Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
19-04-2015
Toen waren ze nog met zeven...
Eerst wil ik
het hebben over de deelbaarheid van een getal door zeven.
Schrijf de
volgende rij (*) cijfers op:
132645 132645
132645 132 > enzovoort, het patroon is duidelijk.
Neem een
getal waarvan u de deelbaarheid door 7 wilt onderzoeken bv. 146.230.371.
Vermenigvuldig
het laatste cijfer van het te onderzoeken getal met het eerste cijfer van de
rij (*), dus 1 x 1 = 1
Vermenigvuldig
het voorlaatste cijfer van het te onderzoeken getal met het tweede cijfer uit
de rij (*), dus 7 x 3 = 21
Vermenigvuldig
het derde laatste cijfer van het te onderzoeken getal met het derde cijfer uit
de rij (*), dus 3 x 2 = 6
En zo verder
Tel de
uitkomsten op. U bekomt aldus: 1 + 21 + 6 + 0 + 12 + 10 + 6 + 12 + 2 = 70. Als
deze uitkomst deelbaar is door zeven dan is het te onderzoeken getal eveneens
deelbaar door zeven, anders niet. Hier is de uitkomst (70) wel degelijk deelbaar
door 7; 146.230.371 is het dus ook.
Akkoord, het
is vrij ingewikkeld, maar een taart meetkundig exact delen door zeven is niet
alleen veel ingewikkelder, het is zelfs onmogelijk!
Laten we
beginnen met een paar theoretische beschouwingen (we gaan uit van een ronde
taart).
1° Het zoeken van het middelpunt van de taart.
Hiertoe
brengen we twee willekeurige punten aan op de omtrek van de taart (A en B). We
tekenen een loodlijn door het midden van AB, volgens de geijkte methode met
passer en liniaal (cf. fig. 1). We brengen nu nog twee punten aan (C en D) en
tekenen op dezelfde wijze een loodlijn door het midden van CD. De beide
loodlijnen kruisen elkaar exact in het middelpunt (M) van de taart.
2° Het verdelen van een stuk taart in twee gelijke
delen.
Hiertoe
tekenen we de bissectrice van de hoek die de taartpunt vormt (cf. fig. 2). Dat gaat
als volgt Op de beide benen van de hoek brengen we een punt aan (P en Q), zo
dat beide punten op gelijke afstand liggen van het hoekpunt. We trekken twee
cirkels, met resp. P en Q als middelpunt. De lijn die het snijpunt (S) van de
beide cirkels verbindt met de taartpunt deelt de taart perfect in twee. Die
lijn noemen we de bissectrice.
En nu aan de
slag met het verdelen van onze taart, volgens het aantal personen, zodanig dat
iedereen een even groot stuk krijgt. We bestuderen de verschillende gevallen
afzonderlijk
1° Twee personen (het
minimum, want in het geval van één persoon valt er niets te verdelen, hetgeen
zonneklaar is):
Zie fig. 3.
Iedere rechte lijn door het middelpunt M deelt de taart perfect in twee. De snijpunten van deze lijn met de omtrek van
de taart noemen wij R en L. Het lijnstuk RL noemen we de middellijn. De helft
daarvan is de straal (r), zijnde de afstand van het middelpunt tot elk
willekeurig punt op de omtrek. Poepsimpel, nietwaar?
2° Vier personen:
Zie fig. 4. Via
twee cirkels met dezelfde diameter (groter dan de diameter r van de taart) en
als middelpunt resp. R en L, trekken we een rechte lijn die door het kruispunt
van de twee cirkels loopt en door het middelpunt M van de taart; deze lijn
verdeelt samen met de middellijn RL de taart in 4 gelijke stukken.
3° Zes personen:
Vanuit een
willekeurig punt (W) op de omtrek van de taart tekenen we een cirkel met als
straal r. De snijpunten van die cirkel met de taartomtrek noemen we F en G. De
drie rechte lijnen die resp. door F en M, W en M, en G en M lopen verdelen de
taart in exact zes gelijke stukken. Voor wie een beetje meetkundig inzicht
heeft is dit overigens de logica zelve, m.a.w. zo klaar als niet vertroebeld
pompwater. Zie fig. 5.
4° Acht personen:
Verdelen in
vier (zie fig. 4) en daarna met de bissectrice ieder stuk verdelen in twee
gelijke delen (zie fig. 2).
5° Twaalf personen:
Verdelen in
zes (zie fig. 5) en daarna met de bissectrice ieder stuk verdelen in twee
gelijke delen (zie fig. 2).
6° Drie personen:
Cf. de
verdeling voor zes personen, maar enkel insnijden ter hoogte van de volle
lijnen (zie fig. 6). Iedereen twee zesden geven is een andere mogelijkheid al
blijft er in dat geval méér taart aan het mes kleven.
7° Vijf, zeven, negen, tien en elf personen:
Dat zal nooit
lukken, beste lezer, hoe hard u ook zwoegt, u mag nóg zon meetkundig genie
wezen.
8° En voor méér dan twaalf personen:
Het zal enkel
nog lukken met 16, 24, 32, 48, 64, 96 personen oftewel (ten behoeve van de
bollebozen onder mijn lezers) voor een aantal gasten dat gelijk is aan 2 tot de
n-de macht of 3 maal 2 tot de n-de macht. Maar das onzin natuurlijk. Als er
meer dan twaalf gasten zijn hebt u ongetwijfeld voor méér dan één taart gezorgd.
Of u zou wel een erg krenterig mens
moeten zijn.
Rick en
Willianne zijn alvast geen krenterige lieden. Ze hadden vijf mensen uitgenodigd.
We waren met zijn zevenen. En er waren twéé overheerlijke taarten, afgezien van
al de overige spijzen en dranken die we voorgeschoteld kregen. Het was een
schitterende namiddag op het zonovergoten terras. Een dag zoals april er maar
weinig te bieden heeft. Grollen en grappen onder zeventigers, krank van leden
maar jong en fris van geest. t Had niet beter kunnen zijn. Of toch? Jack
ontbrak. Buiten zijn wil om. Geldig alibi. Met hem erbij had de verdeling van
de taart Erick lang niet zoveel hoofdbrekens bezorgd. Uren lang had hij het
probleem bestudeerd en t resultaat was niet eens helemaal bevredigend (cf.
fig. 7). Met Jack erbij was de verdeling van de taarten een fluitje van een
cent geweest. Hoelang is t geleden dat Jack Vanlichtervelde ons voorgoed
verlaten heeft? Al meer dan vier jaar! De tijd raast voorbij als een hogesnelheidstrein.
Zeventigers sneven bij bosjes. Wie van ons zal er over vier jaar nog over zijn?
Wellicht zal één taart dan ruim volstaan zal de verdeling van een leien dakje
lopen
Zijn we
afgedwaald van het onderwerp waarmee dit verhaal begonnen is? Niet
noodzakelijk. Iets zegt mij dat er een parallel te trekken is tussen de roof
van mijn Apollobeeld en die van de Rechtvaardige Rechters. En hoe meer ik over
de dingen nadenk hoe vaster ik ervan overtuigd raak dat mijn grootmoeder en
doopmeter Leonie gedurende twintig jaar de enige is geweest die de sleutel van
het mysterie van de Rechtvaardige Rechters in handen had. Tot aan haar
overlijden in 1956. En daarna?
We mogen
Leonie Vancraeynest voorlopig in geen geval loslaten. Dat ze niet écht een lief
en aangenaam metertje was en dat ze mij vaak, en vrijwel altijd tegen mijn zin,
meenam naar de oude steenoven met een grote zak die gevuld diende te worden met
groen konijnenvoer, dat weet u ondertussen al. Ach, het zou onrechtvaardig zijn
van mijnentwege om te beweren dat het altijd kommer en kwel was met meter. Af
en toe kon ze mij wel boeien met één van haar verhalen. t Waren meestal griezelige verhalen, met heksen en tovenarij.
Ze vertelde het met zoveel overtuiging dat ik menigmaal geloofde dat haar
verhaal echt gebeurd was. Zoals het verhaal dat nu volgt:
- t Was op
een gure nacht in t najaar - jij was nog lang niet geboren - dat ik een
wandeling deed rond de kerk, omdat ik de slaap maar niet kon vatten. Ik had mij
goed ingeduffeld, want het was koud en winderig. Het was over middernacht. Er
was geen mens meer te bespeuren op de straat en de enige verlichting kwam van
een flauw straaltje maan. En in dat flauwe maanlicht ontwaarde ik aan een zijingang
van de kerk een luxe-auto. Ik vond dat vreemd, want luxe-autos waren zeldzaam
in die tijd. En toen ik dichterbijkwam zag ik een manspersoon uit de zijdeur van
de kerk naar buiten komen. Hij droeg een lange mantel en hij had een kap over
het hoofd. Ik kon zijn gezicht niet zien. Onder de arm droeg hij een groot pak.
Hij stond stil toen hij mij had opgemerkt. Mijn hart bonsde van de schrik.
Niettemin sprak ik hem aan. Ik vroeg zelfs wat er in het pak zat dat hij onder
de arm droeg. Denk maar niet dat ik iets uit de kerk gestolen heb sprak hij
op fluisterende toon. Ik heb hier integendeel iets naar binnengebracht, iets
wat toebehoort aan Sint-Jan, uw parochie-heilige. Hij ontvouwde zijn pak. Het
bleek een enorme grote jute zak te zijn, véél groter dan onze zak voor de
konijnen. Ik vroeg wat er in de zak had gezeten. Als ik u dat zou vertellen,
zou er groot onheil over mij kunnen komen fluisterde hij en ik herkende onrust
in zijn stem. Overigens moet ge mij zweren bij Onze Heer, en bij de Heilige
Maagd en ook bij Sint-Jan dat gij aan niemand vertelt over onze ontmoeting.
Ik wil die eed wel doen zei ik op voorwaarde dat ge mij verklapt wat er in
die zak heeft gezeten. Eerst zweren sprak hij. En toen heb ik gezworen bij
God en al zijn heiligen en ook bij de Maagd Maria dat ik aan niemand zou vertellen
wat de onbekende in de kerk had binnengebracht. En toen toen heeft hij mij het
geheim verklapt en hij heeft er aan toegevoegd dat als ik die eed zou breken,
ik nog dezelfde dag zou sterven. En dat geheim zal ik bewaren tot mijn laatste
dag. En misschien zal ik het geheim verklappen op mijn sterfbed, aan wie mij
nauw aan het hart ligt.
- Ben ík dat,
meter? vroeg ik.
- Je bent mijn
enig kleinkind, zei ze.
Het was de
eerste keer dat ik een zweem van vertedering zag op haar gezicht
Morgen wordt
Steve Stevaert gecremeerd. Vandaag kan nog een laatste groet gebracht worden
aan de overledene. Op zijn gedachtenisprentje staat: Hier lig ik, dik tegen
mijn goesting. Een kerkelijke rouwdienst zal er, voor zover mij bekend, niet
gehouden worden. Enkele tientallen jaren geleden zou hij daar overigens,
volgens de regels van de Heilige Kerk, geen recht op gehad hebben. In ongewijde
grond zouden ze hem begraven hebben. De reden: Steve heeft zelfmoord gepleegd.
Of daar heeft het toch de schijn van. Met voorbedachten rade dus. Ware de
voorbedachtheid er niet geweest dan had men van doodslag of zelfdoding kunnen
spreken. En waar ik in het Stevaert-verhaal kop noch staart aan krijg, beste
lezer, is drieërlei.
Ten eerste.
Steve zou een vrouw verkracht hebben, d.i. sex bedreven met een vrouw, tegen
haar goesting, en wel zo dat ze er psychisch en fysiek door verminkt is,
getekend voor het leven! Hierbij vraag ik mij af of er wel degelijk plezier te
beleven is aan sex met iemand die het dik tegen zijn goesting doet. En die
verminking? Psychisch, dat kan ik nog wel begrijpen. Maar fysiek? Hoe gaat dat?
Allicht niet zo erg als de vrouwenbesnijdenissen in Afrika?
Ten tweede.
De vrouw zou klacht ingediend hebben tegen Steve. Ze beweert dat het niet haar
bedoeling was dat Steve zou gestraft worden en dat ze nooit een klacht zou
ingediend hebben indien hij zijn misstap had toegegeven en zijn
verontschuldigingen had aangeboden. En dat het haar allerminst te doen was om een
schadevergoeding te krijgen. Hoe vergevingsgezind kan een vrouw zijn tegenover
iemand die haar leven definitief heeft verwoest!...
