Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
11-01-2015
Kunstroof (deel 1)
Kunstroof.
Ons Grieks
beeld is verdwenen! Tachtig jaar na die
andere grote en nog steeds onopgehelderde kunstroof van De rechtvaardige rechters, het beroemde
paneel van Het Lam Gods. Desdemona was de eerste die de verdwijning had
opgemerkt.
- Apollo is
verdwenen! zei ze, nogal paniekerig.
Eén van de
redenen waarom we de stad ingeruild
hebben voor ons vredig geboortedorp, is de hoop die wij koesterden om alhier
minder met diefstal en andere criminaliteit te maken te krijgen. Enkele weken
geleden werd hier evenwel een dure vijftien meter lange internetkabel
doorgeknipt en ontvreemd, en nu dit
- Ik heb toen
al gezegd dat we bewakingscameras moesten plaatsen, rondom het huis, en dat
vond jij niet nodig! zei Desdemona verwijtend.
Het gestolen
beeld was er een uit tufsteen, vermoedelijk de kop van een Griekse jongeling of
dito god voorstellend. Het beeld stond er al jaar en dag, in een tuinprieeltje,
en ik zou begot niet meer weten hoe het bij ons was terechtgekomen. Gemakshalve
hebben we hem Apollo genoemd en door de jaren heen waren we ervan gaan houden. Hij
was het onderwerp van één van mijn pictaikus, te bewonderen op www.bloggen.be/pictaiku/archief.php?ID=2493955. En
nu is hij dus verdwenen.
Op de plaats van
de ontvreemde Apollo-kop stond nu een in t donkergroen geschilderde plaasteren
buste van een of ander eerbiedwaardig man: ik gok op Peter Benoit. Meer dan
waarschijnlijk werd die daar door de dieven zelf neergepoot. Merkwaardig toch:
welke dief haalt het in zijn hoofd om bij het roven van een kunstwerk een ander
kunstwerk in de plaats te zetten en dan nog een dat in generlei mate op het
geroofde lijkt? Misschien wilde de dief zich de kosten en de moeite besparen om
de waardeloze Benoit-buste naar het containerpark te brengen? Of misschien ging
het om een flauwe grap en zou onze Apollo wel ergens terug te vinden zijn
tussen de struiken in onze tuin
We hebben de tuin uitgekamd en niets gevonden. Desdemona en ik zijn ontroostbaar. Zíj heeft alvast het pleit gewonnen: de bewakingscameras komen er!
Van de pleger(s) van deze kunstroof is er voorlopig geen spoor. Op de onderzijde van de plaasteren buste staat geschreven: Nap. Destanberg. Een aanwijzing?
Ik heb een sterk vermoeden dat dit verhaal een vervolg krijgt. Mocht u een tip hebben, waarde lezer: mijn e-mail adres is kvansteenbrugge@gmail.com. De tip die tot de oplossing van dit raadsel leidt zal beloond worden.
t Jaar tweeduizendveertien is
een ellendig jaar geweest, een jaar van rouw en treurnis. Kwistig hebben wij bij
t begin van t jaar onze beste wensen de wereld ingestuurd. t Heeft allemaal
niet veel geholpen.
Er was diepe rouw in onze
federale staat vanwege het heengaan van twee van onze grootste politici:
Wilfried Martens en Jean-Luc Dehaene. Twee voortreffelijke bewindslieden,
zeventigers, die tot hun laatste snik gewerkt hebben, gezeteld, al of niet als
voorzitter, in allerlei nationale en internationale parlementen en
bestuursraden Lernhout en Hauspie, Dexia er schieten er mij maar een paar te
binnen , combinerend verscheidene mandaten u en ik zouden met één mandaat
al de handen vol gehad hebben Om een centje bij te verdienen bij hun karig
pensioentje, vanzelfsprekend. Hun grootste drijfveer was niettemin de drang om
goed te doen voor de gemeenschap, voor alle mensen van goede wil en zelfs voor
degenen van minder goede wil.
Diepe rouw was er ook vanwege
het overlijden van één van onze drie koninginnen: Fabiola. Niets dan respect
voor deze lieve vrouw die als een liefhebbende moeder was voor haar echtgenoot
koning Boudewijn. Haar hele nakomelingschap heeft zij tot de laatste cent
weggeschonken aan een goed doel en dat is bij iedereen in goede aarde gevallen.
Kwaadsprekers hebben beweerd dat zij de bedoeling had al haar bezittingen na te
laten aan haar Spaanse familie. Dan zou zon 75% als erfenisrechten naar de
Belgische staat gevloeid zijn en wie weet wat snode politici met die 75% zouden
uitgespookt hebben. Nu gaat de volle 100% dus naar het goede doel en daar kan
de hele federatie alleen maar gelukkig om zijn.
Zo mogelijk in nog diepere
rouw werd onze fiere Arteveldestad dit jaar gedompeld. Vier van Gents meest
voortreffelijke figuren hebben dit jaar het tijdelijke met het eeuwige
verwisseld. Vooreerst was er de onvolprezen kunstpaus Jan Hoet. Zijn gezag op
het gebied van de beeldende moderne kunst was absoluut. Hij was in staat om een
hondendrol te verheffen tot het summum van kunst. Een andere Gentse paus, maar
dan een operapaus, die van ons heenging, was Guy Mortier. En Luc Devos dan! De
Gentse Elvis Presley. Nooit zoveel volk gezien bij een begrafenis. En alsof
drie niet genoeg was, bereikte ons enkele dagen geleden de droevige mare van
het overlijden van Walter Debuck, de man die van de Gentse Feesten het grootste
volksfeest van de wereld heeft gemaakt. Samen met Romain Deconinck en Leo
Debudt vormde hij het meest geniale Gentse kunsttrio van de laatste eeuw.
Talloos zijn de volksliederen die Walter Debuck ten gehore bracht. Het
populairste Gentse volkslied t Vliegerke werd door hem vereeuwigd. Niet zelden
waren zijn liederen geëngageerd. Koevoet is beter dan boelie is daar een
voorbeeld van. Het is een lied, gecomponeerd door de Gentse volkszanger Karel
Waeri rond 1885 en in de zestiger jaren door Walter Debuck opnieuw gelanceerd. Een schimplied op een dame van goede afkomst
die in een kerk in Gent de preekstoel had beklommen om de parochianen te
waarschuwen tegen het gespuis dat het aandurfde het werk neer te leggen en op
straat te komen voor een menswaardig loon. Hier gaat het:
't
Werkvolk moet niet meer klage
Da 't hier in Gent nie kan bestaan
Als
het maar naar 't sermoen wil gaan
Door
een madam gedaan.
Hoor
die madam vertellen
't
Vlees is voor de werkman te goed
Triepen
en vellen dat hij fretten moet
Ofwel
ne koevoet
Refrein:
Mee koevoet es
beter dan boelie
Maar madam de
predikant
Heeft liever
nen eind saucie
Zoudt u toch niet verdomme
't Verslecht nu nog van
langs om meer
Bezie mij dat nu toch ne
keer
In 't geheel geen snuifke
meer
En thee van lindeblomme
Giet da ne keer al in uw
lijf
Geen potje café van da wijf
Dat is een beetje stijf
Refrein.
Geen pijpke meer te smoren
Geen dzuurke of geen
glazeke bier
En in de winter spaart u
vier
Ge vervriest gelijk ne pier
Wilt dat ne keer aanhoren
Gij zult daar lieren in dat
sermoen
Hoe dat u nu uw keuken moet
doen
Al
naar het nieuw fatsoen
Refrein.
En
gij moet kunnen leven
Zegt
die madam vol beslag
Net
of alles te kopen lag
Mee
tien stuivers per dag
Wilt
gij vervloekte teve
Geen
boter en daarbij geen brood
Wilt
ons opvullen mee stroot
We
zijn genoeg gekloot
Refrein.
En
als de kinders schreeuwen
Van
honger buiten etenstijd
Zie
maar dat g'er op slaat en smijt
Madam
zegt 't es profijt
Ook
durft zij nog te zeggen
Dat
't noenmaal nog al es te groot
Van
mossels en van roggebrood
Of
van nen koeiepoot
Refrein.
Zij
durft uit 't huwelijk spreken
Nen
keer per maand heeft zij gezegd
Eer
dat de man zijn vrouw berijdt
Is
hij zijn krachten kwijt
Hoe
durft zij daarvan spreken
Kreeg
zij maar alle weken wat
Zij
stak nen koevoet in heur gat
Wat
vuile madam is dat
Refrein.
Van
zo een weelderig leven
Zo
wordt de man zo fel en kloek
Nen
keer per maand uit de broek
Dat
es madam's verzoek
Maar
't zijn maar flauwe lullen
Op
mossels en op roggebrood
In
plaatse van ne piet als lood
Daarmee
es dat wijf gekloot
Refrein.
Eén lichtpuntje voor de
rouwende Gentenaren: hun burgervader, Daniël Termont, werd onlangs verkozen tot
de beste zegge de meest geliefde burgemeester van Europa
Ook voor mij persoonlijk was t
een jaar van rouwen. Begrafenissen van dierbare vrienden en de kerk waar ik gedoopt
ben volledig uitgebrand! Tussen Kerst en Nieuwjaar, en als ik er nog zin in heb,
breng ik daar verder verslag over uit. En er is nog een week te gaan in 2014.
Laat het ondertussen niet nog erger worden, Lieve Heertje
BH is de troetelnaam die ik geef aan één van mijn beste vrienden. BH, dat
zijn simpelweg zijn initialen. Hij noemt mij Cricri, de naam van mijn geliefkoosde
geitensoort (de cricri leeft nog enkel in t wild, op het eiland Kreta). In de
top-100 van mijn beste vrienden staat BH op t ogenblik op de zevenenveertigste
plaats, maar een plaats in de top-10 zit er in de toekomst zeker in. Luister maar
BH wordt weldra benoemd tot kabinetschef van één van de talrijke ministers
die ons federaal land rijk is. En t zou al heel gek moeten lopen als BH, in
zijn huidige invloedrijke functie, geen goed betaald jobke voor mij zou kunnen
versieren, als bijverdienste, ter aanvulling van mijn karig zelfstandigenpensioentje.
Op 19.12 zond ik hem deze mail:
Beste BH,
Nog steeds geen mooie job gevonden voor
mij? Ik ben niet erg kieskeurig: als ik maar redelijk betaald wordten
als ik maar niets hoef te doen...
Cricri.
Het
antwoord kwam één dag later:
Nog geen mooie job gevonden Cricri ...
Amaai, amaai : wat een kemel van een
taalfout (... ik .... betaald wordt...)
=> niet gewoon van jou als taalpuritein .... of word je stilletjes aan toch
een dagje ouder ????
BH
Nog
dezelfde dag heb ik BH lik op stik gegeven:
Beste BH,
Wel jammer dat je nog niets gevonden
hebt. Anderzijds stelt het woordje "nog" mij enigszins gerust: dat
betekent toch dat je nog steeds verder zoekt, nietwaar?
Over "ik wordt" zou ik
mij maar niet te veel zorgen maken. Ik weet heus wel dat het "ik
word" moet zijn. Het gaat hier gewoon om een fout van onoplettendheid, een
zogenaamde schrijffout of "lapsus calami" zoals wij latinisten
zeggen. Net zoals "stilletjes aan": jij weet heus wel dat het
"stilletjesaan" moet zijn (in één woord dus), maar door
onoplettendheid schrijf je het fout. Dat is niet te wijten aan het feit dat we
ouder worden maar doordat we de moeite niet doen om onze tekst nog eens te overlezen:
per slot van rekening gaat het hier niet om een dictee of om een artikel dat
dient gepubliceerd te worden...
Veel erger vind ik de titel op
pagina 14 van Het Laatste Nieuws van heden: "Toen had ge nog echte
leiders" staat er in koeien van letters. Veel erger omdat het
verschijnt op 300.000 exemplaren, omdat de auteur mag verondersteld worden zijn
tekst minstens 1x te overlezen (en zeker als het om een titel gaat) en omdat
dit ook ontsnapt is aan het oog van de eindredacteur. Maar wat het helemaal erg
maakt, denk ik, is het feit dat zowel de redacteur als de eindredacteur ten
onrechte denken dat het wel degelijk "had ge" moet zijn, zonder
"t" dus...
En een goede raad nog: werk niet te lang vanavond, jij wordt nog een échte workaholic!
Groetjes,
Cricri.
En zo ziet u maar, beste lezer, hoe een doodgewone economische mailing kan ontaarden in een belachelijk en vrijwel zinloos gezwam over de lapsus calami.
- Schandalig hoe de zwarten in Amerika
gediscrimineerd worden, zei Werenfried, de neef van mijn buurman. Als een
zwarte iets mispeutert wordt dat veel zwaarder bestraft, dan wanneer het om een
blanke zou gaan. Laatst nog werd in Amerika een onschuldige zwarte jongen, die
met een speelgoedgeweertje dreigde, door de politie in koelen bloede
doodgeschoten.
- Een spijtig incident? zei ik.
- Geen spijtig incident. Rassenhaat, die in
Amerika nog steeds welig tiert, dát is het. Als een zwarte daar iets mispeutert
vliegt hij zó de bak in. In Amerika zijn meer dan de helft van de gedetineerden
zwarten en hetzelfde geldt voor de ter dood veroordeelden. Terwijl zij toch
bijlange niet de helft van de totale bevolking uitmaken.
- Tja, discriminatie op grond van huidskleur is
iets verwerpelijks, zei ik.
- En op grond van herkomst en van geslacht.
Kijk maar hoe het er bij ons aan toe gaat. Wie worden in ons land
gediscrimineerd? De allochtonen en de mannen. En wee u als gij zowel man als
allochtoon zijt. Een job vinden wordt dan heel moeilijk en voor het minste
vergrijp komt ge in de nor terecht. Het bewijs: in ons land zijn de helft van
de gevangenen allochtone mannen, terwijl zij hooguit vijf percent van de
bevolking uitmaken. En in de scholen worden allochtone jongens al evenzeer gediscrimineerd:
een onevenredig aantal slechte rapporten en zittenblijvers.
- Maar misschien presteren ze ook slechter?
- Wie zo redeneert geeft blijk van racistische
gevoelens, antwoordde Werenfried enigszins bitter. Als gij insinueert dat zij
dommer zouden zijn moet ik u tegenspreken.
