Ik ben Stien
Ik ben een vrouw en woon in Antwerpen () en mijn beroep is integratiewerkster.
Ik ben geboren op 24/10/1956 en ben nu dus 68 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: literatuur, film, politiek, kunst, reizen,.....
Ik hou er van om dingen scherp te stellen, uit te vergroten. Niet alles wat hier staat strookt dus met de werkelijkheid.
Stiens' Kitchen
dank zij mij staat hier geen andere onzin
01-06-2011
Som
wij zijn een ronde som, als we slapen in de kom van elkaars armen maar hij cijfert zich graag weg in de plooien van mijn huid, schuchter, als een priemgetal dat zich wil warmen
eenzaam zoekt hij mijn bestaan tast hij de mogelijkheden van mijn lichaam af kan dit met hem samengaan kan het hem dragen, tussen perineum en oogleden
want hij wil armen met de juiste maat een zonnig vel en een grote voet om op te leven als hij als een halve som mij bij zich optellen moet
hou oud en grijs ben je geworden hoe onderkomen schuif je aan mijn tafel aan met woorden die tot op de draad hun broek versleten op de schoolbanken van de schuttingtaal
je luimen wandelen nooit meer door de dreef van de verbeelding ze draven niet langer achter hooggestemde idealen aan ze liggen daar maar, beurs en platgetreden als daklozen die aan de afgrond staan
hoe stil en stuwloos zijn nu de meren waarin je ooit viste naar je heilige graal de magische formule om het lot te keren met die gramme dood op t eind van het verhaal
dat stugge fatum dat zich zo gewillig slingert langs woeste hoogten van verdriet en eenzaamheid als niet die ene vriend zich vasthecht als een wingerd op je brokkelige klampstenen van verbondenheid
kom,
veeg die matheid uit je kleren gier door de straten zoals weleer zoals niet eens zo lang geleden in een pittiger verleden stil de honger, kruid de geest
vergeet niet dat je ooit allemachtig prachtig bent geweest
Een hobo huppelde over het gazon van de orkestbak Klom in de gordijnen, zwaaide naar het publiek
De klarinet ging hem op hoge hakken achterna Cirkelde rond hem met koket geflirt, overspeelde hem, sloeg haar armen overspelig om hem heen
Het orkest protesteerde met kwaad gegrom Gaf ze een symfonisch (hoog)standje de contrabas snokte diepe woede uit zijn
Snaren, overstemde hun verliefde gekrakeel Maar het stel had alleen oog voor elkaar Danste innig verstrengeld een tango van
Astor Piazzolla, tot de violen hen bij het nekvel grepen en hen hardhandig op hun plaats zetten. Tussen de pluimenstrijkerij van het goed fatsoen stierf hun gejubel uit.
betast mijn verhaal met de voelsprieten van je ogen tot het zich op het bleekveld van je verbeelding heeft neergevlijd misschien krijg je wel een plotlijn als schildknaap aan mijn zijde
vul dan mijn witregels in met de grand cru van je gedachten zodat het drijfijs van hun leegte in de zandbanken van jouw geest een nieuwe bedding vindt
en ik geen witverlies meer lijd want wit is zo scherp van tong dat het de schreven van de letters snijdt of opbrandt onder de groothoeklens van het cynisme
en is vriendschap niet net het uitwisselen van eufemismen de paardensprong van jij naar gij het vergulden van de bittere pil die op iedere mensentong bestorven ligt?