Ten derde.
Het meest verbazingwekkende is evenwel
dat Steve op het verzoeningsaanbod niet is ingegaan en als het ware liever
koos voor de dood. En niet de eerste de beste dood. De gruwelijke
verdrinkingsdood! Terwijl er zoveel
mildere ik zou haast zeggen aangename
wijzen van zelfmoord bestaan. Ik zal ze hier niet vermelden, beste
lezer, teneinde niemand op gedachten te brengen
Wat, in
godsnaam, heeft Marie Leonie Vancraeynest te maken met De rechtvaardige
rechters? zult u zich ongetwijfeld afvragen. Met de roof op zichzelf:
ongetwijfeld niets. Maar wat ik nu ga verklaren zal u, beste lezer, op zijn
minst raar doen opkijken. Bij sommigen zal het inslaan als een zware bom uit de
eerste of de tweede wereldoorlog, die gewacht heeft om te exploderen tot op deze
kille druilerige lentedag. Anderen zullen hoofdschuddend de wenkbrauwen
fronsen. Stel nu zelf maar vast in welke van beide categorieën u mag ingedeeld
worden. En laat het mij weten via de reageermogelijkheid rechts-onder. Want een
beetje respons doet zon deugd: als u eens wist hoezeer de reactie van Mensje
Meinema uit Leeuwarden mijn hart heeft verwarmd! Ga nu eerst maar even zitten.
Marie Leonie
Vancraeynest was mijn grootmoeder aan moeders kant. Ze was daarenboven mijn
doopmeter. De laatste jaren van haar leven leefde zij in onmin met mijn moeder
en dat is de reden waarom ik haar laatste levensdagen niet heb meegemaakt en
zelfs haar begrafenis niet heb bijgewoond. Wellicht was zij op t ogenblik van
haar dood de enige persoon die de schuilplaats van de Rechtvaardige Rechters
kende. Was ik toen bij haar sterfbed geweest, dan had ze mij ongetwijfeld haar
vreselijk geheim verteld en dan waren de Rechters nu niet reddeloos verloren.
Ondanks haar drie dochters en evenveel zonen was ik haar enig kleinkind
Maar
vooraleer mijn op goedberedeneerde fantasie gefundeerde theorie over haar rol in
de ontsluiering van het raadsel van de Rechtvaardige Rechters grondig uit de
doeken te doen, vind ik het wenselijk u nader kennis te laten maken met mijn
meter. De reden is drieërlei. Omdat een beetje achtergrondinformatie nooit
kwaad kan. Om de spanning er in te houden. En om u te plagen, want plagen is
liefde vragen en in deze sombere dagen kan ik uw liefde goed gebruiken Ze was
één van de vier dochters van Mathilde Matton en Franciscus Vancraeynest, die
door iedereen Peetje Craeynest werd genoemd. Volgens de overlevering was
Mathilde een feeks; Peetje daarentegen was een goedhartig en wijs man. Als ik
mijn moeder kon geloven waren alle positieve eigenschappen waarover de
nakomelingen van Peetje en Mathilde beschikten, geërfd van Peetje, alle kwade
van Mathilde. Als er iemand in de familie onaangepast gedrag vertoonde zei
moeder: die heeft Matton in t bloed. Peetje had niet alleen een goed
karakter, hij was bovendien knap. Mijn moeder was een jaar of twintig toen
Peetje haar leerde over de grote getallen: dat miljoen niet het grootste was,
maar dat er ook nog iets bestond als biljoen en triljoen. Eerst had ze
gedacht dat Peetje een grapje maakte of, erger nog, begon te dementeren, maar
toen ze later die termen in de krant las stond het bij haar als een paal boven
water: Peetje was een zéér geleerd man. Hij muntte daarenboven uit in zijn
beroep: wever! Dat Jules Bekaert die bijlange niet zo slim was en niet tippen
kon aan het vakmanschap van Peetje had Peetje zelf hem niet leren weven? ,
aan het hoofd kwam van een grote textielfabriek en daarmee schatrijk werd,
was voor moeder het bewijs van de onrechtvaardigheid in de wereld.
Pas na meters
dood heb ik geleerd dat haar eerste naam Marie was en niet Leonie, zoals ik
haar altijd door iedereen had horen noemen. Zo stond het in haar
overlijdensbericht en op haar rouwprentje. Zij en haar drie zusters heetten
trouwens alle vier Marie. Het moet de bedoeling geweest zijn zodoende in het
gevlei te komen bij de Moeder Maagd en daardoor haar bijzondere genade over de vier
zusters te laten uitstralen. Alleen de oudste mocht Marie behouden als
roepnaam. Voor de anderen werd het de tweede naam: respectievelijk Leonie,
Romanie en Emma. Marie heb ik niet gekend, evenmin als de twee broers Gustaaf
en Remi. Romanie was een lieve groottante: geen ziertje Matton dus. Bij tante
Romanie hadden ze een geitenbok en daardoor had zij enige bekendheid in haar
dorp, alwaar in t begin van de vorige eeuw en vooral in de oorlogsjaren, nogal
wat mensen een geit kweekten, de koe van de arme man. Emma had een goed
draaiende winkel in breigaren en dergelijke, maar zij en haar man en haar
dochter raakten aan de drank
Meter Leonie
was degene die al de slechte genen van Mathilde Matton had geërfd. Ze runde een
kruidenierswinkeltje, samen met haar inwonende dochter, tante Jenna. Ze was
getrouwd met Aloïs, een brave onderdanige man, die ze op alle gebieden domineerde.
Grootvader Aloïs was ongeletterd en ongeschoold. Hij verdiende zijn brood met
werken bij de boeren en zelf bewerkte hij een eigen stukje land. Hij was bijna
altijd buiten, weg van Leonie, want door haar werd hij alleen maar afgesnauwd.
Ze was niet met hem getrouwd uit liefde, zo beweerde ze, maar omdat hij er goed
uitzag en omdat ze hoopte dat hij haar mooie kinderen zou schenken. Ik heb
nooit begrepen waarom ze huilde toen hij stierf. Ik was pas zeven jaar toen
grootvader Aloïs is heengegaan, maar ik heb nog levendige herinneringen aan
hem, de enige van mijn grootouders aan wie ik écht plezier heb beleefd. Ik weet
nog dat hij mij met Nieuwjaar geld toestopte, waarvan ik achteraf een deel heb
moeten teruggeven omdat meter vond dat hij teveel had gegeven. Zelf was ze zo
gierig als de pest. Van tante Jenna kreeg ik veel snoep uit de winkel en daarom
kwam ik daar graag. Van meter kreeg ik nooit wat. Ze nam mij geregeld mee, zeer
tegen mijn zin, naar het terrein van de oude steenoven, om er eten voor de
konijnen te vergaren, in een enorme zak, die maar niet vol leek te geraken:
gras, klaver, melkdistels. Ik stopte alles nogal losjes in de zak en als ik zei
dat de zak vol was en we huiswaarts konden keren, stak ze haar been in de zak,
stampte alles goed aan en zei: Der zit nog niets ín, bandiet. Gij komt
ooit nog in den bak terecht. Jammer dat ik dat niet meer zal beleven. Op een
kwade dag had ze een stuk van het mooiste servies gebroken en een andere keer
had ze een dikke Spaanse vlieg doodgeklopt hetgeen resulteerde in een grote
rode vlek op het behang. Ik was ooggetuige geweest van die beide ongelukken.
Durf daar niets van te zeggen tegen tante Jenna zei ze of er dreigt wat. En
sukkel die ik was, ik nam de schuld op mij. De paar laatste jaren van haar
leven verslechtte haar karakter nog en t was geen wonder dat het niet meer
boterde met haar drie dochters. Ikzelf zat toen op kostschool in Oostende en ik
zag meter vrijwel nooit meer. Iedere zondag rond vijf uur in de namiddag nam ik
de trein naar Oostende en pas op zaterdagnamiddag om drie uur was ik weer
thuis. Op zon zaterdag deelde mijn moeder mij bij mijn thuiskomst mee dat
meter de maandag gestorven was en de vrijdag begraven. Ze had het niet de
moeite gevonden mij daarvan in kennis te stellen. Ik heb het mijn moeder
kwalijk genomen. Ik was een jaar of vijftien en ik besefte toen al dat de
misverstanden die laatste jaren voor een deel te wijten waren aan een beginnende
dementie en daar had meter toch geen
schuld aan.
Het dient
gezegd: meter was een diep gelovig mens. Iedere zondag ging ze ter kerke en ze
liet niet na mij aan mijn plichten van christenmens te herinneren. Ze woonde
vlak bij de kerk. Onder de kerktoren om zo te zeggen. De kerk waar ik gedoopt
ben. Als doopmeter zal ze bij mijn doopsel aanwezig geweest zijn. Hoe dikwijls
wendde ze haar blikken niet naar de kerktoren om te zien hoe laat het was op
de torenklok maar ook omdat er iets verborgen zat in die toren?
Er
is dezer dagen een en ander te doen over het feit dat dit jaar aan de faculteit
geneeskunde twee lichtingen afgestudeerd zijn, nl. degenen die volgens het oud
regime zeven jaar hebben moeten studeren en degenen die één jaar later aan de
studies begonnen zijn en volgens het nieuw regime maar zes jaar hebben moeten
studeren. Om het diploma master in de geneeskunde te behalen. Een diploma dat
de houder ervan nog lang niet het recht geeft om de geneeskunde
zelfstandig uit te oefenen. Hij weze dan
ook master. Eerst dient de master zich gedurende een aantal jaren te bekwamen
in een of andere specialiteit: oogarts, longarts, hartchirug, ziekenfondsarts,
psychiater, revalidatiearts, kinderarts of huisarts, om er maar enkele te
noemen. Dan pas mag de master zich arts noemen, of dokter. Dat laatste staat
niet gelijk met doctor, een academische titel die een halve eeuw geleden
automatisch verstrekt werd aan al wie zeven jaar geneeskunde of vijf jaar
rechten tot een goed einde had gebracht. Die mochten dan dr. voor hun naam
schrijven, hetgeen betekende dat ze zeer geleerd waren. De aanspreektitel voor
dit soort geleerden was althans in brieven en vrijwel uitsluitend in Nederland
Weledelzeergeleerde Heer doctor X. Die zeer geleerden konden dan meteen aan
de slag als huisarts, met een hoofd dat barstenvol zat met theorie maar zonder
praktische kennis. De theorie zouden ze snel vergeten. En de praktijk? Al
doende leerden ze Sinds huisarts niet langer gewone arts is maar een
specialiteit zoals een ander, is het aantal huisartsen sterk achteruitgegaan.
Met
de twee lichtingen afgestudeerden die nu op de markt komen wordt het wellicht
moeilijk voor de afgestudeerde masters om een plaats te vinden om zich te
specialiseren en aldus aan de bak te komen op de arbeidsmarkt. Vroeger evenwel
waren er veel minder artsen die zich specialiseerden en desalniettemin waren de
plaatsen schaars. Hoe het er in mijn geval aan toe gegaan is heb ik beschreven
in mijn autobiografie O jerum jerum jerum (2006):
Eenmaal het diploma van doctor in de
genees-, heel- en verloskunde op zak, begon ik in mijn geboortedorp al snel met
een huisartsenpraktijk. Alle vijf de socialistische gemeenteraadsleden werden
terstond cliënt bij mij. Dat kwam doordat vader lid was van de socialistische
mutualiteit. De anderen bleven de oude dokter Decock voorlopig trouw, maar
vroeg of laat zou ik ook dié voor mij kunnen winnen hebben.
Drie maanden volstonden om tot het besef
te komen dat het beroep van huisarts aan mij niet besteed was. Erg was het als
iemand die zich aan mijn zorgen had toevertrouwd, doodging. Het is drie keer
gebeurd en het bezorgde me telkenmale vele slapeloze nachten: ik bleef maar
tobben over wat ik verkeerd had gedaan.