- Zo bedoel ik het niet, zei ik. Maar er zou
toch een achterstand kunnen zijn vanwege taalproblemen. Als ge denkt dat ik een
allochtonen-hater ben, hebt ge het verkeerd voor. Ik ben geen racist en ook
geen seksist. Ik kom op voor de zwakken in de samenleving. De allochtonen dus.
En de vrouwen.
- De vrouwen?! Heremijntijd! Die worden toch al
lang niet meer gediscrimineerd. Positief gediscrimineerd, ja! Aan de
universiteiten zijn de vrouwelijke studenten in de meerderheid. Zeventig tot
tachtig procent van de leerkrachten in het lager en secundair onderwijs zijn
vrouwen. De leuke postjes worden vooral door vrouwen bezet. Ziet ge veel
vrouwen in de mijnen werken, ten strijde trekken in de oorlog, arbeid
verrichten op bouwwerven, optrekken met de vuilniskar of met de brandweer?
- Maar kuisvrouwen (schoonmaaksters voor de Nederlanders) en WC-madammen (toiletjuffrouwen voor de Nederlanders)
zijn zo goed als nooit mannen, opperde ik.
- O, maar WC-madam is best wel een leuk
baantje. De hele dag niets anders doen dan, gezeten op een stoeltje, in de
gaten houden of iedereen die een plasje gaat doen, keurig zijn vijftig cent in
het potje deponeert en één keer per dag de toiletten schoonmaken. En wat de
kuisvrouwen betreft. Wij hebben er drie gehad. Niet één van de drie kon ramen
wassen omdat ze niet op een ladder konden, vanwege rugpijn, duizeligheid,
zwangerschap of hoogtevrees. De overgrote meerderheid van de ruitenwassers
zijn mánnen!
Ik had nog één argument achter de hand.
- De politiek, zei ik. Wie zwaait daar de plak?
Toch bijna uitsluitend mannen.
Werenfried bleek niet voor één gat te vangen.
- De meeste vrouwen zijn niet geschikt voor de
politiek, zei Werenfried. Doorgaans houden ze niet van politiek, ze zijn er te
zachtmoedig voor, niet agressief genoeg.
- Toch staan er evenveel vrouwen als mannen op
de kieslijsten.
- Zeker. Vanwege die onzinnige regel die
bepaalt dat er evenveel kandidaten van beide geslachten moeten zijn. En dát is
nu seksisme: discriminatie op basis van geslacht. Of men nu man of vrouw is,
het zou geen rol mogen spelen. Van belang is of de kandidaat geschikt is voor
de job, of hij iets voelt voor de job, of hij ambitie heeft. Men gaat bij het
aanleggen van kieslijsten toch ook niet discrimineren op basis van lengte, gewicht,
haarkleur, bloedgroep, seksuele geaardheid, en ga zo maar verder. Stel dat de
beste kandidaten toevallig allen heteroseksuele vrouwen zouden zijn, dan is dat
maar zó! Enkele jaren geleden is er ergens in de streek van Aalst of
Geeraardsbergen een politieke partij geweest die een vrouw van diep in de
negentig op haar lijst heeft moeten zetten teneinde het sekse-evenwicht te
bereiken. Ik ben er van overtuigd dat van al diegenen die een hoge politieke
post ambiëren er bij de vrouwen een hoger percentage is die de post ook krijgen
dan bij de mannen.
- Waaruit ik mag besluiten, zei ik met enige
ironie in de stem, dat wij mannen, mét de allochtonen de zwarte pieten zijn van
onze maatschappij.
- Ik ben blij dat ge het begrepen hebt, zei
Werenfried.
- Maar al bij al zitten wij hier toch maar
gezellig de ene blonde Leffe na de andere te drinken, terwijl onze vrouwen de
handen vol hebben met eten klaarmaken en zorgen voor de kleinkinderen.
Ik ben een feminist. Dat hebt u, beste lezer,
wel begrepen. Ik heb het laatste woord niettemin aan Werenfried gelaten:
- Ze zouden niet eens met ons willen ruilen: vrouwen
zijn zorgende wezens
Als je iets vindt nadat je er een hele tijd
hebt lopen naar zoeken: waarom vind je het dan uitgerekend op de laatste plaats
waar je gezocht hebt? Als er al domme vragen bestaan, dan is dít er één. Het
antwoord luidt: omdat je dan ophoudt met zoeken, als je het gezochte gevonden
hebt natuurlijk. Voor dat soort domme vragen moet u overigens te allen tijde op
uw hoede zijn, beste lezer: niet zelden zijn ze bedoeld om u in de maling te
nemen.
Enkele dagen geleden had ik u een sterk verhaal
beloofd. Het verhaal van een gebeurtenis die zich maar ééns in de zestig jaar
voordoet. Mét bewijs. Ik was ervan overtuigd dat het bewijs zich op mijn zolder
bevond, vermoedelijk onder een oneindige stapel rommel. Zaterdag een hele dag
gezocht, én zondagmiddag. Mijn oog viel op een oude blikken doos, die geprangd
zat tussen een stuk draagbalk en de nok van het dak. Er stond een foto op van
Albert I en de oude koningin Elisabeth. Het was de laatste plaats waar ik
wenste te zoeken: dat had ik mij voorgenomen en ik zweer u dat ik mij hoe dan
ook aan dat voornemen zou gehouden hebben. En
u raadt het natuurlijk al in die koninklijke doos heb ik het gevonden,
mijn agenda van het schooljaar 1953-1954, met daarin het onomstootbaar bewijs:
op zaterdag 6 maart 1954 er was toen nog school op zaterdag! heb ik een
elf op tien gekregen voor een schooltoets aardrijkskunde. De handtekening van
de leraar staat eronder: Elie Bradt. Er waren er een paar die alle vragen goed beantwoord
hadden en dus tien op tien kregen. Ik was één van hen, maar omdat ik nog geen
kwart van de beschikbare tijd benodigd had, had ik recht op een extra punt, moet mijnheer Bradt gedacht hebben.
Elf op tien: het heeft méér dan zestig jaar geduurd voor dit huzarenstukje nog eens is overgedaan. Door mijn kleindochter. t Zou mij niets verwonderen als zons- en maansverduisteringen zich frequenter voordoen dan eens in de zestig jaar. En mijnheer Bradt? Elie Bradt. Hij was toen een jonge man, vooraan in de twintig nog, denk ik. Wat zou er van hem geworden zijn? Als hij nog in leven is moet hij al een flink eind in de tachtig zijn. Wie zou dat kunnen weten? Ik heb de vraag via mail gestuurd naar mijn goede oude school van toen. Ze bestaat nog steeds: de Rijksmiddelbare School, Waregem. Ik heb er een goede opleiding genoten, drie jaar lang, drie gelukkige jaren. Met heimwee heb ik over die tijd geschreven in mijn memoires (O jerum jerum jerum, 2006, p. 30-35; het boek bevindt zich in de bibliotheek te Waregem) en een paar jaar geleden heb ik een vluchtig bezoek gebracht aan de school (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=972188). En hoe gaarne zou ik ook weten hoe het verder gegaan is met al die andere goede leraren van toen: mijnheer Bossuyt, mijnheer Dassonville, mijnheer Trips, mijnheer Esprit, mijnheer Tremmerie, mijnheer Decock, juffrouw Dobbelaere, mevrouw Delbaere De meesten onder hen zullen overleden zijn, vermoed ik. Van Edouard Trips, de leraar Latijn, weet ik het wel zeker. Hij is overigens de enige aan wie ik onaangename herinneringen heb: hij lachte mij uit vanwege mijn lelijk gebit en mijn onnozel brilletje, en dan was er ook nog het feit dat Latijn allesbehalve mijn sterkste vak was Ook de toenmalige directeur van de school is reeds lang ter ziele gegaan: Edgard Hoebeke. Zijn echtgenote was één van de juffen van de kleuterafdeling en zijn zoon Serge was één van de kleuters. Serge Hoebeke heeft het gebracht tot rechter aan één van s lands belangrijkste rechtbanken. Die kleuter van weleer is nu zelf al enkele jaren met pensioen. Niemand beter dan rechter Hoebeke kan weten dat schriftvervalsing een zwaar misdrijf is en dat vader Hoebeke mij de toegang tot de school had kunnen ontzeggen toen aan het licht was gekomen dat ik zijn handtekening ettelijke malen had misbruikt. Dat hij het niet gedaan heeft verklaart Serge Hoebeke, na het lezen van mijn memoires, als volgt: mijn vader was een rechtvaardig man. Ik ben Edgard Hoebeke nog steeds oneindig dankbaar. Hij was, letterlijk en figuurlijk, een gróót man. Met een groot hart.
Gisteren heeft ze opgebeld om
te vragen hoe het met me ging. Mijn kleindochter. Maar t was in de eerste
plaats om mij het resultaat te laten kennen van haar laatste schooltoets
economie. Haar stem klonk minder vrolijk dan ik het van haar gewend ben.
- Raad eens hoeveel punten ik
gekregen heb, zei ze, op tien.
Het is een gewoonte geworden.
Bij iedere toets laat ze mij raden. En dan begin ik meestal bij tien, of soms
bij negen. Haar stem klonk niet erg opgewekt. Ik verwachtte mij dus allerminst
aan een tien. Maar ik hield er rekening mee dat ze alleen maar dééd alsof ze
een beetje depri was. Zoals tante Irma zaliger, als we samen kaartten: als ze
een lijkbiddersgezicht opzette na inzage van de haar toebedeelde kaarten, dan
kon je er donder op zeggen dat ze prima kaarten had. Iemand op het verkeerde
been zetten, noemen ze dat. Ik begon dus weer bij tien.
- Fout, zei ze.
- Negen en half?
- Je weet toch dat de leraar
economie nooit halfjes geeft.
Neen, dat wist ik niet. Ik
probeerde het dan maar met negen.
- Weer mis, zei ze op een
enigszins triomfantelijke toon.
Ik probeerde dan maar met acht
en met zeven, maar ook dat was mis. Ze leek het hoe langer hoe plezanter te
vinden.
- Ik vind er niets plezants
aan zei ik, als je niet méér dan een zes kunt halen op een vak waarvan je
beweert dat het je sterkste is. Welnu, zes dan?
Maar ook met zes zat ik fout,
evenals met vijf, met vier, met drie
- Je hebt er dus helemaal
niets van terechtgebracht. Twee dan?
- Neen!
- Eén?
- Ook niet!
- O, ik snap het al. Je hebt
vals gespeeld. Je hebt afgekeken of je had een spiekbriefje bij of je had de
antwoorden op je handpalm geschreven of op de binnenkant van je dij. En de
leraar heeft je betrapt en heeft je een nul gegeven.
- Nul is het ook niet!
- Ach ja, natuurlijk: de toets
is niet doorgegaan.
- De toets is wél doorgegaan.
- Zóoo En uitgerekend jij
hebt niet deelgenomen? Was je dan ziek misschien?
- Maar ik heb wél deelgenomen!
- En waarom heb je dan geen
punten gekregen?
- Ik héb punten gekregen.
Alleen: jij kunt niet raden hoeveel
- Ik heb alle cijfers genoemd.
Dus tóch met halfjes?
- Ik zei toch dat de leraar
economie nooit halfjes geeft.
- Dan geef ik het op. Zeg het
nu maar.
- Elf!!!
Daar had ik dus geen rekening
mee gehouden. Dat de leraar economie geen halfjes geeft, maar wel elf op tien.
En wat voor onzin is mij dat?! Al even onzinnig als het verhaal van die
schrijver die tweehonderd procent voor zijn vak leeft of van die sportman die
zich driehonderd procent gegeven heeft. Als we zó beginnen is het eind zoek
natuurlijk. Elf op tien! Al even irrationeel als de vierkantswortel uit een
negatief getal of een deling door nul.
- Ik geloof er niks van. Zo
gek zal die leraar toch niet wezen.
- En tóch is het waar. Morgen
kom ik langs en ik zal het bewijzen.
En heden is ze langs geweest.
Mét het bewijs.
Ze heeft me uitgelegd dat die elf op tien de logica zelve was. Tien op tien krijg je als je even goed bent als de leraar. Maar ze had een dermate sterke financiële constructie opgezet dat de leraar zelf daar nooit zou opgekomen zijn. Ze was dus beter dan de leraar en dus verdiende ze meer dan tien! Als ze die lijn doortrekt wordt ze ooit nog CEO of zoiets. Misschien. Ik ben wel fier op mijn kleindochter. En toch geneer ik mij daarvoor een beetje. Ik heb immers altijd al een afkeer gehad van alles wat met economie, fiscaliteit, CEO, beleggingen, financiële constructies en dies meer te maken heeft. Ik heb er dan ook nooit iets van begrepen. Anders had ik in de beginjaren na mijn gedwongen pensionering evengoed als de bvba dokter Janssens kunnen bijverdienen zonder dat mijn pensioen werd afgepakt.
Dat elfde punt, zo heeft mijn kleindochter mij uitgelegd, gaat overigens niet verloren. Stel dat ze voor een volgende toets negen op tien haalt, dan kan dat ene punt versluisd worden en opgeteld worden bij de negen, zodat ze dan na twee toetsen nog altijd met het maximum van de punten zal prijken. Sedert gisteren loopt ze op een wolkje, en dat komt door die elf. Hoe vaak heb ik haar niet proberen te overtroeven met de goede punten die ik destijds behaalde op school. En met die elf denkt ze mij nu definitief het zwijgen opgelegd te hebben. Dénkt ze!... Want als het mij tijdens het weekend even meezit schud ik komende week een even sterk verhaal uit mijn schooljaren uit mijn mouw. Mét bewijs!
Eén van mijn
Nederlandse vrienden belde mij op, nog geen uur geleden. Harm. Atheïst. Antiklerikaal.
Overigens een rechtschapen man.
- Er is wéér
een pedofiele priester ontdekt bij jullie, zei hij.
- Ja, zei ik.
De derde al in een paar dagen.
- Fe-srik-ke-luk!
- Tja, wat
doe je eraan?
- Nou,
makkelijk zat: opdoeken die handel!
