Ik ben een... (gelieve slechts één keer en naar waarheid te antwoorden, éénmalige bezoekers worden niet geacht een antwoord te geven, tenzij ze nog eens terugkomen natuurlijk.)
Bovenvermelde titel kan zielig klinken, maar ook je nieuwsgierigheid aanwakkeren, je uitnodigen om deze blog te lezen. Uiteraard beoog ik dit laatste... Mocht je jezelf in één van de de personages van de teksten herkennen, dan vergis je je schromelijk. Mijn identiteit blijft geheim. Als je niet met zekerheid weet wie ik ben, hoe kan je er dan van overtuigd zijn dat het over jou gaat? Trouwens, neem het me niet kwalijk als je er niet zo fraai uitkomt. Soms is het nodig voor de verhaallijn om hier en daar wat te overdrijven. Feiten en fictie vloeien in deze blog vaak in elkaar over. Alleszins wens ik je veel leesgenot. Voel je vrij om een reactie te plaatsen... Hoe je mij kan aanspreken, vind je terug in het vertelsel van 1 mei 2011.
25-06-2011
wat heb ik wat jij niet hebt?
"Al heb je twaalf kinderen, je zal er nooit twee dezelfde hebben." Eén van de favoriete uitspraken van mijn grootmoeder zaliger.
Wij hebben er slechts twee - leve de anticonceptie - en grotere verschillen dan tussen onze dochters vind je in geen enkele nest. De oudste struint door het huis zoals een boer op zijn patattenveld. De jongste daarentegen waant zich voortdurend op de catwalk en koketteert herhaaldelijk met haar eigen spiegelbeeld. Zoals reeds eerder aangehaald dweept ze met tieneridool Justin Bieber, terwijl de oudste verzot is op harige spinnen en zowat elk ander ongedierte waarvan het gemiddelde meisje de bibbers krijgt. Als vijfjarige stak ze regelmatig vier (!!!!!!!!) hommels in een klein tiktakdoosje. Hoe ze dit lapte, blijft een mysterie. De keren dat we met de auto onderweg waren en ze doodleuk vroeg om even te stoppen omdat één van haar hommels, die ze meegesmokkeld had, uit zijn beklemmende gevangenis was ontsnapt, zijn niet op één hand te tellen.
Als ik met de dames wil gaan shoppen, kan ik me aan luid protest verwachten van de oudste. Ze heeft er een bloedhekel aan en laat dit helaas ook in de winkel blijken. De jongste doet niets liever dan passen, zodat we vaak terugkeren met massa's nieuwe kleren voor de jongste terwijl haar zus bijna in haar bloot gat rondloopt. Het kan haar niets schelen. Jeansbroeken met een lage taille? No way. Probeer zeker niet uit te leggen dat dat modieus is, want dat zit helemaal niet lekker en wat heb je trouwens aan die stomme mode! Een argument waar weinig tegenin te brengen valt, maar toch... Enkele jaren eerder al trok de jongste haar rokje zo laag mogelijk over haar heupen om met haar blote naveltje te kunnen concurreren met de anorexale wezentjes van de Winx-club.
Naar de kapster? De oudste gaat enkel mee onder zachte dwang. Haar lange haren moeten nu eenmaal verzorgd worden en regelmatig een beetje bijgeknipt. Durf haar echter niet voorstellen om van coupe te veranderen. Wellicht zal ze de rest van haar leven met hetzelfde kapsel slijten. Voor de jongste is een kappersbezoek pure wellness. Van haren wassen tot föhnen...ze geniet er met volle teugen van, vooral van de exclusieve aandacht die ze krijgt voor haar uiterlijk. De kapster zelf kan niet nalaten om telkens het grote contrast tussen mijn dochters te benadrukken.
