Wat, in
godsnaam, heeft Marie Leonie Vancraeynest te maken met De rechtvaardige
rechters? zult u zich ongetwijfeld afvragen. Met de roof op zichzelf:
ongetwijfeld niets. Maar wat ik nu ga verklaren zal u, beste lezer, op zijn
minst raar doen opkijken. Bij sommigen zal het inslaan als een zware bom uit de
eerste of de tweede wereldoorlog, die gewacht heeft om te exploderen tot op deze
kille druilerige lentedag. Anderen zullen hoofdschuddend de wenkbrauwen
fronsen. Stel nu zelf maar vast in welke van beide categorieën u mag ingedeeld
worden. En laat het mij weten via de reageermogelijkheid rechts-onder. Want een
beetje respons doet zon deugd: als u eens wist hoezeer de reactie van Mensje
Meinema uit Leeuwarden mijn hart heeft verwarmd! Ga nu eerst maar even zitten.
Marie Leonie
Vancraeynest was mijn grootmoeder aan moeders kant. Ze was daarenboven mijn
doopmeter. De laatste jaren van haar leven leefde zij in onmin met mijn moeder
en dat is de reden waarom ik haar laatste levensdagen niet heb meegemaakt en
zelfs haar begrafenis niet heb bijgewoond. Wellicht was zij op t ogenblik van
haar dood de enige persoon die de schuilplaats van de Rechtvaardige Rechters
kende. Was ik toen bij haar sterfbed geweest, dan had ze mij ongetwijfeld haar
vreselijk geheim verteld en dan waren de Rechters nu niet reddeloos verloren.
Ondanks haar drie dochters en evenveel zonen was ik haar enig kleinkind
Maar
vooraleer mijn op goedberedeneerde fantasie gefundeerde theorie over haar rol in
de ontsluiering van het raadsel van de Rechtvaardige Rechters grondig uit de
doeken te doen, vind ik het wenselijk u nader kennis te laten maken met mijn
meter. De reden is drieërlei. Omdat een beetje achtergrondinformatie nooit
kwaad kan. Om de spanning er in te houden. En om u te plagen, want plagen is
liefde vragen en in deze sombere dagen kan ik uw liefde goed gebruiken
Ze was
één van de vier dochters van Mathilde Matton en Franciscus Vancraeynest, die
door iedereen Peetje Craeynest werd genoemd. Volgens de overlevering was
Mathilde een feeks; Peetje daarentegen was een goedhartig en wijs man. Als ik
mijn moeder kon geloven waren alle positieve eigenschappen waarover de
nakomelingen van Peetje en Mathilde beschikten, geërfd van Peetje, alle kwade
van Mathilde. Als er iemand in de familie onaangepast gedrag vertoonde zei
moeder: die heeft Matton in t bloed. Peetje had niet alleen een goed
karakter, hij was bovendien knap. Mijn moeder was een jaar of twintig toen
Peetje haar leerde over de grote getallen: dat miljoen niet het grootste was,
maar dat er ook nog iets bestond als biljoen en triljoen. Eerst had ze
gedacht dat Peetje een grapje maakte of, erger nog, begon te dementeren, maar
toen ze later die termen in de krant las stond het bij haar als een paal boven
water: Peetje was een zéér geleerd man. Hij muntte daarenboven uit in zijn
beroep: wever! Dat Jules Bekaert die bijlange niet zo slim was en niet tippen
kon aan het vakmanschap van Peetje had Peetje zelf hem niet leren weven? ,
aan het hoofd kwam van een grote textielfabriek en daarmee schatrijk werd,
was voor moeder het bewijs van de onrechtvaardigheid in de wereld.