Ik weet het
niet Als kind hoefde ik niet iedere dag naar de heilige mis, ik mocht vlees
eten op vrijdag, mij werd de heilige communie niet geweigerd omdat mijn ouders
gescheiden waren, ik had geen oom die in ongewijde grond moest begraven worden
omdat men vermoedde dat hij zichzelf van het leven had beroofd, ik heb nooit
geworsteld met het vooruitzicht van eeuwig te moeten branden in de hel vanwege
onkuise gedachten, ik hoefde niet naar de katholieke school, mij heeft de
clerus nooit op de ziel getrapt, ik heb geen wraakgevoelens. Af en toe ga ik s
zondags ter kerke en ik kom er tot rust. Tja, ik weet het niet
Je hebt mij onlangs gevraagd naar mijn erelijst en naar de glorierijkste
momenten uit mijn loopcarrière. Welnu, een erelijst kan ik je niet voorleggen,
tenminste als je daaronder verstaat: een lijst met overwinningen of
podiumplaatsen of zelfs maar ereplaatsen. Mijn naam bevond zich meestal in de
onderste regionen van de uitslagenlijst. En toch ben ik fier op het feit dat ik
een dozijn marathons heb gelopen, in alle werelddelen (Australië uitgezonderd),
en dat ik die alle tot een goed einde gebracht heb. Weliswaar in een tijd die
nooit was om over naar huis te schrijven maar waarover ik op heden, dertig
jaar na datum, toch naar joú schrijf: mijn beste marathontijd was 3u 2624. Het
waren evenveel glorierijke momenten. En er zijn er nóg geweest. Toen de
legendarische Emiel Zatopek voor mij applaudisseerde toen ik als één van de
laatsten de finish bereikte aan 't eind de 25 km veteranenloop in Brugge. En toen ik
Vincent Rousseau klopte tijdens een stratenloop in Wallonië, niet alleen
vriendschappelijk op de schouder zoals Jantje Westdorp uit Schoondijke dat
ooit deed met Jacques Anquetil (*) maar ook écht: ik was weliswaar eens te meer
achteraan geëindigd, maar Vincent had opgegeven! t Is allemaal gebeurd in de
jaren tachtig. Lang geleden. Maar op zondag 7 september was er weer zon
glorierijk moment: de tentoonstelling van fotos en ander materiaal omtrent de
carrière van onze allergrootste atleet, Aurèle Vandendriessche. Hierbij in
bijlage alvast enkele foto's van het feest. Mij viel de eer te beurt een aantal
groten uit de Belgische atletiekgeschiedenis te mogen verwelkomen en aan de
genodigden voor te stellen, in de hoofdkerk van Anzegem (de pastoor had voor
die gelegenheid zijn zondagse H. Mis afgelast). Je herkent ongetwijfeld de
volgende "oude gloriën":
Roger Deweer: Anzegemnaar; in de jaren 50 3x kampioen van België 3000 m steeple;
Lieve Ducatteeuw: Anzegemse; verscheidene keren Belgisch kampioene op de 200 en de 400 m;
Hedwig Leenaert: was van 1956 tot 1960 verscheidene malen Belgisch kampioen in verscheidene
disciplines (3000 m steeple, 10.000 m, veldlopen); de eerste Belg die de 5000 m
liep in minder dan 14 en de 10.000 m in minder dan 30;
Karel Lismont: langeafstandloper met een ongeëvenaarde erelijst; 4 deelnames aan de
Olympische marathon en prijs van de Sportverdienste in 1972; verscheidene
malen Belgisch kampioen op de lange afstanden en niet minder dan zeven maal op
het ereschavot (goud, zilver en brons) bij Europese, Olympische en
wereldkampioenschappen;
Roger Moens: in de jaren 50 jarenlang de beste 800 m. loper ter wereld; jaren
lang wereldrecordhouder geweest (800 m) en talloze malen Belgisch kampioen op
400 en 800 m. Prijs van de Sportverdienste in 1955;
Armand Parmentier: Anzegemnaar; in 1982 zilveren medaille op Europees kampioenschap en de
eerste Belg die de marathon liep in minder dan 2u 10;
Aureel Vandendriessche: Anzegemnaar; was in het begin van de
jaren 60 de beste marathonloper ter wereld; was wereldrecordhouder op de 30
km; 9x Belgisch kampioen marathon; prijs van de Sportverdienste in 1963.
Is het "kleine Anzegem" van vóór de
fusie (toentertijd amper drieduizend inwoners) niet dé hardloopgemeente bij
uitstek? Het plaatje had nog indrukwekkender kunnen zijn, indien Frans Herman
ons 24 jaar geleden niet was ontvallen tengevolge van een verkeersongeluk.
Frans was in de jaren '50 zeventien maal Belgisch kampioen en driemaal Belgisch
recordhouder in verscheidene loopdisciplines over lange en middenlange
afstanden: een atleet van wereldniveau. En het zou mij niet verbazen als er in
Anzegem weldra een nieuwe plejade van kampioenen opstaat... Uit de kweekvijver
van Loopclub Grijsloke.
Op zondag 7
september werd onder grote belangstelling hulde gebracht aan Anzegems grootste sportman aller tijden, met
een tentoonstelling in de raadzaal van het gemeentehuis en een feestelijke verwelkoming
in de kerk. Hierbij waren talrijke groten uit s lands atletiekgeschiedenis aanwezig.
Op de
rijkgevulde erelijst van Aurèle Vandendriessche ontbreekt een Olympische gouden
medaille. Ziehier waarom
We laten
Aurèle zelf aan het woord.
1960: De Olympische Spelen van Rome stonden voor de deur. Ik was
achtentwintig en in de vorm van mijn leven. Mijn training was ideaal verlopen
en mijn uitslagen lieten niet de minste twijfel: in Rome lag de gouden medaille
van de marathon op mij te wachten. Het zou nog maar de tweede gouden
atletiekmedaille in de geschiedenis van ons land zijn (de eerste zijnde die van
Gaston Reiff op de 5000 meter in Londen in 1948). En een gouden medaille in de
marathon spreekt toch altijd nog meer tot de verbeelding dan een in om t even
welke andere discipline. In mijn gedachten had ik die medaille al beet. Mijn
moreel stond op zenith. Naarmate de Spelen naderden raakte ik er steeds meer
van overtuigd: ik was op dat ogenblik de beste marathonloper van de wereld.
Toen ik op een avond, na de gedane dagtaak, de deur van het bedrijf waar
ik tewerkgesteld was, achter mij dichttrok, stond er plots een man vóór mij:
- Ik ben Albert Debeurme, zei de man. Ik neem aan dat ge mij niet kent.
Ik ben dokter en ik heb het allerbeste met u voor.
Hij legde mij uit dat hij huisdokter was in Marke, en dat hij, net als
ik, een geboren en getogen Anzegemnaar was. Ik wist van het bestaan van die
dokter, maar ik had hem nooit eerder ontmoet. Het was mij vaag bekend dat
hijzelf ook langeafstandloper was, zij het op amateuristisch niveau.
- Ik ben een vurig bewonderaar van u, zei de dokter. Ik volg uw carrière
al jaren en ik ben er zeker van, voortgaande op uw recente prestaties, dat gij
op t ogenblik door niemand kunt verslagen worden op de marathon. Ge weet wat
ik bedoel: de gouden medaille in Rome! Tenminste, als ge geen domme dingen
doet, als ge mijn raad volgt en als ge niet twijfelt aan uw mogelijkheden.
Met die domme dingen maakte hij ongetwijfeld een allusie op mijn
Olympische marathon in Melbourne in 1956. Even vóór de start had een verzorger
van de Belgische Olympische wielerploeg mij vier pillen in de handen gestopt
waarvan ik er om de tien kilometer een diende in te nemen. Vitamines, had die
verzorger gezegd. In mijn kledij was geen zak om de pillen in te stoppen, als
ik ze de hele tijd in mijn handen hield zouden ze ongetwijfeld door het zweet
gaan smelten zijn, en daarenboven vitamines, dat werkt toch niet zo
bliksemsnel. Ik kon ze dus maar beter alle vier ineens nemen. De uitwerking van
de pillen was catastrofaal. Naar het einde toe kreeg ik vreselijke pijn in de
maagstreek. Onmogelijk om de looppas nog langer vol te houden. Die wedstrijd
heb ik uitgewandeld. Ik was vierentwintigste
Die dokter boezemde mij vertrouwen in: hij was zelf loper, een
dorpsgenoot die het allerbeste met mij leek voor te hebben. Belangeloos! Er
werd een afspraak gemaakt en daarop deed dokter Debeurme zijn plan uiteen. Ik
moest alle drankposten om de 5 km was er een laten voorbijgaan: ge wist
maar nooit of er iets schadelijks in de drank zat, en daarenboven was het beter
om niet te drinken. Hij gaf mij een zouttablet die ik diende in te nemen aan km
19. Voorbij de drankpost van km 20 zou hij dan zelf opgesteld staan met een door
hemzelf bereide drank die ik tot mij moest nemen: een soep (!) op basis van
mergpijpen. Het zou mij extra krachten geven waardoor ik al mijn tegenstanders
zou afschudden en de gouden medaille maar voor het grijpen zou hebben.
Aan km. 19 lag ik afgescheiden aan de leiding met twee anderen: de
Marokaan Radhi en de op blote voeten lopende Ethiopiër Bikila Abebe. Al de
anderen waren hopeloos achteruitgeslagen. Ik voelde mij oppermachtig. Ik had
alle drankposten overgeslagen. Ik nam mijn zouttablet. Voorbij de drankpost van
de 20 km. zou dokter Debeurme staan met zijn wondersoep en dan zou ik mijn demarrage
plaatsen, op weg naar eeuwige roem. Maar voorbij de drankpost stond niemand,
althans niemand met een bidon soep. Had ik mij vergist? Na de vierde drankpost,
aan km. 20 had de dokter gezegd. Of had ik het verkeerd begrepen? Misschien zou
hij aan km. 25 staan, na de vijfde drankpost? Maar ook daar stond hij niet. Het
zout brandde in mijn keel en in mijn slokdarm en ik had, zoals mij opgedragen
was, nog geen druppel vocht ingenomen. Zou mijn reddende engel aan km. 30
staan? Wéér niets. Mijn keel stond in lichterlaaie, het zout leek wel uit mijn
oren en mijn neus naar buiten te komen en weer had ik de drankpost
overgeslagen. Ondanks alles zat ik nog steeds in het gezelschap van Bikila
Abebe en Radhi. Maar de vertwijfeling sloeg toe. Ik was in de steek gelaten. Paniek,
radeloosheid. In winnende positie lag ik, en ik staakte de strijd. Adieu gouden
medaille, die mij in normale omstandigheden nooit had kunnen ontsnappen. Later
heb ik vernomen waarom dokter Debeurme niet op de afgesproken plaats was: hij
was niet op het parcours geraakt, de carabinieri hadden hem de toegang ontzegd
De persmensen wilden weten wat de reden was van mijn plotse opgave. Ik had zo
mijn reden om de ware toedracht te verzwijgen. Welke drogreden kon ik
verzinnen? Ik voelde een beetje pijn aan een van mijn voeten. Daar stond een
kleine blaar. Dat was het: pijnlijke voeten door blaren. Dat moest dan maar de
reden zijn van mijn plotse pijnlijke ondergang. Dat is wat de kranten s
anderendaags blokletterden. En het heeft meer dan twintig jaar geduurd
vooraleer ik met het ware verhaal naar buiten gekomen ben: t was ter gelegenheid
van een avond, georganiseerd door het feestcomité van de befaamde loopkoers Dwars
door Grijsloke.
Die
feestavond was op 13 maart 1982. Daar heeft Aurèle, in aanwezigheid van een
aantal journalisten en van enkele toplopers uit de jaren 50 en 60, het
mysterie van de Olympische marathon anno 1960 onthuld. Ikzelf had reeds een
jaar eerder de ware toedracht vernomen, van niemand minder dan dokter Albert
Debeurme zelf. Ik kende Debeurme toen al enkele jaren, maar héél goede vrienden
zijn we pas geworden in de maand januari van t jaar 1981, ter gelegenheid van
een Nieuwjaarsdiner van de Kortrijkse atletiekclub, waarvan wij beiden lid
waren. We waren allebei arts, geboren en getogen in Anzegem, we waren allebei
naar dezelfde lagere school geweest in Grijsloke, waar we ook allebei onze
eerste communie hadden gedaan, en allebei waren we gebeten door de loopmicrobe.
Tijdens dat Nieuwjaarsdiner hebben wij de basis gelegd van Vlaanderens mooiste
stratenloop Dwars door Grijsloke. Het verhaal van de Olympische mislukking van
1960, hetwelk hij mij één of twee weken later vertelde, was héél vertrouwelijk
En al kende
ik de ware toedracht van dat mysterie van de Olympische marathon 1960 al sedert
ruim tweeëndertig jaar, op mijn lippen brandde een vraag, toen ik op 7 juli de
woning van Aurèle binnenstapte: waar is al die geheimdoenerij voor nodig
geweest? En ziehier dan het antwoord. Als Aurèle dit verhaal aan de pers had
verteld, dan was dit dokter Vanryckegem ter ore gekomen, de dokter van zijn
atletiekclub, tevens zijn vertrouwensarts. Die zou ongetwijfeld gedacht hebben
dat ik achter zijn rug om naar een andere dokter was gestapt, zegt Aurèle. Was
Debeurme geen dokter geweest, maar een verzorger, dan had Aurèle daar
waarschijnlijk geen probleem van gemaakt. Of hij dokter Debeurme, die nu al een
jaar of vijftien overleden is, nooit iets kwalijk genomen heeft, vanwege zijn
gedrag dat velen toch charlatanesk zouden noemen? Ach nee, zegt Aurèle, die
man had het toch goed bedoeld, hij wilde alleen maar helpen, als dorpsgenoot.
Das het noodlot. Het heeft nu eenmaal niet mogen zijn
Die
Olympische marathon in Rome werd gewonnen door Abebe Bikila. Drie jaar later
kreeg Aurèle zijn revanche. Hij werd uitgezonden naar de marathon van Boston,
toentertijd de grootste ter wereld. Alles wat naam had onder de marathonlopers
was aan de start. Die marathon heeft Aurèle gewonnen, met minuten voorsprong.
Op drie kilometer van de aankomst liep hij nog in het gezelschap van Bikila;
aan de finish had hij de Olympisch kampioen zes minuten aan het been gelapt!