De oudste is uitgesproken een vaderskindje. Met hem kan ze praten over wetenschap en techniek, een materie waarvan haar moeder geen kaas gegeten heeft. Ze is zuinig met haar lichamelijke contacten, maar 's avonds vlijdt ze zich in de zetel tegen haar papa aan om samen naar National Geographic, Discovery Chanel of een natuurfilm te kijken. De jongste, een moederskindje, kruipt op haar beurt tegen mij aan om een Idool uit te kiezen en huilt hartverscheurend dikke krokodillentranen wanneer haar favorietje Kato het net niet haalt. Heeft ze daarom minstens vijf weken achter elkaar met een zelfgeknutseld kartonnen spandoek met de leuze "Kato aan de top!!!" voor de tv gezeten? De teleurstelling druipt letterlijk van haar gezichtje af. Qua uiterlijk is het net omgekeerd: de oudste is een blonde, jonge versie van mezelf, gelukkig voor haar heeft ze wel de lange benen van mijn man. Van de jongste wordt gezegd dat ze eerder op haar papa lijkt, vooral haar guitige blik. Alhoewel de meningen hierover weleens verdeeld zijn. Er is een tijd geweest dat ze dit niet leuk vond, want het allerallerliefste leek ze op haar mama. Dat die tijd voorbij is, blijkt uit volgende conversatie.
"Mama," vraagt onze jongste "Vraag mij eens wat ik heb wat jij niet hebt." Eerst begrijp ik haar ingewikkelde vraagstelling niet goed. Ongeduldig legt ze me uit wat de bedoeling is. Ik snap het. "Wat heb jij, wat ik niet heb?" vraag ik dus om haar te plezieren. Met twinkelende pretoogjes kijkt ze me schalks aan. Goh, wat lijkt ze zo toch veel op haar vader. En dan zegt ze met een perfectie intonatie om de impact van haar antwoord kracht bij de zetten, theatraal langzaam, maar duidelijk articulerend : "Schoonheid!". Een fractie van een seconde ben ik met verstomming verslagen. "Ach, zooo..." Ik herpak me snel en kaats de bal vrijwel onmiddellijk terug. "En van wie denk je dan dat je die schoonheid gekregen hebt?" "Van papa!" antwoordt ze zonder aarzelen en behoorlijk triomfantelijk. Mijn man, die ons praatje halvelings heeft gevolgd, verslikt zich bijna in zijn koffie van het lachen. Zijn voorspelbare commentaar laat ik gelaten over me heengaan. Ik geef onze jongste telg een speelse tik op haar malse billen en stel terzelfdertijd vast dat ze deze overduidelijk NIET van haar vader heeft.
Bij mezelf denk ik: "Kind, ooit komt er een tijd dat je grààg op je mama lijkt." Zal ik met pakweg 28 jaar geduld toekomen?
Roddelen. Sta me toe om een tikkeltje omgekeerd seksistisch te zijn: ik vrees dat dit toch vooral een vrouwelijke aangelegenheid betreft. Alhoewel? Sommige mannen kunnen er ook wat van. Als ik de fabrieksverhalen van mijn echtgenoot hoor, zou ik denken dat hij als enigste vent tussen de wijven werkt. Toegegeven, ik ben de laatste om te beweren dat ik er nooit aan meedoe, maar over het algemeen probeer ik toch te spreken in eer en geweten. Als ik me trouwens al eens begeef aan een roddel, ben ik meestal zo fair om mijn toehoorder er attent op te maken.
Sommige roddels zijn zo hardnekkig dat ze een eigen leven gaan leiden. Zo circuleerde er tijdens mijn tweede zwangerschap een onwaarschijnlijke roddel over mijn gynaecoloog. Het was zo een belachelijk verhaal, dat je je niet kan voorstellen dat er überhaupt mensen bestaan die erin meegaan. Men beweerde immers dat de brave man zich wou laten ombouwen tot vrouw. 'Geloof ik niets van,' zei ik, toen ik dit praatje voor het eerst hoorde. 'Ik zou wel kunnen geloven dat hij homo is,' voegde ik er niet al te netjes aan toe. Omdat ik destijds regelmatig bij hem op consultatie moest, sprak nagenoeg iedereen me erop aan. 'En toch is het waar,' stelde ook mijn schoonmoeder. 'Want...' ze hield een korte pauze om haar stelling kracht bij te zetten '...op de Landelijke Gilden hebben ze het gezegd!' Ik proestte het uit. Alsof hiermee het wetenschappelijk bewijs geleverd is. 'Hij is al met een hormonenkuur bezig' kreeg ik van anderen te horen.
