Zoeken in blog

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Stille wateren
diepe gronden
24-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rouwen

Rouwen

De berg van de ziel is de titel van een boek dat twee vrouwen geschreven hebben naar aanleiding van een verschrikkelijk drama dat zich in hun beider leven voltrokken heeft. De een zag voor haar ogen haar man en drie kinderen tijdens het bergbeklimmen struikelen en neerstorten met de dood als gevolg, en de ander verloor haar vader en broer aan zelfdoding en haar man aan een acute hartstilstand, die hem tijdens zijn vakantie trof ergens hoog op een berg.

Bij het horen van hun verhaal vroeg ik me af wat ik me heel vaak afvraag als soortgelijke dramatische gebeurtenissen me ter ore komen, hoe mensen zoiets verschrikkelijks overleven. Mijn oude wijze moeder, die toen mijn vader stierf op negenenveertigjarige leeftijd achterbleef met dertien opgroeiende kinderen, heeft ons vaak gezegd dat ieder mens kracht naar kruis krijgt. Een gezegde van een diep gelovig mens dat nu nog maar weinig gehoord wordt in onze geseculariseerde wereld, en dat zich in feite wat de draagwijdte ervan betreft niet beperkt tot de Rooms-katholieke bevolkingsgroep, maar blijkbaar geldt voor ieder mens. Ik zie het dagelijks om me heen: mensen lijden verlies, hebben pijn en verdriet om hun verlies, maar pakken vroeg of laat de draad van het leven weer op.

Deze twee vrouwen hebben het niet alleen overleefd en hun leven van alledag weer opgepakt, ze hebben er ook iets heel positiefs mee gedaan. Hun verdriet en pijn hebben ze omgezet in actie, in het schrijven van een boek dat voor heel veel mensen die met verlies te kampen krijgen van veel nut kan zijn. Het schrijven van hun boek is een heel mooie manier om een stukje van hun lange weg af te leggen. Woorden vinden voor het verlies kan helpen het allemaal wat draaglijker te maken, is ook mijn eigen ervaring.

Blijkbaar huist er in de mens een mechanisme dat hem bij zulke dramatische gebeurtenissen toch doet doorleven, de draad weer doet oppakken en, zoals deze twee vrouwen, ermee aan het werk doet gaan, waardoor zijn leven niet eindigt in zelfbeklag en miserie, maar zich door het rouwproces heen van binnen een innerlijke kracht ontwikkelt die hem aanzet tot een nieuwe levensinvulling.

De verschillen in rouwverwerking zijn heel groot. Rouwen duurt een leven lang, is mijn eigen ervaring, het doet zich alleen telkens in andere gedaantes voor. Ieder mens rouwt op zijn eigen manier en ik heb al heel veel manieren van rouwen in mijn eigen familie- en vriendenkring gezien. Het beperkt zich niet tot het voor iedereen zichtbare afscheid van de dierbare. Rouwen is een heel proces waar men doorheen moet, hoe schrijnend en pijnlijk dat ook kan zijn.

In mijn eigen leven ken ik ook vrij veel verlies. Niet in die dramatische en zeer acute vorm van de beide vrouwen, maar wel verlies van dierbaren, een aantal al toen ik nog zeer jong was: vader, broers, zus, zwagers, vriendinnen en vrienden.

Verlies heeft heel veel aspecten. Toen mijn vader stierf trad in mijn kinderziel automatisch een mechanisme in werking dat me afschermde tegen een volgend verlies. De hevig aanwezige angst voor een volgend verlies verhinderde dat ik me kon (en durfde) hechten aan mensen die veel voor me betekenden. Er was altijd een stopteken in me aanwezig dat me waarschuwde: tot zover en niet verder. Tegelijkertijd was er de hunkering naar een vorm van verbondenheid met zulke mensen, juist en vooral in de pijn om dat verlies, en die troostende arm om me heen. Die kwam er niet, niet alleen omdat mijn broers en zussen en moeder met een minstens even groot verdriet rondliepen en er God weet ook geen raad mee wisten, maar ook omdat het verlies van vader me verpletterde, vleugellam maakte, woordeloos, volkomen inert, waardoor ik ook onbereikbaar was voor troost van buitenaf, uitgestoken handen of een arm om mijn schouder.

Als kind begreep ik dat natuurlijk nog niet helemaal. Het gevoel van verlatenheid en angst en de angst voor nog meer verlies overheerste. Pas heel veel later - na nog meer verlies van dierbaren wat ouder er levenswijzer geworden - kreeg ik inzicht in de verdrietigheden uit mijn kindertijd en heb ik beter geleerd er mee om te gaan. Het blijft nog altijd moeilijk voor me om dit soort pijn toe te laten, iets van de dreigende angst voor verlies op verlies is in me achtergebleven. Ik doe maar niet meer mijn best om dat kwijt te raken, het is bij mijn leven gaan horen. Hoe zou dat voor deze twee moedige vrouwen zijn, vraag ik me dan toch af....

Op den duur heb ik wel geleerd dat het beter is het verlies tot op de bodem te voelen dan het te dempen (met bijvoorbeeld medicatie) of zich er helemaal voor af te schermen. Er dwars doorheen gaan loutert, dat laten de twee vrouwen in elk geval zien.

 

En dan nu:

Triviaal of niet, de nuchtere werkelijkheid kreeg ons definitief in zijn greep toen we in februari 1967, net een maand na ons huwelijk een brief ontvingen waarin zwart op wit geschreven stond dat we per 1 oktober aanstaande het pand moesten verlaten. Ons optimisme was gelogenstraft, met ingang van die datum zou het als onbewoonbaar verklaarde woning te boek staan. Of we wilden of niet, we moesten op zoek naar een ander onderkomen. Daar zaten we dan, net getrouwd, kind op komst en ik nog student met een krappe studiebeurs. Vlak voor we trouwden had een collega-kunstenaar Joep gevraagd om voor vier maanden de leraar tekenen en schilderen te vervangen op een ambachtsschool in Roermond. Joep besloot dit te doen, dat gaf ons financieel wat meer armslag.

Maandenlang zwierven we in de vroege avonduren door de straten van Maastricht, op zoek naar eigenaren die aan ons (een van) hun huizen wilden verhuren. We waren zo naïef erbij te vertellen dat we er slechts een jaar of vijf zouden willen blijven wonen, met als gevolg dat geen eigenaar ons ook maar iets wilde verhuren. We voelden ons Jozef en Maria, op zoek naar een herberg en telkens afgewezen. Ik was intussen hoogzwanger, de woningnood was nijpend.

Ons restte nog slechts één ding: met een dringend verzoek om hulp aankloppen bij een van de Maastrichtse woningbouwverenigingen en in dit geval deden we dat bij het Gemeentelijk Huisvestingsbureau. We bleken niet over een vestigingsvergunning te beschikken. Om ons te mogen inschrijven als woningzoekenden moest Joep kunnen aantonen dat we niet illegaal woonden. Hij stelde zelf een briefje op, ging daarmee naar de antiquair die ons het bovenwoninkje verhuurde en vroeg om een handtekening als bewijs, die hij prompt kreeg. Na overhandiging van dat briefje werden we ingeschreven.

Ondertussen probeerden we ondanks de spanning die we voelden nog met evenveel plezier te blijven wonen in ons oude, onderkomen bovenhuisje met zicht op de twee binnenplaatsjes. We konden steeds nog maar niet geloven dat men ons, als we voor die tijd geen woning gevonden hadden, zomaar op straat zou zetten. Doch met de nadering van die cruciale datum voelden we langzamerhand wel de hete adem in onze nek en bleven dus zoeken. Dankzij een vriend werden we toegelaten tot de ambtenaar die het in de sector woningbouw voor het zeggen had, waardoor

we gelukkig binnen de termijn waarop we ons huisje verlaten moesten hebben geschikte woonruimte aangeboden kregen. Toch hebben we nog geaarzeld om die stap te zetten, vanwege de in onze ogen lelijke omgeving en omdat we fl. 80,00 huur per maand moesten gaan betalen. Dat was voor ons een fors bedrag, gewend als we waren aan de maandelijkse fl.25,00 die we als onderhuurders betaalden aan de twee assistent-antiquairs!

Eva (zie foto’s) kwam nog net ter wereld in ons huisje op de Kakeberg. Anderhalve maand later waren we gedwongen het weinige aan bezittingen dat we hadden in te pakken en te verhuizen naar een moderne wijk in de periferie van Maastricht, vlakbij België. Ons huisje was nu definitief onbewoonbaar verklaard, wat voor ons op een veroordeling leek. Met Eva in de kinderwagen toog ik te voet van de Kakeberg naar de Pottenberg, een voor die jaren moderne wijk met kaarsrechte straten waarlangs allemaal appartementen van het doorzontype, drie of vier hoog. In de ogen van onze families ongetwijfeld maatschappelijk een heel grote sprong voorwaarts, maar voor ons voelde het alsof we gestraft waren. We waren nog altijd arm, blij dat Joep de verhuizers mocht betalen met een houten beeld.

 

24-03-2013 om 20:02 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
23-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De pest in

23 maart 2013

De pest in

Ooit, in tijden dat ik sterk aan de ontwikkelingen in mijn gezondheidstoestand begon te twijfelen, schreef ik een boek over mijn gehele ziekteproces, al was het maar om enige helderheid voor mezelf te scheppen in de veelheid aan ziekte, behandelingen, ingrepen en complicaties die me tot dan toe teisterden. Ik noemde dat boek Stront aan de knikker. Geen nette titel, wel eentje die de aandacht zou trekken als ik het lef gehad zou hebben dat boek op de markt te brengen. Ik gaf het die titel omdat ik al mijn hele leven lang gekweld was door mijn spijsverteringskanaal, met als hoofdschuldige de maag en dikke darm. Al ben ik nu bevrijd van die gifslang (de dikke darm) en kan die mijn leven niet meer verpesten, ik word nog regelmatig herinnerd aan zijn onsympathieke historie, stomweg omdat een mens toch zijn fecaliën kwijt moet, liefst zelfs, als het erin zit, elke dag.

Stomapraatjes zijn ongewenst op een feestavondje en tijdens het diner, en eigenlijk altijd, maar ik doorbreek dat taboe met plezier, aangezien ook dit verschijnsel veel mensen treft en omdat ik zo nu en dan toch érgens met mijn frustraties heen moet. Na zo’n nacht als de voorbije slaan die weer flink toe. Zo’n nacht, waarin om twee uur de alarmbel rinkelt alias mijn buik een al te bekend signaal geeft dat me onmiddellijk uit mijn warme bed doet springen om naar de badkamer te rennen en de ravage te overzien. Rara, wat is dat.

Een tipje van de sluier: bij mij gaat het lozen van mijn afvalstoffen langs een andere weg dan gebruikelijk, ik vertelde het al eerder, er is een ileo(poepie-)stoma gefabriekt op de dunne darm, zo ongeveer ter hoogte van mijn taille (er net onder), op de linker helft van mijn te vaak geopereerde en dus geschandaliseerde buik. Ook op de rechterhelft van mijn buik zit zo’n stoma (urinestoma). Dus zowel de grote als kleine boodschap komt via de voorkant van mijn buik naar buiten. Voordeel: ik hoef nooit op een vieze plee te gaan zitten. Voordeel nummer twee: ik hoef er niks voor te doen, de ontlasting en urine lopen vanzelf naar buiten, een poep- en plaszak in, die ik afkoppel en de container in gooi. Het gemak dient de mens. Nadeel: lekkages. Vannacht had ik er weer eens een.

Ik herinner me nog hoe ik voorgelicht werd toen de stoma’s in beeld kwamen. Heel mooie voorlichting, allemaal erg discreet en tegelijk realistisch en alle aspecten en complicaties die zulke operaties en stoma’s met zich mee kunnen brengen – zoals libidoverlies en huidproblematiek – werden in beeld gebracht, en ach… zo nu en dan een lekkage…daar leerde je wel mee leven. Het zag er allemaal gesoigneerd en geruststellend uit, met een (of zelfs twee, zoals ik) stoma’s viel prima te leven, was de boodschap. Ik ging voor deze operaties zo’n beetje fluitend de operatiekamer in, want eenmaal de gelukkige bezitter van die stoma’s zou mijn leven geheel en al nieuw en zonder sores zijn. Kijk, eventueel wat seksuele problematiek…? Dat zou peanuts zijn in vergelijking met veertig jaar ellende van dat verdomde spijsverteringskanaal.

Inderdaad, de kwaliteit van mijn leven ging er aanzienlijk op vooruit met die stoma’s. Geen darmspoelingen meer, geen vreselijke koliekpijnen, geen sondevoeding, geen infecties, geen zorgen meer, tenminste toch…zoiets áls. Maar in de praktijk blijkt het allemaal ietsje complexer dan werd voorgesteld. Stoma’s leveren heel veel praktisch voordeel op in een leven met zo’n medisch verleden als het mijne, maar hoe blij en dankbaar ik ook ben dat dit medisch gezien allemaal mogelijk is, als er weer zo’n (nachtelijke) lekkage optreedt, realiseer ik me wel hoe gelukkig een mens kan zijn als alles via de natuurlijke wegen kan gaan. Gewoon lekker op de plee gaan zitten om je behoefte te doen, met een krantje, de Donald Duck of een goed boek en op je gemak op tijdstippen die jij verkiest je afvalstoffen lozen. Niet bang hoeven zijn voor ‘ongelukjes’, zoals lekkages in discrete taal genoemd worden. Nergens op hoeven letten met eten en drinken, geen leven vol regels en rekening houden mét. Gewoon eten en drinken, poepen en plassen alsof het de gewoonste zaak van de wereld is.

Normaal ben ik prima tevreden met mijn beide stoma’s, ik zou liegen als ik anders beweerde. Maar zo heel nu en dan, als er weer zo’n ‘ongelukje’ heeft plaatsgehad, baal ik er toch flink van en wens ik alle dokters die zoiets verzonnen hebben naar de hel. Gelukkig gaan zulke buien van onmachtige woede heel snel weer over, klaart de boel op en wint de euforie van herwonnen levenskwaliteit het van teleurstelling.

 

En dan nu:

 

ONBEWOONBAAR WONEN 

onconventioneel woongenot

 

We leefden in de provotijd, gevolgd door Flower Power, Peace for love. Communistische denkbeelden hadden zich onder universiteits-, hogeschool- en kunststudenten verspreid. Het saloncommunisme kwam op, voornamelijk onder studenten en welgestelde intellectuelen die het zich financieel gerust konden permitteren af te wijken van de gangbare (politieke) machts- en gezagsverhoudingen en zich communist te noemen. Anarchie en antiautoritair optreden en opvoeden waren in de mode, gezagsverhoudingen veranderden in hoog tempo. De hele psychiatrie werd overhoop gehaald, obscure therapeutische sessies waren in zwang. Overal doken goeroes en spirituele groeperingen op en het gebruik van geestverruimende middelen nam steeds meer toe. Het Tweede Vaticaans Concilie had plaatsgevonden, priesters traden uit, beminde gelovigen hielden het voor gezien, het instituut r.-k. kerk begon af te brokkelen. India werd het toevluchtsoord voor afvalligen die op zoek waren naar nieuwe vormen van spiritualiteit, affectie en bevrijding van seksuele remmingen. Vrouwen schreeuwden om Baas in Eigen Buik, de anticonceptiepil was net ontwikkeld, men kon niet meer om de emancipatie van de vrouw en onbeperkte seksuele omgang heen. Het heerste overal, dus ook in het studentenwereldje in Maastricht, waar in mijn tijd LSD al zijn intrede had gedaan.

Al die maatschappelijke turbulenties waren beslist ook op Joep en mij van invloed, misschien zelfs waarneembaar in mijn werk thuis, dat in academisch opzicht gerust enigszins controversieel genoemd mocht worden. Joep, eerst zonder en later met baard en ik, in zowel heel lange, zelf gemaakte gewaden als zeer korte rokjes, met lang loshangend, van nature donker haar dat ik met hennapoeder donkerrood verfde, strakke truitjes en felgekleurde patroonpanty’s en Romeinse sandalen. Het paste duidelijk in het straatbeeld van die woelige jaren zestig en zeventig. Maar we konden ons toch niet vinden in het hier en daar nogal ver doorgevoerde ‘mijn is dein’ principe en aanverwante (seksuele) gedragspatronen die sommige mensen erop nahielden. Het ludieke tijdschriftje Ontbijt op bed, de Zwarte Missen in de grotten van de Sint-Pietersberg of openingen van exposities met naakte performances mochten in deze enerverende tijd in bepaalde kringen misschien heel gangbaar zijn - voor ons was het niks. Hoe kón het ook, de harde werkelijkheid van het leven zelf had aan onze deur geklopt, we moesten simpelweg de kost zien te verdienen voor wat we nu waren: een gezin.

Ons domicilie op Kakeberg 6 (zie foto), vlak bij de academie was een tamelijk vervallen tussenhuisje dat ingeklemd zat tussen een voorhuis (nu café) dat aan de Kakeberg lag en een groot huis met antiekwinkel, gelegen aan de Tongerensestraat. Hoewel we midden in de zomer van 1966 van een ambtenaar van de gemeente Maastricht te horen hadden gekregen dat dit pand per 1 oktober 1967 onbewoonbaar verklaard zou worden, was Joep optimistisch doorgegaan met het hele interieur op te knappen.

We hielden allebei van de oude architectuur van het huisje: de relatief kleine, maar diepe vensters, het balken- en boogjesplafond, de oude, kromgetrokken eiken plankenvloer, de primitieve maar echte schouw. Daarom wilden we er niet weg, maakten voor onszelf uit dat het om bureaucratische ambtenarij ging en het in de praktijk wel los zou lopen. We gingen er zelfs van uit dat we er na de feitelijke onbewoonbaarverklaring nog tenminste drie jaar zouden kunnen blijven wonen. Op een stuk papier tekende Joep de verhoudingen, de precieze afmetingen van de twee tamelijk kleine kamers, met het voornemen dat, als we ooit op eigen kosten een huis zouden kunnen bouwen, het er ongeveer zo uit moest zien.

Dit oude, later toch op de aangegeven datum onbewoonbaar verklaarde woninkje had geen enkele status, het oogde zelfs heel armoedig, zeker bij de ingang op het binnenplaatsje. Die gaf toegang tot een opslagruimte waarin de twee huurders van de antiekwinkel (al wat oudere mannen) hun oude rommel opgeslagen hadden. De hele binnenplaats zag er vervallen uit, er zat geen spatje verf meer op muren, deuren en vensters, en de enige deur naar het rommelhok hing scheef in haar hengsels. Voor onze ouders was dit flink slikken, maar in onze beleving was dit alles juist heel schilderachtig. Die twee huurders, klein van gestalte en even ouderwets als de meubels die ze restaureerden, waren op het binnenplaatsje van de antiekwinkel de hele dag in het onvervalst Maastrichts dialect bezig tegen elkaar. Hun zangerig gekeuvel in dit rond en warm klinkende dialect had voor ons de functie van achtergrondgeluid dat paste bij de oude, historische omgeving; het versterkte ons gevoel voor romantiek.

Dat het hele pand door de eigenaar niet onderhouden was, ons huisje in het bijzonder, deerde ons niet, wij hadden alleen maar oog voor de schoonheid van de (historische) ouderdom, de romantische sfeer en de mooie verhoudingen. Het deed ons denken aan de middeleeuwse huizen op schilderijen van Brueghel. Maar onze families keken er heel anders tegenaan, die zagen het met de nuchtere blikken van mensen die in redelijke welstand leefden en dus gewend waren aan comfortabeler leefomstandigheden dan wij, arme studenten, die zich nog niet hadden laten besmetten door triviale materiële behoeftes. Tot lichte ontsteltenis in elk geval van mijn moeder brachten wij op dit stille plekje in de historische stad Maastricht onze eerste huwelijksweken en -maanden door. Hier zou, als ons voor die tijd geen andere woonruimte werd toegewezen – waar we aanvankelijk de eerste jaren niet eens van plan waren naar op zoek te gaan! – ons eerste kindje geboren worden. Nota bene in dit versleten, verveloze pandje, waar alle bewoners van de kleine carré gezamenlijk één niet al te fris toilet buiten in gebruik hadden en in het woninkje, behalve één koudwaterkraan uit de muur, geen enkele moderne voorziening aanwezig was.