Het geval met boerin Vanmelkebeke was de
spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. In 't holst van de nacht
belde een dochter mij op: de boerin had zich opgehangen, op zolder Toen ik de
zolder betrad lag de boerin op de grond, bewusteloos, maar ze ademde nog. Met
de hulp van de twee dochters heb ik de boerin in mijn deux-cheveauxtje gestopt
en ben ermee naar 't hospitaal van Oudenaarde gereden. De boer had mij nog
toegeroepen: "en riskeer het niet haar terug te brengen of ik schiet u
allebei overhoop". Naarmate we 't hospitaal naderden kwam de boerin
stilaan een beetje bij bewustzijn en er tekende zich in haar hals een duimbrede
lintvormige rode lijn af. De non aan de poort van het ziekenhuis weigerde haar
binnen te laten: de ramen van het hospitaal konden namelijk niet vergrendeld
worden en daarom konden er geen zelfmoordenaars opgenomen worden. Daar stond ik
dan. Ik kon de boerin terug naar huis brengen, maar dan riskeerde ik de kogel.
Of haar meenemen naar mijn eigen woning? Ik kreeg een betere inval. In
Oudenaarde was nóg een ziekenhuis, een kleintje, van hooguit tachtig bedden. Ik
bracht haar daarheen en meldde haar aan als "comateuze patiënt". Ik
had haar bloes in de hals goed dichtgeknoopt en repte met geen woord over de
zelfmoordpoging. Het lukte. De bange nacht was voorbij. Ik heb daar geen cent
ereloon voor ontvangen maar ik was tevreden dat het allemaal nog zo goed
afgelopen was.
's Anderendaags belde ik professor
Kluyskens, of ik bij hem geen opleiding tot keel-neus-oorarts kon volgen. Had
ik immers niet drie maanden stage gelopen bij hem en daarbij blijk gegeven van
"enige aanleg en belangstelling voor de specialiteit"? Jazeker! Als
ik minstens drie jaar geduld kon oefenen. Ik zei dat ik zo lang niet wenste te
wachten en toen stelde hij mij een opleiding voor bij dokter Van de Calseyde in
Brugge. Ik trok dus naar Brugge en maakte er kennis met dokter Van de Calseyde,
een sombere man. Hij zei dat ik assistent kon worden bij hem, maar dat hij mij
maar weinig kon betalen. Om de twee dagen zou ik moeten inslapen in het
ziekenhuis, teneinde de wachtdienst te verzekeren. Daarenboven moest ik naar
Brugge komen wonen, wat erop neerkwam dat mijn vrouw haar werk als
onderwijzeres in Elsegem zou moeten opgeven, en van het hongerloon dat mij
werd aangeboden zouden wij niet kunnen leven. Maar Van de Calseyde zelf zag een
uitkomst!
Hij was persoonlijk bevriend met de
bisschop en het zat er dik in dat dié mijn vrouw een job als onderwijzeres zou
kunnen bezorgen, in het Brugse. En waarempel, 's anderendaags belde Van de
Calseyde mij op. De job was gevonden - een vaste job nog wel - en mijn vrouw
kon er beginnen van zodra ze dat wenste. In Brugge. Dáár zou zíj dus het loon
verdienen dat Van de Calseyde mij niet kon betalen Ik vroeg vierentwintig uur
bedenktijd.
Uitgebreid overwogen we de pro's en de
contra's van een verhuis naar Brugge. Daar er minder pro's dan contra's waren,
zagen we ons genoodzaakt het aanbod af te slaan. Het viel Van de Calseyde
lelijk tegen. Toen ik het hem liet weten, bromde hij wat en haakte snel in.
Allengs was een jaar verlopen en ik koos
dus maar voor legerdienst. De eerste twee maanden was ik soldaat-milicien in
opleiding, in de Leopoldskazerne in Gent. Daarna volgden dertien maanden als
luitenant-geneesheer in het Klein Kasteeltje in Brussel, centrum voor
recrutering en selectie, kortweg CRS. Ik onderzocht er, drie halve dagen per
week, de recruten en slechts af en toe moest er ingeslapen worden, bij wijze
van wachtdienst. Geen omvangrijke taak dus. Het liet mij toe nog wat
huisartsenpraktijk te doen, erbovenop. Maar ik deed het enkel om den brode,
bijlange niet met hart en ziel, en het beviel mij alsmaar minder en minder. Het
vertrouwen dat de patiënten aanvankelijk in mij gesteld hadden, verminderde
zienderogen. Het was ongetwijfeld uitgelekt dat ik mij wilde specialiseren
Enkel de socialisten bleven mij nog trouw, door dik en dun.
Dan maar het buitenland geprobeerd. Ik
schreef een brief naar alle universitaire ziekenhuizen in Nederland, of ze geen
opleidingsplaats vrij hadden voor keel-neus-oorarts. En ze hádden er wel een,
doch nergens zaten ze op mij te wachten. Of ik een jaar of drie geduld wilde
hebben: zo lang was overal de wachtlijst. Drie jaar! En nog drie jaar huisarts
spelen, zeker? Alles leek me beter dan dát. En weer een brief geschreven naar
al die Nederlandse universiteiten, of ze geen plaats hadden voor een assistent
op de afdeling huidziekten. Dat was nu wel niet mijn grote liefde, maar het
vak van dermatoloog leek mij alvast niet al te stresserend. Geen week later
kreeg ik een uitermate positief antwoord van ene professor Bakker van het
universitair ziekenhuis Dijkzigt te Rotterdam, dat ik op zijn afdeling de
opleiding mocht komen volgen. Er werd mij een meer dan behoorlijke wedde
voorgesteld en bovendien kreeg ik mijn verhuiskosten vergoed, alsook een deel
van de inrichtingskosten van mijn woning in Nederland. Mijn vrouw zou dus niet
meer hoeven te werken en ze zou zich geheel aan het huishouden en aan de
opvoeding van de kinderen kunnen wijden.
We wilden net afreizen naar Rotterdam,
voor een gesprek met professor Bakker, toen de postbode aanbelde met een brief
uit Rotterdam, van het Dijkzigtziekenhuis, vanwege professor Struben, van de
afdeling keel-neus-oorheelkunde. Ik kon bij hem óók direct beginnen. En aan
dezelfde goede voorwaarden. We hoefden niet veel aan onze plannen voor die dag
te wijzigen
En zo werd het dan toch
keel-neus-oorziekten. We huurden een appartement op tien kilometer van het
ziekenhuis, in Capelle aan de IJssel, aan de Louis Couperusplaats, nummer
negen. Een ruime nagelnieuwe flat op de eerste verdieping van een groot
appartementsgebouw. Vier gelukkige jaren heb ik er doorgebracht, met mijn vrouw
en de twee kinderen. Zij deed haar inkopen in het winkelcentrum "de
Koperwiek" en de kinderen gingen naar de Montessori-kleuterschool die vlakbij
was. We raakten alle vier goed ingeburgerd in Nederland. En toch kwamen we
bijna ieder week-end in België doorbrengen. De drang naar de geboortegrond was
groot en we wilden ons beider ouders en vooral vader, die niet lang meer te
leven had, het genot van hun kleinkinderen niet ontzeggen.
Het Dijkzigtziekenhuis was, en is nog
steeds, een van de grootste en meest gerenommeerde van Nederland. Er waren tien
assistenten op de afdeling keel-neus-oor en evenveel opleiders, met aan het
hoofd professor Struben, een autoritair doch minzaam man, helemaal anders dan
de stugge Van de Calseyde. Ik integreerde mij opperbest in de groep en ik
voelde dat ik gewaardeerd werd door de prof, de stafleden en de collega's
assistenten. Vooral de functionele en de esthetische neuschirurgie konden mij
boeien. Professor Struben liet mij een speciale cursus neuschirurgie volgen in
Leiden bij de wereldberoemde Amerikaanse neuschirurg Cottle. Tegen 't einde van
mijn opleidingsperiode liet Struben warempel zijn privé patiënten, voor zover
ze een neusoperatie nodig hadden, door mij behandelen. Hij vroeg mij zelfs of
ik er nog niet over nagedacht had om in Rotterdam te blijven en deel uit te
maken van zijn staf. We kozen ervoor naar de heimat terug te keren. Rotterdam
was te ver van Elsegem, van vader en moeder, van de schoonouders, van tante
Jenna en tante Irma Struben had er alle begrip voor. Op het mooi
afscheidsfeest dat hij te mijner ere georganiseerd had, sprak hij lovende
woorden en hij voorspelde mij een schitterende carrière als keel-neus-oorarts
in België. We zagen de toekomst vol vertrouwen tegemoet. Het échte leven, het
succes en het grote geluk moesten nog komen, dachten we. Hoe weinig bevroedden
we toen dat de gelukkigste jaren voorgoed voorbij waren
Niet te geloven: een lezer(es) uit Friesland heeft gereageerd op mijn kunstroofverhaal:
Geachte Heer,
Reeds meer dan dertig jaar ben ik bekommerd om het lot van het verdwenen paneel van het veelluik uit de Sint-Baafskerk te Gent. Denkt u werkelijk dat het vernietigd werd? En wat betreft uw Apollobeeld: zijn er al vorderingen in het onderzoek?
Hoogachtend,
Mensje Meinema, Leeuwarden.
18-03-2015 om 15:08 geschreven door Mensje
Geachte
Menske Meinema,
Uw reactie
verrast mij aangenaam. Uit het verre Friesland! Er zijn honderd en meer
theorieën over het lot van de Rechtvaardige Rechters. Ikzelf heb er twee. Ze
komen er evenwel allebei op neer dat het verdwenen paneel inderdaad vernietigd
is. Ik denk dat er in beide gevallen een link is met mijn verdwenen Apollobeeld.
Maar daarover, en over de vorderingen in het onderzoek, wens ik het voorlopig
niet te hebben. Om de taak van de speurders niet te bemoeilijken.
Met dank voor
uw belangstelling en de beste groeten,
Ik heb een
gynecoloog gekend in het Noorden des lands. Over zijn identiteit blijf ik vaag,
om redenen die u weldra zult begrijpen. Laten we hem dokter X noemen. Zoals
iedereen weet manipuleert een gynecoloog, ofte vrouwenarts, tijdens zijn
onderzoek de intiemste onderdelen van de vrouw. Dat hoort bij het beroep, het
moét nu eenmaal en het weze hem dan ook vergeven. Maar als dat onderzoek ten
einde is en de patiënte weer goed en wel is aangekleed, is afblijven geboden.
Een handdruk bij het tot-de-volgende-afspraak kan nog wel, maar een
vriendschappelijk kneepje in de borst is helemaal uit den boze en met die regel
moet dokter X niet vertrouwd geweest zijn. Hij kneep namelijk wél. Hij kneep
héél zachtjes, en vaak liet hij het kneepje vergezeld gaan van een knipoog.
Zijn grootste slachtoffers waren de vrouwen van middelbare leeftijd. Tegenover zowel de héél bejaarde vrouwen als tegenover de héél jonge liet hij die
familiariteit echter meestal achterwege. Dokter X maakte geen geheim van zijn
afscheidsritueel en iedereen was ervan op de hoogte. Niet voor niets noemde men
hem in de volksmond de loezenknijper. De directie van het ziekenhuis waar de
dokter werkte was evenzeer op de hoogte van die knijperij, maar ze sprak er hem
nooit op aan. Er was immers nimmer een officiële klacht neergelegd tegen dokter
X. Wel integendeel, de patiënten voelden zich blijkbaar gevleid door die
welgemeende blijk van sympathie, tenminste indien men kan afgaan op de enorme
omvang van zijn klantenbestand. Tot er tóch een officiële klacht kwam Naar men
zegt van ene bejaarde zuurpruim die niet eens zelf geknepen was. En om een lang
verhaal kort te houden: dokter X werd ontslagen. Hij had nog tien jaar willen
doorgaan
Twee jaar
geleden gaf de jonge Slovaakse wielrenner Peter Sagan na zijn tweede plaats in
de E3-prijs van Harelbeke(*), het bloemenmeisje een speels kneepje in de
billen. Geen kneepje in het donker, maar ten aanschouwe van duizenden mensen.
Het was hot news, een foto van het gebeuren verscheen op de voorpagina van alle
kranten. Peter Sagan had zich met zijn kwajongensstreek onsterfelijk sympathiek
gemaakt. Diegenen die het voorval niet konden smaken en die Peter voor zijn
misdaad het liefst een levenslange schorsing hadden willen opleggen, waren zo
gering in aantal dat de onaangename gevolgen uitbleven. De organisatoren hadden
brood gezien in het hele voorval. Voor hun E3-prijs editie 2015 hadden ze een
prachtige affiche ineengeknutseld. Er staat een bloemenmeisje op afgebeeld, met
hoogopwaaiend rokje waardoor het slipje en de welgevormde billen even het oog
komen strelen, zoals we dat zien bij onze tennismeisjes. In de buurt: een
grijpgrage rennershand.