er is vriendschap die in je vel snijdt omdat je los moet laten grenzen stellen aan je hebberigheid
en er is vriendschap die je geniet omdat zij de trilharen van je zinnen streelt zoals een glas gedecanteerde wijn of een goed boek dat door je synapsen splijt
lees mij dus, wees mijn vriend voor onbepaalde tijd
je vraagt mij om een arm maar ik heb alleen maar handen om te geven twee stuks, tot op het bot doorleefd ze zijn de hulpkoks in het leven van wie eieren te breken heeft
ze kunnen grijpen, wassen, strelen de muggen rond je hoofd wegslaan de autosleutels uit je vestzak stelen onwrikbaar aan je zijde staan
een must zijn ze in de snelle wagen de koningen van elk onderhoud en als de ware op komt dagen hebben ze je zo een huis gebouwd
ben je dan moe van al het rennen zij geven je koetswerk een flinke beurt ze houden namelijk van verwennen een voetmassage is zo gebeurd
gun ze een kans, geef ze een proefperiode handen zijn zoveel sympathieker dan een arm van al wat zuur is zijn zij de antipode zij houden de aarde voor ons warm
handen bedden waarin mijn vingers slapen tussen lakens van licht en lucht en zongebleekt soldatengaren
streel mijn wonden tot bruggenhoofden van waarop ik het rijzen van de zon kan zien het kringelen van de rook uit schouwen waaronder kinderen en reddelozen hun ziel uitzingen voor de Sint
er is vast wel ergens een plek daarbuiten waar ook voor mij een schoen klaarstaat met wortelen, rapen, en twee suikerklontjes en een verlanglijstje als sprookje voor het slapengaan
leid mij als een blinde naar die warme ovens waar het brood altijd naar houtskoolvuren ruikt tot ik op eigen kracht de weg kan vinden en met mijn vingers de wonden van een ander streel
Wat is vluchten anders dan je kamers luchten de passaatwinden van het onbekende door je patrijspoorten laten waaien tot er schuimkoppen op je gedachten staan
wat is het meer dan toegeven aan het verlangen dat als een machete de stille tuinen van je ziel doorklieft dat zich een weg baant doorheen wetten en bezwaren en aan de kettingen van je vele liefdes rukt
nooit meer geblinddoekt naar je gehavende binnenkant moeten staren nooit meer op grenzen stoten die niet meer te verleggen zijn die van het leed en de ontzetting die van de honger die van landen met haar en reglementen op de tanden
geruisloos leven op vilten pantoffels en vilten pantoffels s avonds thuiskomen en zuchten wat was het een drukke dag hoe heb jij het gehad, liefste en zijn de kinderen nu al ingeënt tegen de pokken?
wat is vluchten anders dan thuiskomen in jezelf de ramen wijd opengooien en tegen de wind in je levensdrift uitschreeuwen
Het woord vader zit in de klank van oude hobos die in kruisgalop het gejaag der harpen doet verbleken
het zit in het geluid van brekend glas dat met koele gratie de sintels in de as tot glinsteren beweegt
en na de stilte en de storm breekt het door de wolken, soms als een schitterend conclaaf van open en gesloten lettergrepen statig schrijdend rij na rij een winterbos van steels gesprokkelde taalbouwstenen om gemis een naam te geven
altijd al heb ik mij willen koesteren in de schaduw van dit woord dat zo reikhalzend de armen spreidt
Hij sloeg haar met de vlakke hand de kamer plooide dubbel, De lucht sloeg zijn brakke vingers rond haar keel, wurgde haar teder, Adembenemend
Ze wachtte even, maar de witgloeiende woeker van pijn bleef uit. Ach een mens went aan alles ook aan zijn eigen leed en aan die vreemde aandrang om de torpedos van het lot te tarten
Maar dit keer zou ze haar tanden slijpen haar moed over het bange paard tillen vluchten van Pontius naar Pilatus, klapwieken en wijd de longen openzetten voor een schreeuw
Manlief had zich in de klapstoel van zijn lijf geschikt, loste op in het bodemwater van een B-film, knipte met zijn vingers voor een blikje bier. Geruisloos schoof ze zichzelf naar de keuken.
Want ach, blijven was zon dapper woord, en weggaan zo godvergeten infinitief
en wat als ik je verlies aan de dader van een nieuwe liefde die veel groter is dan dit
klasseer ik je dan bij de verloren voorwerpen tot de politie je op de straatstenen vindt en zegt: het spijt ons maar alles van waarde is er uit gestolen het waren vast gauwdieven op zoek naar wat snelle poen
neen, dan heb ik liever dat ik mezelf in je verlies zodat ik kan snuisteren in je archieven tot ik me in je vind en kan uitroepen: kijk wie we daar hebben ik ken jou ergens van zullen we samen iets gaan drinken om uit te vissen hoeveel mij er in jou zit en de buit eerlijk te verdelen?
of heb je liever dat ik onvindbaar blijf zodat alleen jij overschiet?