Jarenlang was Vandy (zijn Amerikaanse naam: voor Amerikanen is
Vandendriessche onuitspreekbaar) vrijwel onklopbaar op de marathonafstand in
Europese landenkampen, kampioenschappen en klassieke wedstrijden. Hij vestigde
wereldrecords op verscheidene lange afstanden, werd negen jaar na elkaar
Belgisch marathonkampioen, doch een Olympische titel zou voor altijd een droom
blijven. In 1964 in Tokyo was hij door gebrek aan training, tengevolge van
kwetsuren, niet in goede vorm: hij werd slechts zevende, zij het met luttele
achterstand op de tweede.
Op de
loopnummers heeft ons landje twee gouden Olympische medailles behaald. Telkens
een Gaston: Reiff in 1948 op de 5000 m, Roelants in 1964 op de 3000 m steeple.
Het moesten er drie geweest zijn
Na een
verblijf van een week in Sanxenxo rollen we daar onze matten in feite onze
valiezen op, en we trekken zeventig kilometer noordwaarts, alwaar we enkele
dagen gaan logeren. Het plaatsje heet Lavacolla, op wandelafstand van Santiago.
De derde dag van ons verblijf aldaar hebben we voorbehouden voor de heiligste
aller voettochten: de camino, een bedevaart naar Santiago de Compostella. Onze
camino laten we een aanvang nemen op zon twaalftal kilometer van het einddoel,
zijnde de kathedraal van Santiago. Een superkorte en superwaardeloze camino
dus. Tenminste als we onze caminotito vergelijken met hetgeen een echte
beeweg hoort te zijn: van de eigen woonplaats tot aan die van de aanbeden heilige,
van wie alle heil wordt verwacht. Aangename golvende landwegen en caminogangers
vóór en achter. De rugzak en de pelgrimsstaf zijn hun voornaamste attributen. Niet
allen houden er hetzelfde tempo op na en af en toe wordt er wel eens een
rustpauze genomen. Regelmatig halen we een mede-pelgrim in of worden we zelf
ingehaald. We zijn nog geen kilometer ver of we hebben al in de gaten hoe we
elkaar dienen te begroeten: buen camino! Het betekent goede tocht. Letterlijk
de tocht naar Santiago, maar ook: een goede levenstocht, een goede toekomst.
Een enkele keer wordt ons pad ook letterlijk gekruist. Een overduidelijke bedevaartgangster van moeilijk te schatten leeftijd laten we het houden op iets tussen de vijftig en de tachtig, de middelbare leeftijd" dus komt in onze richting gestapt. Als ze behoorlijk genaderd is roepen we haar buen camino toe en we proberen haar diets te maken dat zij in tegengestelde richting aan t wandelen is. Ze vraagt of wij misschien Frans spreken. Wat een verademing: Frans is onze tweede taal, eindelijk hoeven we een keer geen gebarentaal te gebruiken om te communiceren. Ze is een Française, uit de Ardèche, en ze is helemaal van thuis naar hier gekomen, te voet. Zeventienhonderd kilometer! En, neen, ze heeft zich niet van richting vergist, want ze is nu op de terugweg. Weer zeventienhonderd kilometer te voet! Ze heeft er helemaal geen bezwaar tegen dat Enrique een foto neemt van haar en mij. Ook met Enrique wil ze wel op de foto, maar Enrique wil dat liever niet: hij vindt zichzelf niet fotogeniek, overigens helemaal ten onrechte. Hartelijk dank voor het gesprek. Buen camino, bon voyage!
Op een laag muurtje zit een ietwat zwaarlijvige dame uit te rusten. Ze lijkt erg vermoeid. Ze spreekt Engels en daar komt dus ook nog een behoorlijk gesprek van. Ze woont in Amerika, in Missouri, en ze heeft haar camino aangevangen in Roncesvalles. Achthonderd kilometer heeft ze in de benen. Ze is behoorlijk buiten adem, aan t einde van haar latijn. Santiago zal ze nog wel bereiken, maar de terugweg naar Missouri zal uitsluitend met het openbaar vervoer geschieden. Waarom ze dit eigenlijk doet? A personal reason, zegt ze, wat zoveel wil zeggen als dat gaat jullie niet aan. En gelijk heeft ze, natuurlijk. Wij vervolgen onze tocht, zij blijft nog even zitten. Buen camino, good trip.
Monte do Gozo, de heuvel van de vreugde is 370 meter hoog. Van hieruit is de kathedraal, het doel van de tocht, te zien: vandaar de vreugde die zich hier van iedere pelgrim meester maakt. Nog amper drie kilometer! Bovenop de heuvel staat een indrukwekkend stenen monument, waarop in reliëf een beeld van Johannes Paulus II, de paus die vijfentwintig jaar geleden deze heuvel beklom. En er is ook nog een beeld van Franciscus; niet onze huidige paus, maar wel Franciscus van Assisi, die hier eveneens geweest is achthonderd jaar geleden. Op deze heuvel wemelt het van de pelgrims. Door een toeval kom ik in gesprek met een knappe slanke blondine van vooraan in de twintig. Ze zou mijn kleindochter kunnen zijn en wellicht zou ze zelfs Enriques kleindochter kunnen zijn. Ze is Berlijnse. Ik vraag haar niet of ze de weg van Berlijn tot hier helemaal te voet heeft afgelegd. Ik kan het mij moeilijk voorstellen. Ik heb de indruk dat ze wel bereid zou zijn samen met ons die laatste drie kilometer af te leggen, maar evenzeer heb ik de indruk dat Enrique dat idee niet bijzonder genegen is. Misschien zouden Mantequila en Desdemona, met wie wij afgesproken hebben op de trappen vóór de kathedraal, het ook geen leuk idee vinden. Dat feest gaat dus niet door. Buen camino dan maar, gute Fahrt. Aan de voet van de Monte do Gozo zie ik een tafel staan met daarop een stempel en een stempelkussen met rode inkt. Waarschijnlijk is dit de controletafel van de camino waar de pelgrims hun laatste stempel dienen te halen. Er zit niemand achter de tafel. Ik geef mij dan maar zelf een stempel. Op mijn buik
Monte do Gozo
Niet ver van onze eindbestemming, bij het binnenkomen van de stad, worden we aangeklampt door Pedro del Camino, een flink uit de kluiten gewassen paterachtige man met een sneeuwwitte sinterklaasbaard. Hij heeft een grafisch kunstwerk geschapen dat ergens in Roncesvalles berust. Liever dan het kunstwerk te verkopen, heeft hij er fotocopieën van gemaakt, op stevig papier, en die biedt hij nu te koop aan, tegen één euro per stuk. Op die manier kunnen talloze mensen van het kunstwerk genieten. t Is vanzelfsprekend allemaal voor het goede doel en mét medeweten en goedkeuring van de bisschop. Enrique, die altijd weekhartig wordt als hij met goede doelen geconfronteerd wordt, koopt er twee: één voor hemzelf en één voor mij.
En weldra komen we aan in het hart van Santiago, het eindpunt van onze bedevaart, de kathedraal (1*) van de heilige Jacobus (san Tiago). Op de trappen aan de noordelijke gevel van de kathedraal, die uitgeeft op de Praza da Immaculada, zitten Desdemona en Mantequila reeds te wachten. Ze zijn een en al oog voor de meer dan levensgrote standbeelden van blote mannen die rondom het plein staan opgesteld op de balkons van de gebouwen. Geen beelden van mooie jongelingen met kleine piemeltjes zoals in het oude Griekenland, maar rauwe machofiguren van minstens middelbare leeftijd, met flinke buiken en daaronder redelijk groot geschapen. In geen enkele van de Santiago-brochures waarover ik beschik is sprake van deze realistische sculpturen op de Praza da Immaculada. Persoonlijk vind ik deze beelden niet thuishoren op het Plein van de Onbevlekte, en Enrique is het daar voor één keer helemaal mee eens. Vrouwen die dit zien gaan al gauw vergelijkingen maken, zegt hij. Of ze moesten vrouwen verbieden dit plein te betreden, zeg ik, zoals het in de oudheid voor getrouwde vrouwen verboden was de Olympische Spelen bij te wonen, omdat de atleten er naakt hun sport bedreven. Vanwege het vergelijken dus, zegt Enrique. Op dit punt zitten we helemaal op dezelfde golflengte. Eens de vrouwen uit hun trance zijn gewekt en de verwelkoming heeft plaatsgevonden, kan het geleid bezoek aan de stad beginnen. Enrique, als gids-in-spe neemt de leidende taak op zich. Hij heeft er zich grondig op voorbereid
Santiago de Compostella is één van de drie heiligste plaatsen ter wereld. De andere twee zijn Rome en Jeruzalem. Een bedevaartplaats is een plaats waar een bijzondere bovennatuurlijke gebeurtenis heeft plaatsgegrepen of waar een heilige vereerd wordt. Of beide. De heilige die hier vereerd wordt is de apostel Jacobus. Na de kruisdood van Jezus voer hij naar de westkust van Spanje. Hij meerde daar aan en trok landinwaarts. Hij bracht heel Gallicië tot het christendom. Zeven jaar had hij daar voor nodig. Toen keerde hij terug naar het Heilig Land. Maar in t jaar 42 werd hij gedood door de christenvervolgers. Een aantal van zijn leerlingen slaagden erin aan de vervolgers te ontsnappen. Ze namen het lijk van hun meester mee en ze ontvluchtten via de zee. Met hun boot kwamen ze uiteindelijk terecht op diezelfde kust van Gallicië waar Jacobus zelf aan land was gegaan. Niet ver van de kust begroeven zij de stoffelijke overblijfselen van de heilige apostel. Meer dan zeven eeuwen later niemand wist toen nog waar Jacobus begraven lag deed zich hier iets gelijkaardigs voor, als toen met de koningen die, door een ster geleid, uit het Oosten kwamen op zoek naar het Heilig Kindeke: een ster wees een herder de plaats aan waar Jacobus begraven lag. Men bouwde hier een reusachtige kathedraal. De beenderen van de apostel worden hier bewaard. Zoals elke heilige die zich respecteert heeft Jacobus minstens één wonder verricht. Hij redde een drenkeling uit een kolkende rivier. Toen de drenkeling uit het water kwam was zijn lichaam helemaal bedekt met schelpen. En zo is de schelp het symbool geworden van de Heilige Jacobus en van Santiago de Compostella.
Op één van de prazas rondom de kathedraal, zien we een zestal mannen gezeten op het terras van een café. Ze zijn piekfijn uitgedost: zwarte toga met V-vormige helrode bef. Eén van hen draagt daarenboven nog een zware mantel met diverse emblemen. Vier of vijf van hen hebben een gitaar bij. Ze zijn leden van de Tuna de Derecho (1*) van de universiteit van Santiago de Compostella. Een tuna is een muzikale vereniging van studenten en oud-studenten van een bepaalde faculteit, in dit geval de faculteit van de rechten ofte de derecho. De traditie van de tunas is eeuwen oud: ze stamt uit de tijd dat arme studenten langs de deuren gingen om geld in te zamelen teneinde hun studies te kunnen betalen. Deze muzikanten zijn allen abogados, lawers. Gelieve ons niet te verwarren met liars, grappen ze, al zijn we dat soms wel, uit noodzaak Deze kerels hebben gewis een flinke dosis gevoel voor humor. Als we hun vertellen dat we flamencos zijn spelen ze uitgelaten op hun gitaar de bekende hit van Tom Waes: dos cervezas! Eén vraagt of we tevreden zijn met Di Rupo. He is a Walloon, zeggen we, and a socialist. En hij dan weer met een blik van verstandhouding: I do understand. Of Santiago een belangrijke universiteit heeft? Zeker. Eén van de oudste drie van Spanje en zelfs van heel Europa: die andere twee bevinden zich in Granada en in Salamanca. Hier zijn nu zowat veertigduizend studenten. Een paar tientallen jaren geleden waren het er bijna dubbel zoveel, want toen was hier de enige universiteit van Gallicië. Nu is er ook een universiteit in La Coruña en in Vigo. In heel Spanje blijken er meer dan zeventig universiteiten te zijn. In feite niet anders dan in de andere West-Europese landen: wat wordt de wereld toch geleerd! Als Enrique en ik vertellen dat wijzelf oud-studenten zijn van de universiteit van Gent, toont de man met de mantel dat het embleem van Gent niet ontbreekt tussen de vele andere, en hij hangt mij de mantel om en nodigt mij uit even met hem te poseren voor de foto. Samen drinken we daarna nog een bier waarvan de naam mij ontsnapt, maar waarvan de abogados beweren dat het het beste van de wereld is. Niet mogelijk, zeggen we, want het beste bier van de wereld wordt in Vlaanderen gebrouwen: trappist van Westvleteren. Zou misschien wel kunnen, geven ze uiteindelijk toe, maar het hunne komt dan alleszins op de tweede plaats. En nadat dit compromis gesloten is, wordt ook dit studentikoos intermezzo afgesloten. Met een lied met gitaarbegeleiding van de Tuna de Derecho.
Met Miguel van de Tuna de Derecho
Santiago is een indrukwekkende en ook boeiende stad. Kathedralen bij de vleet, naast elkaar en op elkaar, universitaire en andere statige weliswaar ouderwetse gebouwen, gekke bedevaarders, levende en andere standbeelden, straatmuzikanten, souvenirwinkels, chique kleding- en handtassenwinkels voor Desdemona en Mantequila, musea, eet- en ijskraampjes allerlei, drankgelegenheden, tapasbars Voor een prikje kan iedereen hier een authentiek en onvervalst pelgrimsdiploma kopen. Als ik een jaar of twintig jonger was, kwam ik hier zeker terug. Als échte caminoganger!