(foto uit Het Laatste Nieuws d.d. 28.2.2015)
Maar de affiche is naar de prullenmand verwezen onder druk van de internationale wielerunie en als gevolg van een klacht van enkele zuurpruimen van het instituut voor gelijkheid tussen man en vrouw. Het team van het grafisch bureau dat de affiche heeft ontworpen reageert onthutst: van de schreeuw naar vrijheid met Je suis Charlie is anderhalve maand later nog weinig te merken. Afwachten maar hoe dat instituut voor gelijkheid tussen man en vrouw zal reageren als de organisatoren van de E3-prijs komend jaar voor de dag zullen komen met de bips van Sagan, in slip, en de hand van het bloemenmeisje in de buurt
t Is ook nooit goed, zegt mijn vriend Ahmed. Als onze vrouwen te zwaar gesluierd op straat lopen is dat, zo zegt men, een teken dat ze onderdrukt worden. En als ze te licht gesluierd zijn wijst dat óók op onderdrukking. Ja, t is dansen op een slappe koord.
De organisatoren van de koers hebben beloofd dat ze op 27 maart de identiteit van de afgebeelde babe bekend zullen maken. Ik kijk er naar uit en ik vraag mij af of ze zich onderdrukt zal voelen
En om dit verhaal in schoonheid af te ronden, een strofe uit De tango van het blote kontje (van Toon Hermans):
Het valt me op dat billen op elkander lijken,
vooral wanneer je ze wat langer kan bekijken.
Er zijn er bij die lijken uitgesproken geinig,
er zijn er andere die zeggen mij maar weinig.
Ik vind dat billen ook iets hebben van gezichten:
je ziet meteen of ze van neven zijn of nichten.
En ik zag twee trieste billen in het water staan:
Van waarom komt hier nou nooit eens iemand aan?
Ja, waarom? Vraag dat maar aan Peter Sagan!
(*) volledigheidshalve: vorig jaar werd Peter Sagan eerste in de E3-prijs, maar knijpen heeft hij toen niet meer gedaan
De mysterieuze roof van de rechtvaardige rechters (kunstroof, deel 5)
(uit Tiznoland, stripverhaal uit de Kiekeboereeks van Merho)
Het Lam Gods bestond in feite uit 16 panelen: achter elk van de vier zijdelingse panelen onderaan bevond zich namelijk nog een ander paneel. Het meest linkse schilderij was dat van De Rechtvaardige Rechters, met aan zijn rugzijde en samen in eenzelfde kader het schilderij (een grisaille) van Sint Jan de Doper. Beide schilderijen werden uit het kader gelicht in de nacht van 10-11 april van het jaar 1934, vermoedelijk in de vroege nachtelijke uren van woensdag 11 april. Niet één, maar twee panelen werden dus gestolen
(uit Tiznoland, stripverhaal uit de Kiekeboereeks van Merho)
Tijdens de dagen die volgden kreeg de bisschop van Gent talrijke brieven. Anoniem. Eén van de briefschrijvers tekende met DUA. Om te bewijzen dat de ontvreemde panelen wel degelijk in zijn bezit waren liet hij één van zijn brieven vergezeld gaan van een ticket waarmee één van de panelen (dat van Sint Jan) kon afgehaald worden in het bagagekantoor van het Brussels Noordstation, alwaar hij het gedeponeerd had. Tevens eiste DUA één miljoen Belgische francs losgeld voor het paneel van de Rechtvaardige Rechters. Het verhaal wordt nu behoorlijk ingewikkeld. Maar om een lang verhaal kort te maken: op de eis van DUA werd niet ingegaan, de Rechtvaardige Rechters zijn nog steeds niet terecht, wellicht voor eeuwig verdwenen
(uit Tiznoland, stripverhaal uit de Kiekeboereeks van Merho))
En wat is de rol geweest van Arsène Goedertier? Kende hij de dief? Of was hijzelf de dief? Kende hij DUA? Of was hijzelf DUA? De speculaties zijn legio. Geen kunstroof heeft meer inkt doen vloeien dan deze.
De veronderstelling die ik in een vorige aflevering heb geopperd, namelijk de mogelijkheid van een uit de hand gelopen studentengrap, werd tot op heden nog door niemand tegengesproken of afgedaan als nonsens. Wel integendeel. Eén van mijn trouwe lezers en niet één van de geringste! heeft mij gemaild dat ik er met mijn veronderstelling wellicht niet ver naast zal zijn. Zijn mail was vergezeld van een foto met het verdwenen paneel. Hij vertelt er niet bij of het al dan niet om het origineel gaat en waar en wanneer de foto genomen is. Zijn eigen studeerkamer misschien?
t Vorig jaar hebben vier van mijn vrienden
het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Een jaar van veel verdriet. Een
slecht jaar? Geenszins, zegt Daantje, die een paar jaar jonger is dan ik, maar
toch ook al een eindje in de zeventig is. De normaalste zaak van de wereld. We
hebben de leeftijd bereikt waarop onze leeftijdsgenoten bij bosjes sneuvelen,
de een na de ander, tot wíj alleen nog zullen overblijven, als honderdjarigen,
op eenzame hoogte
Een paar weken geleden is er weer eentje
heengegaan: Gaby Lamon, een vriend. Tijdens de rouwmaaltijd zat aan t ander uiteinde
van de tafel Lucien Beel. Zeventig (!) jaar geleden zat ik samen met Lucien in het
tweede leerjaar in het Kloosterschooltje in Grijsloke. Daarna hebben we elkaar
nooit meer gezien. De echtgenote van de overledene stelde ons aan elkaar voor.
- Wel, wel, zei ik, wat een verrassing. Na al
die jaren! Gij zijt nog geen haar veranderd.
- Gij wel, zei Lucien.
Hij was mij nog niet
vergeten. Ik zei dat ik iets over hem geschreven had in mijn memoires (O jerum
jerum jerum , 2006) en ik had de indruk dat hij dat wel apprecieerde. De
passage waarin ik mijn lagere schooltijd beschrijf heb ik hem diezelfde dag nog
gemaild
Vader was ervan overtuigd dat er moest
gestudeerd worden, wilde men iets bereiken in 't leven. Hij leerde mij lezen
van toen ik vier was. Rond Pasen van 't jaar vijfenveertig las ik vrijwel alle
woorden, ook de moeilijke. Met een gewoon kinderboek* kon ik goed overweg. Het
zou nog een paar maanden duren voor het Derde Rijk definitief ineenstortte en
ik moest nog vijf worden. Ik was een mensenschuwe kleuter die nog met geen
ander kind contact had gehad, laat staan een voet binnen een schoolpoort had
gezet. Na Pasen trok vader met mij naar de nonnenschool in Grijsloke. Hij had
een van mijn kinderboekjes meegenomen en daarmee moest ik demonstreren hoe goed
ik al kon lezen. De zuster stond perplex. Tot aan de grote vakantie zou ze mij
nog in de kleuterklas houden. Daarna moest ik dan maar in 't eerste leerjaar
beginnen, bij juffrouw Valentine.
Het
enige wat ik mij nog van mijn eerste schooldag herinner is dat Marc Voet, die
een jaar ouder was, mij vroeg om mijn mond open te doen. Ik opende mijn mond en
hij spuwde erin. Toen ik dat thuis vertelde begon moeder te wenen en vader zei
dat hij niet begreep dat ik zo dom kon zijn. De volgende dag vroeg Marc Voet
mij nogmaals om mijn mond open te doen en waarachtig, ik deed het weer.
Na
de grote vakantie kwam ik dus in de klas van juffrouw Valentine terecht.
Valentine was een weduwe met een dochter van een jaar of vijftien, en dus geen
echte juffrouw meer. Toch noemde iedereen haar "juffrouw Valentine".
Ze gaf les aan het eerste, het tweede en het derde leerjaar tegelijk. Omdat ik
al zo goed kon lezen mocht ik meteen plaats nemen in de middenste rij, de rij
van het tweede leerjaar. Ik zat er tussen kinderen die twee jaar ouder waren.
In tekenen was ik slecht en zingen was helemáál een ramp. Van zodra ik bij de
samenzang mijn mond opende, keken alle kinderen die vóór mij zaten, om. Mijn
gezang moet erg pijnlijk geklonken hebben in ieders oren. Al gauw riep de
juffrouw mij bij zich en ze verbood mij nog mee te zingen.
We
zaten met zijn zevenen in die klas: vier meisjes en drie jongens. Op 't einde
van 't jaar waren de vier meisjes, samen met Charles Vanmoorleghem, allemaal de
eersten van de klas: alle vijf evenveel punten! Lucien Beel en ik waren tweede. En toch weet ik zeker dat
ik zowel voor rekenen als voor lezen veruit de beste van de klas was. Mijn
onvermogen tot tekenen en zingen zullen dus wel de doorslag gegeven hebben.
Het
jaar daarop startte ik in het derde leerjaar. Ik zat er niet op mijn plaats. In
vele opzichten had ik nog de mentaliteit van een kleuter, een bange kleuter. Valentine
nam dan ook de eerste de beste gelegenheid te baat om mij terug te sturen naar
het tweede leerjaar. Toen ik een rekenoefening aan het bord moest maken en 3 x
4 = 11 schreef - een ongelukkige lapsus die ik overigens direct herstelde -
werd ik stante pede en zonder pardon gedegradeerd.
Na
drie jaar kloosterschool in Grijsloke - tweemaal het tweede en eenmaal het
derde leerjaar - moest ik naar de gemeenteschool in Kaster, bij
Maria Janssens.
Madame, zoals de leerlingen haar noemden, had
hooguit twintig leerlingen, verdeeld over niet minder dan acht leerjaren. Als
er zich voor een bepaald jaar maar één leerling aanmeldde, werd die bij de klas
gevoegd die één jaar hoger of één jaar lager was, al naar gelang het een goede
of een minder goede leerling betrof. Toen
ík er arriveerde was ik de enige kandidaat voor het vierde leerjaar en
zo begon ik daar direct in 't vijfde. Ik zou er later ook nog het zesde en het
zevende doen. Als de vakken tekenen, zingen en turnen op het programma van de
proefwerken stonden haalde ik nog drieënnegentig of vierennegentig procent. Als
die vakken er niet op stonden kwam ik heel dicht in de buurt van de honderd
procent. Vanzelfsprekend was ik bij Maria Janssens altijd de eerste van de
klas.
Ik was een perfectionist, die zelden een fout
maakte, en als dat dan toch eens gebeurde, het weze door onoplettendheid, kon
ik daar dagen lang over piekeren. Met zingen was het evenwel een knoeiboel. De
affronten die ik in verband met het zingen in de klas van juffrouw Valentine
had ondergaan, zouden levenslang op mij blijven wegen. Ik dúrfde niet zingen.
De andere kinderen - behalve één - zongen zonder complexen een strofe uit
"het loze vissertje" en ze behaalden achttien of negentien op twintig.
Judith Debruyne kreeg zelfs een keer twintig op twintig. Die ene, die óók nooit
zong, was Raymond Desmet. Als Raymond aan de beurt was, ging hij rechtstaan met
zijn liederenboek in de hand, zoals dat verlangd werd. Zonder ook maar een kik
te geven bleef hij onbeweeglijk staan, pal voor zich uit starend. Na vijftien
seconden zei madame dat hij mocht gaan zitten en dat hij nul op twintig had
voor zang. Als het mijn beurt was, dreunde ik de tekst af: "Des winters
als het réé-é-gent ". Tot daar had het nog iets van zingen, doch vanaf de
tweede regel werd het gewoon voorlezen: " dan zijn de paadjes diep, ja
diep; dan komt het loze vissertje vissen al in het riet, ja riet". Voor
die prestatie kreeg ik tien op twintig, omdat ik mijn goede wil had getoond.
Raymond zou dat nóóit gedaan hebben. Daar was hij te koppig voor. Of te fier?