23-03-2013 om 09:33 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
22-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sentimenteel

22 maart 2013

Sentimenteel

Als klein meisje leefde alles voor me. Ik praatte (in mezelf) tegen alles wat ik zag, aanraakte, tegenkwam en het maakte niet uit of het mijn lepel en vork waren tijdens het eten of de vlieg of het lieveheersbeestje dat in onze tuin over mijn blote armpjes kroop. Urenlang kon ik bij ons buiten achter het huis zitten, kijkend naar zo’n minuscuul klein diertje dat over mijn onderarm kroop tot aan de topjes van mijn vingers en telkens weer omdraaide bij het zien van de afgrond waarin het zou storten als het nog verder kroop.

Ik was ervan overtuigd dat alles, niet alleen mensen, planten en dieren, maar ook alle dingen een gevoel hadden en dat ik voor alles wat ik in mijn vingers nam lief en goed moest zijn. Nooit vertelde ik ook maar iemand over mijn stilletjes gevoerde gesprekken met de dingen om me heen, ze zouden me maar uitgelachen hebben. Als ik meende voorwerpen pijn gedaan te hebben, dan voelde ik me daar schuldig over en zei dat het me speet. Ik kon geen bloemetje plukken zonder stiekem eerst te vragen of het wel geplukt wilde worden en als ik het geplukt had, vroeg ik me af of ik het geen pijn gedaan had.

Met het ouder worden verdween dit soort ideeën grotendeels, al moet ik toegeven dat nog een restant ervan ergens in me verscholen ligt. Zo ben ik bijvoorbeeld doodsbang voor spinnen en ander gespuis dat dicht bij de aarde of erin leeft, maar voel me altijd erg schuldig als ik weer eens een insect heb doodgeslagen of getrapt, zelfs als het om een vervelende mug gaat die me stak en me met zijn hels gezoem al gek gemaakt heeft. Het zijn schepselen Gods, flitst er dan door me heen, en ik voel me een slecht mens, omdat ik de pretentie heb mezelf belangrijker te vinden dan zo'n klein, veel kwetsbaarder beestje dat zo zijn best doet om zijn taak hier op aarde te vervullen.

Dit klinkt natuurlijk enigszins sentimenteel en ik geef het grif toe, daar ben ik wel ontvankelijk voor. Ik kan smelten van ontroering bij het zien van de eerste krokusjes boven aarde in de snijdende noordoosten wind. Ik word overstelpt met gevoelens van tederheid terwijl ik me realiseer hoe wonderlijk het is dat zo’n klein, ijl bloemetje op haar dunne stengeltje zich overeind weet te houden in die straffe, niets ontziende winterse stormwind. Ik ben verrast en blij te zien dat de eerste lentebloesems op hun flinterdunne steeltjes zich niet laten losrukken van de takken. Te vroeg afgevallen bladeren kan ik oprapen en de pijn voelen om het verlies van leven en in de kou babbel ik sussend tegen de bronzen Adam en Eva op onze fontein. Zo zijn er talloze dingen om me heen die me raken, waar ik me over verwonder, die me versteld doen staan en me naar diepere gevoelslagen brengen.

Sentimenteel is misschien toch niet de juiste benaming voor de soort gevoelens die ik koester ten aanzien van alles wat binnen mijn gezichtsveld komt. Het is meer een diep geworteld besef van de eenheid van de Schepping waarbinnen alles, maar dan ook alles met elkaar verbonden is, met elkaar te maken heeft, voor elkaar te leven en sterven heeft en waarvan geen enkel wezen, zelfs geen enkele zandkorrel, grasspriet of kiezelsteen gemist kan worden en waarin zelfs het bestek me herinnert aan het feit dat alles wat ik in mijn dagelijks leven gebruik afkomstig is van Moeder Aarde, zelfs ikzelf. In dat perspectief gezien hoort alles bij elkaar, is iedereen met alles één.

Utopisch? Ja vast wel. Maar laat mij deze misschien wat kinderlijke verwondering over de dingen om me heen maar houden, misschien ligt dan de vrede toch nog binnen handbereik....

 

En dan nu:

Mijn tentamens anatomie had ik afgerond, mijn eigenzinnige tekeningen gemaakt, de meeste zonder ganzenveer en kneedgom omdat ik er maar niet mee overweg kon. Desondanks waren de beoordelingen van mijn tekeningen positief en kon ik, mede door het slagen voor het anatomietentamen, overstappen naar het volgende studiejaar. Waarom, weet ik niet, maar ik koos voor de grafische afdeling. Die stond onder leiding van professor Hub Levigne, een wat oudere, aardige man, maar als docent volkomen onbeduidend. Wat ik er opstak aan grafische technieken, leerde ik voornamelijk van Han Seur, zijn assistent, een serieuze man die zijn taak als studiebegeleider zeer ernstig nam. Daar bracht ik twee jaar door, met weinig passie, me ervan bewust de verkeurde studiekeus gemaakt te hebben. Aan die twee jaren ploeteren op etsplaten hield ik niets over. In de praktijk heb ik er nooit meer iets mee gedaan, ik was picturaler, kleurrijker van aard.

Het laatste jaar zou ik werken onder leiding van de professoren Albert Troost en Ko Sarneel. Albert Troost was inmiddels echter tot directeur benoemd, zodat ik hem heel weinig zag en aan de kunstschilder professor Frans Nols toegewezen werd, die toen al alcoholist was. Hij was bepaald niet iemand van wie veel inspiratie uitging. Dit had een zeer negatieve invloed op mijn ijver. Zo gauw ik het academiegebouw binnenkwam, voelde ik het innerlijk vuur dat ik met zoveel enthousiasme vanuit Eindhoven had meegenomen naar Maastricht, sissend uitdoven. Hoe hard ik er ook tegen vocht, er kwam in die smalle, maar hoge lichte werkruimte niets van enige betekenis uit mijn handen. Het kleine beetje gedrevenheid dat me nog restte, bloedde in deze ontnuchterende omgeving langzaam dood en ik ontmoette er niets of niemand die hier verandering in kon brengen.

Geïnfecteerd als ook ik op de langere duur toch geraakt was door de lethargische sfeer die als een grijze nevel in de moderne, museumachtige werkruimtes hing, doorliep ik de laatste twee jaar zonder veel inspiratie. Zo doofde mijn lichtje langzaam uit en raakte ik steeds minder gemotiveerd. Er kroop een nostalgisch verlangen naar het einde van mijn studies in me omhoog. Maar... was ik op de academie gedemotiveerd geraakt, thuis maakte ik het ene wandkleedje na het andere en was ik ook begonnen met olieverf op paneeltjes te schilderen. In mijn eigen omgeving vond ik blijkbaar inspiratie genoeg.

Al moest ik nog drie jaar studeren, Joep en ik wilden niets liever dan gaan samenwonen om voor altijd bij elkaar te zijn. Onder stimulans van Joep besloot ik wel mijn studie af te maken, al zag ik er de zin niet meer zo van in. Hierdoor zat ik nog vast aan de uren dat ik in het academiegebouw moest komen werken. Ik leefde van mijn studiebeurs. In zijn Haarlemse studietijd kreeg Joep van zijn ouders het geld van de kinderbijslag. We hadden uitgerekend dat we net genoeg geld hadden om van rond te komen als we permanent zouden gaan samenwonen. Op de Kakeberg was het, gemeten naar normale maatstaven, nogal armoedig. De huurprijs was er ook naar, wat financieel in ons voordeel werkte. In Haarlem verdiende Joep wat extra geld door in de avonduren bij ‘de Post’ en op de Ateliers ’63 als assistent gipsgieten te werken. Hij zou zich bij de Post laten overplaatsen naar Maastricht. Samen met mijn studiebeurs financieel een nogal smalle basis om op te starten! Tegen alle logica in besloten we toch te gaan trouwen en we verwekten zelfs welbewust ons eerste kindje. We vielen er onze ouders niet mee lastig, we bereidden ons huwelijk voor alsof het allemaal heel vanzelfsprekend was.

Anderhalf jaar had onze ‘verkering’ – zoals een relatie voor het huwelijk in die tijd nog genoemd werd – geduurd toen we op 20 januari 1967 met elkaar in het huwelijk traden (zie foto). Precies even lang als de periode dat Joep in Haarlem gestudeerd had. In die aanlooptijd hadden we elkaar bijna elke dag geschreven, Joep vanuit Haarlem, onder andere over zijn gevecht naar de totale artistieke onafhankelijkheid, ik vanuit Maastricht, voornamelijk over onze liefde. We hadden genoeg plannen in onze verkeringstijd. We dachten serieus na over verhuizen naar het buitenland, om er te studeren en werken in steden als Antwerpen, Luik of Parijs. Maar in plaats hiervan planden we ons huwelijk, want ons eerste kindje was op komst en dat maakte verhuizen naar het buitenland ineens veel onaantrekkelijker. Bovendien moest nu toch de kost verdiend worden.

In een koude januarimaand vierden we onze verbintenis voor het leven met een Gregoriaans gezongen eucharistie in een mooi romaans kerkje in Wahlwiller, dat helemaal beschilderd was door de kunstenaar Aad de Haas. We hadden besloten op die locatie te trouwen omdat het kerkje oud, klein en intiem was. Ons kindje leefde op de dag van ons huwelijk precies zes weken in mijn schoot, ik had me verzoend met mijn leven als volwassene, we voelden ons sterk, blij en gelukkig en hadden vertrouwen in de toekomst. Onze ouders waren echter minder euforisch, zij maakten zich, begrijpelijk, zorgen om onze onzekere vooruitzichten voor de toekomst.

De zwangerschappen en geboortes van onze dochters (Eva, 1967 en Veronica, 1969) waren in mijn Maastrichtse studiejaren de hoogtepunten in ons leven. Dit was pas het echte leven, mijn bezigheden op de academie waren noodzakelijk om te kunnen afstuderen, maar inhoudelijk van weinig of geen betekenis meer voor me. Halve dagen ging ik naar de academie, Joep zat ondertussen thuis te boetseren en zorgde voor Eva. In het verleden had ik elke opleiding met een diploma afgerond, nu was dit nog mijn enige motivatie om het deze keer ook maar weer te doen. Ik voelde me nauwelijks kunstenares en gaf me helemaal over aan mijn zwangerschappen en het moederschap.

Thuis was ik begonnen op mijn eigen manier te werken omdat ik toch gehoor wilde geven aan mijn creatieve drang en mijn eigen verhaal te vertellen had. In ons oude woninkje en later in onze flat op de Pottenberg maakte ik mijn bijzondere wandkleedjes en poppen en de eerste serie schilderijtjes. Wat er ook uit mijn handen kwam, het had allemaal rechtstreeks te maken met mijn leven als echtgenote en moeder, met vruchtbaarheid en huwelijksgeluk. Die bezigheden gaven me stilaan mijn vroegere gedrevenheid, die voorgoed verdrongen leek door mijn Maastrichtse academie-ervaringen, weer terug. In juli 1969 zou ik met toestemming van mijn begeleidende professoren Troost en Sarneel afstuderen. Maar zover was ik voorlopig nog niet.

22-03-2013 om 20:40 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
21-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Luchtig

Luchtig

Een goeie vriend schreef me onlangs dat ik wel zware onderwerpen aansnijd in mijn blogjes. Ja, ik moet hem gelijk geven, ik heb het niet over luchtige dingen, ik kuur me uit op alles wat me van binnen raakt, over wat er zoal in de wereld om me heen gebeurt en waardoor ik me aangesproken voel, indirect bij betrokken of zelfs medeverantwoordelijk voor voel.

Toen ik zijn opmerking las, ging ik wel bij mezelf te rade en vroeg me af waarom ik het juist over zulke thema’s heb. Misschien heeft het iets te maken met het ouder worden, wat onherroepelijk met zich meebrengt dat zich in mijn leefwereld steeds meer gebeurtenissen voordoen die op een of andere manier te maken hebben met leed, menselijk lijden, niet alleen in de grote wereld om me heen, maar ook heel dichtbij op familie- en dorpsniveau.

Het is een voldongen feit dat de mensen om me heen met wie ik doorgaans verkeer steeds ouder worden, gezondheidsproblemen krijgen, zich meer en meer bezig gaan houden met thema’s als ziekte en dood en aanverwante levenskwesties, omdat die hun nu veel meer persoonlijk aangaan. Kleine kinderen, kleine zorgen - grote kinderen, grote zorgen, zei mijn oude wijze moeder ons vaak, en ook dat zie ik om me heen in onze familie- en vriendenkring en ook dit is bepalend voor de soort dingen waarmee ik me bezighoud. Ambities en interesses verschuiven met het ouder worden. Ik zit niet meer als jonge moeder in een gezin met opgroeiende kinderen waarover ik me druk maak en die me gefocust houden op allerlei opvoedingsproblematiek. Ik ben ook allang niet meer met de opbouw van een carrière bezig. Mijn leven is in een fase gekomen waarin kwesties die direct met leven en sterven te maken hebben veel nadrukkelijker in beeld zijn. Misschien laat ik de ernst van het leven gemakkelijker toe in mijn gedachtewereld. Ouder worden is een heel boeiend proces!

Het voordeel van ouder worden vind ik dat ik steeds meer bewust uit het leven weet te filteren wat niet zinvol is en dus over te houden wat echt de moeite waard is. Ik durf directer keuzes te maken, heb geleerd me te beperken tot die bezigheden die voor mijn persoonlijk welzijn belangrijk zijn. Door alle ervaringen die ik in mijn leven al met mensen gehad heb, is mijn zelfvertrouwen toegenomen en durf ik meer te vertrouwen op mijn eigen inzichten. Ook kan ik verdrietige gebeurtenissen beter verwerken, merk dat ik minder gevaar loop onderuit te gaan. Anders gezegd: ik voel me mentaal veel sterker dan rond mijn veertigste. De kwaliteit van mijn leven is hierdoor nog toegenomen.

Toch zie ik om me heen dat veel mensen zich hevig verzetten tegen dat ouder worden. Veel vrouwen bijvoorbeeld willen hun leeftijd niet kenbaar maken. Alsof een hoge leeftijd een schande is. Heel veel mensen doen er alles aan om er zo lang mogelijk zo jeugdig mogelijk uit te zien. Jammer, denk ik dan, want ouder worden hoort bij het leven en bij het leven hoort dat we ouder worden en sterven. Ouder worden is echt van heel grote betekenis. Het houdt in dat het leven zelf dwars door ons heen gegaan is, juist het leven zelf heeft ons het meest geleerd van al, daar kan geen enkele wetenschappelijke studie tegenop. Ouderdom is een verworvenheid, we zouden er trots op moeten zijn en bij wijze van spreken met een bordje om onze nek rond moeten lopen: Hallo, ik ben al zeventig, tachtig of honderd!

In plaats daarvan lopen we allemaal onze ware leeftijd te verloochenen en hierin worden we van harte ondersteund door de reclamemakers. Wat voor malligheid is dat toch…. Mijn schoonvader, de fotograaf Martien Coppens fotografeerde oude mensen. Gerimpelde oude mensen, plattelandsbewoners, die met heel hard werken een hoge ouderdom hadden bereikt. Prachtige gezichten, aan wie te zien is dat het leven zelf in hun gelaat geëtst is. Wat spijtig dat zulk soort schoonheid in onze huidige consumptiemaatschappij volkomen geloochend wordt.
Misschien moeten we terug naar vroeger eeuwen, of naar Afrikaanse en Aziatische landen, waar oude mensen nog ervaren worden als bron van levenswijsheid die te allen tijde geraadpleegd kan worden en het als een eer wordt beschouwd om met hen in contact te komen.

 

En dan nu:

 

We verloren elkaar opnieuw uit het oog gedurende nagenoeg mijn hele eerste studiejaar. We liepen elkaar pas weer tegen het lijf toen er door de studenten van de Jan van Eijck Academie in samenwerking met die van de Toneelacademie een eindejaarsfeest was georganiseerd. Het leven hangt af van (schijnbare?) toevalligheden. Op die warme zomerse dag eind juni 1965 was ik met twee medestudentes gaan zwemmen in de Maas en fietste daarna dwars door de stad over het Vrijthof naar huis. Joep bevond zich in de Wijkersmedenstraat, zag me fietsen, zwaaide en riep: “Je komt toch zeker vanavond ook naar het feest!” Het feest, waarop het er wel weer ruig aan toe zou gaan, zou op een boot plaatsvinden die heen en weer voer tussen Maastricht en Visé en blijkbaar was Joep er ook voor uitgenodigd. Ik was helemaal niet van plan erheen te gaan, dat soort feesten trok me helemaal niet, maar zijn uitroep veranderde alles voor me. Ik ging toch en dit werd het begin van onze relatie.

Het hele eerste jaar had ik bij de goede vrienden van mijn oudste zus gewoond. Fijne mensen met wie ik het uitstekend kon vinden. Ik had het er geweldig naar mijn zin, maakte min of meer deel uit van hun gezin én hun hele familie en voelde me er helemaal thuis. Naarmate het studiejaar vorderde en onder invloed van wat ik zag dat gebruikelijk was onder mijn medestudenten, was toch de behoefte in me gaan groeien aan een zelfstandiger leven, op een eigen woonplek, niet meer in gezinsverband. Toen ik aan het eind van dit eerste studiejaar Joep weer ontmoet had, en onze relatie na het jaarfeest serieus leek te worden, meende ik dat de tijd gekomen was om te vertrekken uit de beschutting van dit liefdevolle gezin. Hoe prettig ook, juist vanwege dit wonen in gezinsverband had ik me moreel verplicht gevoeld – hoewel er door mijn gastheer en –vrouw nooit op aangedrongen was – om al mijn gaan en staan te verantwoorden, zoals ik dat ook thuis altijd gedaan had. De tijd was rijp om deze beschutte woonvorm los te laten.

Het was augustus 1965, ik vierde mijn tweeëntwintigste verjaardag en ook al zag ik er stiekem en een beetje angstig tegenop, mentaal bereidde ik me erop voor om mijn sympathieke ‘pleegfamilie’ te verlaten en deze belangrijke stap naar volwassenheid te zetten. Dat de tijd gekomen was om een zelfstandig leven te gaan leiden, onafhankelijk van iedereen en vrij in mijn omgang met Joep, was evident. Maar behoedzaam verborg ik de andere reden van mijn vertrek: mijn hoop eindelijk ook verlost te raken van mijn seksuele geremdheid, die me kwelde en waarvan ik me, nu Joep in alle ernst werk van me leek te maken, pijnlijk en nog veel sterker bewust was. Ook schaamde ik me ervoor dat ik er maar niet in slaagde die weemoedige hunkering naar kinderlijke geborgenheid van me af te schudden. Om dat te kunnen, moest ik deze liefdevolle familie verlaten.

Ondanks mijn wat wankele gemoedsgesteldheid ging ik dus in op het aanbod van Joep om mijn intrek te nemen in zijn twee huurkamers op Kakeberg 6, vlakbij de academie, midden in Maastricht, en voegde de daad bij het woord. Daar kon ik gaan wonen, nu hij besloten had nog een jaar of langer te gaan studeren aan de Ateliers ’63 bij de Joodse beeldhouwer Wessel Couzijn en hiervoor moest verhuizen naar Haarlem, waar dit instituut gevestigd was. Tot ongenoegen en ongerustheid van moeder vestigde ik me in het eeuwenoude bovenwoninkje, dat de naam ‘woning’ eigenlijk nauwelijks verdiende, oud en vervallen als het was. In de weekends kwam Joep naar me toe en leefden we op de Kakeberg als man en vrouw. Een heel enkele keer ging ik in gezelschap van een medestudente liftend (!) een weekend naar Haarlem om bij Joep te zijn.

Het voltrok zich allemaal in zeer korte tijd. Ik kwam in een totaal ander leven terecht, dat geen enkel raakvlak had met de sympathieke zorgzaamheid en betrokkenheid die ik ondervond bij mijn zorgzame pleegfamilie in de Wilgenlaan, bij wie ik me als het ware nog een kind met ouders had kunnen wanen. Maar ik wilde eindelijk volwassen worden, mijn net begonnen, nog zeer kwetsbare relatie met Joep in stand houden en die zien uitgroeien tot iets moois, dus dwong ik mezelf ertoe niet blijven hangen in heimwee naar die geborgenheid, maar er resoluut afstand van te nemen. Dus koos ik bewust voor Joep, hoe moeilijk die keus en de mogelijke consequenties ervan voor mij ook waren. Ik realiseerde me dat ik hierdoor de kans liep zowel mijn eigen maatschappelijk geheel geïntegreerde én pleegfamilie te verliezen alsook de sympathie (zo die er al was) van mijn provocatieve medestudenten.