De bewering dat deze geslachtsverandering in het ziekenhuis zelfs schriftelijk werd aangekondigd via een affiche tegen de wachtkamermuur, sloeg werkelijk alles. Meteen sloeg mijn fantasie op hol om een geschikte tekst te verzinnen.
Onze gynaecoloog knijpt er even tussen uit als hij wederkeert, is het zonder fluit Doch voorzien van borsten en spleet is hij als vrouw zo goed als compleet Echter... jamais zal hij zijn cliënteel volledig evenaren want zij... zij kan geen kinderen baren.
Ook mijn hoogbejaarde buurvrouw, Jeanneke, maakte het bont. Ze is zo een type dat leeft van en voor de roddels. Ik zie haar zo nog binnenkomen bij de kapster. Dat beeld, die film als het ware, staat op mijn netvlies gebrand. Met een grijs op haar gezicht stevent ze me voorbij, zo snel als haar oude benen haar kunnen dragen en me volledig negerend, recht op een ander oud besje af. Vervolgens loopt ze af als een wekker. "Vreselijk, hè, van Lieske. Maar ik kan het toch wel begrijpen, wat dat mens al allemaal heeft meegemaakt vanzeleven..." Je ziet hoe ze geniet van het feit dat er iemand in haar kennissenkring zelfmoord heeft gepleegd en ze zowel de lugubere details van dit voorval als de turbulente levensloop van het slachtoffer uit de doeken kan doen. Wat had ik graag hardhandig de voldane grijns van haar gerimpelde smoel geveegd, maar uiteraard hield ik me in. Je kan je dus wel voorstellen dat de roddel over mijn gynaecoloog, dokter Poesen - een toepasselijke naam die ik, hier en nu, verzin - een kolfje is naar haar beverige hand.
Al dan niet toevallig stond Jeanneke buiten toen mijn man en ik van een consultatie bij dokter Poesen terugkwamen. Omdat we even later nog weg moesten, hadden de auto voor onze brievenbus geparkeerd en konden we haar niet negeren zonder grof te zijn. We hoopten er met een knikje vanaf te komen, maar dat was buiten de waard gerekend. "Alles goed?" informeerde ze quasi belangstellend, ondertussen gebarend op mijn bolle buik. "Ja, ja, alles in orde, we komen net terug van de gynaecoloog." Ik had deze laatste zin nog maar net uitgesproken of ik kon mijn tong wel afbijten. Ze wist bij wie ik in behandeling was. Nu had ik de deur naar de roddelkamer wijd opengezet.
"Weet je wat de kaarters beweren?" vroeg Jeanneke op een geheimzinnig achterbaks toontje. Ik had geen zin om haar spelletje mee te spelen, zoals je bij een kind doet dat je een mopje wil vertellen dat je eigenlijk al duizend keer gehoord hebt. "Ja, ik heb die roddels ook gehoord," benadrukte ik uitdrukkelijk het cursieve woordje. "Allemaal onzin" en wijselijk verzweeg ik dat mijn man en ik onderweg lacherig gedaan hadden over het feit dat dokter Poesen ineens geen snor meer had. "Ik heb mijn tweede afspraak bij die viezerik afgezegd. Geen denken aan dat ik die vent nog eens aan mijn lijf laat komen." Eerder had ze me toevertrouwd dat ze haar 'water' niet meer kon ophouden ingevolge een verzakking van baarmoeder en blaas. Ik wou haar nog zeggen dat het niet verstandig was om haar afspraak te annuleren, maar haar telefoon rinkelde en ze haastte zich naar binnen, zo goed als zeker op weg naar een nieuwe roddel. "Kijk daar!" Mijn man wees naar de grassprietjes waarboven zij juist gestaan had. Ze waren lichtjes beneveld.
