§1. Een verdwaalde wereld?
"Evolutie of schepping?" Het dovemansgesprek is overgewaaid. Het komt uit de States, zo zegt men, en wat vandaag in de States aan de orde is, zal morgen ons deel zijn. Vroeger had men het over de regen in Parijs die in Brussel het druppelen veroorzaakte, maar voor zon spreekwoord is de wereld intussen veel te klein geworden. Europa is een welvarend blok, vooralsnog verbonden met het rijke, Noord-Amerikaanse continent. Daarnaast is er nog Azië: het oosten van Rusland, dat de in oorlogen gewonnen Europese gebieden weer aan het hoogdravende Westen verloor, en dat nu weer toenadering zoekt tot het land van de rijzende zon, waar wereldsteden die in de loop van de hele geschiedenis hun gelijke niet hebben gekend, en die New York meerdere keren in hun schaduw kunnen stellen, letterlijk uit de grond rijzen. China volgt haar (zelden aldus genoemde) satelietstaat Japan op het nu geëffende pad van een kapitalisme dat voor haar wellicht meer methode moet zijn dan wel doel, en het doet dat omwille van de wereldse slagkracht van het kapitaal, sinds in een wereld van door kernwapens bevroren oorlogen alles noodgedwongen draait om economie. Ook Afrika, het leeg gemolken continent van de negerslaven waarvan men zegt dat de dood er heerst, maar dat een bevolking vertegenwoordigt die zijn moeilijke dagen blijft opluisteren met de nieuwe zweepslag van de groepsgezangen, lijkt nu met China in zee te gaan, dat het zwarte volk ontwikkelingshulp aanbiedt in ruil voor grondstoffen. Het andere stuk van Azië, India, gewezen kolonie van het British Empire, dat zijn beste dagen heeft gehad, vertegenwoordigt een vijfde van de wereldbevolking; het vertekende beeld van een volk dat berust in zijn ellende, verkapt echter een harde realiteit: India blijkt een reus in de wereldhandel. En dan is er nog het Zuid-Amerikaanse continent dat uit de slavernij opstaat. Er is het Midden-Oosten, het kruitvat van de wereld waar de grootste tegenstellingen elkanders buren zijn, en er zijn de oliestaten waar een geïnduceerde chaos heerst die het volk geen keuze laat dan haar heil te gaan zoeken in de verloren fundamenten. Uit Zuid-Afrika en Australië, ooit rijke westerse achtertuinen met een verarmde autochtone bevolking, worden de noorderlingen teruggedreven, zoals ook uit de Afrikaanse landen. Maar al deze bewegingen ten spijt, blijkt er geen plaats meer voor een geloofwaardig nationalisme, dat net zoals het racisme voorgoed tot het verleden gaat behoren: het volk alom is aan de weet gekomen dat naties hun schijnbare eenheid nooit te danken hebben gehad aan enig nastrevenswaardig enthousiasme, echter wel en vooral aan eerder negatieve zaken zoals het lotgenootschap onder eenzelfde dictator of het samenspannen tegen een al dan niet vermeende vijand, welke de natuur kon zijn die diende omgebogen te worden tot het eigen nut, maar ook een ander volk waarvan een dreiging uitging en dat men ten slotte maar liever te vriend had, zodat handelsakkoorden werden gemaakt en de oorlog veld ruimde voor de economie. Het volk is aan de weet gekomen dat het verbondenheidgevoel, uitgaande van een gelijkaardige huidskleur, veel te simplistisch is om nog krediet te verdienen in tijden van versnelde en wereldomvattende volksverhuizingen, waar de afkomst niet langer een welbepaalde plek is maar veeleer een route en dus een geschiedenis waarvan de oorsprong in een volstrekte duisternis gehuld blijkt. De natie, het ras en de afkomst onderscheiden mensen niet langer van elkaar. Het geld doet dat wel ten minste daar waar het individualisme hoogtij viert maar een steeds kleiner wordende groep van superrijken kan niemand meer interesseren: zij zijn slechts in elkaar geïnteresseerd omdat zij elkaar vrezen neen, zij vrezen niet de hongerlijders, die immers hun nood te wijten hebben aan het feit dat ze niet besmet zijn met de rijkmaker die agressie heet. En de godsdienst dan? De zogenaamde levensovertuiging, het geloof: polariseert de wereld zich in, enerzijds, gelovigen en, anderzijds, ongelovigen: de schapen en de bokken van het weer veelbesproken eschaton? Of moeten we het hier veeleer hebben over de ontwikkelingsgraad van mensen en over het conflict waar men nog geen raad mee weet, en dat zich principieel in elke mens afspeelt tussen de nog relatief jonge, wetenschappelijke rede die zetelt in de hersenschors, en de oeroude hersenstam die eerder met magie werkt en met toverformules? Maar er zijn nog mogelijkheden want, op de keper beschouwd, stelt het overgrote deel van de wereldbevolking zich deze vragen nauwelijks, omdat opvoeding en onderwijs nog steeds het voorrecht van een kleine minderheid is een voorrecht dat zij bovendien dreigt te verspelen. Eén zaak is alvast duidelijk: er wordt gezocht naar fundamenten en de vraag naar de oorsprong explodeert wereldwijd, wat alvast een betrouwbaar symptoom is van chaos of ontordening, en van het verlies uit het gezichtsveld van het doel. Iemand die op weg is, kijkt niet achterom, totdat hij plotseling moet vaststellen dat hij verdwaald is, en pas dan vraagt hij zich af waar hij vandaan komt en zoekt hij de weg terug te gaan die hij heeft afgelegd. De vraag naar de oorsprong kentekent het verlies van het al dan niet vermeende doel, of dan toch wijst het op iets als een plotselinge (her)ontdekking van de waarheid dat het doel nergens anders dan in de oorsprong kan gelegen zijn, zoals wij dat op een aangrijpende manier ook zien gebeuren bij ouderen die, met de dood voor ogen, ineens zeggen terug te willen naar moeder en naar huis. Aan de idee van Darwin en zijn genoten, moet een gelijkaardige, diepmenselijke vraag ten grondslag hebben gelegen: een oprechte nood aan enig antwoord op die prangende vraag waar wij dan vandaan komen een vraag die zich niet stelt in de geest van wie het allemaal zien zitten; een vraag die getuigt van een diepe en ook een eerlijke heimwee die zich niet met een kluitje in het riet laat sturen. De vraag van Darwin is deze van een zich verloren wetende mens en mensheid die al zijn moed verzamelt om nu eens met alle ter beschikking staande krachten overleg te plegen en uit te zoeken waarheen het pad leidt dat men achteloos is gegaan tot op die fatale plek waar men zich met een schok bewust werd van het feit dat men verdwaald is. Is het antwoord dat, met Darwin, een bepaald deel van de mensheid heeft gevonden, te schokkend, te ontnuchterend voor onze van heimwee snakkende ziel? Zeggen sommigen niet dat Darwin omwille van de ogenschijnlijke lelijkheid van zijn antwoord geen gelijk kan of mag hebben? Ontneemt Darwin ons de hoop op een terugkeer, en zo ook de illusie van een doel? Dit was alvast niet zijn bedoeling, zoveel is zeker: geen zinnig mens wijdt bewust zijn leven aan het op touw zetten van zijn ondergang en aan het verheerlijken van de doem. Is er dan geen waarheid in het antwoord van Darwin? Was er waarheid in zijn vraag? Wat was de waarde van zijn vraag? Wat is de waarde van zijn antwoord? En hoe zijn waarden en waarheden hier onderling verbonden, als zij verbonden zijn?
|