In die jaren zestig was voor families zoals de mijne samenleven voor het huwelijk zondig en als ongetrouwd stel een kind verwekken een schande. Joep en ik verbleven in de weekends dan ook in het geheim bij elkaar. Als moeder me wel eens vroeg waar Joep bleef overnachten, zei ik haar: “Bij een goede vriend.” Ze moet aangevoeld hebben dat ik haar maar wat wijsmaakte. Ik schaamde me voor mijn slappe leugentje en had schuldgevoelens jegens haar, maar heb dat nooit aan moeder gezegd. Hoe moeilijk het allemaal ook voor me was, voor mijn eigen levensgeluk diende ik op deze ingeslagen weg verder te gaan. Ik had geen keus, meende ik, tenzij ik terug thuis ging wonen, om opnieuw mijn eigen volwassenwording en kansen op een gelukkig leven in de weg te staan. Dat was onmogelijk.

 

21-03-2013 om 10:47 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
20-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Crisis

20 maart 2013

Crisis

Het is 20 maart 2013 en we zitten nog steeds, zo lijkt het, midden in de winter én in de economische crisis. Het sneeuwt hier gestaag, alles ziet weer wit en net zoals er aan deze winter geen eind lijkt te komen, zo is het ook gesteld met de belabberde economie van de Europese Unie. Gisteren stonden de kranten vol van Griekenland, Spanje en Italië, vandaag staan ze vol van Cyprus en wie weet, morgen van Frankrijk, België of Nederland. Europa lijkt ten onder te gaan aan financiële malversaties, die op de keper beschouwd de basis hebben gelegd voor de huidige crisis waarin heel West-Europa zich momenteel bevindt. Rijke lui sluizen hun kapitalen weg naar Zwitserland, Jan Modaal mag de rekening betalen.

Met mijn boeren huisvrouwenverstand probeer ik de huidige crisis nog een beetje te begrijpen. Dan stel ik me de economieën binnen de Europese landen voor als één grote huishoudportemonnee. Mijn oude wijze moeder van dertien kinderen heeft ons al heel jong het volgende geleerd: “Kind, ga nooit boven je stand leven, geef nooit meer geld uit dan je hebt, zorg dat je nergens schulden maakt.”

Van haar goeie raad heb ik nog dagelijks plezier, die heeft me al heel wat winst opgeleverd. Ik mag dan wel niet in een kapitale villa wonen en een fiks kapitaal in Zwitserland of Luxemburg op de bank hebben staan, maar ons huis is wel ons eigendom, zonder schuldenlast, en ik hoef niets op afbetaling te kopen, dankzij het feit dat ik al heel jong geleerd heb verstandig met mijn beetje geld om te gaan.

In het groot zou het zo ook moeten werken. Het is misdadig dat de banken zoveel eenvoudige, goedwillende mensen moedwillig een rad voor ogen gedraaid hebben met hen exorbitante bedragen te lenen die ze in één leven bijna onmogelijk terug- en/of afbetaald konden hebben, waarvoor ze minstens met z’n tweeën voor moesten gaan werken, in de waanzinnige hoop dat er niets zou gebeuren dat hun mooi voorgespiegelde leven in de war kon schoppen.

Er zijn massaal hypotheken verstrekt van tweehonderd procent en meer. Waar was dat goed voor, wie werd hier beter van…. Waar werden zulke praktijken op afgestemd…. Hoe durfden financiële beheerders mensen een leven voor te spiegelen dat altijd rimpelloos zou verlopen, waarin zich geen enkele calamiteit zou voordoen en zij binnen dertig jaar geheel en al schuldenvrij zouden zijn. Terwijl iedere malloot wel kan bedenken dat dit pure leugens zijn, luchtkastelen op drijfzand, ging dit jaren- en jarenlang maar door en geen politicus die ingreep of luisterde naar eerlijke mensen die hen waarschuwden voor de zeepbel die op uiteenspatten stond.

De banken en politici hebben zich crimineel gedragen. Veel te lange tijd heeft dit gezwel kunnen dooretteren. Op alle fronten wordt nu duidelijk hoe verziekt het hele bankensysteem is (en dat niet alleen) en de bovenlaag zich alsmaar meer heeft verrijkt, gewetenloos en ten koste van de rust en stabiliteit van een heel werelddeel.

Ik heb geen economie gestudeerd, daar had ik totaal geen aanleg voor en evenmin interesse in. Maar ook voor de meest ingewikkelde economische structuren geldt naar mijn idee precies hetzelfde als voor de kleine huishoudportemonnee: degene die de huishoudportemonnee beheert, moet zo verstandig zijn om niet meer geld uit te geven dan erin zit. Ook niet als de verleiding om dat wél te doen heel groot is. En hij moet daar vooral niet ook nog zijn familie, buren, vrienden en kennissen en kennissen van kennissen toe verleiden en in meetrekken, wat in het groot schandalig genoeg wél gebeurd is.

Wie deze praktische benadering flauwe kul vindt, ouderwets en benepen, achterlijk en onderontwikkeld, komt vroeg of laat toch bedrogen uit. En bedrogen… ja, dát zijn we dus, allemaal, en nog niet zo'n beetje ook. Dat weten we dan nu en daar kunnen we misschien nog ons voordeel mee doen. Maar het is wél heel spijtig dat niet de bedriegers hiervoor de rekeningen moeten en willen betalen, maar de arme eerlijke spaarders, die nu moeten vrezen hun zo zuur verdiende spaarcentjes in een bodemloos vat te moeten dumpen. Daar zijn geen woorden voor.....

En dan nu:

 

STUDEREND LIEFHEBBEN

verder gaan en Joep

 

Het was voor mij plezierig om na enige tijd in die brede, lange wandelgangen van het grote academiegebouw de hardwerkende student Joep Coppens nog eens tegen te komen en even een praatje met hem te maken. Dat ik hem hier tegen het lijf liep was uitzonderlijk, omdat de ‘beeldhouwklas’, zoals de afdeling beeldhouwen onder studenten genoemd werd, apart gelegen was, gevestigd in een los van het academiegebouw opgetrokken houten barak, en de studenten zelden of nooit het academiegebouw binnenliepen.

Joep (zie foto) studeerde toen nog onder leiding van professor Fred Carasso, een Italiaanse beeldhouwer, maker van het Rotterdams Scheepvaartmonument, die vanuit zijn woonplaats Amsterdam één keer per week zijn studenten in Maastricht kwam onderhouden. Veel meer dan het opleggen aan zijn studenten van zijn eigen stijl van beeldhouwen stelde het niet voor. Van serieuze begeleiding en onderricht kon men niet spreken, omdat het hem aan pedagogische kwaliteiten ontbrak en hij geen tegenspraak duldde. Joep en hij stonden op zeer gespannen voet met elkaar, wat ik overigens pas vernam toen Joep de Jan van Eijck Academie al vaarwel gezegd had.

Joep maakte op mij een prettige indruk, hij was een harde werker, vertoonde niets van het opzettelijk antiburgerlijk gedrag van de meerderheid der studenten. Hij was drie jaar eerder aan zijn studie begonnen dan ik, wat me er tot nu toe mede van weerhouden had hem zonder reden te benaderen, al had ik dat wel gewild. Dat hij me in de gang aansprak, had te maken met de oprichting van een kersverse studentenvereniging, waarvan hij de oprichter en voorzitter was. Als eerste officiële optreden van de vereniging had hij de moed gehad om in de gangen van het academiegebouw een tentoonstelling te organiseren met het vrije werk van de studenten, en het lef aan de opening hiervan een avonddebat te koppelen over het nut van kunstacademies. Nota bene, in het hol van de leeuw!

Op uitnodiging van Joep namen in dit forum, naast de professoren Troost en Sarneel, ook zitting de bekende Amsterdamse Limburger, de Cobra-kunstschilder Pieter Defesche en de felle kunstcriticus Lambert Tegenbosch – van de kant van de organisator een zeer gewaagde onderneming. Ik was er die avond ook. Het had heel boeiend kunnen zijn, maar het werd een beschamende vertoning. Niet van de kant van de forumleden of Joep, maar door het gedrag van de studenten zelf. De heren Defesche en Tegenbosch lieten zich openlijk negatief uit over het klassieke academiemodel. De meeste studenten hadden zich hierover onder elkaar ook al vaak genoeg beklaagd, het was dus een actueel vraagstuk, zeer geschikt voor deze forumavond. Maar in plaats van de kans te baat te nemen en voorstellen voor verandering in te dienen, zeiden ze glashard dat de academie hun voorzag van een studiebeurs, gratis materialen, en hen de gelegenheid bood te werken in comfortabele ateliers. Als het aan de studenten lag mocht de Jan van Eijck Academie dus gerust op dezelfde manier blijven voortbestaan omdat het hun genoeg voordeel bood. Het was gênant, als medestudent voelde ik plaatsvervangende schaamte.

Toen begreep ik nog niet hoezeer Joep zich, door ook Lambert Tegenbosch uit te nodigen, met dit debat in de nesten gewerkt had. Later bleek namelijk dat deze kunstcriticus een vernietigende kritiek had gepubliceerd over het beeldhouwwerk van professor Fred Carasso naar aanleiding van een van zijn exposities. Niet lang hierna voelde Joep zich, mede ten gevolge van de hele opzet van die forumavond, maar ook vanwege zijn slechte verstandhouding met Carasso, genoodzaakt de academie voortijdig te verlaten en verloor ik hem uit het oog.

Tot ik hem op een avond in het park weer tegenkwam. Ik was net klaar met mijn balletles bij Walli Haaken op de Grote Looiersgracht. Hij hield me staande, we praatten wat en zonder inleiding of aanleiding vroeg hij me of ik kinderen wilde. Hij overviel me met die vraag, maar zonder nadenken antwoordde ik hem spontaan: “Wel tien!” Mijn reactie trof hem, later begreep ik pas waarom hij me op dat tijdstip op die plek zo’n confronterende vraag had gesteld. Voordat wij een relatie kregen bleek Joep iets gehad te hebben met een vrouw die geen kinderen wenste. Voor hem was een leven zonder kinderen ondenkbaar. Hij kwam uit een gezin met zes zonen en vier dochters, waarvan een meisje met elf maanden overleden was. Voor Joep was het ouderschap het ultieme bewijs van liefde voor elkaar. Voor mij ook.

20-03-2013 om 10:50 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
19-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.even vrijaf vandaag
Klik op de afbeelding om de link te volgen Vandaag heb ik even vrijaf genomen, ik kijk momenteel naar de inauguratie van ons nieuwe Paus Franciscus I en wil me er helemaal van laten doordringen dat met de keuze voor deze man de christelijke kerken eindelijk het charisma hebben toegelaten in hun gelederen.
Voor mijn trouwe lezers (als ze er zijn) TOT MORGEN!

19-03-2013 om 11:09 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
18-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
Voor wie mijn boek  Stille wateren  over mijn leven als kunstschilderes integraal zou willen lezen is hier de pfd-versie:

Bijlagen:
0 aan de oevers boek 2013 maart.pdf (8 MB)   

18-03-2013 om 13:41 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Libido

Libido

Wie heeft het nu over libido op maandagmorgen…. Ik dus. Want ik zag maar weer eens op de tv dat een stel oververhitte mannen in India dit keer een Zwitserse toeriste gepakt hebben om eens even bovenop haar tekeer te gaan als wilde beesten en die vrouw God weet waar mee op te schepen, is het niet met aids of een geslachtsziekte, dan toch met een verschrikkelijk trauma.

Als onschuldige toerist met belangstelling voor andere culturen heeft ze wellicht vol vertrouwen samen met haar man gekozen voor een fietsvakantie in zo’n exotisch land als India. Hindoestaans, Boeddhistisch, zachtmoedigheid alom, heeft ze misschien gedacht. Haar zou niets overkomen, haar man was er immers bij. En toch gebeurt het dat zomaar uit het niets een aantal mannen opduikt met verschrikkelijke bedoelingen.

Waarom leeft het bij sommige mannen zo sterk, de behoefte om vrouwen te ‘nemen’, zoals dit dan met een net woord heet. Wat hitst mannen van binnen zo op dat ze menen zomaar vrouwen op straat te mogen aanvallen en verkrachten…. Overal ter wereld worden vrouwen verkracht, verminkt, uitgescholden, geschoffeerd, bespuwd, bespot en vernederd. Het is te zot voor woorden, blijkbaar zijn wij, vrouwen, voor nog te veel mannen voornamelijk een lustobject, of anders nog net goed genoeg om voor een nageslacht te zorgen en potjes te koken.

Ik vraag me af waar dat toch vandaan komt. Iedere religie kent zijn eigen Scheppingsverhaal en allemaal lijken ze op elkaar. De man was er eerst en de vrouw werd geschapen omdat een man nu eenmaal behoefte heeft aan een vrouw. Goed voor de voortplanting, goed voor de dagelijkse arbeid.

Is het dit eeuwenoude, wereldwijd en door alle religies heen verbreide beeld dat ons vrouwen zoveel doet lijden door mannelijk onfatsoen? Heeft de emancipatie van de vrouw, die wij hier in het westen hebben doorgemaakt, op wereldformaat dan geen enkele betekenis?

Overal, ook in onze westerse cultuur, moeten we het aanzien dat vrouwen ook op de werkvloer niet naar waarde geschat worden, niet de gelijke rechten verkrijgen die ze verdienen, zelfs geschoffeerd worden en genegeerd en in het ergste geval zelfs seksueel misbruikt. Al menen we toch een heel eind op weg te zijn als het om emancipatie van de vrouw gaat, om ons heen zien we nog veel te veel ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. En wat me helemáál de strot uitkomt, zijn de mannen – van welke nationaliteit, religie of huidskleur dan ook – die zich gedragen alsof ze met vrouwen kunnen doen wat ze maar willen.

Soms probeer ik te begrijpen waar al dat afschuwelijke oversekste haantjesgedrag  toch vandaan komt en dan kom ik toch weer uit bij de tv. Kijk bijvoorbeeld naar reclamespots, het modebeeld, speelfilms, naar weet ik wat niet nog meer allemaal: de wereld lijkt oversekst. We hebben de seksuele revolutie toch allang gehad, zou ik denken. Vrouwen zijn ook allang baas in eigen buik, maar als het erop aankomt, moeten mannen en vrouwen zich – als we de reclamemakers, filmproducenten en modekoningen mogen geloven (en wie doet dat stiekem niet?) – vooral sensueel, om niet te zeggen sexy gedragen. De mannen liefst als ‘echte mannen’ figureren, wát dat ook moge zijn. Vrouwen moeten zich uitdagend kleden, want zij worden nog steeds tentoongesteld als de verleiders van de man.

Laat ik het nou maar eens heel preuts zeggen: alle reclamemakers leunen met hun sexy reclamefilmpjes tegen softe porno aan. in onze westerse cultuur, onze overgematerialiseerde, sterk door de media geprogrammeerde maatschappij zijn we seksueel compleet doorgeslagen. We worden permanent gebombardeerd met seks en geweld en lijken geen vrede meer te hebben met een kalm bestaan. Afgaande op de media lijkt het alsof we voortdurend geshockeerd willen raken. Dan moeten we niet zo vreemd opkijken als mannen uit andere culturen al die seksuele weelde die ze, sinds ook zij binnen bereik van medialand zijn, over zich heen krijgen, hitsig worden.

Hiermee wil ik het gedrag van zulke mannen beslist niet goed praten. Dat is en blijft walgelijk en verschrikkelijk. Gelukkig kunnen we zelf keuzes maken, eerst en vooral hierin, én wat de programmering van onze tv-avonden betreft. Maar je moet dan wel flink schrappen om alle smerigheid eruit te krijgen.

 

En dan nu:

In mijn uiterlijk allesbehalve artistiek (zie foto pag. 54), zichtbaar afkomstig uit dat geminachte burgerlijk milieu, was ik voor een aantal medestudenten niet aantrekkelijk of interessant. Voor hen moet ik wel het prototype geweest zijn van iemand uit een oppassend, saai en degelijk rooms-katholiek voorbeeldgezin, goed voor op de voorpagina van de Katholieke Illustratie, waarin de ouderwetse moraal hoogtij viert en het menselijk opzicht centraal staat. Al spraken ze zich er niet openlijk over uit, ik voelde hun afkeuring en afwijzing en wist me geen houding te geven. Enerzijds voelde ik me aangetrokken tot hun vrijgevochten, antiburgerlijk gedrag en het artistieke studentenmilieu waarin zij zich zo gemakkelijk leken te bewegen, hunkerde ik naar een beetje aansluiting en probeerde die ook wel te vinden. Maar anderzijds was ik bang om me er helemaal in te begeven, intuïtief aanvoelend dat ik er eigenlijk niet in paste en bang er nog meer door geminacht te worden, zowel door mijn medestudenten als, wat toen nog heel belangrijk voor me was, door mijn familie.

Met mijn afkomst, opvoeding en hypergevoelige geaardheid als bagage, ervaren als ballast in deze situatie, was dit alles nieuw, vreemd, bedreigend en vooral heel moeilijk. Plotseling werd ik geconfronteerd met anarchisme, atheïsme, socialisme, communisme en nog meer ismen (om de ismen, was mijn indruk) die met volle kracht op me afkwamen. Als student onder studenten – wat ik was, graag of niet – min of meer afgesloten van het gewone maatschappelijk leven, kwam ik in aanraking met heel andere normen en waarden. Wilde ik me niet al te zeer in negatieve zin onderscheiden of de kloof tussen hen en mij nog verder verbreden, dan zat er niets anders op dan nog beter mijn best te doen om me erbij aan te passen, zo dacht ik toen, en probeerde dat ook, al was het maar om me minder eenzaam en teleurgesteld te voelen.

Toch kon ik nooit helemaal wennen aan hoe er geleefd en gedacht werd onder sommige medestudenten. Dat er waren die zich bijvoorbeeld door de modellen lieten uitnodigen voor gratis etentjes en diezelfde aardige modellen en plein publique schaamteloos voor schut zetten, maakte me misselijk. Hoewel ikzelf in de loop der jaren toch genoeg gevoel voor humor ontwikkeld meende te hebben, kostte het me moeite hun wat wrange, macabere humor en soms bijtende spot te aanvaarden als iets normaals. Evenmin kon ik eraan wennen dat een aantal studenten overmatig dronk, hoewel dit blijkbaar als normaal gebruik onder (academie-)studenten gold. Café Tribunal van Lou Graus was vlakbij en werd niet zelden drukker bezocht dan de academie. Voor sommige studenten was het misschien een tweede thuis, begrijpelijk, gezien het klimaat van dit onconventioneel academisch studentenwereldje, maar mij stond het enorm tegen, ik hield me er bewust verre van. Misschien omdat ik van huis uit een grondige antipathie voor (overmatig) drankgebruik meegekregen had die ik met de beste wil van de wereld niet kon loslaten.

Er waren ook studenten die permanent aan geldgebrek leden, leenden bij wie het maar enigszins kon, maar vaak niet terugbetaalden; ik ben er ook diverse keren ingetrapt. Dat studenten er ook in seksueel opzicht vrijgevochten ideeën op nahielden, paste helemaal in dit kader. Men leek zich van de heersende gewoonten en gebruiken in de burgermaatschappij weinig aan te trekken, laat staan van de religieuze. Kortom, ik voelde me wel heel erg in het diepe gegooid en wist maar geen weg met dit alles. Dus bleef het voor mij zoals het was: ik bleef uit alle macht proberen me wat aan te passen, hier en daar aansluiting te vinden, terwijl ik voor die hele gang van zaken tegelijkertijd intuïtieve afkeer bleef voelen. Daar had ik wel met mensen over willen praten, maar ik wist totaal niet met wie of hoe ik dat zou moeten aanleggen. De studentenpastor hoorde me wel aan, maar kon of durfde er niets mee en de professoren bemoeiden zich helemaal nergens mee, van enige maatschappelijk en mentale begeleiding was op de academie totaal geen sprake. De meeste studenten zouden er trouwens vol spot om gelachen hebben.