Enkele maanden later wierf het ziekenhuis een vrouwelijke vrouwenarts aan. Ook dokter Poesen blééf, zowel in dienst als bij zijn oorsponkelijke geslacht. Maar goed ook, want volgens mijn man zou hij als vrouwmens aartslelijk zijn door de uitgesproken ronde vorm van zijn uitgesproken dikke, licht kalende kop. De nieuwe aanwinst, dokter Clooten - sorry voor het woordgebruik, maar ik kon het niet laten om opnieuw een amusante naam te verzinnen - bleek zijn schoonzus te zijn. Leidde deze nauwe familierelatie tot de ongebruikelijke geslachtsverwarring? Hoe dan ook, na de indiensttreding van dr. Clooten en ettelijke geboortes stierf de roddel over dr. Poesen een langzame dood.
Hoe het mijn buurvrouw verging? Ook goed. Godzijdank kreeg zij een hartinfarct. Zij diende geopereerd te worden, doch dankzij de goede communicatie van dokter Poesen werd terzelfdertijd haar overrijpe vrouwenhandeltje opgetrokken. Vanaf dan was het gras niet meer groener aan de overkant. Tot onze grote opluchting herstelde Jeanneke volledig en werd zij helemaal terug haar oude vertrouwde wauwelende zelf. Ge-lukkig, want wie zou mij anders de laatste smeuïge dorpsnieuwtjes kunnen vertellen?!
Tot mijn scha en schande... Neen, Joke, schrappen! Die openingszin heb je onlangs nog gebruikt.
Beste bloglezer, ik wil alleen maar zeggen dat ik volledig beantwoord aan één van de grootste clichés sinds de uitvinding van de voiture, aangaande vrouwen achter het stuur. Tot mijn scha en schande... NEEN, Joke, SCHRAPPEN! Je bezorgt je lezers een déja lu. Enfin, mocht ik de allereerste vrouwelijke chauffeur zijn geweest, dan lag ik aan de grondslag van dit cliché, zeker weten! Het begon al bij het gevreesde rijexamen. Als jongste van vier was ik tevens de laatste in rij om te leren autorijden. Mijn broers en zus hadden respectievelijk één, twee en drie testen nodig om het begeerde papiertje te bemachtigen. Je kan dus al raden welk onafwendbaar lot mij te wachten stond. Totaal onderhevig aan de self fulfilling prophecy en juist binnen de normen gedrogeerd om de nodige kalmte te bewaren, haalde ik bij de vierde poging eindelijk het zuur verdiende, nou ja, bevret.
Op de baan moet je steeds alert blijven en goed kunnen anticiperen. Twee kwaliteiten die bij ook in kwantiteit schromelijk te kort schieten. Enkele jaren geleden was ik zo verstrooid dat ik drie accidentjes veroorzaakte op minder dan één maand tijd. De flauwe term maatschappelijk 'accident' is letterlijk op mij van toepassing. De eerste keer was mijn blik te veel gericht op eventuele vrijstaande parkeerplaatsen langs de baan, zodat ik mijn chaufferende voorgangster per ongeluk in haar gechromeerd gat reed. Nauwelijks twee weken later probeerde ik autodidactisch een slipcursus te volgen en bedroog ik vervolgens mijn man met een onbuigzame verlichtingspaal. Derde keer goed keer dan? Niet in dit geval!
De derde keer stopte ik iets te laat aan een voorrangsweg, wegens iets te gejaagd, zodat een auto die van links kwam mijn snuit, althans die van de auto, niet meer kon ontwijken en onze karretjes bijgevolg een beetje te hardhandig neuzeneuzeneuze deden. Ik besefte dat ik het doorgaand verkeer gehinderd had en ontegensprekelijk in fout was. Uit de andere auto stapte een jong vinnig meisje dat me meteen voor verrot begon uit te schelden. Ik aanhoorde het gelaten en probeerde haar te sussen door me te excuseren en volledig schuld te bekennen. Toen de chauffeur zelf uitstapte, sloeg mijn hart echter een slag over. Het was een jonge kerel met piekerig ros haar, een geelsig rokersgebit en een pokkedalig gezicht, bijkomend verminkt met een gemene wenkbrauw- én, zo bleek al vrij vlug, onappetijtelijke tongpearcing. Hij was gelukkig nogal aan de tengere kant. Instinctief had ik me bij de eerste aanblik al schrapgezet om een verdiend pak slaag te incasseren.