De punten konden hém overigens gestolen worden. Voor mij betekenden die tien
punten die ik met zang verloor méér dan wat ik aan punten verloor voor alle andere
vakken samen. Er waren er die zeiden dat ik die tien punten niet verdiende, dat
ik voorgetrokken werd door madame, dat ik haar lieveling was. En ik denk dat ze
inderdaad een zekere affectie voor mij moet gehad hebben. Tot aan haar dood
heeft ze immers twee van mijn schrijfboekjes als aandenken bewaard en ze heeft
het nooit onder stoelen of banken gestoken dat ík de beste leerling was die ze
ooit in haar klas heeft gehad. Later toen ik al lang niet meer bij madame naar
school ging, leerde ik haar nog meer waarderen. Ze bleek een zeer belezen vrouw
te zijn, die daarenboven over een universitair diploma beschikte. Zij was
Lieveke Glabeke, het hoofdpersonage uit een van Stijn Streuvels grootste romans
"Levensbloesem".
In
veel van Streuvels' verhalen spelen jonge meisjes de hoofdrol, allemaal meisjes
die Streuvels heeft gekend. Soms maakte hij met hen lange wandelingen in de
weidse natuur. Tijdens die wandelingen legden zij hun jeugdige ziel bloot voor
de grote schrijver, naar wie zij vol bewondering zullen opgekeken hebben. Maria
moet ongetwijfeld gedweept hebben met Stijn Streuvels. Later pas heb ik dus
begrepen waarom zo vele foto's van Streuvels de klasmuren sierden. Daartegenover
staat dat háár foto prijkt in Streuvels' Lijsternest in Ingooigem, dat nu een
museum is. De schrijver, die zelf zeer belezen was, zal haar voorzeker de
liefde voor de literatuur bijgebracht hebben. Net als Streuvels las ze gaarne
werken van Noorse schrijvers. Ik was amper elf toen ze mij de trilogie
"Kristin Lavransdochter" van Sigrid Undset meegaf om thuis te lezen
tijdens de vakantie. Omdat ik zo'n uitmuntende leerling was, moet ze gedacht
hebben dat ik dat moeiteloos ging verwerken. Daarin had ze zich evenwel
vergist. De inhoud was te moeilijk, niet geschikt voor mijn leeftijd. Ik bracht
het boek ongelezen terug en omdat ik bang was dat ze er mij iets over zou
vragen, biechtte ik heel eerlijk op dat ik het geen mooi boek vond en dus niet
helemaal gelezen had. Dat is waarschijnlijk een van de weinige keren dat ik
haar ontgoocheld heb.
Ik weet het wel, beste lezer, ik heb bij u een
pijnlijke nieuwsgierigheid opgewekt naar de inhoud van de brief. Laat ik
vooraf zeggen dat de brief aan een grondig forensisch onderzoek werd
onderworpen. Tevergeefs. Vingerafdrukken werden niet gevonden. DNA-sporen
evenmin. De brief zelf was getypt zodat grafologisch onderzoek hier dus niet
aan de orde is. Het adres op de briefomslag is evenwel met de hand geschreven
*De letters hellen over naar links. Zou dat kunnen wijzen op linkshandigheid?
*Het krulletje aan de N (we zien het ook bij de U) dat evenwel niet constant voorkomt. Kenmerk van nonchalance en inconsequent gedrag?
*De bolletjes op de IJ. Wijst dat op frivoliteit? Echter geen bolletje op de I (weer dat inconsequente?). Iemand heeft mij ooit verteld dat die bolletjes kenmerkend zijn voor een vrouwelijk handschrift
*Zowel de G als de b worden geschreven als een 6. Het nummer 191b had door de postbode als 1916 kunnen geïnterpreteerd worden, ware het niet dat er hooguit 300 huizen staan in mijn straat. Slordigheid? Onvolwassenheid?
*Het streepje onder de 1. Kordaatheid? Autoriteit?
*De vorming van de 8. Hollandse invloeden? Of dysorthografie?
*Het postcodenummer dat niet in de voorgeschreven vakjes is ingevuld. Anarchie? Of gewoon niet weten waartoe die vakjes dienen?
En ziehier de inhoud van de brief:
Beste Kris,
Ik stel het inmiddels vrij goed op mijn winterbestemming.
Ik merk dat je mijn vriend Napoleon ondertussen hebt leren kennen.
Hij is wat gevoeliger dan ik, voor vocht en kou, dus verzorg hem goed.
Deze position-switch doet ons beiden goed.
Tot binnenkort.
Apollo en het Gentsche gevolg.
Is het mijn fantasie die op hol slaat, of is het een ingeving van de Heilige Geest, of is het Satan, samen met zijn duivelse trawant Beëlzebub, die mij dag en nacht influistert: een studentengrap is het, niets meer dan een studentengrap, waar gij vijftig jaar geleden zelf zó op uit waart?
En dan zet ik alles op een rij
*In t jaar 1934 werd het SK Ghendt gesticht.
*Drie lustrums later hebben de studenten van SK Ghendt het Gravensteen bezet. Deze stunt staat in de annalen van de universiteit geboekstaafd als de grootste studentengrap aller tijden. Het was in 1949. Studenten rekenen in lustrums, periodes van 5 jaar. Vroeger maakten de studenten meestal één lustrum mee. Toen hadden ze aan één diploma genoeg. Na vier of vijf jaren met succes doorlopen te hebben en na de laatste Oude Roldersklacht te hebben gezongen, gingen ze met een krop in de keel, t hoofd gebogen voort naar t stil geboorteoord, en meteen doken ze de arbeidsmarkt in met hun ene academische titel. Nu duren studies langer, nu behalen studenten masterdiploma na masterdiploma en twee lustrumjaren in een studentenloopbaan is nog allerminst een uitzondering
*In t jaar 1964, zes lustrums later ik was toen zelf preses van het SK werd weer een stunt uitgehaald: de bezetting van de stad Damme.
*En in 2014, zestien lustrums of tachtig jaar later: de roof van Apollo! De diefstal werd weliswaar pas opgemerkt in januari van dit jaar, maar is wellicht gepleegd op t eind van t vorig jaar.
*En wat nu volgt is pure hypothese. Er wordt van uitgegaan dat deze kunstroof niet de enige is die het SK Ghendt op zijn geweten heeft. t Jaar nul, 1934, de verdwijning uit de Sint-Baafskathedraal van De rechtvaardige rechters, een paneel van het Lam Gods van de gebroeders van Eyck. Deze kunstdiefstal heeft nagenoeg de hele kunstwereld op zijn kop gezet. Op heden, meer dan tachtig jaar later, is het paneel nog niet teruggevonden en heeft men nog geen zekerheid omtrent de dader(s). En als in 1934 een student het nu eens bij wijze van studentengrap in zijn hoofd zou gehaald hebben om De rechtvaardige rechters te stelen? Met de beste bedoelingen weliswaar. Met het vast voornemen het paneel één van de volgende dagen terug te brengen. Die onschuldige knaap zal dan wel geen rekening gehouden hebben met de ongelooflijke impact die zijn stunt zal gehad hebben: grote koppen op de voorpaginas van binnen- en buitenlandse kranten, levenslange dwangarbeid of misschien wel de doodstraf voor de dader als ze die ooit zouden te pakken krijgen. Stel u de angst voor die zich van onze jonge student moet meester gemaakt hebben. Het ongemerkt terugbrengen van het schilderij zal te enen male onmogelijk geweest zijn, want het laat zich raden dat de politie in de dagen, weken en misschien wel maanden die volgden de kathedraal met Argusogen in de gaten zal gehouden hebben. Dat doet politie nu eenmaal, als t kalf verdronken is. De dader zal maar één uitweg gezien hebben: het paneel zo grondig mogelijk vernietigen verbranden in het houtkacheltje op zijn studentenkot? en er verder ten eeuwigen dage over zwijgen en het geheim meenemen in het graf en ook geen bekentenis af te leggen op zijn sterfbed ten einde zijn ziel te ontlasten opdat zijn nageslacht niet zou moeten opdraaien voor de gigantische kosten die de grap had meegebracht.
Nogmaals: een pure hypothese, waarde lezer. Maar een zeer nuttige. De dader die tachtig jaar geleden een jaar of twintig moet geweest zijn zal nu ongetwijfeld overleden zijn, het zoeken naar De rechtvaardige rechters kan nu wel definitief gestopt worden en iedereen kan nu in rust en vrede verder leven.
P.S. Ik hou u op de hoogte van het verder verloop.
P.P.S. (mocht u over enig grafologisch inzicht beschikken) Wat zijn uw bevindingen betreffende het handschrift op de briefomslag? En wat vindt u van mijn ondeskundige ontleding van het handschrift?
Een week of
zes geleden ben ik klant geworden bij Telenet. Met een whoppa-abonnement:
overal simultaan surfplezier, voordelig bellen op al je toestellen, TV op ál je
schermen. Voor een maandelijks bedrag van 72,95 euro in de maand, huur van de
digicorder inbegrepen. Plus 1,95 euro voor een oproepdoorschakelfunctie naar om
t even welke andere vaste of mobiele telefoonlijn. Plus 7 euro voor de optie
Any Time. Alles bij elkaar 81,90 euro. Niet onoverkomelijk dus. Met de laatste
optie was het mogelijk op ieder moment van de dag te bellen naar het buitenland,
zonder te moeten bijbetalen. En das nu net de reden waarom ik die Any Time
erbij genomen heb: mijn schoonzus woont
sinds korte tijd in Frankrijk. En óf ik gebeld heb naar Frankrijk: onbeperkt
voor zeven euro! Voor mij kostte dat weliswaar niets bovenop die zeven euro.
Háár telefoonkosten daarentegen zijn de laatste weken gestegen tot duizelingwekkende
hoogte. Voor mij reden genoeg dus om naar de Telenetwinkel te trekken om een
verklaring.
Het was een
beminnelijke jongedame die mij te woord stond. Er was inderdaad een duidelijke
verklaring. Mijn schoonzus heeft namelijk een Belgische GSM. Ware het een
Franse GSM geweest dan waren alle gesprekken verlopen op kosten van die Any
Time optie. Maar wanneer er in België gebeld wordt naar een Belgische GSM die
zich in het buitenland bevindt, moeten er kosten betaald worden. Dat heet
roaming: afromen van het budget Ik had er nooit van gehoord.
- Belachelijk
zeker, zei ik.
- Tja, het is
nu eenmaal zo, zei de beminnelijke jongedame.
- Neen, u
begrijpt mij verkeerd. Ik bedoel: belachelijk, dat ik dáár nog nooit van
gehoord heb.
- O, maar dat
is normaal. Er zijn veel mensen die daar nog nooit over gehoord hebben.
Ze had normaal
gezegd en veel mensen en niet: normaal voor uw leeftijd en veel mensen van
uw leeftijd. Ik heb er een gloeiende hekel aan als iemand tegen mij zegt dat
ik er goed uitzie of dat ik een goed geheugen heb en het niet kan laten om
er aan toe te voegen voor uw leeftijd.
- Dan heb ik
die optie Any Time niet meer nodig, zei ik.
- Natuurlijk.
Ik ga die meteen schrappen. Dan hoeft u met ingang van morgen niet meer te
betalen voor die optie.
Ze was zo
lief. Ik was weg van haar. Ik vroeg haar naam. Tineke. Met blij gemoed verliet
ik de winkel. Ik was bijna de deur uit toen Tineke mij terugriep:
- Mijnheer,
is die sjaal van u?
Ze hield mijn
sjaal in haar hand. Ik had hem laten liggen op de toonbank
Aan t eind
van de Lange Steenstraat sloeg ik linksaf, de Doornikstraat in. Even verder in
de straat hield een kennis mij staande. We praatten wat. Waarover weet ik niet
meer. We stonden op het punt ons kort gesprek af te ronden, toen iemand naar
ons toe kwam, een beetje buiten adem. Tineke. Ze was mij achternagerend met
mijn handschoenen. Ook dié had ik laten liggen. Ik wilde Tineke uitgebreid
danken voor zon uitzonderlijke service, maar ze was alweer weg. De kennis
stond er geamuseerd bij. Ik grijnsde:
- Dat
overkomt mij anders nooit, zei ik.
Telenet heeft
aan mij alvast een klant voor het leven. Dank zij Tineke
Er is nog
steeds geen mail gekomen van Staf of van de vriend van Staf. En er is nog
steeds geen spoor gevonden van de dieven van het Apollo-beeld. Voorlopig beperk
ik mij dan ook tot het napluizen van leven en werk van Napoleon Destanberg.