De bijzonder boeiende colleges die door hoogleraren, aangetrokken van diverse universiteiten, gegeven werden op de Academie voor Cultureel-esthetische Vorming werden door een aantal studenten nauwelijks of niet bezocht en de tentamens nooit gemaakt. Die academie was een zelfstandig leerinstituut dat een overeenkomst was aangegaan met de Jan van Eijck Academie, dat aan zowel studenten van de Jan van Eijck Academie als van de Toneelschool en de Bouwacademie colleges aanbood. Onnozel als ik was, blij met de kans die me gegeven werd, wilde ik nog ouderwets studeren, tentamens maken en goede eindresultaten scoren – kinderachtig schoolmeisjesgedrag dat niet gewaardeerd, eerder geminacht werd. Het leek alsof het me bijna kwalijk genomen werd dat ik keihard werkte. Hierdoor ging ik nog erger twijfelen aan mezelf. Zij waren in de meerderheid, in mijn eentje was ik niet opgewassen tegen hun collectieve afkeer van alles wat naar braaf fatsoen en schoolse ijver neigde. Toegegeven, ik gedroeg me waarschijnlijk ook nog als een onvolwassen persoontje, domweg op zoek naar wat houvast, stiekem verdrietig omdat ik én niet in dit wat wereldvreemde academieklimaat paste én mijn thuissituatie ongemerkt toch ontgroeid was. Misschien bleef ik me daarom zo machteloos en doodongelukkig voelen.

Het moet gezegd, er liepen ook normale, hardwerkende mensen rond, misschien zelfs een meerderheid, bij wie ik me prettig kon voelen en met wie ik kameraadschappelijke omgang had. Zij namen hun studie serieus en ook al waren ze doorgaans tamelijk bescheiden, zij drukten wel hun stempel op de academie. Uit hun positieve werkhouding putte ik van tijd tot tijd moed, met vlagen motiveerde die me om te blijven en door te zetten. Zij waren de draaiende motor onder het instituut. Maar zelf blonk ik steeds minder uit in ijver, toewijding en enthousiasme, ik was te erg gedesillusioneerd….

18-03-2013 om 11:56 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
17-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Benijdenswaardig

 17 maart 2013

Benijdenswaardig

Zondags ’s morgens zet ik de tv vaak aan omdat er dan op Nederland 2 (binnenkort NPO 2, dat wordt wennen!) zogenaamde stichtelijke programma’s zijn. Schepper en co (aan tafel), KRO’s De wandeling en de EO met haar samenzang en Bijbelse verhalen en getuigenissen van hier en nu levende mensen, geloofsgesprek met Leo Feijen, eucharistieviering.

Ik moet zeggen dat ik toch telkens weer gefascineerd zit te luisteren naar de verhalen van EO-aanhangers, bij wie het altijd gaat om moeilijke, dramatische, verschrikkelijke en soortgelijke gebeurtenissen in hun leven en die altijd, zonder uitzondering allemaal God gevonden hebben en erna terechtgekomen zijn in een redelijk succesvol en/of rimpelloos leven.

Hoe doen die mensen dat toch… vraag ik me dan af. Ze lijken nergens aan te twijfelen, het zichzelf-vragen-stellen-stadium-lijken ze voorbij te zijn, ze geloven onvoorwaardelijk in een God die hen geeft wat ze vragen en mocht dat niet het geval zijn, dan zijn ze niet teleurgesteld, maar geven een zodanige wending aan het waarom dat ze altijd toch weer bij de Goede God uitkomen en zich schikken in hun lot. Dat vind ik echt benijdenswaardig. Dat gun ik werkelijk ieder mens. Maar… welke innerlijke kracht stuurt deze mensen toch aan? Zij noemen het de Heilige Geest en prijzen, in Amerikaanse stijl The Holy Spirit, Praise The Lord, Halleluja, met uitbundige gezangen, waaraan massaal deelgenomen wordt door jong en oud.

Ik zou willen dat mij zoiets overkwam, ik bedoel: die zekerheid, dat nooit meer twijfelen. Maar dat is tot nu toe niet gebeurd, ik zoek en zoek en zoek, maar vind dát in elk geval (nog?) niet. Wel dit avondgebedje van Gerard Reve, waarin precies verwoord staat hoe ik mijn christen-zijn zou willen typeren:

Eigenlijk geloof ik aan niets

En twijfel ik aan alles, zelfs aan U.

Maar soms, wanneer ik denk

Dat Gij waarachtig leeft,

Dan denk ik dat Gij Liefde zijt

En eenzaam,

En dat in zelfde wanhoop

Gij mij zoekt

Zoals ik u

Waarmee ik elke dag mijn werkzame uurtjes afsluit. Dit gebedje staat op allebei mijn schermen als bureaubladversiering. Misschien mis ik iets heel fundamenteels, wat men nodig heeft om tot die volledige overgave en dat standvastig geloof en vertrouwen te kunnen komen. Misschien vraagt het om een bepaald soort naïviteit, en dan bedoel ik niet de infantiele soort, maar het onbevangene dat in de basis in ieder mens ligt ingebed, de ontvankelijkheid om onvoorwaardelijk open te staan voor wat ons vroeger voorgehouden werd als ‘Gods grote genade’, ofwel het geluk van gezegend te zijn met ‘de genade van het geloof’.

AL ben ik hiervan blijkbaar verstoken, mijn wortels liggen nu eenmaal in het christendom. Dat zou ik van me af kunnen (soms ook wel willen) schudden, in de hoop het, wat mijn geweten aangaat, in mijn bovenkamer wat makkelijker te krijgen, maar alle pogingen die ik hiertoe in het verleden al gedaan heb, zijn op niets uitgedraaid. Die wortels krijg ik met geen mogelijkheid doorgesneden.

Het is met mijn christelijke identiteit blijkbaar als met de kleur van mijn ogen: ik kan wel een anderskleurige lens voor mijn irissen plaatsen, maar da’s nep en ik heb er geen plezier van. Of: als rechtgeaard Brabants meidje kan ik wel elke dag chinees gaan eten, maar mijn lichaam blijft vragen om aardappels en tarwebrood met kaas en melk van de Brabantse koe. Hoe ik het ook draai of keer, mijn identiteit en daar hoort de term ‘christelijke’ bij, kan ik niet veranderen. Ik kan niet gaan leven alsof ik nooit met dat christendom in aanraking ben geweest.

Onze hele samenleving is er trouwens van doortrokken, ook al vergeten we dat op gezette tijden graag, omdat het ons beter uitkomt. Heel veel van ons doen en laten komt voort uit dat christendom en daar mogen we blij mee zijn, want we hakken elkaar doorgaans de kop niet meer in met de botte bijl als we onze zin niet krijgen. We betuigen elkaar respect, of proberen dat toch. We verlichten elkaars lijden en armoede, ook dat doen we niet zomaar. We zorgen voor de zieke medemens, we geven onze kinderen onderwijs. En last but not least, wat misschien wel het belangrijkste is, we proberen jegens elkaar vergevingsgezind te zijn. Voor heel veel van dit alles zijn de fundamenten gelegd door religieuzen. Heel veel van ons cultureel erfgoed danken we onder andere aan het christendom.

Zeker, er zijn heel veel wantoestanden aan te wijzen binnen dat christendom, maar wantoestanden kennen alle religies en elke religie bestaat uit mensen als volgelingen en mensen zijn niet onfeilbaar.

Met onze Paus Franciscus, die bewust voor deze heilige gekozen heeft in zijn naamgeving, worden we als Rooms-katholieke gemeenschap weer teruggebracht naar waar de wortels van ons geloof liggen: bij Jezus Christus, die zich ontfermde over de zieke en lijdende medemens. Kijk, dát geeft mij alvast hoop en een duwtje in de goeie richting!

 

En dan nu:

Voor de overgang naar het volgende studiejaar moesten we mondeling anatomietentamen afleggen. In de grote, lichte werkkamer van Sarneel kregen we aan de hand van het gipsen afgietsel van een mannelijke spierbundel vragen gesteld om onze anatomische kennis van het menselijk lichaam te toetsen. Toen ik tijdens een van die vragen de spierwitte gipsen man op wieltjesplateau aan een van zijn armen vastgreep om hem een kwartslag te draaien, met de bedoeling een van de spieren aan te wijzen waarover de prof me ondervraagd had, vloog hij er pardoes af. Hij donderde op de harde vloer, waar zijn romp in drie stukken brak. Tot overmaat van ramp brak van zijn losgeklapte en weggerolde hoofd ook nog een deel van zijn hersens af. De armen bleven evenmin gespaard, kortom, het was een complete ravage en van verdere ondervraging aan de hand van dit gipsen model kon geen sprake meer zijn. Ik was toch geslaagd. De student die me opvolgde en door het jaar heen nooit ook maar één tentamen had gemaakt of gehaald, wist zich eruit te redden door de gipsen delen weer correct en geheel onzichtbaar aan elkaar te lijmen. Ook hij mocht verder.

Het eerste jaar zat er op. In dit eerste studiejaar had de academie op mij, nog afgezien van de manier van werken op de diverse locaties, wel diepe maar geen onverdeeld positieve indruk gemaakt. Positief, vanwege het comfortabele, zeer moderne, met dure materialen uitgevoerde en architectonisch beslist interessante gebouw, dat verdeeld was in grote lokalen, die ateliers genoemd werden en bestemd waren voor kleine aantallen studenten. Negatief, vanwege de in die mooie werkruimtes veelvuldige afwezigheid van diezelfde studenten, terwijl zij toch in de gelegenheid waren om van deze goed geoutilleerde ruimtes gratis gebruik te maken. Dat was even wennen voor iemand die in Schijndel vijf dagen per week vol plichtsbesef haar diensten verleend had aan het kantoor van Jansen-De Wit en elke avond keihard had staan werken op Eindhovense Avondacademie.

 

Kinderlijk verwachtingsvol was ik van een Brabants dorp naar de Limburgse hoofdstad Maastricht verhuisd, in de verwachting op de alom geprezen Jan van Eijck Academie niets dan gemotiveerde, gelijkgestemde medestudenten te ontmoeten, die net als ik vol ijver en enthousiasme naar hier gekomen waren. Toen dat tegenviel, schrok ik er danig van en trok het me persoonlijk aan. Dat de werkelijkheid binnen de muren van het dure academiegebouw heel anders bleek te zijn, stelde me hevig teleur en ik zocht de oorzaak van die teleurstelling vooral in mezelf. Mistroostig dacht ik dat er iets grondig mis was met me en ik me in mijn gedrag moest zien aan te passen. Dat had ik rond mijn achttiende al eens heel bewust geprobeerd, nadat ik tot het inzicht gekomen was dat het me voortdurend verschuilen achter opgewektheid en clownesk gedrag een serieuze belemmering kon betekenen voor het verwerven van waardevolle vriendschappen met diepgang.

Dit had me destijds redelijk wat opgeleverd, maar blijkbaar nog lang niet voldoende, want nu schaamde ik me ineens voor mijn van huis uit nogal naïeve en deugdelijke volgzaamheid, ouderwetse getrouwheid aan het gezag en goedgelovige gehoorzaamheid. Onzeker vroeg ik me af of ik te weinig in verzet kwam tegen wat me werd opgedragen en ging hierdoor weer twijfelen aan mijn krachtdadigheid. Ik voelde me minderwaardig, niet brutaal genoeg, saai en oninteressant. Deze academieomgeving paste me blijkbaar niet, ik zat erin als in de jas van een volslagen vreemde. En ik was nog lang niet zover om de schuld, als hier ook maar énige sprake was van schuld, ook búiten mezelf te zoeken, daarvoor imponeerde het instituut met haar professoren en vrijgevochten kunststudenten me nog teveel. Toch moest ik me er ook dit keer doorheen zien te werken, wilde ik bereiken wat me voor ogen stond toen me die studiebeurs in de schoot geworpen werd.

Wat ik me zo mogelijk nog meer aantrok, was het onvermogen van de professoren om ons te stimuleren inhoudelijk te werken en ons te enthousiasmeren. In Eindhoven lag juist sterk de nadruk op het inhoudelijke van iedere tekening en elk schilderij, op onze persoonlijke inbreng. In Maastricht moesten we, zoals gezegd, op de klassieke, academische manier aan naaktstudie doen. We werden er tamelijk dringend toe aangezet het materiaal te gebruiken zoals men het gewend was te doen aan een hoger instituut voor beeldende kunsten en te streven naar eindresultaten in de geest van de oude Grieken en Romeinen. Wat ik in werkelijkheid zag, was dat tekenen werd teruggebracht tot een ambachtelijke bezigheid, met geen enkel ander doel dan te voldoen aan de gestelde academische eisen voor toelating tot het volgende studiejaar. Dat was en bleef een enorme teleurstelling voor me, ik miste de stimulerende bevlogenheid van Kees Bol en Jan Gregoor heel erg.

Met mijn eenentwintig jaar was ik dat eerste studiejaar een van de jongsten onder de studenten, de meeste waren ouder.

Driekwart van de studenten had al de nodige studie-ervaring. Als vooropleiding moest men het diploma van een middelbare kunstnijverheidsschool (vergelijkbaar met de huidige HBO kunstacademies) op zak hebben. Een klein aantal studenten had daarnaast ook nog andere, sommige zelfs universitair-wetenschappelijke studies achter de rug of alleen dat en was toch toegelaten. Ik was er, zelf vereerd met mijn toelating tot deze hoog aangeschreven academie, van uitgegaan dat alle, in totaal maximaal zestig studenten heel gemotiveerd voor de Jan van Eijck Academie gekozen hadden. Maar ik kwam er al gauw achter dat dit allemaal minder vanzelfsprekend en idealistisch was dan ik had gedacht.

O ja, studenten van de grafische afdeling en in de beeldhouwbarak hadden de naam hard te werken en deden dat ook. Misschien waren ze zo ijverig omdat er voor beeldhouwen en grafische technieken meer materiaalkennis en technische vaardigheid nodig was. Maar het verbaasde me dat een aantal studenten van de andere studierichtingen zo vaak in de mensa onder in de kelder te vinden was en slechts hier of daar verspreid over de afdelingen werkzaam. Ik was nog zo naïef te denken dat de meeste studenten, gezien hun leeftijd en ervaring, toch al het een en ander hadden meegemaakt en hun kans om aan dit instituut te kunnen studeren, met beide handen zouden aangrijpen. Maar hier golden andere regels, men nam het niet zo nauw met studieplicht en het had er alle schijn van dat sommigen onder hen zich (en dat begreep ik pas veel later), laat ik het zo formuleren, behoorlijk hadden laten besmetten door het lethargische academievirus. Wat onder andere ook inhield dat alles wat zich buiten het artistieke academiewereldje afspeelde als burgerlijk gebrandmerkt werd en dus niet deugde. Blijkbaar vielen ijver en plichtsgetrouwheid hier ook onder.

17-03-2013 om 10:37 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
16-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lentegevoel

Lentegevoel

Hebben jullie dat nou ook? Amper één krokusje steekt haar hoofdje boven aarde of ik word besprongen door het ultieme lentegevoel. Dat is een niet nader te omschrijven gevoel dat in me kruipt en mijn hele dagelijkse ritme overhoop haalt. Want ineens blijkt er een giga berg werk op me te wachten, een belachelijk hoge berg, die éérst, en wel hier en nu, stante pede weg gewerkt dient te worden.

En jawel, de mouwen worden opgestroopt en de ellende voor manlief begint. Want alles dient aan een grote schoonmaakbeurt onderworpen te worden. Alle ramen worden tegenover elkaar opengeschoven. De muren lijken ineens vaal, om niet te zeggen vuil, die verdienen de witkwast. De gordijnen moeten hoognodig van de rails gehaald worden en in een sopje gezet. De meubels gaan allemaal ondersteboven om alle spinrag te verwijderen en ze in een nieuw laagje was te zetten. De tafels worden geboend, de (boeken-)kasten allemaal uitgeruimd. En dan heb ik het alleen nog maar over de woonkamer. Mooi fietsweer of niet, iedere zichzelf respecterende huisvrouw pakt de bezem en jaagt door het hele huis met haar bezemsteel, stofzuiger en/of ragebol. Want de voorjaarskoorts is uitgebroken.

Nee heus, zijn we tegenwoordig nog zo stapelgek? Misschien heb ik er nog een restantje van in mijn bloed. Gisteren moest tenminste ineens alle beddengoed de wasmachine in. Maar daar lijd ik regelmatig aan, dat heeft niks met het ultieme lentegevoel te maken.

Wat is het dan nog wél dat ons bij het zien van de eerste krokusjes bekruipt? Misschien de hunkering naar eindelijk aangenamer temperaturen, eindelijk een straaltje zonneschijn dat alles ineens in een ander, hoopvoller daglicht zet.... Eindelijk een eind aan al die wintermiserie die griepgolf en verkeersproblematiek heet, plus nog veel meer..... Gewoon deuren en ramen open kunnen zetten zonder koude windvlagen die je ze snel weer doet sluiten..... Niet langer meer opgesloten zitten in je huisje bij de kachel, maar erop uit trekken met de zon in je rug..... Het zou allemaal zomaar kunnen.

Of we willen of niet, het weer, de seizoenen, ze doen iets met ons. We kunnen ons tegenwoordig wapenen tegen elke klimaatverandering, maar de dagelijkse invloed van het weer doet zich toch gelden. Veel van onze activiteiten stemmen we er zelfs op af. En als we dan na een lange koude winter zoals deze veel tijd binnenshuis hebben doorgebracht en misschien ook nog flink te pakken genomen zijn geweest door wat onder de jaarlijkse griepgolf verstaan wordt, dan is het eerste vleugje lente een klein feestje, omdat het een belofte inhoudt: eindelijk een einde aan ons huisarrest en doktersrecepten, eindelijk kans op wat meer zonneschijn en warmte buiten.

Laat het dan nog eens heel even terugschrikken, dat voorjaar, eindelijk is er een opening naar de lente, de vogels hebben het ons al langere tijd laten zien. Op ons erf zijn ze er tenminste weer volop, ze kwetteren ’s morgens vroeg hun ochtendliederen en sjouwen met takjes en andere troep om hun nestjes mee in te richten. Zij zijn onze beste voorspellers en goed nieuws brengers.

Kortom: de lente komt er nu écht aan!

 

En dan nu:

 

Drie dagen heb ik ervoor nodig gehad om te kunnen tekenen naar naaktmodel zonder overvallen te worden door die zeer ongepaste, nerveuze, ellendige slappe lach. En nog eens een aantal weken om eraan te wennen dat wij nota bene een (naar mijn idee) gewone docent tekenen moesten aanspreken met ‘professor’, hoogleraar dus. Docent op universitair niveau, laat ik hiervan doordrongen zijn. Het woord ‘professor’ wilde me echter niet over de lippen komen. Uiteindelijk werd ik er door de professor zelf op geattendeerd dat hij toch liever zo en niet anders aangesproken wenste te worden. Waarvan acte.

Het basisjaar, het dagelijkse tekenen naar naaktmodel was dus begonnen. Gewend als ik was in Eindhoven in de avonduren keihard te werken en de ene tekening na de andere te produceren, zette ik me dagelijks schrap. Met punaises bevestigde ik mijn eerste grote vel krantenpapier op de zware plank tegen de grote schildersezel en stortte me op het natekenen van wat ik zag, deze lange, vreemde, naakte vrouw in haar onnatuurlijke, verwrongen houding.

Tekening na tekening maakte ik, op telkens nieuwe vellen krantenpapier, minstens een stuk of tien per dag. Hier ging ik zo een aantal dagen mee door, tot de professor me op de schouder tikte en me voorzichtig maande wat minder snel te werken, tekeningen meer uit te werken. Hij raadde me aan goed rond te kijken en in me op te nemen hoe mijn medestudenten werkten. We waren met ongeveer tien à twaalf studenten en de meeste stonden met kneedgom en ganzenveer te vegen en poetsen om gladde oppervlakken te krijgen. Gewend als ik nog was aan de vurige Van-Goghiaanse manier van krassen op de Eindhovense academie, begreep ik meteen dat ik nog heel wat weerstand zou moeten overwinnen om dat poetsen en vegen mooi te vinden en zelf zo te gaan werken.