Tot mijn verrassing was hij uitermate beleefd, je kon hem zelfs timide te noemen. Verlegen sliste hij me toe dat dat hij Ssstefan* heette. Zonder nadenken ging hij akkoord met mijn voorstel om het in der minne te regelen. Hij zou een offerte laten maken en afhankelijk van het bedrag zou het al dan niet een verzekeringskwestie worden. Er werden geen papieren ingevuld, enkel contactgegevens uitgewisseld. De ruige naïeveling vertoonde een mateloos vertrouwen in mij. Lucky him ben ik goudeerlijk, tot het absurde af. Mijn echtgenoot kan dit beamen! In het begin van onze relatie werden we immers eens tegengehouden door de politie voor een alcoholcontrole. Mijn lief antwoordde Belgisch-eerlijk dat hij niets gedronken had, doch ik liet de 'armen' der wet weten dat hij twee palmkes achter de kiezen had. Blijkbaar klonk mijn plaatsvervangende schuldbekentenis zo ongeloofwaardig dat mijn partner niet hoefde te blazen. Een autistisch trekje? Dankzij enkele liefdevolle duwtjes van mijn man heb ik dergelijke vergaande eerlijkheid inmiddels wel afgeleerd.
De dag nadien lizpelde Ssstefan* me toe hoeveel de schade bedroeg, zzzevenhonderdzzzevenenzzzeventig euro. Dit overschreed het bedrag dat mijn verzekeringsagent had voorop gesteld om het onderling af te handelen, dus stelde ik voor om het alsnog aan de verzekering aan te geven. Volgens mister pearcing was dit te laat, maar volgens mijn makelaar stond er geen termijn op. Om één of andere reden leek Ssstefan* wat terug te krabbelen. Toch ging hij akkoord om 's anderendaags samen de papieren in te vullen. Een uurtje voor de afspraak belde hij echter af, neen straffer nog, het ijzeren watje liet zijn moeder de afspraak annuleren. Dit vond ik hoogst merkwaardig. Een autofreak met een getunede johnykar, die niet gejaagd is om zijn gepimpte bumper op te kalefateren.
Toen hij mijn functionele boodschappen op zijn voicemail ijskoud bleef negeren, begon ik onraad te ruiken. Dus zocht ik 's anderendaags mijn makelaar op om mijn vreemde probleem uit de doeken te doen. Dienstvaardig belde deze Ssstefan* zelf op en hij had meteen beet. De verdachte snuiter wou nauwelijks lossen bij welke maatschappij hij verzekerd was. Bizar! Bovendien kende de automaniak de cijfer- en lettercombinatie van zijn eigen nummerplaat niet! Nog bizarder!! Spoedig bleek hij zelfs helemaal geen deel uit te maken van het klantenbestand van de door hem opgegeven maatschappij. Ahaa!! Zowel bij de makelaar als bij mezelf waren inmiddels al ettelijke alarmbelletjes gaan rinkelen. Preventief contacteerde mijn verzekeringsagent de politie om te vermijden dat de rosse slistong me vluchtmisdrijf in de schoenen zou schuiven. In tegenstelling tot zijn verzekeringsmaatschappij bleek Ssstefan* hier géén onbekende te zijn. Meer nog! Naar aanleiding van dit incident wou de agent van dienst hem nog wel eens 'verblijden' met een onaangekondigd bezoekje.