Heel wat over deze eminente Gentenaar is, zoals ik in een vorig verhaal liet
doorschemeren, te vinden op t internet. En ik heb ook mijn licht opgestoken
bij één van de twee in Gent wonende Destanbergs. Beiden zouden een verre
verwantschap hebben met Napoleon. Eén van hen is leerkracht aan een
vooraanstaande middelbare school in Gent en die was zo vriendelijk mij een paar
interessante zoektips aan de hand te doen: het Liberaal Archief en een thesis
over leven en werk van Napoleon Destanberg, die berust in het archief van de
Gentse universiteit en geschreven is door een tante van de leerkracht zelve.
Maar laten wij ons voorlopig beperken tot hetgeen het internet ons leert.
Napoleon
Destanberg werd geboren op 7 februari 1829 aan de Geldmunt in Gent, in de buurt
van het Gravensteen. In zijn jeugdjaren zou hij later nog twee huizen bewonen
in diezelfde buurt. Hij was de zoon van een kleine middenstander. Hij voltooide
zijn middelbare studies aan het atheneum en studeerde daarna rechten aan de
universiteit in zijn stad. Na één jaar evenwel onderbrak hij zijn studies om te
starten als journalist bij De Broedermin, een Nederlandstalige, antiklerikale,
sociaal liberale krant, dewelke in 1859 een andere naam kreeg: De Stad Gent.
Als spreekbuis van de Gentse Vlaamsgezinde progressieve liberalen was deze
krant een doorn in het oog van zowel de katholieken als de doctrinaire
liberalen. Naast politiek geëngageerde artikels schreef hij voor die krant ook
ironische feuilletons (cursiefjes) onder de schuilnaam Cies van Ghendt.
Napoleon
Destanberg was behalve journalist ook een zeer veelzijdig auteur, in de eerste
plaats van toneelstukken. Hij schreef er 113 in totaal. Zijn definitieve
doorbraak als toneelschrijver kwam er in 1884 toen één van zijn stukken werd
opgevoerd in de Minard-schouwburg. Hij was daarenboven regisseur en stichter en
artistiek leider van toneelgezelschappen. Hij was de oprichter van het
Nationaal Toneel van Oost-Vlaanderen. Verder was hij schrijver van talrijke kindergedichten,
schoolgezangen, feestliederen, biografieën en vertalingen van werken van
beroemde buitenlandse schrijvers zoals Molière, Shakespeare en Victor Hugo. Het
in 1866 verschenen Al de liberale liedjes van Napoleon Destanberg was het
resultaat van twintig jaar geëngageerd schrijven over de uitbuiting van de
arbeiders, de Vlaamse strijd, de macht en rijkdom van de Kerk, de scheiding van
Kerk en Staat, de secularisering van het onderwijs, het stemrecht :
huldeteksten voor liberale verenigingen, schimpliederen op de Gentse clerus,
electorale propagandaliederen, feest- en carnavalliederen.
Destanberg
was alom geliefd in bepaalde liberale kringen en bij de man in de straat. Hij
was zeer bevriend met één van Gents beroemdste burgemeesters, Charles de
Kerckhove. In 1870 evenwel begon zijn populariteit snel te dalen: het
progressief liberalisme werd vervangen door een meer doctrinair liberalisme dat
de publicatie van zijn volkse artikelen verbood. Napoleon Destanberg verviel in
armoede en verbittering. In augustus 1875 werd hij zwaar ziek en hij overleed
een maand later te Sint-Amandsberg waar hij sedert het begin van zijn journalistieke
carrière woonde. Hij liet een arme familie achter met negen kinderen Hij werd
begraven op de Westerbegraafplaats, ook Geuzenkerkhof genoemd. Zijn graf is er
nog steeds te bezichtigen.
En net nu ik
stilaan de hoop aan t opgeven was om nog ooit mijn Apollo-beeld terug te zien,
vind ik in mijn bus een brief die een merkwaardig licht werpt op de zaak. Ik
heb het gevoel dat dit mysterie uiteindelijk toch tot een oplossing zal komen.
En wat meer is: ik acht het niet uitgesloten dat er een verband kan gelegd
worden met die andere mysterieuze kunstroof van tachtig jaar geleden waarop ik voor
enkele weken gezinspeeld heb, in het eerste deel van dit verhaal, dat stilaan
een beangstigende dimensie begint te krijgen: de roof van de rechtvaardige
rechters
Op 7 februari 2015, precies
honderd jaar geleden, werd Odilon Debakker geboren. Hij was chirurg in een
middelgrote provinciestad. De mijne. Zijn chirurgische mogelijkheden waren
beperkt en dat is wellicht één van de redenen waarom de Nobelprijs geneeskunde
hem nooit is te beurt gevallen. Men noemde hem Bakkerke, want hij was klein
geschapen. Maar ook met die handicap had hij een grote naam kunnen hebben. Neem
nu de kleine gynecoloog-verloskundige IJzerbijt in tegenstelling tot de grote
IJzerbijt die ortopedisch chirurg was die nog een naam had als een dijk toen
hij al in de tachtig was. t Waren in die tijd bijna allemaal beroemdheden, de
specialisten in mijn stad. De meesten hadden zichzelf tot specialist
uitgeroepen na gedurende enkele maanden in de leer te zijn geweest bij één of
andere meester. Hun chirurgische opleiding stelde dus meestal niet veel voor,
wat niet wegnam dat ze gerespecteerde heren waren: aan hun voordeur hing
meestal een grote koperen plaat, niet zelden in de andere landstaal: Docteur
X., chirurgien, ancien assistant des hôpitaux de Paris.
Wat een hoogtepunt had kunnen
zijn in de heelkundige loopbaan van Odilon Debakker is uiteindelijk uitgemond
in het tegendeel: een dieptepunt! Ik heb het verhaal uit een tamelijk
betrouwbare bron: dokter Derammelaere, eveneens chirurg in dezelfde stad en
tijdgenoot van Bakkerke. Derammelaere stak, letterlijk en figuurlijk, met kop
en schouders uit boven zijn bescheiden collega. t Was kort na de tweede
wereldoorlog. Een rijke boer rijk geworden in de oorlog had Bakkerke
ontboden bij het ziekbed van zijn achttienjarige dochter. Het meisje ijlde, had
extreem hoge koorts en leed helse pijnen. Op sterven na dood. De vader beloofde
de dokter een miljoen Belgische franken als hij zijn dochter kon genezen, een
fortuin, in die tijd. De diagnose luidde: appendicitis. Bakkerke opereerde het
meisje en redde alzo haar leven. En dat miljoen? Kon hij nu aanspraak maken op
zon onbehoorlijk hoge som? Hij ging te rade bij collega Derammelaere. En
waarom niet? zei Derammelaere. Die boer heeft het toch beloofd en een woord
is een woord. En die boer kán daar tegen en bovendien gaat het om zwart geld,
woekergeld, op onrechtmatige wijze verkregen tijdens de oorlog. Maar Bakkerke
durfde geen miljoen te vragen. Vraag dan honderdduizend raadde Derammelaere
hem aan. Bakkerke vond het nog steeds een onbehoorlijk hoge som. Niettemin
raapte hij al zijn moed bijeen en stuurde zijn honorariumnota naar de boer:
honderdduizend frank. Drie dagen later stonden drie mannen in zijn kabinet: de
boer en twee heren die met het gerecht te maken hadden. Het honorarium was
buiten alle proporties. Honderd keer te hoog. Daar zou het gerecht werk van
maken. Hoe het verder allemaal gelopen is wist Derammelaere niet te vertellen.
Wel dat het voorval Bakkerke getekend heeft voor het leven en dat hij de kleine
brave heelmeester Odilon Debakker daarna nooit meer heeft zien lachen.
Odilon Debakker was de zoon van
een kleine middenstander. Noch zusters noch broers. Zelf heeft hij, ofschoon
gehuwd, geen nakomelingen gehad. Een kwarteeuw geleden heeft hij er het bijltje
bij neergelegd. Er was maar weinig volk op de begrafenis. Ik was er. En dat ik
dit verhaal nu uit mijn pen schud heeft te maken met het toevallige feit dat ik
bij het opruimen van mijn zolder Bakkerkes overlijdensbericht vind tussen hopen
oude tijdschriften. Uitgerekend op de dag dat hij honderd jaar zou zijn
geworden
Drie
dagen geleden, achtentwintig januari 2015, raadpleegde mij een bejaard dametje.
Haar naam: Spyckerelle. Het was drieënveertig jaar en enkele maanden geleden
dat ik nog een patiënt met die naam had gehad: pater Spyckerelle. Hij was mijn allereerste,
al valt het te bezien of de term patiënt op de pater van toepassing is. Daar
mag u, lieve lezer, rustig zelf over oordelen, na het lezen van het
hiernavolgend uittreksel uit mijn memoires (O jerum jerum jerum 2006, p.
197-200).
Onder de collega's in het Kortrijkse,
die mij patiënten hadden kunnen toeleveren, had ik amper twee kennissen, twee
die samen met mij afgestudeerd waren in Gent. In die tijd immers stuurden de
fiere Kortrijkzanen hun zoons naar Leuven: dát was chic en katholiek.
De ene was Api Vanmarcke, van wie ik
evenwel niets kon verwachten, omdat hij als arts een betrekking had aan de
staat - hij zou later overigens directeur worden van een groot ziekenhuis -. De
andere was Godfried Vancolen, huisarts. Vanzwam had mij al verteld dat Vancolen
"een rare" was. 's Maandags prijkte steevast een plaatje voor zijn
venster met erop: "De dokter is ziek". Ik trok mijn stoute schoenen
aan en bracht Godfried een bezoek. Hij ontving mij vrij hartelijk, nodigde mij
uit in zijn salon en toonde mij zijn indrukwekkende collectie vuurwapens. Hij
nam een zware revolver, drukte die tegen mijn rechter slaap - bij wijlen voel
ik de druk van die revolver daar nog steeds - en zei dat het wapen geladen was
en dat, als hij de trekker zou overhalen, mijn hersenen tegen de muur zouden
bengelen. Zelden heb ik gebeden tot de Almachtige, maar die keer heb ik het
gedaan: Heer God, laat mij levend dit huis verlaten Dat ik dit nog kan
neerschrijven bewijst dat mijn gebed werd verhoord.
En Godfried hééft patiënten gestuurd,
een stuk of drie - wat heb ik doodsangsten moeten uitstaan voor die drie
patiënten -. Korte tijd later hield hij zijn huisartsenpraktijk in Kortrijk
voor bekeken. Ik denk dat hij naar het buitenland getrokken is om zich te
wijden aan ontwikkelingshulp. Ik ben verder
maar weinig collega's huisartsen meer gaan bezoeken om patiënten te
ronselen. Dat lag mij niet, het leek schooierij.
De eerste drie dagen kwam er geen enkele
patiënt. De vierde dag zaten er drie mannen in mijn wachtkamer. De eerste was
een wijnverkoper uit Bordeaux. Ik heb nooit kunnen begrijpen waarom mensen wijn
- of 't zou een zoete witte moeten zijn - lekker vinden. Ik vind wijn een
afschuwelijke drank. Niet dat ik daar fier op ben. Tot mijn vijftigste heb ik
zelfs geprobeerd daar verandering in te brengen. Ik ben toen zelfs eens naar
een oenologencongres geweest. Iedereen kreeg er een glas wijn. Men sloot de
ogen, snoof het aroma op en proefde en prees de godendrank tot boven de hemel.
Het onbegrijpelijke was dat vrijwel niemand zijn glas meer dan half leeg dronk
Nummer twee was iemand van de beurs, die
mijn geld wilde beheren. Hoe was die in godsnaam op 't idee gekomen dat ik over
geld beschikte? Schulden, ja!
