kopiëer hier alleen het "Himmelhoch jauchzend". Voel de vaart doorheen de verzen. Ze pakken je op de adem. - 1-4 uitbarsting van vreugde. Het is God die blijdschap verschaft. Gezelle kent een innige relatie met Hem, en de roes van het meer dan nabij zijn. De roes van de liefde. - 't Slot klinkt rustig. Hij is zeker dat het hemelse geluk dit 'nu-moment- is. O mocht het eeuwig duren.