De terugtocht naar het dierbaar Vlaanderland geschiedt in drie etappes. Eén van die etappes brengt ons in de buurt van Guernica. In deze omstandigheid zou het zonde zijn om Guernica links te laten liggen. Wat daar in 1937 gebeurd is, was vóór mijn tijd, en geschiedenis is nooit mijn sterkste vak geweest. Politiek evenmin. Maar t moet vreselijk geweest zijn. Nu een moderne stad, de hoofdstad van de provincie Biskaje in Baskenland. Nu een kleine twintigduizend inwoners. Toen zon vijfduizend, tenminste vóór het bombardement dat het hele stadje met de grond gelijkmaakte, want erna waren er nog maar héél weinigen over Opdrachtgever was de Spaanse dictator Franco. Uitvoerders: de Duitsers en de Italianen, of één van beiden zo precies weet ik het niet. Die verschrikkelijke terreur werd in beeld gebracht door Spanjes beroemdste schilder zij het in mijn ogen niet de beste Pablo Picasso, wiens volledige naam luidt Pablo Diego José de Paula Juan Nepomuceno Maria de los Remedios Cipriano de la Santisima Trinidad Ruiz y Picasso. Zijn beroemd expressionistisch schilderij Guernica hangt in Madrid, maar er zijn replica en voorstudies aanwezig in het museum dat zich bevindt in het centrum van deze stad, die zo dapper uit haar as is opgerezen. Ik heb mij laten vertellen dat Picasso op een vraag van een Duitser maar t kan ook een Italiaan geweest zijn of dit werk van zijn hand was, zou geantwoord hebben: Neen, dat hebben júllie gedaan. De fotos, videobeelden en materiële overblijfselen die in het museum zijn uitgestald wekken naar mijn gevoel meer emoties op dan het schilderij. Ik hoor mijn museumbezoek af te leggen binnen de drie kwartier, de tijd die Enrique en de twee vrouwen nodig hebben om ergens in de buurt een koffie te gaan drinken op een zonnig terras. Bij het buitenkomen heb ik meer vragen dan voorheen. Waarom was die moordpartij nodig? Waren de Basken toen al separatisten en wilde Franco hun een lesje leren? En de uitvoerders: de ene fascist die de andere een handje toesteekt? En hoe zit dat nu precies met separatisme en nationalisme? Wordt dat niet gelinkt aan nazisme en fascisme? Opdrachtgever, uitvoerder en slachtoffer: allemaal fascisten? Ik zal er wel niets van begrijpen, beste lezer, en ik had er beter aan gedaan wat beter op te letten in de geschiedenislessen. Vroeger, zestig jaar geleden
Picasso (museum Guernica)
Amen. De rest is een race naar de heimat. Met dank aan Enrique, die de reis heeft uitgedokterd, een gids uit de duizend, tevens onze steun en toeverlaat in alle moeilijke omstandigheden. Dank ook aan de dames, Mantequila en Desdemona, voor de vrouwelijke noot. En tenslotte: dank aan de heilige Tiago, die mij geïnspireerd heeft bij het schrijven van dit verhaal.
(1*) Een foto van de kathedraal met de voltallige Tuna de Derecho vindt u op www.bloggen.be/kris.
Naar de Westkust van Gallicië met de auto. We doen er drie dagen over: Enrique, Desdemona, Mantequila en ikzelf. Na een autorit van zon kleine tweeduizend kilometer, met een tweedaagse tussenstop in de Baskische badplaats Orio, slaan we onze tenten op bij manier van spreken, want we logeren in een vakantiewoning in Sanxenxo, een drukke badplaats zoals er daar meerdere zijn in de buurt van Pontevedra, een stad met iets minder dan honderdduizend inwoners: Cambados, La Toya, O Grove Sanxenxo wordt in het Gallicisch uitgesproken zoals iedere normale Vlaming dat zou doen: Sanksenkso, maar in het Castiliaans, zijnde het ABS (Algemeen Beschaafd Spaans) klinkt het ongeveer als Sangenjo. Er zijn daar mooie stranden. Het eerste strand dat we ontdekten, vanop een heuvel, was een naaktstrand. Desdemona en Mantequila vestigden mijn aandacht op een corpulente man, van rond de vijfenzestig naar mijn schatting. Hij stond naast een klein groen tentje en tussen zijn benen hing iets ter grootte van een grote suikerbiet. Een zakbreuk of een hydrocele, zei ik. Een wát? Nou ja, laten we het maar op een zakbreuk houden. Wie loopt nu met zo iets bloot? En waarom niet, zei ik, als je nu eenmaal naturist bent. Wij zouden het in geen geval doen, protesteerden de dames, ook al wáren we naturisten. Neen, jullie niet, natuurlijk! We hebben dan maar een ander strand opgezocht. Geen van ons vieren voelt er immers voor om helemaal in zijn blootje te lopen, en zich met kleren aan tussen de nudisten begeven is al minstens even gênant.
Pontevedra. De naam betekent oude brug, maar het is vooral een oude stad. Ze werd namelijk gesticht, vele eeuwen vóór Christus, door de Griekse held Teukros. Deze was een halfbroer van die andere Griekse held Ajax. Hun vader was Telamon (broer van Achilles vader Peleus) die koning was van het eiland Salamis. Tijdens de oorlog van Troje had Teukros zich ontpopt tot de beste boogschutter van het Griekse leger. Tegen het einde van de oorlog pleegde Ajax zelfmoord, ongelukkig als hij was omdat de wapenrusting van de gesneuvelde Achilles niet hém maar Odysseus was ten deel gevallen. Toen Teukros na de oorlog zijn geboortegrond Salamis bereikte, werd hij door zijn vader verbannen, omdat hij de wanhoopsdaad van zijn broeder niet had verhinderd. Teukros zwierf daarna enige tijd over de zeeën en spoelde uiteindelijk aan op de westkust van Gallicië, alwaar hij de stad Pontevedra stichtte. Minder romantische zielen evenwel hechten geen belang aan dit Teukros-verhaal en situeren de stichting van de stad anderhalf millennium later, in de Romeinse tijd. Wat er ook van zij, de Griekse held wordt hier zeker in ere gehouden. Boven op een groot gebouw op een plein waarvan de naam mij ontsnapt staat een monumentaal beeld van Teukros, de boog hanterend. Er is hier ook een Teukros-plein en hier en daar hangen affiches met publiciteit voor allerhande activiteiten, festiviteiten, sociëteiten, die in hun naam alle iets dragen van de stichtende held.
Er staan nog andere beelden in het stadscentrum. Ik toon bijzondere interesse voor het bronzen beeld van een mannetje met een brilletje en met de rechterhand leunend op een stok, op de Praza Méndez Núñez. Bijzonder intrigerend vind ik het feit dat het mannetje maar één arm heeft. De linker mouw is leeg en zit in zijn jaszak. Dit beeld doet vragen oprijzen. Wie is dat mannetje? Nergens een plaatje te vinden met zijn naam op. Hoe is hij die arm kwijtgeraakt? In de Spaanse burgeroorlog misschien?
Het belangrijkste bouwwerk in Pontevedra is de Basilica de Santa Maria la Maior. De machtige vissersgilde liet deze basiliek bouwen in het visserskwartier in de 16e eeuw. Indrukwekkend is de westelijke gevel, gebeeldhouwd door Cornelis den Hollander: afbeelding van de dood en de hemelvaart van de heilige maagd Maria, van de Drievuldigheid en van de kruisiging, met helemaal bovenaan een kroonstuk met vissers die hun netten binnenhalen.
Op een pleintje in de nabijheid van de kerk is er een taverna op t ogenblik van mijn bezoek zonder klanten die de naam draagt van de beeldhouwer: Cornelius de Holanda. Met één l, want met dubbele l zouden de Spanjaarden, althans die van buiten Gallicië, het woord uitspreken als Hojanda. Ll is in t Spaans onze j en Jezus zouden de Spanjaarden dus dienen te schrijven als Llezus. Hetgeen potsierlijk is natuurlijk. Wie schrijft nu Llos als hij Jos bedoelt, of Llaak als hij Jaak bedoelt? Toegegeven, de Spanjaarden zijn in deze niet de enigen, ook de Fransen doen het wel eens, zij het niet op zon uitgebreide schaal: wel in bille, maar niet in ville bijvoorbeeld. In Spanje hebben ze dus maar wijselijk de schrijfwijze Jezus (of is het Jesú?) behouden, maar omdat een j in Spanje uitgesproken wordt als iets tussen een Nederlandse g en dito ch, zeggen ze Gezoes of Chezoes (Hezoes voor de West-Vlamingen). Dit biedt evenwel slechts een verklaring voor het ontdubbelen van de dubbele l, maar geenszins voor al die andere ontdubbelingen: apartamento,atención, compresión,en dies meer. Gemakzucht? Of gewoon gezond Spaans boerenverstand?
Op de weg naar Cambados ligt het Monasterio de Armenteira. Kloosters vind ik iets aantrekkelijks hebben en dit klooster doet daar allerminst afbreuk aan. En hier krijg ik ook weer dat gevoel dat mij bekruipt als ik mijn nichtje bezoek in haar slotklooster in Weelde: ik wil monnik worden. Maar misschien zou ik dat niet volhouden tot het einde mijner dagen. Op een plein in de nabijheid van het klooster is een taverna. Er stopt een autootje waar vier nette bejaarde dametjes uitstappen. Ze nemen plaats op het terras. Even later stopt er weer een autootje, waaruit nu vier heertjes, allen met korte beentjes en een dik buikje, uitstappen. Ze gaan naar de vrouwtjes toe ieder neemt er eentje voor zijn rekening en begroeten ze meer dan hartelijk. Een tafereeltje waar een mens emotioneel van wordt
In Cambados kan je voor vier euro een rondrit mét gids! maken, in een kleurig treintje, naar de interessantste monumenten, in hoofdzaak kerken, en pleintjes van het stadje: Visita los monumentos más destacados en un recorrido de 7,5 Km y 40 minutos de duración. Het meest ben ik geboeid door het bronzen beeld van Ramon Cabanillas (1876-1959), hier geboren en gestorven. Hij was een groot dichter.
Ze moeten hier wel heel fier zijn op deze man. Op het graspleintje vóór de plaatselijke bibliotheek staat een monumentaal boek in hard steen met verzen van de dichter. Ik kan het niet laten om even te poseren op de bank naast de poeta gallego.
Cabanillas schreef zijn gedichten in het Gallicisch. Hetgeen niet hetzelfde is als wat wij Spaans noemen en wat in Spanje Castiliaans heet. U moet weten dat de Spanjaarden veeltalig zijn, althans de inwoners van het noordelijk deel van het land. Viertalig, om precies te zijn: Castiliaans, Gallicisch, Catalaans en Baskisch. Anderzijds dient gezegd dat zo goed als niemand (ook de mensen van de horeca niet) daar enige notie heeft van welke andere Europese taal ook
Op een ouderwets kerkhof raak ik geboeid en ontroerd door een grafmonument voor een knappe jongedame, op 21-jarige leeftijd, in de fleur van het leven, omgekomen bij een verkeersongeval, op 16 april 1995. Tot ziens, weldra in het hiernamaals vertelt de tekst op het boek. Wie door de goden bemind worden, sterven jong beweerden de oude Grieken. Ik heb die woorden al meerdere keren beaamd.
La Toya is een eiland dat met een brug verbonden is met het vasteland. Binnen een groot park staat er een prachtig 5-sterren hotel. We mogen het even bezoeken. Een beetje aan de dure kant. Onze vrouwen kunnen daar alleen maar van dromen. Buiten het park staan enkele bejaarde vrouwen met kraampjes halssnoeren en armbandjes en dergelijke te verkopen. Iets naar de gading van Desdemona en Mantequilla. Hun kooplust wordt te allen tijde aangewakkerd door Enrique. Hij zweert bij het principe dat de crisis alleen kan opgelost worden door de economie te stimuleren en kopen is daar goed voor. Tien euro voor een halssnoer met kraaltjes. De vrouwen zijn duidelijk geïnteresseerd en ik probeer af te dingen: acht euro? De dame achter het kraam steekt haar duim onder mijn neus. Voor minder dan tien euro gaat het niet, want zij is invalide en ze moet toch haar brood verdienen: kijk die duim maar eens! Er is een stuk van de nagel afgescheurd, maar verder ziet die duim er behoorlijk gezond uit. Als we er twee kopen, of het dan niet kan voor vijftien euro? Ze steekt weer die duim onder mijn neus. Of ik het de eerste keer niet begrepen had? Wie wil nu een oude gehandicapte vrouw afzetten? Of we niet beter eens aan die andere kraampjes kunnen kijken? Enrique vindt van niet: van uitstel komt afstel vindt hij en daar is dan weer de economie niet mee gebaat. Tien euro vindt hij overigens een heel behoorlijke prijs. Dat zál dus wel, al kan ik het niet laten bij deze op te merken dat we een dag later op de markt in Sanxenxo precies dezelfde juweeltjes konden kopen voor drie euro
Opvallend op La Toya is een kerk die helemaal bedekt is met schelpen. Iedere vierkante centimeter. Duizenden schelpen. Sint-Jakobsschelpen. En dat heeft ongetwijfeld te maken met de heilige apostel Jacobus die in Gallicië furore heeft gemaakt. De historie van de Sint-Jakobsschelp houd ik evenwel voor een later verhaal (deel 2).
Deze dag had
ik voorbehouden om een verhaal te schrijven over de langste en tegelijkertijd
één van mijn mooiste vakantiereizen. En nu kan ik het niet. Een
onbeschrijflijke moeheid houdt mij in de greep. Een verlammende lusteloosheid.
Mijn allerbeste studiemakker van meer dan een halve eeuw geleden is tijdens
mijn reis naar Spanje overleden. Gisterenavond ik was pas terug toen ik het
vernam stond mijn wereld even stil en nog bonst het in mijn kop. Raymond! En
dat het zo onverwacht moest gebeuren. We waren méér dan vrienden:
zielsverwanten. We vulden onze studententijd op dezelfde manier in: van het
studentikoze leven hebben we beiden flink ons deel genomen en we hielden er dezelfde
manier van studeren op na. We liepen de auditoria allerminst plat, wat niet
belette dat we telkenjare de eindmeet haalden, door op t laatste een tandje
bij te steken, door menig nachtje door te draaien. En óf we steun hadden aan
elkaar! En óf we toen gelukkig waren! En er was een wereld die voor ons open
lag, een wereld die we zouden veroveren. Hoe weinig bevroedden wij dat wij die
wereld reeds veroverd hádden! Onze wegen liepen uit elkaar, we hebben beiden
een gezin gesticht en voor een nakomelingschap gezorgd twee kinderen en
evenveel kleinkinderen en we hebben onze broodwinnende taak vervuld. Met de
pensioenleeftijd, die ons weer nader tot elkaar bracht (1), kwam het besef van
de broosheid en de vergankelijkheid van het leven, alsook het heimwee naar de
tijd dat wij de koning te rijk waren, dat wij heersten over een wereld die ons
ontglipt is. Waarom toch kan die tijd niet nog eenmaal terugkeren, al was het
maar voor één enkele dag? Ik bid vandaag nog tot de Here God dat hij het ons
opnieuw laat beleven. Voor even. In een vizioen
(1) cf. www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=164 en www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=1090211
Raymond Creus is overleden op 23 juli 2014. Die dag was ik op reis vertrokken naar Gallicië en pas bij mijn terugkeer op 8 augustus vernam ik het droevig nieuws. Zeven jaar geleden raadde Raymond mij aan een hartspecialist te raadplegen vanwege mijn hartritmestoornissen. Eén van mijn vrienden was cardioloog, was zelfs een tijdje mijn trainingspartner geweest: Jean-Marie Bergen. Bij hem ging ik dus te rade. Op 8 augustus zat in mijn brievenbus, naast het overlijdensbericht van Raymond Creus, ook dat van mijn goede, competente, beminnelijke vriend, hartdokter Jean-Marie (overleden op 30/7 en begraven op 6/8). Hoe grillig kan het noodlot toeslaan!