Blijkbaar was dit de geijkte klassieke manier van naaktstudie, ongetwijfeld heel leerzaam, maar ik voelde alleen weerzin bij de gedachte dat dit nu ook van mij verlangd werd. Het resultaat van zulke tekeningen was wel knap, maar alle tekenkracht was eruit verdwenen. Het waren correcte tekeningen naar de werkelijkheid, ze voldeden aan de anatomische gelijkenis, maar de ziel was eruit. Als studenten zelf even afwezig waren, moest ik heel goed kijken om te zien wie welke tekening had gemaakt. Met groeiende twijfel zag ik aan hoe sommigen eindeloos stonden te vegen met hun ganzenveer, te smeren met een (meestal vieze) kneedgom. Tot de tekening niet meer van de maker zelf was, maar eentje zoals het blijkbaar hoorde op een instituut dat zich Hogeschool noemde, anatomie onderwees en zich als onderwijsinstituut gelijkwaardig achtte aan instituten voor universitair onderwijs.

Hoewel ik alles wat Sarneel van ons verlangde aan anatomische tekenvaardigheden en de juiste verhoudingen in de tekening goed begreep en er zelf ook van overtuigd was dat constructief leren tekenen naar naaktmodel me heel veel kon leren, bleef ik er grote moeite mee houden dat het op déze manier moest.

Met mijn Eindhovense tekenvaardigheid op zak bekroop me het benauwende gevoel dat ik volkomen in gebreke bleef, de verkeerde tekenmethode had aangeleerd. Al snel smolt mijn triomf over het feit in Eindhoven toch met lof geslaagd te zijn, weg. Maar ik zag evengoed dat door op deze manier te werken alle persoonlijke inbreng weggepoetst werd en daar had ik het toch heel lastig mee.

Hoe het ook zij, ik zag wel in dat ik mijn tegenzin moest zien te overwinnen en proberen me aan te passen, het vol te houden en mijn twijfels te bedwingen. Want de blijdschap die ik had gevoeld toen me een studiebeurs voor dit instituut was aangeboden, lag me ook nog heel vers in het geheugen, dus mocht ik niet meteen opgeven. Mezelf moed insprekend, toog ik telkens weer aan het werk, trachtend dit toch nog zoveel mogelijk op mijn eigen manier te doen, in de hoop alsnog het door onze professor verlangde resultaat te bereiken. Daar moest ik wel wat voor overwinnen, het kostte me extra inspanning, want ik kon totaal niet overweg met kneedgom en ganzenveer en als ik die in wanhoop weglegde, werd ik voortdurend gehinderd door het gevoel zwaar in overtreding te zijn.

16-03-2013 om 09:40 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
15-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.computerterreur

15 maart 2013

Computerterreur

Kom, laat ik het vandaag eens hebben over de computerterreur. Zelf ben ik natuurlijk helemaal verslingerd (of moet ik zeggen ‘verslaafd’?) aan dat machien, ik zit er de hele dag aan, ongeveer zoals de tekenaar aan zijn potloodje (als de moderne gedigitaliseerde mens tenminste nog weet wat dat is) of het tweejarig kindje aan zijn potje. Alles wat ik doe, is – samengevat - allemaal computerbusiness. Als ze me straks begraven, mogen ze er wel eentje bij me in het graf stoppen. Vroeger riep ik nog dat het de haaknaald moest zijn, maar de tijd van truitjes breien en vestjes haken ligt inmiddels ver achter me. Sinds de computer zijn intrede heeft gedaan in mijn leven is het helemaal mis met de huisnijverheid. Erger nog, ik laat er alles voor liggen, ik, die onder mijn vrienden bekend sta als de nette huisvrouw, laat er mijn kookpotten voor staan en de muizen voor lopen.

Maar goed, laat ik me dan nu maar eens bezighouden met de vraag in hoeverre alles wat rechtstreeks met het vernuftig apparaat dat ‘computer’ heet, ons aller leven is ingeslopen en dat veranderd heeft. Voorbeelden genoeg. Bijvoorbeeld: vanmorgen stond de radio aan op Radio I. En jawel, ongeveer elke paar minuten kreeg ik het advies: “Voor meer info: www.ditofdat.nl” en dat overkomt me bij het gebruik van alle media.

Waarmee ik maar wil zeggen dat er geen nieuwsitem meer is of we moeten onze iPad of laptop bij de hand hebben om de onderwerpen die aan de orde zijn nader te beschouwen. Maakt dus  niet uit of het radio, tv, krant of tijdschrift is. Willen we enige diepgang aan de nieuwsitems koppelen, dan dienen we zo ongeveer de hele dag met zo’n modern communicatieapparaat als tablet, smartphone of notebook voor onze neus te zitten en voortdurend van het ene onderwerp naar het andere te zappen. Want pas op! In een mum van tijd lopen we schrikbarend achter met alles.

We worden ongemerkt voortdurend onder druk gezet. Denk maar niet dat het nog zonder gaat, is het stiekeme devies achter al die verschuivingen. Wie geen digitale vaardigheid heeft ontwikkeld op dat soort apparaten wordt voor onderontwikkeld aangezien, stommerik, zielenpoot, achterlijke, kortom, dat is een beklagenswaardig mens. Dus ja, als ik zeg ‘computerterreur’, dan heb ik wel enig recht van spreken, denk ik.
Eerlijk gezegd word ik zo langzamerhand toch doodmoe van dat alles. Maar...in hoeverre heb ik mezelf laten terroriseren door al die moderne digitale ontwikkelingen.... Ik moet het toegeven, ik heb me er net zo goed door laten meeslepen. Ja heus, heel wat geld is me al uit de zak geklopt door al die lekker makende, van discrete franje voorziene, gelikte promotiefilmpjes voor de ditjes en datjes op digitaal gebied en ik heb het dus echt ook allemaal in huis. Belachelijk, nader beschouwd, en dat op mijn leeftijd (ik moest toch beter weten!) want wat doe ik er, op de keper beschouwd, nou eigenlijk nog mee…. In de praktijk heel veel minder dan die promotiefilmpjes, advertorials, foldertjes en vrienden en vriendinnen en weet ik wat en wie nog meer allemaal me deden geloven.  

Op een rijtje: de iPod ligt ergens in een laatje leeg te lopen; de iPad doet dat naast mijn bed, ik kijk er enkel Uitzending gemist op en mail er wat mee; de smartphone is enkel goed om er wat mee te sms’sen, niet meer dan ‘ik kom eraan’ of ‘we zijn goed thuisgekomen’. Na drie weken met die dingen aan mijn oren en ogen vastgeplakt rondgelopen en er de nachten mee doorgebracht te hebben, is de aardigheid er goed vanaf. Net als van Hyves, Facebook, Twitter, Linkedin, GooglePlus, WindowsLive en weet ik wat voor zogenaamde communicatiesites nog meer.

Jaja, ik ben er eindelijk achter wat al dit soort zaken feitelijk met ons doet, namelijk ons opjagen. Dat mag misschien niet hardop gezegd worden, want als we iedereen (ja, wie is iedereen eigenlijk…? De media? De reclamemensen?) moeten geloven, moeten ook wij ouderen flink die kant uit, willen we ‘de boot niet mislopen’. Welke boot trouwens? Zijn we zo krankjorum dat we ons een kant op laten jagen die we eigenlijk niet willen? Wordt daarom met steeds meer misprijzen over kranten en boeken gepraat en worden overal alle thema’s ingeperkt tot de samenvattende info waarvoor we het internet op moeten om die uitgediept te willen zien? We laten ons stapelgek maken. Heus waar, als ik alles had willen bijhouden in verhouding tot bijvoorbeeld wat al die hebbedingen me gekost hebben, dan had ik nu totaal overspannen ergens in een gekkenhuis gezeten.
Gelukkig gebruiken nog genoeg mensen hun gewone gezonde boerenverstand en trekken zich niks van dit alles aan. Het hééft even geduurd voor ik me bij die categorie kon scharen....

 

En dan nu:

ACADEMISCH GEVORMD

studeren aan een hoger instituut

Mijn toelating tot de Jan van Eijck Academie mocht dan in theorie wel rond zijn, toch moest ik me met mijn map vol tekeningen nog komen aanmelden, om die eveneens te laten beoordelen door professor Ko Sarneel, die verantwoordelijk was voor de begeleiding van de studenten in het basisjaar. Hierin moest, zoals me werd verteld, op anatomische wijze naar naaktmodel getekend worden en werden theorielessen in de anatomie van de mens gegeven, waarvoor de studenten ook tentamens moesten afleggen. Men mocht pas doorstromen naar de richting van zijn keuze als men die anatomietentamens met goed gevolg had afgelegd. Serieus studeren dus, precies wat ik wilde.

In juni 1964, kort na mijn afstuderen in Eindhoven, reisde ik hiervoor per trein naar Maastricht. Het moderne academiegebouw (architect Frits Peutz) maakte indruk op me. Ik vond het niet uitgesproken mooi, wel imposant, omdat het domineerde in de bijna middeleeuwse omgeving - groter contrast was bijna niet denkbaar. Ik zal nooit vergeten hoe ik er die eerste keer in rondliep, verloren, verlegen en onzeker. En bij het zien hier en daar van een enkele, wat slordig artistiek geklede student geneerde ik me voor mijn nogal stijve kantoormeisjes outfit en onhandige manier van bewegen in deze eigentijdse, in mijn ogen voor kunststudenten wel zeer riante omgeving. Ik keek mijn ogen uit in het grote, lichte, zwart, wit en grijs getinte betonnen bouwwerk met langwerpige hoge ramen in gitzwarte stalen kozijnen en vroeg me af waarom ik zo weinig studenten zag. Gelukkig kwam ik Jan Martens tegen, die ik had leren kennen op de tekenkamer bij Jansen-De Wit, waar hij ook een blauwe maandag gewerkt had. Hij was in gezelschap van de student beeldhouwen Joep Coppens, toen voor mij nog een volslagen onbekende.

Jan hield me staande en begon een praatje met me. Joep zag ik aan voor een Vlaming, niet alleen vanwege zijn manier van spreken, waarin ik een licht Vlaams accent meende te horen, maar ook (en waarom, weet ik niet) door zijn vrij stevig gebouwde, middelgrote gestalte, blonde, rossige haren en rossig-rode ruige baard. Deze twee, zich vrijelijk bewegende academiestudenten, blijkbaar helemaal vertrouwd met het kunstzinnig milieu in dit rationele academiegebouw, zagen mijn onwennigheid en stelden me op mijn gemak, waardoor ik me wat kon ontspannen. Na dit zeer welkome intermezzo begaf ik me redelijk welgemoed naar de directiekamer om mijn tekeningen aan de professor te laten zien.

De prof was een keurig heertje in een muisgrijs pak met een rond goudkleurig brilletje op zijn brede neus. Zo’n kantoorbeambte zoals ik me die verbeeldde tijdens het lezen in Het bureau van J.J. Voskuil. Maar omdat hij professor was en zich ook als zodanig gedroeg, liet ik me door hem toch imponeren, al vroeg ik me stiekem wél af in welk vak hij die hoogleraarstitel verworven had. Hij bekeek mijn afstudeerwerk kritisch en voorzag het van weinig commentaar. Het werd me duidelijk dat professor Albert Troost hem reeds het nodige over mij en mijn werk had meegedeeld. Al na een klein half uur kreeg ik te horen dat ik was toegelaten. Opgelucht verliet ik het academisch bolwerk der nieuwe architectonische zakelijkheid, me nog verwachtingsvol verheugend op een periode van vijf jaar dagstudie onder minstens even enthousiaste medestudenten. Daar moest ik nog ruim drie maanden op wachten, het academisch studiejaar begon pas half september.

Drie maanden uitdienen bij Jansen-De Wit, afscheid nemen van mijn kantoorbaantje en mijn collega's. Met weinig weemoed overigens, hoe plezierig ik er ook gewerkt had. Dankbaar was ik voor vijf jaar betaalde avondstudie door de firma, maar veel te blij met het nieuwe leven dat voor me in het verschiet lag om me te laten hinderen door plichtsgetrouw schuldgevoel nu ik die studie niet productief maakte binnen het bedrijf. Dus nam ik mijn intrek bij de familie Steerneman en toog op de eerste dag van mijn splinternieuwe studieperiode welgemoed naar de Hogeschool voor Beeldende Kunsten in de binnenstad, vlakbij het conservatorium en de toneelschool.

Het lokaal van de tekenklas, waarin wij van ‘mijn’ professor Ko Sarneel dagelijks les in anatomietekenen kregen, was een heel grote ruimte met diepe, brede vensterbanken en hoge ramen, waardoor veel licht naar binnen viel. In dit lokaal werd ik tijdens de eerste dagen geconfronteerd met een wel heel merkwaardig tafereel. Bij binnenkomst zag ik op een rechthoekig, breed, grijs geschilderd houten podium een heel lange vrouw staan van ongeveer de leeftijd van mijn oudere studiegenoten. Ze was geheel naakt en stond daar in een nogal verwrongen, onnatuurlijke houding, met haar handen op de blote rug en licht achterovergebogen hoofd. Misschien had zij zelf voor die houding gekozen, of was die haar door de prof opgedragen met de bedoeling haar spieren goed zichtbaar te maken voor ons.

Ik vond bijna gênant onvrouwelijk, lelijk en lachwekkend tegelijk. In die onnatuurlijk houding had zij veel weg van een dragonder. Het hele tafereel – de geconcentreerde manier waarop deze vrouw zichzelf daar neergeplant had in die geënsceneerde, verkrampte pose, dit in combinatie met mijn medestudenten, waarschijnlijk even nieuw als ik, maar ogenschijnlijk veel vrijer in hun doen en laten en heel wat artistieker gekleed, starend naar hun model, plus de professor, tussen onze zeer grote schildersezels door wandelend in zijn keurige driedelig grijs met stropdas – dit was allemaal zo onwerkelijk dat het een shockeffect in me teweegbracht en ik tegelijkertijd mijn lachen niet kon bedwingen.

Voor die lachstuip schaamde ik me, ik drukte me zo dicht mogelijk tegen mijn grote schildersezel, in bij voorbaat tot mislukken gedoemde pogingen om dat vreselijke en ongepaste slappe lach gevoel (dat me ieder ogenblik in brullend tranen lachen kon doen uitbarsten) te smoren. Het waren de zenuwen natuurlijk. In Eindhoven had ik slechts één keer naar naaktmodel getekend en me toen al beschaamd afgewend zo gauw ik maar kon. Nu was ik verplicht de hele dag naar deze weinig charmante, streng kijkende, tanige vrouw met sterk opgemaakte ogen in haar verwrongen, mannelijke pose te kijken en blíjven kijken, omdat er toch iets op papier moest komen. Ik had het er zwaar mee….

15-03-2013 om 11:34 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
14-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Habemus Papam

 

Habemus Papam

Gisteren eindigde ik mijn verhaaltje met de verzuchting: Laten we hopen dat over enige tijd de kleur van de rook, wit, ook de kleur van de hoop is en een paus als herder kenbaar maakt.

En ja hoor, we hebben een paus: “Ik verkondig u met grote vreugde: we hebben een Paus! De meest eminente en Eerwaarde Heer, de Heer Jorge Mario, Kardinaal van de Heilige Roomse Kerk, Bergoglio, die de naam Franciscus heeft aangenomen.” Zo verkondigde de Franse Kardinaal Jean-Louis Tauran gisterenavond rond de klok van achten vanuit het Vaticaan.

Wie had kunnen denken dat mijn (vurige) wens zó snel en zó direct in vervulling zou gaan…niemand toch zeker! Ik ben er nog helemaal euforisch van. Ik sta werkelijk versteld van mezelf, want dit, zulke ongelofelijk blijde gevoelens, veroorzaakt door de keuze van de kardinalen voor juist een dérgelijke paus, had ik mezelf nooit toegedacht. Toch is het de werkelijkheid, ik loop over van blijdschap en hoop. Men heeft eindelijk gekozen voor een charismatisch mens die zich al direct bij aanvang zichtbaar niet wil verenigen met het establishment, maar met het volk, de gewone mensen, en het openlijk verkiest zich te verenigen met de lijdende mens, precies zoals Jezus Christus dat deed tijdens zijn leven en verkondigde in zijn Blijde Boodschap, te lezen in de vier evangeliën.

Hij noemt zichzelf paus Franciscus I, in navolging van, zo blijkt, Franciscus van Assisië, de grote hervormer van de kerk in de dertiende eeuw, de stichter van de Franciscaanse kloosterorde. Een man die zelf afstand deed van al zijn persoonlijke rijkdom en zich inzette voor de armen en zieke medemens. Hij die alles wat op aarde leeft beschouwde als Gods schepselen, met allemaal hetzelfde recht van bestaan. Als een missionaris heeft hij zijn taak als paus op zich genomen.

Wat willen we nu mooier….

Franciscus I heeft zich op de mooist denkbare manier aan zijn beminde gelovigen én alle andere levende schepsels op aarde voorgesteld. Warm, betrokken, eenvoudig, religieus in de goede, charismatische betekenis van het woord. We mogen heel blij zijn met deze verstandige keuze van de kardinalen, die hiermee bewezen hebben dat ze heel goed nagedacht hebben over wat ze gingen doen en de gevolgen die hun keuze zou kunnen hebben voor de Rooms-katholieke kerk als instituut.

Over de kardinalen wil ik nog even iets kwijt. Waar ik versteld van sta na alles wat ik over hen in de media heb gehoord, gelezen en gezien, is hun brede ontwikkeling en hun onwaarschijnlijk arbeidzaam leven. Wat hebben deze mensen een drukbezet leven achter de rug. Ze zetelen in allerlei commissies, schrijven boeken, besturen bisdommen, gaan voor in liturgische diensten, organiseren congressen en aanverwante bijeenkomsten, studeren hun leven lang op theologisch en liturgisch gebied, schrijven er artikelen over en verlenen op allerlei fronten hand- en spandiensten. Over het algemeen word zo iemand pas op respectabele leeftijd kardinaal en dan heeft hij al een lange, veelzijdige, arbeidsintensieve priesterlijke carrière achter de rug. Kardinalen gaan niet, zoals wij, met hun vijfenzestigste met pensioen, zij werken gewoon door tot ze er zo ongeveer bij neervallen. En zelfs dan aanvaarden ze het als ze door hun collega-kardinalen beroepen worden tot paus. Dit alles dwingt toch respect af. Als arbeidzame mensen op leeftijd zijn zij een voorbeeld voor ons allemaal.

Dit keer hebben zij ook laten zien dat een hoge leeftijd geen belemmering is voor het maken van de juiste keuzes. Kardinaal Bergoglio, de Argentijn als eerste Latijns-Amerikaanse paus en de eerste niet-Europese sinds Gregorius III in de achtste eeuw.

We mogen blij zijn! Mijn hoop en ik denk die van heel veel andere mensen is hiermee in vervulling gegaan.

 

En dan nu:

Mijn leermeesters bekommerden zich om mij, toonden me hun meeleven, trokken zich het volkomen onverwachte overlijden van hun beste leerling ook persoonlijk erg aan. Door me ook in hun eigen verdriet om Joop te laten delen, voelde ik me gesteund en begrepen. Zo wisten ze me met zachte hand terug in het spoor te krijgen, was het niet voor mezelf, dan toch uit respect voor Joop. Om de pijn niet te voelen toog ik stilaan weer aan het werk, driedubbel zo hard nu, in gemotiveerde wanhoop. In die gemoedstoestand stortte ik me op mijn afstudeertaken, op zowel de scriptie als mijn teken- en schilderwerk, en studeerde ten slotte, in de voetsporen van Joop, in 1964 geheel in stijl af. Of, zoals het plechtig genoemd werd toen me in de lounge van hotel ’t Silveren Seepaerd te Eindhoven, in aanwezigheid van de nodige regionale hoogwaardigheidsbekleders, plechtig mijn diploma werd overhandigd: ‘Summa Cum Laude’.