De Guyas ligt als een moederlijke arm rond de barrios van Guayaquil de stad die woekert in de schorren van het grensalarm
er hangt altijd iets van vendetta in de lucht van armoede die naar getande wapens grijpt de dood is hier een vogel in de vlucht die voor een paar Nikes op je hoofd neerstrijkt
gelaten onderhandelen de mensen er met God met de vingers op hun rozenkransen ze dopen hun lach in de sweepstake prijzenpot tot hun tanden van pure wanhoop glanzen
en s avonds dromen de kinderen er van Maradonna, terwijl ze de tuinen harken de leguanen plooien hun koudbloedige staart tot een logge sleep in de gemanicuurde parken
in een ver verleden was El Loco er president de man die nu vergeten is hij stuurde zijn land regelrecht naar de verdoemenis en iedereen riep bis, bis, bis, bis, bis
Waar zet ik mijn ransel neer, mijn vederlichte hamsterwang vol kortgewiekte dromen met geursporen van hoe het ooit was, met wie en met welke onderstromen
ging hij niet gewillig mee naar de plaatsen waar mijn bakens stonden? de bermen met de wegenbree, de tomeloze gronden, kende hij niet de slenken in de wadden van mijn binnenzee
al wat mij lief en dierbaar was lag in zijn zachte plooien, de spiegel met de zilveren lijst, de sleutels van mijn kooien, de klos die al het garen wond dat mettertijd mijn handen
bond hij koesterde en keperde zijn binnenkant om hun onrust uit te vlooien oud en versleten is hij nu, maar God verhoede dat ik hem ooit weg moet gooien
ja, het is waar ik ben met mijn trots vergroeid ik heb mijn troon met goudbrokaat behangen de schaamte in mij tot op de nagelriem gesnoeid de geisha die ik was heb ik aan de hoogste wilg gehangen
want wie overleven wil moet de muren slopen die angst en twijfel rond hem hebben gebouwd op blote voeten over de gloeiende kolen lopen tot hij met pijn en wondkoorts is vertrouwd
de wolf in de ander is immers wreed en koud ontziet niemand die geen klauwen heeft daarom heb ik mezelf mettertijd verbouwd tot iemand die om niets of niemand geeft
maar als jij zo verloren naar mij kijkt of achteloos over mijn haren strijkt dan begint mijn koudefront te beven tot het voor jouw warme golfstroom wijkt en uit zijn polaire harnas wordt verdreven
terwijl ergens in de stoffige archieven van mijn geest een vonk weer hoop doet leven
laat ons scheiden, liefst op de klippen lopen met handenvol tragiek omwille van het stof op de rituelen de onvolledigheid van het servies
de sigarettenpeuken in de bloempot de vuile sokken onder het bed je weet wel, al die kleffe Flair-problemen de ergernis die onder de deurmat ligt
laat ons meteen dit pact ontbinden voor de tijd de inkt uitwist iemand wil jou vast opnieuw uitvinden laat ons dus gaan, voor je mijn hazenpeper mist
om elkaar dan toevallig te ontmoeten in een cocktailbar ergens op een strand jij met een pina colada aan de lippen en een babe die op je six pack is gestrand
ik zou meteen haar glitter uit je ooghoek vegen mijn enterhaken in je lichaam slaan de nukken van je huid begrazen met mijn blik tot je weer hoogte van me neemt en als de Rubicon is overwonnen krijg je als apotheose een 9 1/2 weeks-nummer op je verbeelding geprojecteerd
laat ons dus scheiden, liefste voor de sleur het hoogtij van de liefde keert
Ze had altijd een streepje voor maar dat mocht, want ze had grappen en akkefietjes in het haar en geheimen om de lakens uit te delen
De duiven pikten de kruimels uit haar lach maar dat mocht, want ze had broden bij de vleet Zo aardig was ze, dat de jongens haar in hun dromen lieten spelen en leuke pieken zetten in hun haar
En s avonds lieten haar talenten me met hun rekensommen spelen. Ze gooiden alle axiomas over de haag, schurkten zich met hun muffe togas tegen mijn onwetendheid aan. Ik groeide.