Aan de redactie van Bouveloo, het tijdschrift van de Heemkundige Kring van Wortegem-Petegem.
De foto van het feestcomité van de (ter ziele
gegane) kermis in de Langestraat, die in één van de vorige edities is
verschenen, werd mij ter hand gesteld door Gilbert De Ruyter, 82 jaar, geboren
en getogen in de Langestraat (Elsegem) en nu woonachtig te Anzegem.
Onderstaande foto is eveneens afkomstig van
Gilbert. Net als de vorige dateert hij uit de beginjaren 60 (meer bepaald
1962). In die periode werd er ter gelegenheid van de jaarlijkse kermis, naast
de wielerwedstrijd voor nieuwelingen op zondag en de Keizerkoers op dinsdag,
ook nog gevoetbald. In 1962 was er een wedstrijd tussen
een ploeg van de Langestraat en de bestuursleden van de voetbalclub S.V.
Anzegem. De wedstrijd werd gespeeld op een weiland tegenover het café De
Nieuwe Vlasbloem. In de achtergrond het Kasteelke van de Beekstraat. Op de
weide naast het kasteelke werd in de jaren 50 en 60 telkenjare een groot openluchtfeest
gehouden: Het feest van Levensvreugde. Bekende zangers kwamen het feest
opluisteren en meer dan één inwoner van Elsegem en omliggende dorpen heeft er zijn
huwelijkspartner leren kennen.
Bekijk het grasveld en u merkt dat het geen
sinecure moet geweest zijn om dáárop te spelen. De mannen van de Langestraat
verloren die wedstrijd met 5-0
Foto van de twee ploegen:
De 7 sportievelingen achteraan (rechtstaand) en de eerste 4 (v.l.n.r.) van de middenste rij zijn spelers van het bestuur van S.V. Anzegem. De overige 11 zijn de spelers van de ploeg van de Langestraat. Het zijn van links naar rechts: Aloïs NOREILDE, Jules CALLENS, Gaston DE RUYTER (met zoontje Eddy), Albert SOBRIE, Albert DE BROUWERE, Gaston DE POORTERE, Albert DE DEKEN, Roger DE PRAETERE, Roger KIEKENS, Marcel MESSIAEN, Maurits VERCRUYSSE.
Links in burgerpak: staand Gilbert DE MEESTER (de meester-kleermaker van de Langestraat), gehurkt Romain CRETEUR (coach? scheidsrechter? supporter nr.1?).
Roger KIEKENS en Romain CRETEUR zijn de enigen die nog in leven zijn.
Vlamingen zijn Bourgondiërs, gezellig in de omgang, maar niet al te snugger. Dat is tenminste wat de gemiddelde Nederlander zich voorstelt van de gemiddelde Vlaming. En daar heb ik dus mijn bedenkingen bij. Vooral de laatste dagen, nu de Nederlandse regering dreigt te vallen over het probleem Zwarte Piet - ik heb het vernomen via mijn doorgaans tamelijk goed ingelichte bron. Meer dan anderhalve eeuw vieren die Hollanders het feest van Sinterklaas en Zwarte Piet, met een gedrevenheid en uitbundigheid, waaraan wij Vlamingen een punt kunnen zuigen. En ik kan het weten, want ik heb vier jaar lang onder de Hollanders gewoond. En acht maanden geleden zijn ze er plots achter gekomen dat het hele Sinterklaasgedoe puur racisme is, een misdaad tegen de menselijkheid (of moet het nu wéér "mensheid" zijn?). Het Sinterklaasfeest kan daarom maar beter afgeschaft worden, zeggen de enen. Maar "de enen" impliceert ook altijd "de anderen". En die anderen willen het grote kinderfeest behouden, desnoods zónder Zwarte Piet. En dáárover dreigt de regering dus te vallen.
So what, zult u misschien geneigd zijn te zeggen, laat die Noorderburen hun eigen potje stoven. Maar misschien ook bent u, beste lezer, bereid de zaken anders te bekijken, als ik u vertel dat een maand of acht geleden die nicodemofobie dreigde over te slaan naar ons eigen land. U moet ook weten dat ikzelf vrij goed bevriend ben met de heilige Sint. Toen eind vorig jaar de hetze tegen Zwarte Piet ofte Nicodemus begon, heb ik het er met Nicolaas over gehad. Dat resulteerde in een mail door de Grote Kindervriend aan mij gericht op 3 november l.l. en waarin Hij vrijuit praat over de situatie van Zwarte Piet. Met Zijn goedvinden heb ik de mail gepubliceerd op mijn blog (zie www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2363005) en voorgelegd aan het parlement, zowel in Nederland als in Vlaanderen. Resultaat: de ónzen hebben de boodschap begrepen en in Vlaanderen mag Zwarte Piet blijven bestaan. De kaaskoppen daarentegen volharden in hun boosheid: Zwarte Piet moet weg, ze hebben hem lang genoeg getolereerd. Ze doen maar wat ze niet laten kunnen, hoor ik u denken, en... bemoei u daar verder niet meer mee. Maar zo zit ik niet in elkaar, beste lezer. De reden waarom ik mij daar wél verder mee wens te bemoeien is drieërlei. Teneerste, ik ben begaan met het lot onzer Noorderburen. Ten tweede: de Sint redt het niet zonder Piet. Ten derde: een witte Piet zou potsierlijk zijn. Mijn ultiem voorstel - daarna geef ik het écht op - is: een groene Piet! Een Piet zo groen als een komkommer. Aangezien het aantal groenhuidige mensen op de wereld zo goed als nihil is zal een groene Piet nog bezwaarlijk met racisme in verband kunnen gebracht worden, nietwaar. En groen is toch de kleur van de ijveraars voor het milieu, waarover de laatste tijd steeds meer en meer te doen is. Kinderen milieubewust maken via een groene en voor-het-milieu-ijverende Piet: zou daar geen edele taak weggelegd zijn voor de knecht van de goede Sint? Ik weet het wel, 't zal even wennen zijn en in de beginne zal het wat vreemd in de mond liggen en al even vreemd in de oren klinken. Niettemin: in mijn dromen zie ik een grote toekomst weggelegd voor Sinterklaas en Groene Piet. Bij onze Noorderburen.
Afgelopen weekend was paus Franciscus weer eens in goede
doen, schrijft Het Laatste Nieuws in de krant van heden. Zo zou hij verklaard hebben in een
interview met de Italiaanse krant Il messaggero dat de vrouw het mooiste is
wat God geschapen heeft. Wie bovenstaande foto bekijkt kan moeilijk anders dan
het met de paus helemaal eens zijn. Meent u, beste lezer, die mooie meid op de
foto te herkennen? Amanda Rosa Perez (1), geboren op 2.8.1977, voormalig Colombiaans topmodel, in 2005 in 't klooster getreden als Amanda Rosa de Jesús y Maria. Net als Olalla Oliveros (2), heeft de Heer haar tot zich geroepen, en evenmin als Olalla heeft zij aan diens oproep kunnen weerstaan. En weer hebben
wij hier een illustratie van hetgeen de Oude Grieken reeds orakelden: diegene
van wie de goden het meest houden roepen ze snel tot zich. Met andere woorden: mooie
mensen sterven jong. Of treden in een klooster in. Een slotklooster.
In hetzelfde interview beweert Franciscus dat de communisten
er dezelfde principes op nahouden als de christenen. Waar is de tijd dat de
uiteindelijke bestemming van alle communisten de hel was en de eeuwige
verdoemenis? Dat was in de tijd dat de hel nog bestond
Uit "Het Laatste Nieuws" d.d. 24 juni 2014. Uit doorgaans matig goed ingelichte bron zou Olalla Oliveros in een klooster in de Antwerpse Kempen verblijven. Haar kloosternaam is nu Olalla del Si de Maria.
Hoeveel
brieven hebt gij nu geschreven in verband met de verkiezingen van de afgelopen
maand? Een stuk of acht, denk ik. Niet altijd even duidelijk voor een leek als
ondergetekende, hetgeen niet wil zeggen dat ik er niets van opgestoken heb. Gij
beweert geen verstand te hebben van politiek en de problemen enkel maar van de
filosofische kant benaderd te hebben. En waar men geen verstand van heeft dient
men zich ook niet mee te bemoeien, zo zult gij wellicht geoordeeld hebben, en
daarom hebt gij deze keer, net als alle vorige keren, niet aan uw stemplicht
voldaan. Maar misschien is dat verzaken aan de burgerplicht ook wel ingegeven
door een afkeer voor de politiek. Welnu, die incivieke daad kan ik alleen maar
toejuichen en ik neem mij bij deze voor het bij de eerstvolgende verkiezingen
eveneens te laten afweten gesteld dat ik dan nog in leven ben, natuurlijk want
ook ík heb geen verstand van politiek, ook ík ben gedegouteerd van de politiek,
ik geef het op, t zal mijn tijd wel duren
Ik weet
nochtans hoezeer gij uitkijkt naar een geschreven reactie op al uw brieven, een
politiek verhaal van mijnentwege. Van een serieus verhaal dat zult gij wel
begrijpen kan natuurlijk geen sprake zijn, want als er iemand geen verstand
heeft van politiek dan ben ík het wel. Zelfs een serieuze filosofische benadering
moogt gij niet van mij verwachten. Ik hou er natuurlijk wel ideeën op na, maar
dan ideeën die te gek zijn om los te lopen. Het is dan ook alleen maar om u te
plezieren dat ik, zij het met veel schroom, enkele van mijn simplistische
beschouwingen over de Belgische politiek aan het papier toevertrouw. Ze zijn
te gek om los te lopen
Ik deel de
problematiek van de Belgische politiek voor mijzelf in als volgt Er is ten
eerste een sociaal-economisch luik, hetwelk ik niet los wil zien van de problematiek
op mondiaal vlak en waarbij immigratie en veiligheid een onderdeel zijn,
terwijl onderwijs en cultuur daar evenzeer in passen. En ten tweede is daar het
communautaire probleem, waarbij Vlaanderen en Wallonië de hoofdrolspelers zijn.
Het eerste
luik. Mijn politiek bewustzijn begon al te groeien in de eerste jaren na de
oorlog, toen ik nog op de lagere school zat. Vader werkte als bouwvakker voor
een baas. Hij werkte zich krom van de ochtend tot de avond, in weer en wind.
Hij liep er sjofel bij in zijn werkkledij en iedere avond rolde hij twintig sigaretjes
om s anderendaags geen werkverlet te hebben. Vaders baas liep er altijd keurig
gekleed bij en netjes geschoren. Die man droeg een wit hemd met das, hij rookte
sigaren, reed met een grote Amerikaanse luxewagen, ging regelmatig met vakantie
dat deden wij nooit , was alom gerespecteerd en woonde in een weelderige villa. Van den
bouw had hij mijns inziens niet veel kaas gegeten: als er problemen waren met
bepaalde constructies of met het interpreteren van het plan van de
architect moest vader dat steeds voor
hem oplossen. Voor het runnen van zijn bedrijf had hij een bediende. Echt
werken deed vaders baas volgens mij niet. Vader verdiende een karig loon. Zijn
baas moet zeker honderd keer méér verdiend hebben. En omdat de baas een goede
boekhouder had die er voor zorgde dat hij officieel zo goed als géén inkomen
had, kreeg zijn zoon een studiebeurs die groter was dan de mijne. Wat die zoon
precies gestudeerd heeft weet ik niet en ik betwijfel het zeer of hij
uiteindelijk een diploma heeft behaald. Wel weet ik dat hij zijn vaders zaak
heeft overgenomen en dat hij nu aan het hoofd staat van een héél groot
bouwimperium. Als kind kwam ik in opstand als ik zag hoe hard vader moest
werken om rond te komen en om zijn (enige!) zoon te laten studeren. Ik vond dat
er gelijkheid moest zijn voor alle mensen en ik begon mij een beetje voor
politiek te interesseren. Geen enkele politieke partij droeg die gelijkheid zo
hoog in het vaandel als de communistische. Tijdens mijn eerste jaar aan de
universiteit sloot ik mij dan ook aan bij de communistische
studentenvereniging. Eén jaar slechts ben ik lid geweest. En in de jaren die
volgden ben ik steeds verder weggegroeid van het communisme. De inconsequente
levenswandel van enkele ultralinkse studentenleiders die ik had gekend en de
wereldwijde ineenstorting van het communisme hebben daartoe bijgedragen. In een
van uw laatste brieven hebt ge mij uitgelegd waarom het communisme
onvermijdelijk uitmondt in dictatuur, dat alle rijkdom voortkomt uit arbeid en
dat alle arbeid geleverd wordt door de armen. Ik durf niet beweren dat ik uw
uitleg volkomen begrijp, maar uw argumentatie klinkt dermate overtuigend dat ik
er vrede mee heb. En ik heb het gevoel dat gij u bij een en ander hebt
neergelegd. Zal ik dat dan ook maar doen?
We moeten dat
eerste luik niet afsluiten zonder het over het immigratieprobleem te hebben.