Nu moest ik serieus gaan nadenken over mijn volgende stap. In die vijf jaren avondacademie had ik me weliswaar al regelmatig afgevraagd of ik wel serieus ‘in de kunst’ verder wilde en er genoeg talent voor had, maar had er tot nu toe geen concreet antwoord op gevonden. Hoe talentvol mijn docenten me ook vonden, ik bleef aarzelen. Er waren teveel andere dingen die ook mijn belangstelling hadden, met name op sociaal, medisch en maatschappelijk gebied. Psychologie, maatschappelijk werk en geneeskunde boeiden me enorm, maar ook literatuur (schrijven) en ballet bleven aantrekkelijk voor me. De vraag doemde op in hoeverre ik me gedreven voelde om voor de eerstkomende jaren te kiezen voor een leven in de wereld van de beeldende kunst.

Met plezier had ik de klassieke Russische, Nederlandse, Vlaamse en Franse schrijvers gelezen. Ook had ik gerenommeerde balletgezelschappen gezien, die onder regie van grote choreografen de mooiste balletten uitvoerden. Maar ook daar vond ik de klik niet die ik zocht. Bovendien was ik realistisch genoeg om te beseffen dat ik als schrijfster of balletdanseres heel wat talentvoller moest zijn, wilde ik er mijn beroep van kunnen maken. Dat was niet het geval en daarbij was ik er heel zeker van dat ik met mijn hypergevoelige natuur nooit opgewassen zou zijn tegen de hevige concurrentieslag onder bijvoorbeeld balletdansers. In zo’n wereld wilde ik beslist niet leven. Exit schrijfster of ballerina dus, en voor geneeskunde of

psychologie vond ik mezelf niet intelligent en wetenschappelijk geïnteresseerd genoeg. Over mijn kwaliteiten als toekomstig kunstenares bleef ik me erg onzeker voelen, ondanks de jarenlange stimulans en bevestiging door mijn twee bijzondere docenten Kees Bol en Jan Gregoor en mijn klinkende eindcijfers. Maar… wat dan wel?

De uitkomst kwam bijna als vanzelf. Ook dit keer wérd er voor me gekozen. Een van de rijksgecommitteerden bij de beoordeling van mijn afstudeerwerk was professor Albert Troost, monumentaal kunstenaar, maker van bijzonder mooie glas-in-loodramen in diverse gebouwen en kerken in Nederland. Hij was als hoogleraar verbonden aan de Maastrichtse Jan van Eijck Academie, de tegenhanger van de Rijksacademie Amsterdam. Hij was vol lof over mijn werk, honoreerde mijn scriptie en teken- en schilderwerk met hoge cijfers, waardoor me van rijkswege een studiebeurs werd toegekend. Hiermee kon ik, net als Joop een jaar eerder, in Maastricht aan de Jan van Eijck Academie gaan studeren. Kees Bol en Jan Gregoor kwamen speciaal naar mijn moeder in Sint-Oedenrode om ervoor te pleiten dat zij hierin zou toestemmen. Mijn oudste zus en haar man waren bij dat gesprek aanwezig, want zo was het toen nog met me gesteld, ik stond bepaald nog niet op eigen benen, ook al was ik bijna eenentwintig. Net als de directie van Jansen-De Wit vijf jaar eerder liet ook moeder me gaan, tegen zoveel professioneel support was zelfs zij niet opgewassen.

Het betekende wel dat ik het huis uit zou gaan. Tot mijn eenentwintigste had ik thuis gewoond, was doordeweeks elke dag uit werken gegaan en ’s avonds per bus naar de Eindhovense academie gependeld. Tot dan toe was ik altijd een redelijk volgzame dochter geweest, had maandelijks het grootste deel van mijn salaris aan moeder afgedragen en nooit eerder met het idee rondgelopen om uit huis te gaan om ergens op kamers te gaan wonen. Nu moest ik wel, omdat de afstand tussen Sint-Oedenrode en Maastricht te groot was en heen en weer reizen te veel tijd zou gaan kosten. Mijn oudste zus en haar man hadden vrienden in Maastricht, woonachtig aan de rand van de stad, richting Kanne, vlakbij de grens met België. Dit echtpaar woonde in een groot huis in de Wilgenlaan, een woonwijk voor de beter gesitueerden, in het dal van het riviertje de Jeker. Het waren al wat oudere mensen met een zoontje van drie jaar.

Moeder wilde graag dat dit echtpaar mij in huis nam, niet als kamerbewoonster, maar als lid van het gezin. Die goede mensen aanvaardden dat en zo kon ik begin september 1964 mijn biezen pakken en verhuizen naar Maastricht. Nu zou ik niet gaan studeren in de avonduren maar overdag, aan wat in mijn oren toen nog heel plechtig en belangrijk klonk: de Jan van Eijck Academie, hoger onderwijsinstituut voor beeldende kunsten. Weliswaar woonde ik dan nog niet als student op kamers bij een hospita, wat de meeste studenten deden, maar wel ver genoeg van mijn familie vandaan om me niet voortdurend bemoederd te weten. Ik had er ontzaglijk veel zin in!

Het met mijn zus bevriende echtpaar had ik nog nooit eerder ontmoet. Maar op geen betere en vriendelijker manier had ik de overstap kunnen maken van een gehoorzaam, aan burgerlijk fatsoen onderworpen dorpsleven thuis naar het turbulente, vrijgevochten academiestudentenleven in de bourgondische stad Maastricht. Voor mijn ontwikkeling als jonge vrouw en mijn afweer hiertegen was juist deze tamelijk besloten vorm van buitenshuis wonen (door deel uit te maken van een gezin) ideaal. Ik werd niet ineens in het diepe gegooid, een heel jaar lang had ik de tijd omvanuit deze veilige haven rond te kijken in het studentenwereldje, ervan te leren en te groeien. Bij deze van oorsprong Deurnese familie kon ik me zonder overhaasting losweken van thuis en me voorzichtig proberen te verzoenen met het feit dat volwassen worden niet langer voor me uitgeschoven kon worden, wilde ik ooit zelfstandig wonen, zonder toezicht, op een studentenkamer en definitief op eigen benen staan. Dat hele eerste jaar in Maastricht had ik nog nodig om die belangrijke stap te kunnen zetten. Maar daar was dan wel een veelbewogen eerste studiejaar aan voorafgegaan.

 

14-03-2013 om 09:47 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
13-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zwarte rook

13 maart 2013

Zwarte rook

We hebben er een mediaspektakel van gemaakt. Of… we? Nee, de beleidsmakers van het Vaticaan hebben dit welbewust gedaan. Op die enclave in de miljoenenstad Rome zijn ze er al enige tijd geleden achter gekomen dat zij zonder de social media – om in het digitale jargon te blijven – geen poot meer hebben om op te staan. Juist het bereiken van de jongeren wereldwijd kan niet meer zonder zich in een of ander uitvloeisel van die social media te storten, je hele hebben en houden bloot te geven en jezelf vrijwillig te kijk te zetten, met het risico bespuugd of bejubeld te worden. Twitteren dus. Zelfs de nu net afgetreden Paus Benedictus XVI deed het.

Communicatie is het sleutelwoord tot evangelisatie geworden, dat zien we niet alleen in de christelijke kerken gebeuren, elke zichzelf respecterende religie gaat online, moet vroeg of laat zelfs met de billen bloot, wil men nog mensen, zeker jonge mensen, aan zich binden. De pausverkiezing is dus, vanuit dit perspectief bezien heel verstandig, tot een mediahype verheven. Nu mogen we elke dag minstens twee keer het pausjournaal zien, waarin twee prominente figuren, van wie de belangrijkste priester Antoine Bodard is, Vaticaankenner bij uitstek, een moderne, conservatief gekleurde katholiek, rad van tong, altijd zijn logisch klinkende verhaal en antwoorden klaar; kortom, een fenomeen als het gaat om promotion van de R.-k. kerk en de betekenis van haar eeuwenoude (institutionele) tradities.

We moeten het toegeven, die social media zijn van enorme invloed op allerlei ontwikkelingen in deze moderne tijd. Het internet heeft zich als een inktvlek over de hele wereld verspreid en is niet alleen onder de huid van de menselijke bewoners gekropen, om er nooit meer onder vandaan te gaan, maar ook in de hele infrastructuur van allerlei systemen waarmee wij tot dan toe onze wereld vol gevaren en obstakels geprobeerd hebben te ordenen. En we staan wat dit aangaat nog maar in de kinderschoenen.

Waren we vroeger aangewezen op nieuwsbrengers die te voet aangesneld kwamen om ons met de ratel kond te doen van een of andere belangrijke, ingrijpende gebeurtenis, nu weten we al dat mister X anderhalve seconde geleden na een grote boodschap het toilet doorgetrokken heeft. We vinden alles terug op Youtube, Facebook of Twitter. We lopen met mobieltjes op zak waarmee we alles om ons heen digitaal vastleggen, door-sms’en en online zetten. Onderhand komen we nog eens zover dat we toestemming gaan vragen om even geheel zonder geviseerd te worden aan ons achterwerk te mogen krabben.

In Rome heeft men iets van die razende snelheid die digitale snelweg heet toegelaten, wellicht in de hoop er de jonge, moderne mens, geboren met een smartphone aan zijn oren, mee te bereiken en God weet voor zich te winnen. Ook spelen ze handig in op de behoefte onder jongeren aan een idool, iemand om te kunnen adoreren, een soort popster om van te houden. Dat daar niet veel meer voor nodig is dan jouw verschijning in vol ornaat als paus is gebleken tijdens de massaal door jongeren bezochte jongerendagen. De jongeren creëren ‘m zelf wel.

Op zich is hier natuurlijk niets mis mee. Ikzelf adoreer Alicia Markowa en Hildegard von Bingen en ben een fervent mediagebruiker, al ben ik intussen wel afgehaakt bij Facebook en Twitter omdat ik bij nader inzien toch niet echt wil dat Jan en Alleman alles van me te weten komt. Dat de R.-k. kerk zich inlaat met de moderne communicatiemiddelen is alleen maar toe te juichen, het kan in dit vastgeroeste bolwerk iets in beweging zetten. De snelheid waarmee allerlei zaken de wereld inkomen, is niet meer volledig te controleren en het voordeel van deze snelle communicatie en verspreiding is dat er ook navenant gereageerd wordt: onmiddellijk en dus impulsief. De lijnen zijn veel korter, er is minder tijd om dingen te laten bezinken. Dit kan een nadeel zijn, dat geef ik toe, maar voor wie het begrijpt kan het ook ontzaglijk veel opleveren -  heel interessante en verrassende zienswijzen, waar de mensen die het voor het zeggen hebben binnen het instituut hopelijk iets mee willen aanvangen.

We zitten er nu dus met z’n allen bovenop, op de pausverkiezing. De deuren van de Sixtijnse Kapel zijn weliswaar hermetisch gesloten, maar de zwarte rook zien we onmiddellijk op de tv, smartphone, iPad en weet ik wat nog meer. Ongetwijfeld gaat door allerlei mediafreaks alles haarfijn ontrafeld worden, precies zoals dat tegenwoordig ook in politieke en economische kringen gebeurt. Sinds het internet blijft niets meer geheim voor de camera’s, of ze nu van professionele afkomst zijn of van de eerste de beste schooier met een mobieltje, elke spelonk wordt beschenen. Straks komen we álles te weten, of we dat nu willen of niet.

Maar het belangrijkste weten we nu nog niet. Laten we hopen dat over enige tijd de kleur van de rook, wit, ook de kleur van de hoop is en een paus als HERDER kenbaar maakt.


En dan nu:

Met dit alles voerde ik een stil gevecht, overwoog zelfs serieus om te stoppen met de studie en te kiezen voor het veilige kantoorleven waarin ik me overdag bewoog. Dat was me vertrouwd en bood me enige zekerheid, omdat het een fatsoenlijk en gerespecteerd burgerbestaan garandeerde. Ik zou mezelf niet voortdurend hoeven te bewijzen. Als kunstenares zou ik me na mijn studie opsluiten in een atelier om kunstwerken te produceren waar geen mens op zat te wachten en het was maar de vraag of ik ooit van mijn schilderijen zou kunnen leven. Het was moeilijk…. Toch was er iets in me dat me noch deed stoppen noch kiezen. Een diep verlangen, blijkbaar sterker dan al mijn twijfels, sleepte me samen met het enthousiasme van mijn docenten én Joop avond aan avond mee en liet me werken alsof mijn leven er vanaf hing. Dit ging bijna buiten mezelf om en het is uiteindelijk de enige mogelijkheid gebleken om me telkens weer boven die onzekerheid  uit te vechten.

Wat me in Joop aantrok waren zijn spontaniteit en openheid, zijn frisse, nog onbedorven kijk op allerlei zaken en zijn verschijning, die hiermee helemaal overeenkwam. In zijn voorkomen had hij niets van de academiestudent, hij zag eruit als een heel gewone jongeman, maar dan een met een fris, open gezicht dat onmiddellijk ieders sympathie opriep. We waren het in grote lijnen overal met elkaar over eens, enkel op het gebied van de Nederlandse taal zaten we niet op één lijn. Hij noemde zichzelf een purist, wat inhield dat hij in het Nederlands zo min mogelijk anderstalige invloed wenste. In zijn eigen taalgebruik was hij daar ook zeer consequent in. De verengelsing van de Nederlandse taal vond hij een gruwel, men diende onze spreek- en schrijftaal te behoeden voor wat hij noemde ‘de vervuiling’. Op de een of andere manier paste dit bij hem, bij zijn behoefte puur te blijven in alles wat hij ondernam.

Ook in zijn robuuste manier van tekenen wilde hij zich zo min mogelijk laten beïnvloeden. Ik kon wel begrip opbrengen voor zijn ideeën over purisme, al was ik ook toen al wel van mening dat elke taal een levende taal is en onder invloed van vermengingen van volkeren en de toenemende mobiliteit van de gemiddelde wereldburger sterk aan verandering en vermenging onderhevig is. Dit vond ik eveneens gelden voor de beïnvloeding van buitenaf in onze manier van tekenen en schilderen. Ook die, meende ik, was nooit helemaal te voorkomen en kon zelfs een positieve uitwerking hebben. Beïnvloeding door mensen en situaties van buitenaf gebeurde vanzelf, en ik beschouwde het als een natuurlijk proces. Juist door toetsing aan anderen kon ik mezelf beter leren kennen en daar was ik in die jaren juist heel druk mee bezig. Over zulke en vele andere zaken hebben Joop en ik hebben heel wat met elkaar gepraat.

Toen Joop eind juni 1963 afstudeerde, besloten we elkaar los te laten, ik liet hem gaan, hij liet mij achter, van beide kanten wilden we het zo. Voor ons allebei was duidelijk dat een duurzame liefdesrelatie er niet in zat. Joop moest zich helemaal vrij kunnen voelen, in Maastricht een nieuwe levensfase kunnen beginnen, ook daar waren we het met elkaar over eens. Amper twee en een halve maand later verongelukte hij. We hadden elkaar in die luttele tien weken bewust niet meer geschreven. We werden thuis opgebeld. Een van mijn zussen had de telefoon aangenomen. Tijdens een stortbui was hij in Eindhoven bij het oversteken aangereden en op slag gedood. Toen ik dit te horen kreeg, zag ik door de vensters dunne lange glazige slierten regen traag over de ramen omlaag glijden, gewis mijn tranen die ik niet kon huilen.

Tekenen en schilderen… ik kon het niet meer, stond op de academie verslagen en droevig naar mijn schildersezel te staren, zag het nut van mijn afstuderen niet meer in, vond alles totaal onbelangrijk, het leven volkomen zinloos. Ach, voor elke buitenstaander waren het waarschijnlijk uitingen van gebruikelijke verdrietigheden van een jonge studente die zeer plotseling een van haar aardige medestudenten verloren had. Maar alleen op die manier was ik in staat – na dit waanzinnig verkeersongeluk, dat mijn van creativiteit overlopende, sprankelende vriend met zijn leven had moeten bekopen – uitdrukking te geven aan mijn verbijstering, onbegrip en ongeloof. Eenvoudig omdat ik geen weg wist met dit grote verdriet dat mijn hart samenkneep, de pijn die me in de maagstreek letterlijk wrong.

 

13-03-2013 om 00:00 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
12-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kruispunt

12 maart 2013

Kruispunt

Zondagavond kwamen in het programma Kruispunt twee vrouwen aan het woord die ieder een boek geschreven hebben over hun ervaringen op Rooms-katholieke kostscholen die geleid werden door nonnen. Maandag jongstleden presenteerde Deetman het rapport van zijn onderzoekscommissie waarin verslag is gedaan van misbruik door religieuzen bij meisjes en vrouwen. Niemand wordt er vrolijk van, het is de zwartste bladzijde uit de laatste eeuw kerkgeschiedenis.

De twee vrouwen brachten de belangrijkste jaren van hun leven, die waarin het karakter van de opgroeiende mens wordt bepaald, door op zo’n Rooms-katholieke kostschool. Mij werd al gauw duidelijk dat een groot gebrek aan pedagogische kennis en invoelingsvermogen bij de eerwaarde zusters voor veel kinderen, toch zeker voor deze twee vrouwen schadelijk is gebleken voor hun hele verdere leven. Mishandeling hoeft ’m niet alleen te zitten in fysieke handelingen, psychische mishandeling kan minstens even verstrekkende gevolgen hebben, dat lieten me zowel de Commissie Deetman als deze uitzending weer eens opnieuw op pijnlijke wijze zien.

Wat me bijzonder trof in beide verhalen is dat veel religieuzen, die zich toch dagelijks te bekommeren hadden om het welzijn van opgroeiende kinderen, totaal geen inzicht leken te hebben in de kinderziel en daar ook geen moeite voor deden. Afgaande op de verhalen van deze vrouwen getuigde het optreden van deze kloosterlingen niet van enige pedagogische kennis, noch van de zo bitter noodzakelijke oprechte liefde voor het kind. Beide vrouwen waren nog altijd erg geraakt door wat hen was aangedaan. Met tranen in de ogen spraken ze over de psychische angst waarin ze dagelijks hadden geleefd en die hun gevoelsleven nog tot op de dag van vandaag had bepaald.

Wellicht is dit alles toe te schrijven aan de van Rooms-katholieke ideologie doortrokken opvoedingsmethodes die in dergelijke instituten gehanteerd werden en het totaal ontbreken aan of bewust afweren van invoelingsvermogen bij de eerwaarde zusters. Hoofddoel was dat in Rooms-katholieke zin alles ordelijk moest verlopen en alleen met permanente controle op en correctie van het gedrag van de kinderen, met onvoorwaardelijke gehoorzaamheid als hoogste doel, viel dit te bereiken. Of die religieus getinte opvoedingsidealen ook pasten bij het ontvankelijk en nog zeer kwetsbaar kinderlijk gemoed van hun pupillen vroeg men zich blijkbaar niet af. Schijnbaar zonder ergens aan te twijfelen pasten de zusters hun eigen straf- en beloningsmethodes toe, met de nadruk op straf.

Onwetend of niet, toch vraag ik me af of zij zich echt niet bewust waren van de schade die ze met hun exercitiemethodes bij deze kinderen aanrichtten. Het wil er bij mij niet in dat volwassen vrouwen, die zich als dienaressen van God beschouwden, er zulke onpedagogische, jegens kinderen liefdeloze methodes op nahielden, zonder zich in geweten af te vragen waar ze mee bezig waren.

Met de pedagogische kennis van nu zou men het heel anders aangepakt hebben. Een groot deel van de opvoedingsmethodes die men in die tijd hanteerde, is waarschijnlijk toe te schrijven aan onwetendheid, gebrek aan inzicht in de kinderziel en onmacht. Uit onwetendheid en onmacht zochten opvoeders hun toevlucht tot harde methodes als slaan en vernedering, wat ook wel voorkwam in grote gezinnen. Door de eeuwen heen is gebleken dat methodes van geweld en vernedering angst creëren en angst kinderen (en volwassenen!) vanzelf doet gehoorzamen. Er werd ook op de kostscholen dus wel bereikt wat men graag zag, maar er werd geheel voorbij gegaan aan de kwetsbaarheid van het kind, om over de gevolgen op langere termijn maar niet te spreken.

In het programma kwam ook een theologiepsycholoog aan het woord. Zij verwoordde heel scherp waar ‘m de pijn bij vrouwen die dergelijke jeugdervaringen hebben nog steeds in zit en waarom het in die kostschooljaren voor zulke kinderen zo dramatisch verlopen is. Haar verhaal riep onmiddellijk herinneringen op aan mijn eigen rooms katholieke ervaringen en het gebrek aan pedagogisch inzicht bij de gezagsbeoefenaars.