En toen ik onverhoeds tot rots versteende sloeg zij met haar staf mijn ledematen los Er bleef wat van haar sterrenstof op mijn wangen kleven, zodat ook ik schitterde in de straalstroom van haar orbiet
Zonen steken je in hun binnenzak, als een thermostaat dan weten ze hoeveel windkracht er in je waaigat staat ze leggen je hart in 10 zeemansknopen zodat je alleen in hun haven voor anker gaat
en voorts wetten ze de plannen en idealen die ze in hun boomhut hebben bedacht ze willen het merg uit het leven halen de liefde opkalefateren, of wat had je gedacht
hun vader verguizen ze omdat die zich heeft neergelegd bij zoiets banaals als de loop der dingen zij willen staande hun lied uitzingen oproer kraaien tot hun het walhalla is toegezegd
en hun moeder, Jezus toch, altijd scharrelend in hun zog met boterhammen met kaas, af en toe een warme grog en goede raad waar al wat schimmel op staat met anorakken en speculaas, pillen en poeders toch is zij de vrouw die zij ooit een standbeeld willen geven
en al staat hun bast vol schrammen en japen mooi en meedogenloos willen ze leven de man uit hun tere kindervel schrapen om dan het beste van zichzelf te geven
Zij is een mozaïek van schijngestalten van de maan houdt krijgsraad in het eerste huis wapent haar waterdragers en ascendanten
dan graaft ze zich diep in in de loopgraven van de taal ze schiet met metaforen om haar stellingen te verdedigen zwijgt Pruisisch blauw als de kanonnen spreken en vervoegt zwakke werkwoorden tot sterke oorlogskreten
soms vloeit zij uit tot een plas van inkt een stip die haar oevers zoekt in de zoutkreken van weleer zo schrijft ze zichzelf de geschiedenis in waait ze vanuit hoge bomen haar westenwind geselt ze de dorre akkers in haar vlees met spijkerharde moessonregens
en met een deuce triomfeert haar oogopslag over de oerwetten der elementen trefzeker laat hij je alle hoeken van de aarde zien de hoge ogen die je gooit kaatst ze met één backhand de verste netten in, en toch
toch wil je met huid en haar in haar verdwalen de schaduwplekken uit haar hoeken vegen de vulkaan op haar lippen tot uitbarsten bewegen
ze is vrouw in al haar gaten en haar kieren een ongelezen korenaar wasverzachter, zondagspreker een breinbreker voor de puzzelaar
hij is een zwerfsteen die in mijn kamers een bodem vond en uitzwermde over mijn territorium in een symfonie van grint hij sloeg zijn wortels in de grond groeide tot hij zijn basaal lichaam vond en plantte zijn afdruk op al mijn bermen
soms zwelt hij op tot een molensteen die ik door de daluren van mijn dagen sleep dan kras ik verwensingen in zijn cement schrob ik de liefde uit zijn groeven
en met een haaknaald haal ik de speelse lussen uit zijn geest, raap ik de steken op die hij gedachteloos laat vallen
met hem wil ik tot ouderdom verstrijken de hoogdagen uit de seizoenen stelen want hij kent de schaduw onder mijn brem plant vuur in het merg van mijn gewrichten
hij is een zwerfsteen die ik gevonden heb, die ik nog dagelijks vind, ook als ik hem niet zoek en denk dat hij maar een detail is
Bent u voor of tegen de herinvoering van de prachtige woorden 'vierklauwens', 'redekavelen', 'verwatenheid'. Bij voldoende interesse lanceer ik een actie om deze terug op te waarderen!