Naar mijn gevoel is het onze plicht om asiel te verlenen aan allen die uit hun
land gevlucht zijn uit levensbehoud, omdat ze in het eigen land met de dood
bedreigd zijn om politieke redenen, of om familiale redenen (bloedwraak ). En
moeten we dan niet even barmhartig zijn voor die mensen die zogezegd om
economische redenen naar onze contreien komen? Ook zij worden immers met de
dood bedreigd, zij het dan via een weliswaar langzamere maar vaak nog
schrijnender lijdensweg: die van de hongerdood, in een land waar het leven onleefbaar
is vanwege klimaat en bodemgesteldheid. Ook die mensen zouden moeten kunnen
geholpen worden en moeten kunnen delen in onze welstand. Maar zou dat dan geen
onrechtvaardigheid zijn tegenover die mensen die evenzeer zitten te verhongeren
in onherbergzame gebieden, maar hun land niet verlaten omdat ze te zwak of te
arm zijn of bang om tijdens hun overtocht te verschroeien in de woestijn, te verdrinken
op zee of te verstikken in de laadbak van een vrachtwagen? Ziehier dan mijn
voorstel Laten wij al die mensen die hun land willen verlaten gaan halen en
laten wij hen gelijkmatig verdelen over onze rijke westerse gebieden. Gelijkmatig,
zeg ik: mij is alvast bekend dat er in Frankrijk streken zijn waar men nog
nooit een allochtoon heeft gezien, terwijl op andere plaatsen de autochtone
bevolking sterk in de minderheid is. Vanzelfsprekend moeten die mensen een
bestaansminimum krijgen. Een probleem kan dat nauwelijks zijn. De rijken en
vooral de super-rijken in onze maatschappij moeten simpelweg hun ecologische
voetafdruk terugdraaien liefst op een drastische manier. Dat zal weliswaar
een shockeffect veroorzaken maar op den duur zullen zij er niet ongelukkiger om
worden, wel integendeel. Maakt geven immers niet gelukkiger dan krijgen? En wat
het geboortecijfer onder de allochtonen betreft: het zal ongetwijfeld dalen tot
normale westerse proporties nu de ouderen voor hun levensonderhoud niet langer
zullen aangewezen zijn op hun nageslacht. Door de massale emigratie zal in de
arme landen de bevolking meteen tot draagbare proporties herleid zijn. Alleen
moet er zorg voor gedragen worden dat het voortplantingstempo getemperd wordt,
zoniet wordt het dweilen met de kraan open. Die geboortebeperking zal er
ongetwijfeld vanzelf komen van zodra niet langer het kroost, maar een pensioen
de oude dag zal waarborgen. En voor dat pensioen kloppen we dan weer aan bij de
rijken en de super-rijken die deze aardbol bevolken, waardoor deze laatsten nóg
gelukkiger zullen worden.
En nu het
tweede luik: het communautair probleem. Enkele jaren geleden had ik het in dat verband
al over de toekomst van het Belgisch koningshuis (cf. weblog d.d. 19.9.2007 www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=225). Niet één
regeringsleider in ons land heeft de oplossing die ik toen uitgedokterd heb, au
sérieux genomen. En wat het separatisme betreft? Ja, dát vind ik wel wat. Want,
zeg nu zelf, mijn beste Jan: wat hebben Walen en Vlamingen écht gemeen, behalve
het koningshuis en de diables rouges? De separatisten willen het land
kapotmaken zeggen de belgicisten. Maar als we Vlaanderen nu eens bij Nederland
voegden en Wallonië bij Frankrijk, dan was er toch niets kapotgemaakt. Wel
integendeel, dunkt me. Misschien waren er dan wel oude breuken hersteld. En ze
zeggen ook dat de Vlamingen blij mogen zijn met de Walen, want dat ze anders
tijdens de laatste Olympische zomerspelen niet drie doch slechts één medaille
zouden behaald hebben. Waar dan weer tegenover staat, dat indien Vlaanderen met
Nederland als één natie had deelgenomen, er eenentwintig medailles waren
behaald. Al stel ik mij hierbij de vraag of Nederland erg happig zou zijn om
ons te annexeren. Voor die ene luttele medaille
U wordt vriendelijk uitgenodigd voor de plechtige prijsuitreiking van de
cursiefjeswedstrijd 2013. Deze uitreiking zal doorgaan op donderdag 8 mei om
20 uur in het Oostenrijks Salon van het stadhuis te Gent.
Had ik
deelgenomen aan een cursiefjeswedstrijd? Dat was mij helemaal ontgaan. De
verklaring voor dat geheugenverlies moet zonder enige twijfel gezocht worden in
de lange tijd die verlopen is sedert mijn geboortedag. Het duurde even voor ik
mij begon te realiseren dat ik een verhaaltje had ingezonden, maanden geleden,
voor de jaarlijkse cursiefjeswedstrijd van de stad Gent. Drie prijzen waren aan
de wedstrijd verbonden: de eerste zijnde de Michel Casteelsprijs ter waarde van
300 euro, de tweede zijnde de Polleke Pluymprijs ter waarde van 200 euro, en
dan nog een derde naamloze prijs een zogenaamde aanmoedigings- of
troostprijs van 100 euro.
Ik vroeg mij
af of ik de prijs nu al gewonnen had. Of was de uitnodiging gestuurd naar alle
deelnemers? U moet weten, beste lezer, dat ik nooit eerder aan zon wedstrijd
heb deelgenomen. Bij twijfel kan een mens maar beter op alles voorbereid zijn.
Ik heb laureaten van literaire en andere wedstrijden een prijs in ontvangst
zien nemen op TV en meestal wordt er dan een dankwoordje verwacht van de
laureaat. Blijkt dan dat deze niet verwacht had dat de prijs hem zou te beurt
vallen, dat hij de jury zeer dankbaar is en dat hij zeer blij is met de prijs.
Eerlijk gezegd, zonder valse bescheidenheid dus, ik verwachtte de prijs wél. En
waarom zou ik de jury dankbaar moeten zijn? Als zij in eer en geweten
geoordeeld hadden en mijn inzending dus de beste was, dan had ik die prijs dus
toch enkel aan mijzelf te danken. Blijft dus over: dat ik blij zou zijn met de
prijs. Superblij. Een eerste deelname en meteen al raak! Als dát geen perspectieven
opent! Voor, laten wij zeggen, een Visser-Neerlandiaprijs of een gouden uil of,
wie weet, de Nobelprijs En er was nog
een andere twijfel: waarover ging mijn verhaal? Over Gent, das zeker, want dat
moest volgens het wedstrijdreglement. Tot op heden heb ik nergens een kopie van
mijn ingezonden verhaal teruggevonden, en meer kan ik er niet over zeggen dan
dat het er een zal geweest zijn in mijn klassieke stijl: cynisch realisme. Een
stijl waarvan de jury dat weet ik nu niet kapot moet geweest zijn.
In het
Oostenrijks salon zaten een dertigtal personen, vermoedelijk deelnemers die
allen hoopten op één van de drie prijzen. Achteraan stonden zes personen rond
een tafel: de jury. Eén onder hen kende ik Freek Neirynck en het hadden er
twee kunnen zijn, indien professor Jean-Paul Van Bendegem zijn kat niet had
gestuurd. Vóór mij zat een jonge dame, waarvan ik dacht: dit wordt de winnares van
de hoofdprijs. De proclamatie van de drie prijswinnaars kon niet op tijd
beginnen omdat de schepen die het hoorde te doen niet op tijd was. Toen die er
na een twintigtal minuten nóg niet was, werd zijn taak door een ander
waargenomen. Zoals verwacht werd eerst de troostprijs afgeroepen. Voor Thomas
Smolders uit Gent, met het verhaal Broodnodig: leuk verhaal, mooie verteltrant. Het werd voorgelezen door
één van de juryleden. Thomas was er niet, kon dus zijn prijs niet in ontvangst
komen nemen. Spijtig. De tweede prijs was voor Ilse Koolbrandt uit Gent. Zou
dat Ilse Colbrandt uit Lierde zijn, die in 2009 de troostprijs in de wacht
heeft gesleept en ondertussen naar Gent is verhuisd en haar familienaam wat
heeft aangepast? Die tweede prijs draagt de naam van Polleke Pluym, pseudoniem
van Prosper Desmet. Hij was dagbladschrijver, poëet, schrijver van romans,
novellen, toneelstukken en cursiefjes (Pluimkes). Hij was zesentachtig en nog
lang niet uitverteld toen hij in 2005 met de fiets omkwam in een
verkeersongeval. Ik vind het eigenlijk wel spijtig dat de naam van Robert
Desmet tijdens de prijsuitreiking niet gevallen is, evenmin als die van Polleke
Pluym. Voor deze tweede prijs was er overigens wéér geen echte prijsuitreiking,
want ook Ilse Koolbrandt had haar kat gestuurd. Haar verhaal had als titel De
boomstam draagt Gentse herfstbladeren op zijn rug. Ook dit verhaal werd door
een jurylid voorgelezen. Lag het aan de voorlezer of aan de micro of aan beide?
Ik heb er niet één zin van begrepen. Ten slotte de hoofdprijs, de Michel
Casteelsprijs. Tot mijn schande moet ik bekennen dat de naam van Michel
Casteels, in 1997 overleden, mij te enen male onbekend was, en evenzeer dat hij
Thomas Pips was, de tekstschrijver bij de tekeningen van Buth, en dat hij ook
cursiefschrijver Piet Korrel was, van
wiens korreltjes ik heb genoten in de Vooruit en later in de Morgen. Het
winnend verhaal: De dans der gevoelens. Een schitterend stuk proza, dat naar
mijn gevoel niet hoeft onder te doen voor het beste van wat Stijn Streuvels en
Albert Debeurme, mijn meest geliefde auteurs, ooit hebben gepresteerd.
Romantisch realisme, op een briljante manier voorgelezen door jurylid Freek
Neirynck. De winnares was de jongedame die vóór mij had plaats genomen en van
wie ik verwacht had dat zij de eerste prijs in de wacht zou slepen. Hoe had ik
het kunnen weten? Intuïtie? Zou ik dan toch over enig talent beschikken? Ik was
blij met de keuze van de jury. Alsof ik
zelf die prijs had gewonnen. Ik vond het spijtig dat de laureate bij het in
ontvangst nemen van haar prijs geen dankwoordje uitsprak. Tijdens de receptie
die volgde heb ik haar gefeliciteerd en we hebben een tijdje van gedachten gewisseld
over literatuur, onder andere. Ze was niet te beroerd om met mij te poseren
voor de foto. Ze heet Kim De Geest en ze woont in Evergem. Het is overigens
niet de eerste keer dat ze deze wedstrijd wint Een rasschrijfster met een
grote toekomst, waartegenover mijn cynisch realisme maar een pover figuur
slaat.
Al de
overigen waren dus verliezers. Ik las ontgoocheling op veler gezichten. Zelf
heb ik met ontgoochelingen leren omgaan: onder andere toen mijn gulpbisschop
(www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=980624) en mijn Dafobib" (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2025012; www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2024822) zo schandelijk miskend werden. Maar vreemd
genoeg was ik deze keer niet ontgoocheld. Ik voelde mij zelfs een winnaar. Zijn
winnaars immers niet verliezers die nooit opgeven om Jean-Marie Dedecker even
te citeren? En opgeven doe ik niet. Komend jaar doe ik weer mee. Misschien heb
ik tegen die tijd mijn stijl wat gewijzigd. En ik heb alvast één van mijn
toneelstukken opgestuurd naar Brugge, voor de literaire prijs van West-Vlaanderen,
die dit jaar voorbehouden is aan dramatische kunst. En die prijs bedraagt
vijfduizend euro! Laten ze daar in Gent nu maar eens een punt aan zuigen. Brugge
heeft nooit in mijn bovenste lade gelegen, maar daar kan dus weldra verandering
in komen Wat doet hoop toch leven!
Welke de lijn
is in het verhaal dat ik nu kom te schrijven en of er eigenlijk wel een
behoorlijke lijn zal inzitten, durf ik nu nog niet te voorspellen. Ik wil mijn
verhaal laten beginnen bij Désiré van Monckhoven Vermoedelijk hebt u, beste
lezer, nooit die naam gehoord en indien dat toch het geval mocht zijn, dan bent
u wellicht iemand die wel eens met de tram reist in Gent, tussen het
Sint-Pietersstation en de Korenmarkt. De eerste halte, komende van het station,
is de van Monckhovenstraat. De halte bevindt zich op het kruispunt van de
gelijknamige straat met de Kortrijksesteenweg en ze is genoemd naar - u raadt het al - Désiré van Monckhoven. In de van Monckhovenstraat zelf bevindt zich overigens een stadsschool
voor kleuter- en lager onderwijs, dewelke eveneens naar Désiré is genoemd. Een
opperbeste school: daar kunt u zich van overtuigen door het simpelweg eens op
te zoeken op t internet. En aangezien uw interesse nu volop gewekt is en u
ongetwijfeld brandt van verlangen om iets meer te weten te komen over Désiré
van Monckhoven
Désiré
Charles Emanuel van Monckhoven werd
geboren in 1834 in een zeer arme wijk. Een familie die behoorde tot het
laagste van het laagste zoals een van mijn kennissen, die ik voor de
gelegenheid Genoveva noem, smalend zou zeggen men kiest zijn kennissen niet steeds
zelf, nietwaar en die in de ogen van die kennis in lengte van jaren die
stempel zal blijven dragen. Désiré ontwikkelde zich evenwel tot een van de
grootste Gentse geleerden en heeft aldus zowat het hoogste van het hoogste bereikt.
Hij behaalde een doctorstitel in de wetenschappen aan de Gentse universiteit. Hij was een
bekwaam chemicus, fysicus en astronoom. Hij bouwde een nieuw soort
sterrenkijker, die op t ogenblik berust in de volkssterrenwacht Armand Pien
van de universiteit. Maar het was vooral op het gebied van de fotografie dat
Désirée zijn kennis aanwendde. Zijn Traité général de Photographie: een
standaardwerk waarmee hij wereldberoemd werd in de branche. Het werk werd
vertaald in het Engels. Echter niet in het Nederlands, want toentertijd heerste
de opvatting dat de Nederlandse taal geheel ongeschikt was voor uiteenzettingen
of lessen in de wetenschappen. Van Monckhoven had dat boek gepubliceerd toen
hij amper tweeëntwintig was. Al was dat
allesbehalve zijn eerste boek. Op zijn zestiende had hij er reeds een
geschreven over scheikunde en op zijn achttiende een over natuurkunde. Uiteindelijk
ging hij zich vrijwel uitsluitend toeleggen op de fotografie. Hij richtte een fabriek
op waar een nieuw soort fotografisch papier werd vervaardigd, dat hijzelf had
uitgevonden. Hij werd er schatrijk mee. Spijtig genoeg zijn het enkel zijn
vrouw en kinderen die ten volle van zijn welstand hebben kunnen genieten: op
achtenveertigjarige leeftijd reeds verwisselde Désiré van Monckhoven het
tijdelijke met het eeuwige, getroffen door een hartstilstand. Ongetwijfeld had
Désiré nog grote plannen op t ogenblik dat hij door de dood werd weggemaaid.