Laat ik het dus proberen te zien als een tijdsverschijnsel. De gezagsverhoudingen lagen toen heel anders. In het ergste geval werden kinderen beschouwd als kleine, in principe onhandelbare, onmondige lastposten die voortdurend gecorrigeerd dienden te worden en onvoorwaardelijk te gehoorzamen hadden. Huilen werd als kinderachtig beschouwd en dus geminacht, tegen een stootje kunnen werd gewaardeerd. In mijn eigen jeugd stond in het schoolgodsdienstonderwijs ook alles nog in het teken van onderwerping aan het gezag en het streven naar heiligheid. Die heiligheid kon men verwerven door bescheidenheid, dat sierde de mens, met nederigheid bracht men het ver, met afzien en lijden kon de hemel verdiend worden en het vrijwillig lijden van ontberingen en leven in armoede verdiende grote lof. Zichzelf volkomen wegcijferen, kortom, was de ultieme manier om de weg naar de hemel te plaveien en wie daar heel ver in ging, kon het tot heuse heiligheid brengen.

Helaas viel daar heel veel van het natuurlijk gedrag van kinderen niet onder, met als gevolg dat er op kostscholen door de religieuzen voortdurend corrigerend opgetreden diende te worden. En dat deden ze blijkbaar niet al te subtiel. Net als in de grote gezinnen heerste ook daar het nu bijna onvoorstelbare idee dat men als opvoeder de kinderen diende te harden tegen de wrede maatschappij, ze moesten weerbaar gemaakt worden. Kinderen kon je beter bestraffen dan bestuiten, alleen daar werden ze mentaal sterk van. Begrippen als ‘bevestiging’ en ‘gevoel van eigenwaarde’ bestonden nog niet en kloosterzusters hadden het natuurlijk moederschap en dus de echte moederliefde nooit gekend. Misschien ligt ook hier een van de oorzaken van zulk, naar onze huidige begrippen liefdeloos gedrag.

Maar... wie weet... waren er toch nog genoeg zusters die van nature wel liefde voelden voor de kinderen die aan hen waren toevertrouwd. Religieuzen die voor het beroep van onderwijzer en opvoeder gekozen hadden uit oprechte belangstelling voor het kind. En heel misschien zijn deze twee vrouwen in hun kindertijd ook met zulke religieuzen in contact geweest.

 

Het is triest dat het collectief inzicht in dit soort zaken voor alle kostschoolkinderen van toen én deze twee schrijvers met hun getuigenissen wat aan de late kant is gekomen. Het is te hopen dat zij alsnog gehoor en begrip vinden voor hun beschadigde ziel, ook en vooral binnen de muren van de kloosters waarin zij dit hebben moeten doorstaan.

 

EINDSTREEP HALEN

afstuderen in Eindhoven

 

Kees Bol en Jan Gregoor hadden zich min of meer over me ontfermd, zij wezen me de weg op het grillige pad der beeldende kunsten, maar ook anderszins. Naast hun docentschap gaven ze me voldoende persoonlijke aandacht om me prettig en weldadig bij te voelen. Als docenten tekenen en schilderen waren ze niet mals in hun kritiek. Het was goed voor me, daar leerde ik een heleboel van, het hielp me serieus na te denken over mijn toekomst als kunstenares. Ze waren opmerkzaam genoeg om in de gaten te hebben als ik het juist daar moeilijk mee had en gekweld werd door twijfel. Dan stimuleerden ze me, wezen me met nadruk op mijn talent en zagen daarna met voldoening aan dat ik die twijfels voornamelijk op eigen kracht wel weer overwon. Voor mijn latere leven als kunstenares is dit zeker van grote betekenis geweest.

Deze leraren openden een wereld van schoonheid voor me. De lessen kunstgeschiedenis voerden me naar de oude grote meesters uit de middeleeuwen en de renaissance, naar de schilders van de Haagse School en, waar hun voorkeur sterk naar uitging, het impressionisme en expressionisme. Ze leidden me in mijn manier van schilderen en tekenen in de richting van een bepaald, bij mij passend spoor en wezen me op schilders als Berthe Morisot, Toulouse Lautrec, Paula Moderssohn-Becker en de schilders van de Latemse School, Georges Minne, Gustave van de Woestijne, Valerius de Saedeleer. Maar ook Constant Permeke, Gustave de Smet en tijdgenoten. Kees Bol was speciaal een groot bewonderaar van Rik Wouters (ik ook). En onder stimulans van Jan Gregoor besloot ik mijn afstudeerscriptie te schrijven over de Overijsselse schilder Johan Barthold Jongkind uit de Haagse School, die geboren werd in Lattrop in 1819 en stierf in het Franse La Côte-Saint-André in 1891. Hier heb ik met groot plezier vele uren studie en arbeid in gestoken.

Maar bovenal hebben ze me het enthousiasme om te tekenen meegegeven, heel veel te tekenen en schilderen. Niet alleen aan het ontwikkelen van tekenvaardigheid (wat ook belangrijk was), maar vooral aan de inhoudelijke kant hebben beide docenten al die vijf studiejaren de meeste aandacht geschonken. Dat gold voor hen zelfs als de belangrijkste factor in de ontwikkeling van onze artistieke vaardigheden. Alles wat ik uit hun mond vernam, heeft me op een wel heel unieke, bijzonder bemoedigende wijze door mijn soms nogal moeilijke studentenjaren heen geholpen, jaren vol twijfels en onzekerheden waar het mijn toekomst en de ontwikkeling van mijn persoonlijkheid betrof.

Onder hun nimmer aflatende stimulans raakte ik toch op weg naar het serieuze afstuderen in de vrije kunsten, in de geest van mijn studievriend Joop van Egdom, die een jaar eerder was gaan studeren aan de Jan van Eijck Academie, met als bagage een studiebeurs, een heleboel talent en gedrevenheid. Hij was een fijne vriend met wie ik heel veel deelde, in de eerste plaats de teken- en schilderdrift. We wandelden soms rond in Sint-Oedenrode of togen naar De Kienehoef, het gemeentelijk zwembad van Rooi met een groot park en twee roeivijvers met aangrenzend een donker loofbos. Van een seksuele relatie was geen sprake, zover was ik nog lang niet. Hij mocht hooguit een arm om me heen slaan, we gingen louter vriendschappelijk met elkaar om. We spraken over allerlei levenskwesties met elkaar en bleken in veel opzichten dezelfde opvattingen, ideeën en idealen te hebben.

Thuis begrepen ze niet echt wat mijn studie aan de kunstacademie voor me betekende, ik kon er met mijn broers en zussen niet goed over praten, tenminste niet over wat me rechtstreeks in verband hiermee van binnen bezighield. Ik leefde als het ware in twee totaal verschillende milieus. Overdag als keurig kantoormeisje, passend in het burgermilieu van onze familie en de maatschappij in het algemeen, ’s avonds als academiestudent onder kunstzinnige mensen in een artistieke omgeving. De kunstacademie was een volslagen vreemde wereld voor mijn familie en niet alleen voor hen, terwijl onder een aantal van de avondacademiestudenten de kantoorwereld waaruit ik afkomstig was niet begrepen noch gewaardeerd werd.

Ik bewoog me dus op twee fronten die elkaars tegenpolen leken en dit gespletene uitte zich ook in mijn verschijning, die niet artistiek genoeg was voor het kunstzinnige academiemilieu en niet gedistingeerd genoeg voor het nette kantoorleven. Hoewel ik in Eindhoven genoot van elk teken- en schildersuur, was dit tegelijkertijd verwarrend, zaaide ernstige twijfels in me ten aanzien van de keuze voor mijn toekomst. Ik werd heen en weer geslingerd tussen de keuze voor een sterk individualistisch en hierdoor vrij eenzaam bestaan als kunstenaar in een eigen atelier, en het meer op de maatschappij geënt bestaan als werknemer in loondienst, omringd door collega’s. Vaak twijfelend aan mijn talent en sterk verlangend naar begrip en bevestiging, nog altijd niet volwassen en bang om het te worden, kon ik niet kiezen.

 

12-03-2013 om 10:17 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
10-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ziek
Lieve lezers,
helaas ben ik ziek: longontsteking en astmatische bronchitis....
zo gauw ik me minder ziek voel, ben ik er weer!
hopelijk krijgt niemand van jullie zoiets....
een warme groet,
Elisabeth

10-03-2013 om 09:44 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
09-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pinksterbeweging

Pinksterbeweging
Onlangs zag ik op de tv een documentaire over de wereldwijde Pinkstergemeente, uitgezonden door de Nederlandse VPRO. Met stijgende verbazing heb ik er het hele uur naar zitten kijken. Gigantische congresgebouwen over de hele wereld, gevuld met overwegend jonge mensen die zich laten inspireren door voorgangers in coachingtaal, managementformules en economische succesverhalen, allemaal te verwerven met De Bijbel Als Gebruiksaanwijzing. Een of andere zeer kiene, uitgeslapen, geslepen geest blijkt een beweging in gang gezet te hebben die de succesformule van de eeuw lijkt. Onder andere ook vanwege de ultramoderne communicatiemiddelen die erbij worden toegepast en de glossy uitstraling van de voorgangers en hun secondanten.

Een heel uur lang heb ik me er gefascineerd over zitten verbazen dat zoveel overwegend jonge mensen zich zo laten opzwepen en - vergeef me mijn misschien wat te snel ingegeven oordeel - beetnemen door die beweging, die uiteindelijk in mijn beleving net zo'n zakkenvullersorganisatie lijkt te zijn als de Jehova's Getuigen, de Avatars en de Indiase goeroes uit de jaren zeventig, om maar een paar voorbeelden te noemen.


Alle beminde gelovigen, want ja, het gaat hier wel om Met De Hand Op de Bijbel en God Als je Metgezel, krijgen handreikingen van goed opgeleide managers, hoge omes uit het bedrijfsleven hoe ze er alles aan kunnen doen om via populaire bijbelse formules hun carrière zo succesvol mogelijk te laten verlopen. Vervolgens wordt wel van hen verwacht op basis van vrijwilligheid(!) tien procent van het eigen inkomen af staan aan de beweging. Bij elke bijeenkomst wordt niet, zoals in de Rooms katholieke kerk met de schaal, maar met grote plastic boodschappentassen rondgegaan onder de gelovigen en van rijk tot arm deponeert ook daar nog een goeie duit in het zakje. Tel uit je winst.


Aan het eind van dit succesverhaal vertelde de antropoloog, die intern onderzoek heeft gedaan naar deze sterk groeiende beweging, dat hij tot zijn teleurstelling helaas heeft moeten vaststellen dat de armen binnen de beweging er niet beter van worden, de rijken echter wel rijker. En jawel, zoals het al vaker gezien is, de uitvinder, of liever de gangmaker van deze beweging heeft zich, omringd door een heel leger aan beveiligers, verschanst achter zijn getralied domein, zo groot als twee provincies in een gigantisch paleis.


Wat mij opviel in deze tv uitzending waren de (in Nederland) overwegend hoger opgeleide en in hun carrière redelijk succesvolle jonge mensen en mensen van middelbare leeftijd die vol vuur spraken over hun (nieuw ontdekte, spirituele) manier van bouwen aan een carrière, met de Bijbel als gezel, en (indirect?) de hoop zich te verrijken. Want dat was de ‘spirituele’ boodschap door de hele uitzending heen: men hoeft niet in armoede te leven als men de Bijbelse strategie der Pinksterbeweging volgt. Geen wonder dus dat deze beweging leden aantrekt als zoetigheid de wespen.


Ik vraag me af waarom zoveel relatief jonge en goed opgeleide mensen in dergelijke groeperingen hun heil zoeken. Ik ben maar een gewoon mens, tamelijk nuchter en niet gauw te strikken voor dergelijke bewegingen die altijd mooi weer beloven en een God voorspiegelen die al jouw (materiële) wensen kan vervullen. Maar als ik nu naar mezelf kijk als van huis uit rechtgeaard gelovig mens, dan moet ik erkennen dat ik soms stikjaloers kan zijn op zulke massa’s mensen die zich onder invloed van de charismatische, spirituele geloofsverkondigers laten meeslepen en hand in hand met God ineens overal in geloven en succesverhalen in zien. Zij hebben immers ineens veel meer perspectief en houvast! Vragen stellen hoeft niet meer, zekerheid is geboden!


Misschien heeft het succes van deze bewegingen te maken met de behoefte van de moderne mens aan enig houvast, aan meer persoonlijke liefde, aan een toekomstverwachting vol hoop. Ongeveer zoals het vroeger was, toen grenzen nog duidelijk afgebakend waren, de christelijke kerken nog straf en beloning kenden en een heel stramien aan geboden en verboden herbergde. Dat zijn we wel ontgroeid, maar wat is ervoor in de plaats gekomen…. Jarenlang zijn we voornamelijk gefocust geweest op kennisontwikkeling, economisch gewin, stijging van het welvaartspeil. In de technologie, de biologische en medische wetenschappen zijn de ontwikkelingen razendsnel gegaan – het leven is (ogenschijnlijk) maakbaar gemaakt, heel veel van onze basale angsten (voor ziekte, armoede, oorlog en honger) lijken weggenomen. Maar tegelijk met deze opwaartse gang van de welvaart is wel een neerwaartse spiraal voor religie ingezet. De huidige generaties groeien nagenoeg zonder religie op, voor hen is religie folklore.


Toch is het mensen eigen (door de eeuwen heen is dat gebleken) om te blijven zoeken naar inhoud, zingeving aan hun leven, iets als een richtsnoer, een ideaal. Uiteindelijk wil geen mens dat het leven enkel bestaat uit hard werken en zoveel mogelijk geld verdienen. Als (relatief jonge) mensen op middelbare leeftijd in stabieler vaarwater terechtkomen, gaan ze op zoek naar andere bronnen van inspiratie en daar spelen allerlei goeroes, coaches en deze voorgangers heel handig en geraffineerd op in. Daar zit een heel team van onderzoekers en psychologen achter die precies de juiste taal ontwikkelen om massa’s mensen te bereiken en te motiveren. 

Naar mijn idee zijn het opkomende en weer neergaande bewegingen die het een aantal jaren goed doen en net zo vanzelf weer verdwijnen of reduceren tot kleine kernen voor de volhouders.

Als mensen zich hier gelukkig bij voelen is er niks aan de hand. Maar het viel me wel op dat ik nergens iets hoorde over bijstand aan zieke en lijdende mensen, over armoedebestrijding, over naastenliefde zoals die door Christus gepredikt is. Maar... misschien zijn de makers van de documentaire wel net zo geraffineerd als het brein achter deze Pinksterbeweging en hebben ze me stiekem toch een loer gedraaid….

 

En dan nu:

CENTJES VERDIENEN 

Administratieve arbeid

 

Jan Gregoor en Kees Bol en mijn collega’s op het kantoor bij Jansen-De Wit speelden in die vijf jaar uiteraard ook een grote rol in mijn persoonlijk leven. Op de zondagen na bracht ik al mijn daguren door met mijn collega’s op kantoor en de avonden met mijn docenten en medestudenten op de academie. Ik leidde als het ware een dubbelleven: overdag werkzaam in een moderne kousen- en sokkenfabriek op een keurig kantoor, mijn werkzaamheden als ponstypiste en ‘ponslerares’ uitvoerend zoals van me verwacht werd; en in de avonduren al mijn energie uitlevend op de avondacademie, in grote klaslokalen, in oude gebouwen die al tamelijk onderkomen waren, maar nog net goed genoeg om er kunststudenten in onder te brengen. Die vervallen gebouwen hadden iets nostalgisch, ik voelde me er prettig, was me in die omgeving helemaal op mijn plek gaan voelen.


Jan Gregoor en Kees Bol en mijn collega’s op het kantoor bij Jansen-De Wit speelden in die vijf jaar uiteraard ook een grote rol in mijn persoonlijk leven. Op de zondagen na bracht ik al mijn daguren door met mijn collega’s op kantoor en de avonden met mijn docenten en medestudenten op de academie. Ik leidde als het ware een dubbelleven: overdag werkzaam in een moderne kousen- en sokkenfabriek op een keurig kantoor, mijn werkzaamheden als ponstypiste en ‘ponslerares’ uitvoerend zoals van me verwacht werd; en in de avonduren al mijn energie uitlevend op de avondacademie, in grote klaslokalen, in oude gebouwen die al tamelijk onderkomen waren, maar nog net goed genoeg om er kunststudenten in onder te brengen.
Die vervallen gebouwen hadden iets nostalgisch, ik voelde me er prettig, was me in die omgeving helemaal op mijn plek gaan voelen.


Maar ook op kantoor voelde ik me langzamerhand min of meer thuis. De enige manier om dat te bereiken, had ik ontdekt, was me volledig in te zetten voor mijn werk, zoals ik dat deed op de kunstacademie. Misschien kon ik het daarom goed vinden met de andere meisjes, ook al waren de verschillen in interesses behoorlijk groot.  
In die tijd waren we als kantoormeisjes in de leeftijd die nu puberteit heet, maar toen nog met de twijfelachtige term bakvissen werd aangeduid, wat ik in die tijd een vreselijke benaming vond. We waren redelijk gezagsgetrouw, maar ook een beetje recalcitrant, nog speels en altijd wel in voor malle streken, die we ook wel eens hebben uitgehaald. Zo heb ik ooit in mijn domme onnadenkendheid en uit gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel (maar wel tot grote hilariteit van mijn collegaatjes) een ponsmachine vernield door in een ponskaart 99 gaatjes te stansen en te kijken wat er dan zou gebeuren, me niet realiserend wat hiervan de gevolgen zouden zijn.


Een ponsmachine was, grof gezegd, het midden tussen een oude typemachine en een moderne computer. Zo’n machine stond op ijzeren poten en het toetsenbord zat ongeveer ter hoogte van een bureaublad. Linksvoor was een reservoir op de ponsmachine gemonteerd, waarin de ponskaarten lagen die door de machine gestuurd moesten worden. Elke ponskaart diende getypt te worden, het toetsenbord bevatte alleen cijfers, de letters konden we maken door (soms ingewikkelde) cijfercombinaties in te toetsen. Na wat experimenteren had ik uitgevonden hoe ik door middel van die combinatietoetsen 99 gaatjes tegelijk kon laten stansen in zo’n kaart. Dat lukte inderdaad, de kaart verdween netjes in zijn geheel in de machine, maar kwam er niet meer uit vandaan, de loodzware ponsmachine was helemaal vastgelopen en begon ter plekke te dansen, wat natuurlijk een bizar en angstaanjagend gezicht was. Door heel snel de stekker uit het stopcontact te trekken, redde ik mezelf van ontslag op staande voet, maar er moest wel een peperdure monteur aan te pas komen om de machine te herstellen. De heel zeker hoge kosten van dit bakvissenexperiment zijn me nooit in rekening gebracht en de reprimande was onverdiend mild.


Mijn oudste broer en een paar van mijn zussen werkten ook bij Jansen-De Wit. En dat terwijl vader, trots als hij was op zijn eigen hoge functie binnen het bedrijf Kamp
oda, vaak gezegd had: “Er gaat hier niemand van ons ooit bij De Sok werken!” zoals Jansen-De Wit in die tijd nog genoemd werd, omdat er voornamelijk nylonkousen voor dames en herensokken gemaakt werden. Na zijn overlijden werd het echter allemaal anders in Huize Lindendijk en golden er andere, aan de nieuwe situatie aangepaste opvattingen. Het inkomen voor zo’n groot gezin als het onze kon wel wat aanvulling gebruiken. Het was gedaan met studeren overdag en het kritisch kijken naar andermans werkomgeving. De oudere kinderen in het gezin bleven of gingen buitenshuis werken en Jansen-De Wit bleek nu plots een prima werkgever te zijn. De jongeren maakten hun scholen af en gingen daarna uit werken en er werden zo nodig avondcursussen gevolgd.


Thuis zwaaide moeder met milde hand de scepter, hierin bijgestaan, zoals gezegd, door haar oudste dochters. Onze oudste zus had de opleiding voor kleuterleidster gevolgd, zij was hoofd van een kleuterschooltje in Sint-Oedenrode. De tweede oudste zus stond moeder bij in de huishouding en nam een groot deel van de zorgtaken van moeder over. Wij ervoeren die situatie als volkomen normaal. Er heerste orde en netheid in Huize Lindendijk 473, ieder van ons had hierin haar eigen taak. Alleen de zussen, wel te verstaan, de broers deden helemaal niets in het huishouden, ook dat was in die tijd heel normaal. Moeder hield van rust, reinheid en regelmaat, daar zag ze op toe en we voeren er allemaal wel bij. We leerden er een heleboel van, al was het maar om met veel mensen samen in één huis te wonen en rekening te houden met elkaar.