- Kom over tien of twintig jaar eens
terug
De derde, klein van gestalte, kalend en
met een hangbuikje, had net als de twee vorige een tas onder de arm. En toch
was er iets wat mij deed vermoeden dat hij als patiënt kwam: hij had een
zwelling, onder en boven één van zijn ogen. Mijn hoop verzwond toen hij,
gezeten zijnde, drie beeldjes uit zijn tas haalde: het ene stelde een aantal
olifanten voor die op elkanders rug stonden, de twee andere waren krijgers met
een dreigend zwaard. De man - hij sprak met zachte stem - vertelde mij in
vertrouwen dat hij pater was geweest en dat hij een jaar geleden was
uitgetreden vanwege een erfenis die hem te beurt was gevallen en die hij anders
aan het klooster had moeten afstaan. Maar de centen waren nú al op en daarom
deed hij dít om aan de kost te komen, beeldjes verkopen, écht ivoor, kostbare
stukken, voor een spotprijsje, omdat het voor míj was
Die man - Spyckerelle was de naam - die zijn God verloochend had voor een handvol
geld, was dus ook nog een afzetter en een leugenaar! Ik was assertief genoeg om
zijn aanbod af te slaan en hij zei dat er nog een andere reden voor zijn bezoek
was: sedert geruime tijd leed hij aan reukverlies. Het onderzoek van zijn
reukorgaan bracht geen afwijking aan het licht. Ik overhandigde hem een monster
"Strychnal B".
- Probeer dit eens, zei ik. Twee
pilletjes per dag.
Hij bekeek het doosje met de pilletjes
aandachtig en stak het in zijn zak. Toen keek hij schichtig om zich heen en dan
weer naar mij:
- Wat denkt u van de vrouwen, dokter, U
als dokter?
- Hoezo? vroeg ik.
- Of ze allen lief en goed zijn?
- Niet allen, zei ik. Sommigen wel, ja,
af en toe.
- Ik had mij de vrouw ánders
voorgesteld, zuchtte hij.
Zijn hoofd zakte wat naar beneden en er
viel een stilte. Ik onderbrak die stilte door te vragen waar zijn gezwollen oog
vandaan kwam.
- Dat heeft zíj gedaan
't Was bijna fluisteren wat hij deed.
Zijn hoofd zonk nog wat dieper op zijn borstkas. Hij had zijn God dus niet
alleen voor geld verlaten, maar ook nog voor een vrouw. En die had er
natuurlijk zijn geld al doorgejaagd. En nu kreeg hij nog slaag ook!
Plots herpakte hij zich een beetje.
- Ik kan u helaas niet betalen voor de
raadpleging en dat zult u wel begrijpen, sprak hij. Maar ik wil iets heel
bijzonders voor u doen, u kunt de beeldjes kopen aan halve prijs.
Het hoefde voor mij niet. Ontgoocheld
stond hij recht, nam het doosje "Strychnal B" weer uit zijn zak en
zette het op mijn bureau.
- Ik zou het toch niet ingenomen hebben,
er zit strychnine in en dat is vergif! Ach laat maar zo, misschien is het beter
zo, misschien stínkt ze wel, dat wíjf!
De ex-pater droop af, vergetend de deur
netjes achter zich dicht te trekken. Ik vroeg me af wat Onze Lieve Heer met
deze trouweloze nog van plan was en hoe zorgelijk de toekomst van de man wel
was...
Ik
had de naam Spyckerelle nooit eerder gehoord. Daarna heeft nooit meer een
Spyckerelle mijn pad gekruist en ik ben de naam ook nooit meer tegengekomen.
Tot drie dagen geleden dus. Als ik er nu definitief het bijltje zou bij
neerleggen, dan zouden mijn eerste en mijn laatste patiënt een Spyckerelle
geweest zijn. De moeite waard om er wat wetenschappelijk onderzoek aan te
wijden. Wat leert ons Frans Debrabandere? Dat de naam onder een dozijn vormen
voorkomt: Picarelle, Piccarelle, Picarrel, Pycarelle, Piquerel, Pickerell,
Picherel, Pichereau, Picheret, Pic(k)orelle, Spyckerelle, Spicarolen. En dat
hij afgeleid is van een oud Frans woord picarel ofte picaret, zijnde de
naam van een vis, een soort snoek. Waaruit meteen blijkt dat de familienaam
Snoek, en zijn achttien varianten, o zo dicht aanleunt bij Spyckerelle. Moge
deze wetenschap u van nut zijn, beste lezer.
Niet hoger
dan één op honderd schatte ik de kans dat mijn zoektocht op t internet naar
Nap. Destanberg enig resultaat zou opleveren. Maar jawel hoor: Napoleon
Destanberg was een bekend Gentenaar naar wie in zijn geboortestad zelfs een
straat is genoemd. Het is een korte straat die de Agnetestraat en de
Pekelharing, twee zijstraten van de Lindenlei, met elkaar verbindt en evenwijdig
loopt met deze laatste.
Donderdag 15
januari is een donkere regenachtige dag en in de Napoleon Destanbergstraat is
niets te beleven als we even niet meerekenen de graffiti-tekening op de hoek
met de Pekelharing en de korte maar krachtige biografie op de straatnaambordjes,
drie in aantal.
Napoleon was
dus een Gents volksdichter en journalist, die geleefd heeft van 1829 tot 1875.
Geboren acht jaar na het overlijden van zijn grote naamgenoot Bonaparte en jong
gestorven, op amper 46-jarige leeftijd. Zou onze Gentse Napoleon in deze straat
gewoond hebben? Er is hier alvast geen monumentje voor hem opgericht en ook
geen basreliëfje in een of andere huisgevel. Op deze druilerige dag is er geen
levende ziel op straat en ergens aanbellen om te vragen of ze misschien iets
meer dan wat op het straatnaambordje staat kunnen vertellen over Napoleon
Destanberg is niet mijn stijl. t Zou, denk ik, belachelijk overkomen en t zou
ongetwijfeld tot niets leiden. Dan kon ik maar beter een koffie gaan drinken in
de Mokabon in de Donkersteeg. Daar zitten vaak eenzaam aan een tafeltje
bejaarde Gentenaren die kunnen spreken over hun stad en haar bewoners met een
kennis van zaken dat een mens er paf van staat. En stel dat er een tussen zit
wiens overgrootvader Napoleon Destanberg nog persoonlijk gekend heeft
Er zat er
een: Staf, een prille zeventiger. Gepensioneerd technisch ingenieur. Hoe het
gekomen is weet ik niet meer: het gesprek draaide uit op een onderwerp uit de
Griekse mythologie, mijn geliefkoosd thema. Staf bleek niet alleen vertrouwd te
zijn met de Griekse, maar ook met tal van andere mythologieën die mij totaal
onbekend waren. Een op zijn minst zéér veelzijdig man. Misschien kon hij mij
meer vertellen over Napoleon Destanberg? Neen, helaas! Maar hij had een vriend
die het ongetwijfeld wel zou kunnen. Ik gaf mijn mail-adres aan Staf en die zou
er voor zorgen dat ik weldra meer te weten kwam over onze Napoleon.
- Komt gij
hier vaak? vroeg ik.
- Heel vaak,
zei Staf, vanwege de lekkere koffie. Nergens vindt ge in de stad koffie die zo
lekker is als hier in de Mokabon.
- Inderdaad
héél lekkere koffie, en niet duur. Twee euro en een kwart, das géén geld.
- Maar als ge
hem nóg goedkoper wilt dan kan ik u de Hema aanbevelen, vijftig meter verderop,
aan de overkant: één euro slechts.
Ik keek
ongelovig.
- En ge
krijgt er nog een stuk taart gratis bij
Een koffie en
een stuk taart voor amper één euro! Niet te geloven! Maar Staf verzekerde mij
dat hij in alle ernst sprak, met dien verstande dat de koffie in de Hema
natuurlijk niet zo lekker was als hier in de Mokabon
Ik dankte
Staf voor het koffie-advies, voor het aangenaam gesprek en voor de mail die mij
nog te wachten stond. Ik stapte recht naar de Hema, vastberaden om daar een
koffie met cake te bestellen voor één euro.
Staf had
waarheid gesproken: een kleine koffie + een stuk taart naar keuze voor één
euro. Zelfbediening natuurlijk. Er stonden grote koppen en kleine. Bij de grote
stond koffie, bij de kleine stond heet water. Ik nam een grote kop,
plaatste die onder het koffiekraantje en drukte op de knop klein. De kop liep
maar half vol. De koffie leek mij nogal sterk en hij geurde navenant. Boven het
ander kraantje stond gratis heet water. Ik besloot de koffie aan te lengen,
want van sterke koffie gaat mijn hart soms nogal wild tekeer, en ik had er al
een op. Ik zette mijn kop onder de heetwaterkraan, ik duwde op het knopje tot
de kop bijna vol was en ik maakte mijn keuze uit drie soorten cake.
- Eén euro
vijfentwintig, zei de vrouw aan de kassa.
- Ik dacht
dat het één euro was, zei ik.
- Ja, maar dat
is de prijs van een kleine koffie en gij hebt een grote genomen.
- Niet waar,
ik heb op klein gedrukt en verder bijgevuld met gratis heet water.
- Ja, maar zó
moet ge dat niet doen. Het heet water moet in een apart kopje. Zo kan ik toch
niet zien dat ge geen grote koffie hebt genomen
Ze had
gelijk! Daarvoor stonden daar immers die kleine kopjes. Ik betaalde met plezier
één vijfentwintig. De koffie smaakte precies zoals in de mokabon en het taartje
kon ermee door. Achteraf heb ik vierentwintig uur last gehad van onregelmatige
hartslag, maar ik ben een goede ervaring rijker: bij een volgende gelegenheid
zal ik in de Hema geen modderfiguur meer slaan
En nu maar in
spanning wachten op een mail van Staf. Of van de vriend van Staf.
Berichten
uit de media leren ons dat de West-Vlaamse studenten aan de hogescholen de
beste resultaten behalen, met grote voorsprong op alle andere Vlaamse
provinciën. Dat is ongetwijfeld geen toeval en er zullen wel verscheidene
redenen voor zijn. Geen haar op mijn hoofd denkt eraan te beweren dat die
West-Vlaamse studenten zouden voorgetrokken worden door sommige fanatieke
professoren. Het verhaal op de paginas 150 en 151 van mijn memoires (O jerum
jerum jerum , uitgegeven 2006) stemt evenwel tot nadenken
In zijn laatste jaar als professor nam
Heymans(*) geen examen meer af. Die taak liet hij over
aan professor Devleeschouwer die ook farmacodynamie onderwees, maar dan bij de
apothekers. Van Devleeschouwer, een West-Vlaming uit Poperinge, was bekend dat
hij een boontje had voor West-Vlaamse studenten. En dat is dan nog zacht
uitgedrukt: hij trok de West-Vlamingen flagrant voor en hij stak dat niet eens
onder stoelen of banken.
Ik woonde in de Broekstraat in het
Oost-Vlaamse Elsegem. De overkant van de straat is Kaster, nu groot-Anzegem en
dat is West-Vlaanderen. Toen Devleeschouwer mij op 't examen vroeg waar ik
woonde zei ik dus "Anzegem". Hij vroeg mijn studentenkaart, waarop
inderdaad Anzegem stond omdat ik daar geboren ben, in dokter Rommens'
privé-kliniekje, drie bedden groot. Eén dag na de bevalling ging moeder met mij
reeds naar huis
Een geluk dat de studentenkaart enkel de
geboorteplaats vermeldde. Een échte leugen was het niet. De vier scholen die ik
had bezocht lagen alle in West-Vlaanderen. Zowel mijn eerste als mijn plechtige
communie had ik in West-Vlaanderen gedaan. En de zondag ging ik naar de mis in
Grijsloke, wat eveneens in West-Vlaanderen ligt. De helft van mijn kinderjaren
had ik doorgebracht in Anzegem, bij tante Irma en tante Jenna.
Devleeschouwer vroeg in welke provincie
Anzegem lag. Toen ik "West-Vlaanderen" zei, fronste hij de
wenkbrauwen, ging dat snel even nachecken in een boekje en glimlachte toen:
"nog net". Hij verklaarde eerst nog hoe goed de West-Vlaamse
studenten wel waren en dat het examen voor mij dus maar een fluitje van een
cent zou zijn.
Toch vond ik de vragen die hij stelde
moeilijk en de antwoorden kwamen niet vlot.
- Je kent de stof, dat voel ik wel, zei
professor Devleeschouwer. Alle West-Vlamingen kennen trouwens de stof. Maar je
bent nerveus, nietwaar? Véél te nerveus.
Ik knikte en ik mocht gaan. Ik weet
zeker dat ik daar nog een vrij goed cijfer gekregen heb.
(*)
Professor Corneel Heymans is de eerste Vlaming die de Nobelprijs voor de
geneeskunde in ontvangst mocht nemen (1938).
Ons Grieks
beeld is verdwenen! Tachtig jaar na die
andere grote en nog steeds onopgehelderde kunstroof van De rechtvaardige rechters, het beroemde
paneel van Het Lam Gods. Desdemona was de eerste die de verdwijning had
opgemerkt.