's Namiddags kreeg ik een bevrijdend belletje van de ijverige uniformman. Ik werd kort telefonisch verhoord, hoefde zelfs niet naar de bureau te gaan om mijn verklaring te ondertekenen. Het kwam erop neer dat ik de kwestie mocht laten rusten. In al mijn naïeviteit begreep ik het eerst niet goed. Ik was 100% in fout en wilde die gast écht wel vergoeden voor mijn stommiteit. Niet nodig, vond de agent. Typisch voor mij, had ik het daar toch wat moeilijk mee. Eigenlijk was dat totaal onverzoenbaar met mijn kromme geweten. Omdat ik erover bleef doorzeuren en zaniken, deelde de agent tenslotte verveeld mee dat Ssstefan* met niets in orde was, inschrijving, noch verzekering. Of het zijn eigen voertuig was en niet een 'geleende', liet hij in het midden. Ik voelde me schuldig om wat ik hem had aangedaan, maar besefte terzelfdertijd dat het zijn verdiende loon was.
En ik? Ik kreeg ook mijn verdiende loon. Oké, deze keer kwam ik er letterlijk en figuurlijk goedkoop vanaf. Ik had de juiste persoon getroffen op het foute moment. Een toeval dat té groot is om nog toeval te kunnen heten. Opgezadeld met een belachelijk schuldgevoel realiseerde ik me dat ik een subtiele waarschuwing had gekregen. Zodoende wijzigde ik mijn rijstijl van non- in chalant met een G. Een ezel stoot zich immers geen twee maal twee keer aan dezelfde steen! (Hout vasthouden)
In een korte zoektocht naar een toepasselijke nickname voor mijn jongste broer, dacht ik spontaan aan de naam Jens. Onze Jens was - of liever is - gespecialiseerd in jennen, vandaar.
Toen ik amper zeven was en hij veertien bezorgde zijn getreiter me bijna een levenslang trauma. Mijn grootmoeder, die bij ons inwoonde, was enkele maanden eerder gestorven. Zij had thuis opgebaard gelegen, wat in die tijd gebruikelijk was, zeker in achtergestelde boerendorpjes zoals het onze. Een vriendinnetje had me kort na haar overlijden een griezelverhaaltje verteld over hoe de geest van een overleden jongetje bij zijn ouders rondspookte. Je hoort me al afkomen, beste bloglezer, ik had me dus in mijn koppeke gestoken dat mijn oma dit ook van plan was. Ik deed er alles aan om me ervan te vergewissen dat ze niet in ons huis ronddoolde. Voor het slapengaan keek ik achter de gordijnen, onder het bed, in de kast, kortom overal waar geesten zich, volgens mij, doorgaans schuilhielden. Mijn ouders liet ik in het ongewisse over mijn luguber vermoeden en mijn vrees nam stelselmatig toe. Op een avond, toen mijn ouders niet thuis waren, klapperde plotsklaps het openstaande badkamerraam terwijl ik mijn tanden aan het poetsen was. Een ijzige kreet weerklonk door ons huis. Niet van mijn grootmoeder natuurlijk, maar van mij. Mijn tienerzus kwam toegesneld en hortend en stotend vertrouwde ik haar mijn grootste angsten toe. Ze trooste en kalmeerde me deskundig - heeft later trouwens psychologie gestudeerd - en lichtte achteraf mijn ouders in. Ook zij konden me volledig geruststellen. Doch wat deed mijn schattig broertje? Iedere keer als ik door de gang liep, die eindigt op een T, stak hij, verscholen achter de muur, een bibberende hand uit om me op stang te jagen. Als ik toevallig in oma's slaapkamer was, tevens de kamer waarin ze de geest gegeven had, ging hij stiekem aan de kettingen van het kelderraam rammelen. Pure horror, als je slechts zeven bent! Mijn ouders konden zeggen en doen wat ze wilden, hij bleef zijn rol van spook met verve vervullen.
Je kan je voorstellen dat ik bij de komst van onze kinderen vreesde dat de geschiedenis zich zou herhalen. En inderdaad, Jens hervatte zijn favoriete activiteit, al pakte hij het subtieler aan dan indertijd. Onze kinderen zijn trouwens dol op hem, gelukkig zijn ze geen rechtstreeks doelwit.