Misschien had hij toen niet eens het toppunt van zijn kunnen bereikt. En
terwijl ik deze woorden neertik op mijn klavier bedenk ik hoe ik zelf niet
eens, of misschien nog maar net, mijn eigen toppunt had bereikt toen ik jaren
geleden in mijn beroep gekortwiekt werd vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd. Hoe het nu met de van Monckhovens gesteld is? Er zijn er geen meer,
althans in Vlaanderen en volgens de gegevens van het rijksregister van 1998.
Dus toch weer afgedaald tot het laagste van het laagste? Of nog lager, want
uitgestorven, net zoals de Cruyptindaerdes, over wier teloorgang u kunt lezen op
mijn blog www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=56. Genoveva
heeft immers altijd gelijk.
Maar wat ben
ik nu toch weer aardig het verkeerde pad ingeslagen! Bij de halte aan de van Monckhovenstraat
stapte een man op de tram. En ofschoon er nog tal van zitplaatsen onbezet
waren, maakte hij aanstalten om naast mij te komen zitten, op de plek waar ik
mijn krant had neergelegd. Ik legde de krant op mijn schoot en met een dankbare
glimlach ging de man naast mij zitten. t Was drie uur in de middag en hij
baadde in een geur van alkohol. Ik kén ze, de chronische alkoholiekers, ik kan
ze er zó uitpikken: ze zijn nooit nuchter en ze zijn nooit stomdronken. Aardige
mensen meestal. Deze was er zo één. Ik vond hem sympathiek. Rond de vijftig, kleine
gestalte, rossig krullend haar, een bril met stevige montuur, praatziek en het
evenbeeld van één van mijn leermeesters van ruim een halve eeuw geleden:
professor Laurent Vandendriessche (1), die mij toentertijd, via een
onwaarschijnlijke speling van het lot het leven heeft gered. Bij de volgende
halte werd onze tram overspoeld door een enorme bende scholieren.
- We hebben
teveel studenten in Gent, zei de praatzieke alkoholieker. Er zijn in Gent meer
dan honderdduizend studenten, als ik mag geloven wat de rector van de
universiteit mij verteld heeft.
- Rector Van
Cauwenberghe?
- Ja, rector
Van Cauwenberghe.
- Kent gij
rector Van Cauwenberghe?
- Jazeker.
- Ik ken hem
ook. We zijn collegas. Nu is hij eigenlijk geen rector meer. De nieuwe rector
is nu Anne De Paepe.
- Een vrouw? Ha, da
wist ik nie.
- À propos,
t is al enkele maanden geleden dat ik hem gezien heb: hoe gaat het nog met
Paul?
- Paul?
- Ja, Paul
Van Cauwenberghe.
- Ach,
eigenlijk ken ik hem niet zo goed. Maar mijn vader, die kent hem goed. Maar wie
ik wel goed ken is de burgemeester, Termont. Kent gij burgemeester Termont?
- Nee, die
ken ik niet. Van náám natuurlijk wel. En van de televisie.
Dat antwoord
leek hem voldoening te schenken.
- Ik denk,
zei ik, dat er teveel mensen zijn, dat de wereld overbevolkt raakt.
Ik weet niet
of mijn Malthusiaanse uitspraak goed tot hem doorgedrongen was. Hij zei alleen
maar:
- Eén zaak is
zeker: er zijn veel te veel studenten in Gent.
Of hij,
gezien zijn relatie met de rector en gezien de grote gelijkenis, misschien
een nazaat was van ene professor Vandendriessche? Maar nee hoor, nooit van
gehoord.
Wat gaat de
tijd toch snel als men in aangenaam gesprek is. Ik stapte uit in de buurt van
het Emile Braunplein. Die verdomde schaapstal staat er nog steeds. Positief is
dat Klokke Roeland terug is. Ze hangt nu in een speciaal ontworpen
klokkentoren, op een betonnen sokkel, dewelke zich bevindt tussen de schaapstal
en de Sint-Niklaaskerk die eindelijk van zijn stellingen is bevrijd. Vermoedelijk
kan men de klok nu weer laten luiden, hetgeen vroeger, gedurende de vele jaren
dat ze op het plein stond onmogelijk moet zijn geweest. Bij de ingang van de
Standaard Boekhandel hangt een affiche met reclame voor interessante boeken
aan zeer voordelige prijzen, in de kelder. De toegang tot de kelder blijkt jammer genoeg afgesloten. In de Mageleinstraat
staat een zebra.
En komt daar nu niet een geniaal idee bij mij op. Die zebra in de Mageleinstraat! Zou dat geen schitterend onderwerp zijn voor een lied, te vertolken door Stromae, komend jaar tijdens het Eurosongfestival? Uit doorgaans min of meer redelijk goed ingelichte bron heb ik namelijk vernomen dat Stromae nu al bijna zeker zou zijn van deelname aan hogergenoemd festival. Alleen het lied is er nog niet. Wás er nog niet want met de tekst die zopas aan mijn brein ontsproten is, in combinatie met de aangepaste muziek en vertolking door de onovertroffen Stromae, kan het niet anders of onze Waalse vrienden schieten in 2015 de hoofdvogel af. Ik schenk u, trouwe lezer, nu reeds de volledige tekst:
Il y a un zèbre, un zèbre, un zèbre
dans la rue Madeleine ;
il y a un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre,
il y a un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre,
il y a un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre,
il y a un zèbre dans la rue Madeleine.
En dan volgen er nog drie strofen, maar die hoef ik niet neer te schrijven want ze zijn precies eender. En wat zo bijzonder leuk is: dan sta ík daar naast Stromae op het podium te pronken als de liedschrijver. Meegenomen natuurlijk, nu ik mijn ambities als toneelschrijver voorgoed heb opgeborgen.
Het huis op de hoek van de Bennesteeg en de Heilige Geeststraat staat nu helemaal leeg. Menig boetiekhoud(st)er heeft er zijn geluk beproefd, maar geen van allen heeft het er lang uitgehouden. Rust er een vloek op het pand, na wat daar vijfenvijftig jaar geleden is gebeurd (2)? Tijdens mijn prille studentenjaren was daar de Wapy, een bar, die iets onuitwisbaars in mijn ziel heeft nagelaten. Op de trappen van het NTG zit veel jeugdig volk te zonnen en te praten en te lachen. Ooit heb ik ervan gedroomd dat in dit theater één van mijn toneelstukken zou opgevoerd worden, maar helaas, mijn werk is nog niet eens tot in het kleinste parochiezaaltje doorgedrongen... Aan de Groentenmarkt, naast de mosterdwinkel Tierentyn, zijn er twee winkels waar ze cuberdons verkopen. In de ene winkel liggen de cuberdons in een reusachtige hoop, zo voor t grijpen bij het open raam. Is het de bedoeling dat de voorbijgangers er eentje gratis mogen proeven? Ik durf het er alvast niet op wagen.
Omdat wandelen gezond is en ik tijd zat heb, zet ik te voet mijn weg verder naar mijn uiteindelijke bestemming aan de Huidevetterskaai. Via de Langemunt, het Grootkanonplein en de Vrijdagmarkt. Aan een huisgevel, in een straat in de buurt van het Edward Anseeleplein, hangt een grote arduinen plaat ter nagedachtenis van een non die in dit huis is gestorven, in de maand maart van ik-weet-niet-meer-welk jaar, maar t moet eeuwen geleden zijn. En dan te bedenken dat het gedenkplaatje aan het huis in de Paddenhoek, waar de grote Jacob Van Artevelde werd vermoord, zeker tien keer kleiner is. Maar Jacob heeft dan wel zijn standbeeld op de Vrijdagmarkt en dat maakt natuurlijk veel goed.
Om kwart voor zeven ben ik al ter bestemming: Eetkaffee Multatuli aan de Huidevetterskaai, voor een afscheidsdiner van het lustrumDB (DB staat voor dagelijks bestuur) van het SK Gent (SK staat voor Seniorenkonvent). Het SK bestaat tachtig jaar. Vijftig jaar geleden was ikzelf lustrumpreses ofte senior seniorum van datzelfde SK. Ik kon hier dus niet ontbreken. Om kwart voor zeven zijn er begrijpelijkerwijs nog geen gegadigden voor het diner. Buiten op het terras zijn alle stoeltjes bezet, behalve één. Aan een tafeltje waar een bejaarde dame zit. Ze is blij dat ze gezelschap krijgt. Ze heeft net een bord spaghetti verorberd en ze zit nog wat te genieten in de zon met een glas bier. Ze woont op een halve boogscheut hiervandaan. In deze buurt werd Armand Pien geboren, zegt ze. Hij was een trouwe bezoeker van het Kaffee. Zijn naam prijkt overigens op een plaatje naast de ingang. Ze voelt zich de laatste tijd niet meer veilig in de buurt. Er wordt regelmatig bij haar ingebroken. Alleen bij háár, nooit bij de buren. Het zijn mensen die azen op haar huis. Ze doen het niet om te stelen, maar om haar te pesten, om haar bang te maken in haar eigen huis, in de hoop dat ze het zal verkopen. Maar dat zal ze niet! Waar moet ik anders heen? zegt ze. Haar GSM rinkelt. Ze kunnen een mens toch nooit met rust laten, moppert ze. Hallo? Ja, ze zit hier op het terras van de Multatuli, te praten met een heer dat ben ik en ze is deze middag Jozef gaan bezoeken en Jozef was heel blij met haar bezoek en naar t schijnt moet Jozef nu tóch niet geopereerd worden. Terwijl ze nog doorpraat komen de eerste SK-genodigden er aan. Ik zie tot mijn niet geringe voldoening dat Freddy Strumane en Jacky Ooghe van de partij zijn. We begroeten elkaar hartelijk. Ik ga met hen mee naar binnen. De dame onderbreekt even haar telefoongesprek om mij een bedanking voor het gezelschap toe te roepen. Insgelijks, zeg ik.
Een verzorgde en voedzame vijfgangenmaaltijd voor in totaal zon dertig man.. Jacky Ooghe, Freddy Strumane en ikzelf zijn de enige ouderen. Stokouderen uit de jaren 60. Voor t overige is er niemand uit de vorige eeuw. De senior seniorum (Niels) is er en ook de reeds verkozen toekomstige senior seniorum (Ewout) en de seniores seniorum van de voorbije twee jaar (Jelle en Nathalie). En dan zijn er nog Lien van de Kila, Melissa, het meisje dat vorig jaar cantor cantorum was en wier naam mij evenzeer ontsnapt als van al die anderen. Ik geef een zedig kusje op de wangen van al die klasrijke porretjes en het valt mij op hoe zacht hun velletjes aanvoelen. Er zijn veel groenten bij het voorgerecht en bij t hoofdgerecht krijgen we nog eens een bord vol met groenten. Dat hoeft voor mij niet, zegt Freddy. Ik zeg hem dat groenten gezond zijn. Jawel, zegt Freddy, maar ik ben geen koe! Jacky en Freddy zijn beiden lid geweest van de Zandloper, de studentenclub van Oostende, en ze hebben hun middelbaar onderwijs genoten in het Koninklijk Atheneum aldaar. Het toeval wil dat ik, ofschoon lid van de Oostvlaamse studentenclub Laetitia, eveneens in datzelfde atheneum schoolgelopen heb. We hebben heel wat herinneringen kunnen ophalen. En er is ook heel wat te doen over het feit dat Oostende in het SK nu vertegenwoordigd wordt door de club Dionysus en niet langer door de roemruchte Zandloper van weleer. Ik heb veel te weinig dossierkennis ter zake om mij in die discussie te mengen. Wat niet wegneemt dat ik dat probleem in een van mijn volgende cursiefjes wel eens onder de loep wil nemen.
Rond kwart vóór elf verlaat ik als eerste het gezelschap. Dank voor de aangename avond en tot weerzien! Mijn laatste trein is om kwart voor twaalf. Eerst moet ik naar de Sleepstraat. Daar moet ik de tram nemen naar het station. In de Sleepstraat staat veel volk. Uitsluitend mannen. Ze staan in kleine en grotere groepjes op de stoep, te keuvelen en te genieten van de redelijk zachte lenteavond. Er liggen twee tramlijnen en ik ga staan bij één van de haltes. Niet wetend of ik de tram moet nemen aan deze kant van de straat, dan wel aan de overkant, richt ik mij tot een groepje mannen. Deze kant of de overkant? Er is er blijkbaar maar één die mijn vraag goed begrepen heeft. Gedienstig brengt hij mijn vraag over naar de anderen in een vreemde taal waar ik geen iota van begrijp. Deze kant is beter, zegt hij, want die gaat rechtstreeks naar het Sint-Pietersstation, met deze hoef je niet over te stappen, maar hij maakt wel een grote omweg. Maar dan is er een uit de groep die nogal heftige gebaren maakt en met klem protesteert in die vreemde taal, terwijl een paar anderen met gebaren en hevig ja-knikkend zijn woorden kracht bijzetten. Hij beweert, zegt mijn gesprekspartner, dat ge rapper ter bestemming zult zijn als ge de tram aan de overkant neemt, maar dan zult ge wel moeten overstappen op de Korenmarkt. Kijk, zegt hij, daar komt er net een, maar als ik u was zou ik toch maar de rechtstreekse nemen. Ik heb dan maar gewacht op die rechtstreekse en dat bleek een foute keuze te zijn. Twintig minuten op zijn minst heeft het geduurd voor die er aankwam en al die tijd stonden de drie of vier mannen die er een andere mening op nahielden mij nors aan te kijken. Of verbeeldde ik mij dat maar? En ja hoor, de tram maakte een hele omweg, moet zowat de hele Gentse periferie doorkruist hebben vooraleer ter bestemming te komen. Maar t was toch nog net op tijd. Eind goed, al goed dus.
(1) cf. mijn boek O jerum jerum jerum (2006, pag. 63 e.v.); prof. dr. Laurent Vandendriessche was hoogleraar in de biochemie aan de universiteiten van Gent en Antwerpen; in Antwerpen was hij rector; hij overleed 6 maanden geleden op 94-jarige leeftijd.
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.