Pas na meters
dood heb ik geleerd dat haar eerste naam Marie was en niet Leonie, zoals ik
haar altijd door iedereen had horen noemen. Zo stond het in haar
overlijdensbericht en op haar rouwprentje. Zij en haar drie zusters heetten
trouwens alle vier Marie. Het moet de bedoeling geweest zijn zodoende in het
gevlei te komen bij de Moeder Maagd en daardoor haar bijzondere genade over de vier
zusters te laten uitstralen. Alleen de oudste mocht Marie behouden als
roepnaam. Voor de anderen werd het de tweede naam: respectievelijk Leonie,
Romanie en Emma. Marie heb ik niet gekend, evenmin als de twee broers Gustaaf
en Remi. Romanie was een lieve groottante: geen ziertje Matton dus. Bij tante
Romanie hadden ze een geitenbok en daardoor had zij enige bekendheid in haar
dorp, alwaar in t begin van de vorige eeuw en vooral in de oorlogsjaren, nogal
wat mensen een geit kweekten, de koe van de arme man. Emma had een goed
draaiende winkel in breigaren en dergelijke, maar zij en haar man en haar
dochter raakten aan de drank
Meter Leonie
was degene die al de slechte genen van Mathilde Matton had geërfd. Ze runde een
kruidenierswinkeltje, samen met haar inwonende dochter, tante Jenna. Ze was
getrouwd met Aloïs, een brave onderdanige man, die ze op alle gebieden domineerde.
Grootvader Aloïs was ongeletterd en ongeschoold. Hij verdiende zijn brood met
werken bij de boeren en zelf bewerkte hij een eigen stukje land. Hij was bijna
altijd buiten, weg van Leonie, want door haar werd hij alleen maar afgesnauwd.
Ze was niet met hem getrouwd uit liefde, zo beweerde ze, maar omdat hij er goed
uitzag en omdat ze hoopte dat hij haar mooie kinderen zou schenken. Ik heb
nooit begrepen waarom ze huilde toen hij stierf. Ik was pas zeven jaar toen
grootvader Aloïs is heengegaan, maar ik heb nog levendige herinneringen aan
hem, de enige van mijn grootouders aan wie ik écht plezier heb beleefd. Ik weet
nog dat hij mij met Nieuwjaar geld toestopte, waarvan ik achteraf een deel heb
moeten teruggeven omdat meter vond dat hij teveel had gegeven. Zelf was ze zo
gierig als de pest. Van tante Jenna kreeg ik veel snoep uit de winkel en daarom
kwam ik daar graag. Van meter kreeg ik nooit wat. Ze nam mij geregeld mee, zeer
tegen mijn zin, naar het terrein van de oude steenoven, om er eten voor de
konijnen te vergaren, in een enorme zak, die maar niet vol leek te geraken:
gras, klaver, melkdistels. Ik stopte alles nogal losjes in de zak en als ik zei
dat de zak vol was en we huiswaarts konden keren, stak ze haar been in de zak,
stampte alles goed aan en zei: Der zit nog niets ín, bandiet. Gij komt
ooit nog in den bak terecht. Jammer dat ik dat niet meer zal beleven. Op een
kwade dag had ze een stuk van het mooiste servies gebroken en een andere keer
had ze een dikke Spaanse vlieg doodgeklopt hetgeen resulteerde in een grote
rode vlek op het behang. Ik was ooggetuige geweest van die beide ongelukken.
Durf daar niets van te zeggen tegen tante Jenna zei ze of er dreigt wat. En
sukkel die ik was, ik nam de schuld op mij. De paar laatste jaren van haar
leven verslechtte haar karakter nog en t was geen wonder dat het niet meer
boterde met haar drie dochters. Ikzelf zat toen op kostschool in Oostende en ik
zag meter vrijwel nooit meer. Iedere zondag rond vijf uur in de namiddag nam ik
de trein naar Oostende en pas op zaterdagnamiddag om drie uur was ik weer
thuis. Op zon zaterdag deelde mijn moeder mij bij mijn thuiskomst mee dat
meter de maandag gestorven was en de vrijdag begraven. Ze had het niet de
moeite gevonden mij daarvan in kennis te stellen. Ik heb het mijn moeder
kwalijk genomen. Ik was een jaar of vijftien en ik besefte toen al dat de
misverstanden die laatste jaren voor een deel te wijten waren aan een beginnende
dementie en daar had meter toch geen
schuld aan.
Het dient
gezegd: meter was een diep gelovig mens. Iedere zondag ging ze ter kerke en ze
liet niet na mij aan mijn plichten van christenmens te herinneren. Ze woonde
vlak bij de kerk. Onder de kerktoren om zo te zeggen. De kerk waar ik gedoopt
ben. Als doopmeter zal ze bij mijn doopsel aanwezig geweest zijn. Hoe dikwijls
wendde ze haar blikken niet naar de kerktoren
om te zien hoe laat het was op
de torenklok
maar ook omdat er iets verborgen zat in die toren?
|