Om een voorbeeld te geven. Een tiental jaar geleden tekende Jens voor onze oudste dochter een mooie varkenskop met kleine kraaloogjes, royaal uitgevallen varkensoren en de kenmerkende ovale snuit. Blijkbaar was dat niet de eerste keer. Want toen hij onze driejarige schijnbaar terloops en quasi onschuldig vroeg wat dat voorstelde, antwoordde zij naïef "Fons". Onwillekeurig schoot ik in een lach en broerlief keek me lichtjes triomfantelijk aan. Fons blijkt toevallig de naam van mijn schoonvader te zijn. Vanaf dan kon het kind geen zwijnenkop meer zien zonder haar opa's naam te vernoemen. Zelf legde zij de link uiteraard niet, voor haar bleef opa opa en heette ieder zwijn Fons. Jens daarentegen besefte maar al te goed dat ik niet gediend was van zijn onpedagogische spelletje. In de loop der jaren had ik echter afgeleerd om erop te reageren. Dat lost immers niets op, integendeel, zo gooi je eerder olie op het vuur.
Eén keertje kon ik het echter niet laten en besloot ik om zijn opvoedkundig onverantwoorde spelletjes mee te spelen. Hij was immers zo dom geweest om mij in te lichten over zijn snode plannen. Jens, die nog steeds bij zijn, de mijne dus ook, ouders inwoont - hoe zou dat komen? - wou eens laten zien hoe slim zijn jonge nichtje was. Er zou een feestje doorgaan bij mijn ouders en Jens schepte op over wat hij mijn dochter aangeleerd had. Als er genoeg toehoorders waren zou hij haar vragen wie de baas was in huis en dan zou mijn gebrainwashte dochter uiteraard braafjes 'nonkel Jens' antwoorden. Jens vond dit een geweldige mop en had bij voorbaat al plezier met de heftige reacties die dit zou uitlokken. De stommeling had niet door dat hij bij de duivel te biechten ging. Ik besloot mijn lieve broertje eens een lesje te leren.
Onmiddellijk bij onze thuiskomst vroeg ik aan mijn dochter "Wie is hier de baas?" "Nonkel Jens" antwoordde zij gedwee. "Neen hoor," leerde ik haar aan "je moet dan zeggen: oma en opa". Vervolgens herhaalde ik mijn vraag enkele keren en liet ik haar telkens het juiste antwoord geven. Stiekem kreeg ik zelfs zoveel plezier in mijn heimelijke spelletje dat ik haar zelfs nog een tweede vraag-plus-antwoord aanleerde. Blijkbaar had ik meer van Jens weg dan mij lief was.
Enkele dagen later was het zo ver, le moment suprême. Zodra hij voldoende toehoorders rond zich verzameld had, wreef Jens zich verheugd in zijn handen. Eerst begon hij mijn dochter uitvoerig te bestoefen...dat het toch zo een intelligent kind was...dat ze voor haar jonge leeftijd al zoveel wist...dat ze op dit vlak zeker niet naar haar moeder aardde...blablabla... . "Ik zal eens laten zien hoe slim ze is" besloot hij zijn betoog om vervolgens zijn cruciale vraag te stellen. "Zeg 'ns meisje, wie is hier de baas?" "Oma en opa" antwoordde mijn dochter kordaat en naar waarheid. De toehoorders begonnen te lachen, ze hadden onmiddellijk in de smiezen dat dit niet de repliek was die Jens verwacht had. Ik liet Jens echter geen ruimte om van zijn verbazing te bekomen, want snel vroeg ik aansluitend "En wie heeft hier niets te zeggen?" "Nonkel Jens!" riep mijn kleine spruit gevat. Het lachsalvo van de omstaanders bereikte ongekende hoogtes en Jens...
Die lachte...
Hoe? Volstaat het als ik schrijf dat deze keer ik mijn rol van spook met groene verve had vervuld.