- Apollo is
verdwenen! zei ze, nogal paniekerig.
Eén van de
redenen waarom we de stad ingeruild
hebben voor ons vredig geboortedorp, is de hoop die wij koesterden om alhier
minder met diefstal en andere criminaliteit te maken te krijgen. Enkele weken
geleden werd hier evenwel een dure vijftien meter lange internetkabel
doorgeknipt en ontvreemd, en nu dit
- Ik heb toen
al gezegd dat we bewakingscameras moesten plaatsen, rondom het huis, en dat
vond jij niet nodig! zei Desdemona verwijtend.
Het gestolen
beeld was er een uit tufsteen, vermoedelijk de kop van een Griekse jongeling of
dito god voorstellend. Het beeld stond er al jaar en dag, in een tuinprieeltje,
en ik zou begot niet meer weten hoe het bij ons was terechtgekomen. Gemakshalve
hebben we hem Apollo genoemd en door de jaren heen waren we ervan gaan houden. Hij
was het onderwerp van één van mijn pictaikus, te bewonderen op www.bloggen.be/pictaiku/archief.php?ID=2493955. En
nu is hij dus verdwenen.
Op de plaats van
de ontvreemde Apollo-kop stond nu een in t donkergroen geschilderde plaasteren
buste van een of ander eerbiedwaardig man: ik gok op Peter Benoit. Meer dan
waarschijnlijk werd die daar door de dieven zelf neergepoot. Merkwaardig toch:
welke dief haalt het in zijn hoofd om bij het roven van een kunstwerk een ander
kunstwerk in de plaats te zetten en dan nog een dat in generlei mate op het
geroofde lijkt? Misschien wilde de dief zich de kosten en de moeite besparen om
de waardeloze Benoit-buste naar het containerpark te brengen? Of misschien ging
het om een flauwe grap en zou onze Apollo wel ergens terug te vinden zijn
tussen de struiken in onze tuin
We hebben de tuin uitgekamd en niets gevonden. Desdemona en ik zijn ontroostbaar. Zíj heeft alvast het pleit gewonnen: de bewakingscameras komen er!
Van de pleger(s) van deze kunstroof is er voorlopig geen spoor. Op de onderzijde van de plaasteren buste staat geschreven: Nap. Destanberg. Een aanwijzing?
Ik heb een sterk vermoeden dat dit verhaal een vervolg krijgt. Mocht u een tip hebben, waarde lezer: mijn e-mail adres is kvansteenbrugge@gmail.com. De tip die tot de oplossing van dit raadsel leidt zal beloond worden.
t Jaar tweeduizendveertien is
een ellendig jaar geweest, een jaar van rouw en treurnis. Kwistig hebben wij bij
t begin van t jaar onze beste wensen de wereld ingestuurd. t Heeft allemaal
niet veel geholpen.
Er was diepe rouw in onze
federale staat vanwege het heengaan van twee van onze grootste politici:
Wilfried Martens en Jean-Luc Dehaene. Twee voortreffelijke bewindslieden,
zeventigers, die tot hun laatste snik gewerkt hebben, gezeteld, al of niet als
voorzitter, in allerlei nationale en internationale parlementen en
bestuursraden Lernhout en Hauspie, Dexia er schieten er mij maar een paar te
binnen , combinerend verscheidene mandaten u en ik zouden met één mandaat
al de handen vol gehad hebben Om een centje bij te verdienen bij hun karig
pensioentje, vanzelfsprekend. Hun grootste drijfveer was niettemin de drang om
goed te doen voor de gemeenschap, voor alle mensen van goede wil en zelfs voor
degenen van minder goede wil.
Diepe rouw was er ook vanwege
het overlijden van één van onze drie koninginnen: Fabiola. Niets dan respect
voor deze lieve vrouw die als een liefhebbende moeder was voor haar echtgenoot
koning Boudewijn. Haar hele nakomelingschap heeft zij tot de laatste cent
weggeschonken aan een goed doel en dat is bij iedereen in goede aarde gevallen.
Kwaadsprekers hebben beweerd dat zij de bedoeling had al haar bezittingen na te
laten aan haar Spaanse familie. Dan zou zon 75% als erfenisrechten naar de
Belgische staat gevloeid zijn en wie weet wat snode politici met die 75% zouden
uitgespookt hebben. Nu gaat de volle 100% dus naar het goede doel en daar kan
de hele federatie alleen maar gelukkig om zijn.
Zo mogelijk in nog diepere
rouw werd onze fiere Arteveldestad dit jaar gedompeld. Vier van Gents meest
voortreffelijke figuren hebben dit jaar het tijdelijke met het eeuwige
verwisseld. Vooreerst was er de onvolprezen kunstpaus Jan Hoet. Zijn gezag op
het gebied van de beeldende moderne kunst was absoluut. Hij was in staat om een
hondendrol te verheffen tot het summum van kunst. Een andere Gentse paus, maar
dan een operapaus, die van ons heenging, was Guy Mortier. En Luc Devos dan! De
Gentse Elvis Presley. Nooit zoveel volk gezien bij een begrafenis. En alsof
drie niet genoeg was, bereikte ons enkele dagen geleden de droevige mare van
het overlijden van Walter Debuck, de man die van de Gentse Feesten het grootste
volksfeest van de wereld heeft gemaakt. Samen met Romain Deconinck en Leo
Debudt vormde hij het meest geniale Gentse kunsttrio van de laatste eeuw.
Talloos zijn de volksliederen die Walter Debuck ten gehore bracht. Het
populairste Gentse volkslied t Vliegerke werd door hem vereeuwigd. Niet zelden
waren zijn liederen geëngageerd. Koevoet is beter dan boelie is daar een
voorbeeld van. Het is een lied, gecomponeerd door de Gentse volkszanger Karel
Waeri rond 1885 en in de zestiger jaren door Walter Debuck opnieuw gelanceerd. Een schimplied op een dame van goede afkomst
die in een kerk in Gent de preekstoel had beklommen om de parochianen te
waarschuwen tegen het gespuis dat het aandurfde het werk neer te leggen en op
straat te komen voor een menswaardig loon. Hier gaat het:
't
Werkvolk moet niet meer klage
Da 't hier in Gent nie kan bestaan
Als
het maar naar 't sermoen wil gaan
Door
een madam gedaan.
Hoor
die madam vertellen
't
Vlees is voor de werkman te goed
Triepen
en vellen dat hij fretten moet
Ofwel
ne koevoet
Refrein:
Mee koevoet es
beter dan boelie
Maar madam de
predikant
Heeft liever
nen eind saucie
Zoudt u toch niet verdomme
't Verslecht nu nog van
langs om meer
Bezie mij dat nu toch ne
keer
In 't geheel geen snuifke
meer
En thee van lindeblomme
Giet da ne keer al in uw
lijf
Geen potje café van da wijf
Dat is een beetje stijf
Refrein.
Geen pijpke meer te smoren
Geen dzuurke of geen
glazeke bier
En in de winter spaart u
vier
Ge vervriest gelijk ne pier
Wilt dat ne keer aanhoren
Gij zult daar lieren in dat
sermoen
Hoe dat u nu uw keuken moet
doen
Al
naar het nieuw fatsoen
Refrein.
En
gij moet kunnen leven
Zegt
die madam vol beslag
Net
of alles te kopen lag
Mee
tien stuivers per dag
Wilt
gij vervloekte teve
Geen
boter en daarbij geen brood
Wilt
ons opvullen mee stroot
We
zijn genoeg gekloot
Refrein.
En
als de kinders schreeuwen
Van
honger buiten etenstijd
Zie
maar dat g'er op slaat en smijt
Madam
zegt 't es profijt
Ook
durft zij nog te zeggen
Dat
't noenmaal nog al es te groot
Van
mossels en van roggebrood
Of
van nen koeiepoot
Refrein.
Zij
durft uit 't huwelijk spreken
Nen
keer per maand heeft zij gezegd
Eer
dat de man zijn vrouw berijdt
Is
hij zijn krachten kwijt
Hoe
durft zij daarvan spreken
Kreeg
zij maar alle weken wat
Zij
stak nen koevoet in heur gat
Wat
vuile madam is dat
Refrein.
Van
zo een weelderig leven
Zo
wordt de man zo fel en kloek
Nen
keer per maand uit de broek
Dat
es madam's verzoek
Maar
't zijn maar flauwe lullen
Op
mossels en op roggebrood
In
plaatse van ne piet als lood
Daarmee
es dat wijf gekloot
Refrein.
Eén lichtpuntje voor de
rouwende Gentenaren: hun burgervader, Daniël Termont, werd onlangs verkozen tot
de beste zegge de meest geliefde burgemeester van Europa
Ook voor mij persoonlijk was t
een jaar van rouwen. Begrafenissen van dierbare vrienden en de kerk waar ik gedoopt
ben volledig uitgebrand! Tussen Kerst en Nieuwjaar, en als ik er nog zin in heb,
breng ik daar verder verslag over uit. En er is nog een week te gaan in 2014.
Laat het ondertussen niet nog erger worden, Lieve Heertje
BH is de troetelnaam die ik geef aan één van mijn beste vrienden. BH, dat
zijn simpelweg zijn initialen. Hij noemt mij Cricri, de naam van mijn geliefkoosde
geitensoort (de cricri leeft nog enkel in t wild, op het eiland Kreta). In de
top-100 van mijn beste vrienden staat BH op t ogenblik op de zevenenveertigste
plaats, maar een plaats in de top-10 zit er in de toekomst zeker in. Luister maar
BH wordt weldra benoemd tot kabinetschef van één van de talrijke ministers
die ons federaal land rijk is. En t zou al heel gek moeten lopen als BH, in
zijn huidige invloedrijke functie, geen goed betaald jobke voor mij zou kunnen
versieren, als bijverdienste, ter aanvulling van mijn karig zelfstandigenpensioentje.
Op 19.12 zond ik hem deze mail:
Beste BH,
Nog steeds geen mooie job gevonden voor
mij? Ik ben niet erg kieskeurig: als ik maar redelijk betaald wordten
als ik maar niets hoef te doen...
Cricri.
Het
antwoord kwam één dag later:
Nog geen mooie job gevonden Cricri ...
Amaai, amaai : wat een kemel van een
taalfout (... ik .... betaald wordt...)
=> niet gewoon van jou als taalpuritein .... of word je stilletjes aan toch
een dagje ouder ????
BH
Nog
dezelfde dag heb ik BH lik op stik gegeven:
Beste BH,
Wel jammer dat je nog niets gevonden
hebt. Anderzijds stelt het woordje "nog" mij enigszins gerust: dat
betekent toch dat je nog steeds verder zoekt, nietwaar?
Over "ik wordt" zou ik
mij maar niet te veel zorgen maken. Ik weet heus wel dat het "ik
word" moet zijn. Het gaat hier gewoon om een fout van onoplettendheid, een
zogenaamde schrijffout of "lapsus calami" zoals wij latinisten
zeggen. Net zoals "stilletjes aan": jij weet heus wel dat het
"stilletjesaan" moet zijn (in één woord dus), maar door
onoplettendheid schrijf je het fout. Dat is niet te wijten aan het feit dat we
ouder worden maar doordat we de moeite niet doen om onze tekst nog eens te overlezen:
per slot van rekening gaat het hier niet om een dictee of om een artikel dat
dient gepubliceerd te worden...
Veel erger vind ik de titel op
pagina 14 van Het Laatste Nieuws van heden: "Toen had ge nog echte
leiders" staat er in koeien van letters. Veel erger omdat het
verschijnt op 300.000 exemplaren, omdat de auteur mag verondersteld worden zijn
tekst minstens 1x te overlezen (en zeker als het om een titel gaat) en omdat
dit ook ontsnapt is aan het oog van de eindredacteur. Maar wat het helemaal erg
maakt, denk ik, is het feit dat zowel de redacteur als de eindredacteur ten
onrechte denken dat het wel degelijk "had ge" moet zijn, zonder
"t" dus...
En een goede raad nog: werk niet te lang vanavond, jij wordt nog een échte workaholic!
Groetjes,
Cricri.
En zo ziet u maar, beste lezer, hoe een doodgewone economische mailing kan ontaarden in een belachelijk en vrijwel zinloos gezwam over de lapsus calami.
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.