Moeders degelijke opvattingen over het reilen en zeilen in het huishouden stonden haaks op wat ik later in Maastricht onder mijn collega-kunstacademiestudenten te zien kreeg. Daar was wanorde regel, orde burgerlijk dus verfoeilijk, een verschijnsel dat mij van meet af aan tegenstond. Ik heb nooit de ambitie gevoeld om als een bohemienachtige artistiekeling te leven. Later bleek die door veel kunststudenten verfoeide burgerlijkheid in mijn eigen gezin en bij mijn werk als kunstenares een boel praktische voordelen te hebben. Moeders tamelijk strikte leefregels in huis helpen me tot op de dag van vandaag om in mijn eigen huis dagelijks de orde te handhaven, mijn voor stemmingen zeer ontvankelijke geest onder controle te houden en is bovendien van grote betekenis voor mijn behoefte aan schoonheid en esthetiek.

Jan Gregoor en Kees Bol

 

09-03-2013 om 11:05 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
08-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gezondheid

Gezondheid
Voor wie zich kerngezond mag noemen: prijs je gezondheid! Dat besef je pas als daar iets aan gaat mankeren. Alles kunnen doen, gewoon naar de wc gaan, normaal eten, nergens rekening mee hoeven houden, leven alsof je het eeuwige leven hebt – voor elke chronisch zieke is dat een sprookje. Ik ben gezegend met een scala aan mankementen. Op een rijtje: het syndroom van Ehlers-Danlos, de ziekte van Crohn, poliartrose en osteoporose. Vrij vertaald: slappe bindweefsels (gewrichtskapsels en inwendige organen, voor zover ik die nog heb); de poepieziekte (chronische ontstekingen in het spijsverteringskanaal, voor zover dat er bij mij nog zit); een vorm van reuma; en botontkalking. Resultaat na veel ziekenhuisopnames en operaties: ileostoma, dat is een stoma op de dunne darm voor het lozen van mijn ontlasting (baarmoeder plus eierstokken, dikke darm, stukje dunne darm en galblaas zijn verwijderd); urostoma, dat is een stoma voor het lozen van mijn urine; nieuwe gewrichtjes in de rechterhand; gedeeltelijk bijvoeding met Nutridrink flesjes.

Ik ben dus wat men noemt een chronisch zieke, ook al voel ik me gelukkig met name de laatste tijd niet meer ziek en beschouw ik mezelf beslist niet als patiënt. Maar toch, net een halfuurtje geleden kwam ik thuis van het zoveelste ritje Nijmegen voor een polibezoekje aan het UMCN Sint Radboudziekenhuis en daar komen alleen maar patiënten. Het Radboud is een academisch ziekenhuis, waar mensen terechtkomen met zulke moeilijke, complexe aandoeningen als de mijne. Niet zelden gaat het bij chronische ziekte om een reeks van medische problemen, soms zelfs combinaties van ziektes, ziektes die elkaar uitlokken. In zo'n academisch ziekenhuis buigen zich meerdere deskundigen over dit soort problematiek en plegen frequent overleg. Het grote voordeel van zo'n kennisinstituut is ook dat er standaard onderzoek plaatsvindt en nieuwe ontwikkelingen sneller worden toegepast. Al zijn academische ziekenhuizen langzamerhand enorme, logge gezondheidsfabrieken geworden, het zijn wel de plekken waar de meeste medische kennis bijeen zit en ontwikkeld wordt.

Toch wordt geen mens er graag heen gestuurd, zelfs niet al gebeurt het als de artsen in de eigen regio uitgedokterd zijn en met de handen in het haar verzuchten: "Ga het maar eens hogerop zoeken". Zo is het mij vergaan; al zeker vijfendertig jaar geleden zette ik mijn eerste schreden in het academische bolwerk. Sindsdien kom ik er met de regelmaat van de klok en heeft het aantal specialisten op mijn polilijstje zich gestaag uitgebreid – met mijn polikaarten kan ik kwartetten. Wat mij is overkomen, heb ik al dikwijls bij andere zieke mensen ook zien gebeuren, de ene ziekte lokt de andere uit, het ene mankement veroorzaakt het andere, en gelukkig is er in zo'n gigantische gezondheidsfabriek voor elk mankement wel een specialist in de aanbieding.

Behept met chronische mankementen weet ik dat een leven zónder dokters en ziekenhuizen niet alleen voor mij, maar voor ook nog heel veel andere mensen een utopie is. Toch hoop ik er nog regelmatig op nu eindelijk eens, al is het maar voor één half jaartje, niets met dokters, ziekenhuizen, apotheek en/of medische firma's te maken te hebben...  Ik weet het, dat ga ik niet meer meemaken, maar alleen al de gedachte eraan voelt als een heuse vakantie!

De meeste mensen hebben er geen idee van hoe vaak ik, en met mij veel chronisch zieken, te maken hebben met ziekenhuizen en artsen, apotheek en andere zorginstellingen. Om mijn eigen boeltje onder controle te houden, heb ik al mijn medische gegevens in de computer gezet. Als ik naar een dokter ga, hoef ik de meest recente medicijnlijst maar uit te printen. Idem dito wat betreft de apotheek en medische firma's, alle bestellijsten staan erin.

Voor wie het wil weten:
Minstens elke 8 weken moet ik nieuw stomamateriaal bestellen bij CombiCare (giga dozen met spullen); elke 6 weken nieuwe voeding bij Sorgente (loodzware dozen vol flesjes); wisselend, maar wel regelmatig medicijnaanvulling bij Mediq-apotheek (plastic draagtasjes vol); veelvuldige ritjes per taxi van Vlierden naar Nijmegen voor de regelmatige controles bij de diverse specialisten. Er is minstens elke week wel een paar uur nodig om de boel te organiseren – lijstjes controleren, bellen en mailen om een en ander te regelen met artsen, apotheek en medische firma’s en als alles thuisgebracht wordt alle medische artikelen herbergen in huis. En dan heb ik het nog niet over alle extra tijd die de dagelijkse verzorging van mijn geschonden lijf me kost.

Op zich is dit allemaal niet erg, mijn leven is er zo langzamerhand helemaal op ingericht en ik ben eraan gewend geraakt. Bovendien mogen we allemaal heel blij zijn dat we hier de medische middelen nog hebben om mensen zoals ik hopelijk nog jarenlang een kwalitatief goed en mooi leven te bezorgen. Maar als ik op een rijtje zet hoeveel handelingen per dag in het teken staan van mijn geschonden lijf, dan zijn dat heel wat minuten. Kortom: of ik wil of niet, mijn leven is toch getekend door mijn ziek zijn. Niet dat me dit belemmert in mijn ambities en activiteiten, juist in tegendeel, gelukkig. Dankzij mijn nogal dynamische natuur, de digitale snelweg en mijn aanleg om van heel veel te genieten, benut ik alle ‘vrije’ ogenblikken optimaal, haal alles eruit wat erin zit en ben dus ondernemend genoeg.

Maar toch… wie zou het niet willen… heel soms éven terug naar dat gezonde lijf van God weet hoeveel jaren geleden inmiddels…. Even terug, bevrijd van alle verantwoordelijkheid voor een lijf dat zoveel zorg vraagt, zonder plakken, zakjes, slangen en flesjes.... Leven als een doodgewoon gezond mens.


En dan nu:

Soms leidden die portretsessies wel tot vreemde, voor mij hoogst onaangename gebeurtenissen. Op een avond begon een wat oudere medestudent (vader van een paar jonge kinderen) die voor ons geposeerd had, me – na mijn tekening van zijn gelaat van het nodige, nogal aanmatigende commentaar te hebben voorzien – het hof te maken en op vrijpostige manier lichamelijke toenadering te zoeken. Ik schrok; ik was hier totaal niet op bedacht, wist me geen raad en voelde me ineens angstig en doodongelukkig. Zijn gedrag veroorzaakte wat me nog altijd overkwam bij vormen van seksuele toenadering, aanraking of hofmakerij, ik voelde me letterlijk verstijven.

Dit incident, net buiten het leslokaal, in het vale lamplicht, gaf me een bijzonder onprettig en misselijk makend gevoel. Het gedrag van deze man bezoedelde mijn plezier in het portrettekenen en zadelde me bovendien opnieuw op met een knagend schuld- en schaamtegevoel. Tegen de docenten (voor wie ik me eveneens schaamde) durfde ik er niets over te zeggen. Zij zouden zeker meteen maatregelen getroffen hebben, waardoor via het geruchtencircuit ongetwijfeld de meeste studenten al heel snel zouden horen waarover ik me beklaagd had. Diep in mijn hart voelde ik wel aan dat geen enkele hulp van buitenaf me van mijn frustratie kon verlossen en ik de oorzaak van de moeilijkheden die ik in dit opzicht ondervond vooral in mezelf moest zoeken. Het werd hoog tijd te achterhalen waarom ik zo krampachtig reageerde op pogingen tot toenadering door mannen en verkrampte bij elke seksueel getinte aanraking, terwijl ik zo hunkerde naar liefde. Verkramping, schaamte en schuldgevoel leken zich in me vastklonken te hebben, doken onmiddellijk op in zulke situaties, vergrootten het incident uit tot onwerkelijke proporties en belemmerden me in mijn groei naar volwassenheid.

Na dit voorval schaamde ik me nog veel erger, nu voor mijn onvermogen om als een normale jonge vrouw op zulke avances te reageren. Het probleem was dat ik intuïtief wel aanvoelde dat binnenin me alles wat met seksualiteit te maken had niet helemaal spoorde, maar nog steeds niet begreep wat seksualiteit eigenlijk inhield, laat staan dat ik in staat was uit te vinden hoe ik mijn gefrustreerd gedrag moest doorbreken. Omdat ik maar geen grip kreeg op de oorzaak die aan mijn geremd gedrag ten grondslag lag, die nog lang niet doorzag, kon ik de wirwar aan emoties niet benoemen en was er bij elke aanraking door het mannelijk geslacht vooral een sterk gevoel van bedreiging en bijna instinctmatige onwilligheid, in geen enkele verhouding tot de werkelijkheid van die aanrakingen en mijn eigen diepste gevoelens. Voor de buitenwereld probeerde ik mijn complexe mengeling van gevoelens en mijn verwarring angstvallig verborgen te houden, dus bleef ik gewoon naar de tekenklas komen en portrettekenen, me gedragen alsof er niets was voorgevallen en heeft niemand  hiervan ook ooit iets aan me gemerkt. Angstvallig meed ik voortaan elk contact met deze man. Tot mijn ongenoegen hij niet met mij.

Een andere student werd verliefd op me en stuurde me cadeautjes, maar ik was nog helemaal niet klaar voor dergelijke signalen van ontluikende liefde. Dit soort toenaderingspogingen, zo heel gewoon voor mijn leeftijd, bracht me volkomen uit balans. Zowel op kantoor als op de academie zag ik jonge mensen van mijn leeftijd hier heel ontspannen mee omgaan. Ze beantwoordden onschuldige seksuele toenaderingen, in de vorm van lichte strelingen, speelse kussen of een goedmoedige klap op de billen, en kleine attenties in de vorm van geschenken, vrij luchtig. Ze werden zelf verliefd en zochten van hun kant zonder ook maar énige gêne toenadering tot de andere sekse, en in stilte benijdde ik dat. Stiekem had ik er verdriet om omdat ik nog altijd niet bij machte was mezelf te veranderen en die geremdheid van me af te werpen. Wat had ik nog een lange weg te gaan….

08-03-2013 om 13:29 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
07-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Emancipatie

7 maart 2013

Emancipatie

Wij, moderne westerse vrouwen mogen onszelf als redelijk geëmancipeerd beschouwen. Heel anders in elk geval dan bijvoorbeeld in veel Aziatische en Afrikaanse landen, waar vrouwen nog systematisch worden verkracht en misbruikt, om nog maar niet te spreken van hun maatschappelijke positie. In vergelijking met deze contreien leven wij als vrouwen hier in het aards paradijs.

Maar toch, er gebeuren als het om de gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen gaat nog steeds dingen die mij als vrouw de haren ten berge doen rijzen. Dan vraag ik me af hoe het in deze tijd, waarin we het Baas in eigen buik tijdperk allang achter de rug hebben, nog kan bestaan dat vrouwen door sommige bedrijven minder betaald krijgen dan mannen op dezelfde posities. Zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan, maar… laat ik het bij mezelf houden.

Als vrouw denk ik volledig tot mijn recht te komen, ondervind zelden of nooit discriminerende handelingen en voel me volkomen vrij in gaan en staan, doen en laten. Misschien ervaar ik dit zo omdat het me al heel jong geleerd is, aangezien ik als het ware opgegroeid ben in een soort matriarchaat, waar de vrouwen de dienst uitmaakten en de mannen óf afwezig waren óf zich niet met de opvoeding bemoeiden.

Mijn vader stierf jong aan kanker, ik heb hem nauwelijks gekend, en mijn moeder stond er toen met haar dertien opgroeiende kinderen alleen voor. Omdat moeder tijdens zijn langdurige ziekte veel bij vader in het ziekenhuis verbleef, hadden de oudere zussen haar veel van de huishoudelijke en opvoedkundige taken uit handen genomen. Wij, de jongsten in het grote gezin, hadden zodoende niet alleen moeder te gehoorzamen, maar ook de oudere zussen. Hierdoor kreeg ik een heel ander beeld voorgeschoteld van vrouw zijn dan in die tijd nog gangbaar was in de maatschappij.

In ons gezin speelde zich dit alles af in een periode waarin het reclamespotje ‘Wie is toch die man die zondags het vlees snijdt’ heel treffend weergeeft hoe de situatie in de meeste huishoudens destijds was: de vader, de man in het gezin, was de kostwinner, dus de belangrijkste persoon in het gezin, en had recht op het beste van de maaltijd (of wat men daar toen nog onder verstond). Bij ons was het hoofd van het gezin weggevallen, de oudste kinderen namen die rol samen met moeder over. De broers waren mannen, dus gevrijwaard van huishoudelijke en opvoedkundige taken. Mannen en vrouwen hadden heel duidelijk hun eigen afgebakende posities in de maatschappij en dus ook in het gezin.

Pas in mijn generatie kwam hier verandering in. Dat veranderingsproces is nog steeds aan de gang. Helaas wordt de vrouw nog lang niet overal beschouwd als gelijkwaardig aan de man. Eerlijk gezegd kan ik maar niet begrijpen op grond waarvan mannen zich verheven zouden mogen voelen boven de vrouw en al helemáál niet als het om de kwalificatie ‘het sterke en het zwakke geslacht’ gaat, waarbij de vrouw die van het zwakke toebedeeld krijgt. Okay, biologisch zijn we anders geschapen dan de man, maar dat geeft geen enkele man het recht om zich vanwege zijn geslachtelijke geaardheid superieur te voelen aan de vrouw.

Wat bijvoorbeeld hiervan te denken: in de natuur is alles gericht op de voortplanting, het behoud van leven. Als het om de voortplanting van de mens gaat, hoeft de man niet veel meer te doen dan zijn zaad te lozen in de schoot van de vrouw, daarna komt hij er niet meer aan te pas. Daarentegen maakt de vrouw als jong meisje al een heel proces door om haar schoot ontvankelijk te maken voor het zaad van de man. Ze is welgeteld ongeveer dertig jaar van haar volwassen leven vruchtbaar. Iedere maand sterft het baarmoederslijmvlies af en heeft de vrouw haar menstruatie. Elke maand, van ongeveer haar dertiende tot en met (als ze pech heeft) haar vijfenvijftigste. Als ze bevrucht is door de man, is ze daar een klein jaartje van bevrijd, maar draagt ze wel negen maanden haar kind bij zich en wacht haar tijdens de geboorte de zware taak om haar kind door het nauwe geboortekanaal te persen. Het is dus de vrouw die voor de voortplanting alle ongemakken en pijnen heeft te doorstaan. Over het sterke geslacht gesproken, mannen!

Misschien hadden de vrouwen die destijds de barricaden opgingen het over heel andere zaken, maar of het nu om Baas in eigen buik gaat of om allerlei andere ongelijkheden in de maatschappij op basis van de verschillen tussen man en vrouw, ze hebben hoe dan ook een heel belangrijke bijdrage geleverd aan de collectieve bewustwording bij zowel vrouwen als mannen. Persoonlijk vind ik het van belang dat dat vrouwen en mannen in alle opzichten dezelfde rechten hebben, maar dat ook de verschillen tussen mannen en vrouwen erkend worden, niet in negatieve zin en op basis van krachtmeting, maar op grond van de natuurlijke geaardheid van vrouwen en mannen.

Ik ben niet het emancipatietype dat alle verschillen tussen mannen en vrouwen wil elimineren, juist liever niet, want die verschillen zijn boeiend en kunnen elkaar positief beïnvloeden, stimuleren en sterken. Maar ik heb wel schoon genoeg van iedereen die vrouwen als minderwaardig aan de man beschouwen en dit illustreren in opmerkingen als ‘zie je wel? ’t Was weer eens ‘n vrouw!’ en erger.

Hoezo… vrouwen gelijkwaardig aan de man….

 

En dan nu:

Kees was extravert, Jan Gregoor daarentegen een ingetogen, zeer bedachtzaam mens. Hij straalde rust uit, bij hem voelde ik me als een kind bij zijn vader. Hij heeft toen al heel goed begrepen welke kant ik als schilderes uiteindelijk zou opgaan. Hij liet me kennismaken met Paula Moderssohn-Becker (1876-1907), omdat hij van mening was dat ik in mijn karakter, mijn manier van doen en werken wel wat op haar leek. Gestimuleerd door hem schreef ik een scriptie over deze zo tragisch in haar kraambed plotseling overleden, jonge Duitse kunstenares. Toen verraste het me dat hij overeenkomsten zag tussen ons, blijkbaar was ik nog niet zover dat ik dit zelf kon waarnemen, al spraken haar leven en werk me wel bijzonder aan. Later ben ik Gregoors helder inzicht in de richting die mijn manier van schilderen zou uitgaan veel meer gaan waarderen en heb me er zeer gevleid door gevoeld. Beide docenten voelden me ieder vanuit hun eigen perspectief
heel goed aan en hadden blijkbaar heel goed door dat ik behoorlijk wat positieve stimulans nodig had.

Ook al studeerde ik aan de avondacademie, we werden niet gespeend van scriptieopdrachten en andere taken. We werden geacht even serieus naar een afstudeerperiode toe te werken als de studenten op de dagopleiding. Alleen de avondacademie kende een opleiding vrij tekenen en schilderen, overdag kon men wel de textiele richting kiezen, maar niet afstuderen als vrij kunstenaar. Wat was ik blij dat de heren directeuren van Jansen-De Wit me hadden toegestaan deze vrije studierichting te volgen, ook al zou ik hiermee nooit meer productief zijn voor de firma. Grootmoedig als ze zich toonden, is het bedrijf gewoon voor me blijven betalen, met behoud van mijn salaris, de jaarlijkse salarisverhoging plus gratificatie rond de jaarwisseling. Hiervoor blijf ik de firma in de hoedanigheid van de heren Wim en Matthieu Jansen eeuwig dankbaar.

Als we de opdracht kregen om portret te tekenen, zaten behalve oude mannen uit het Labrehuis (opvanghuis in Eindhoven voor randfiguren), soms ook medestudenten model. Al heel jong ontwikkelde ik grote belangstelling voor de medemens, wat voor karakter hij had, hoe het zich had gevormd. Ik was nieuwsgierig naar hoe hij in het leven stond en waarom, wat voor denkbeelden hij erop nahield, hoe hij zich voelde en waar zijn belangstelling naar uitging. Ook vond ik het interessant te weten uit wat voor familie hij afkomstig was en in hoeverre zowel erfelijke invloeden als invloeden van buitenaf een rol speelden in zijn doen en laten en in de vorming van zijn karakter.

STUDEREN OP KARAKTERS

mensen portretteren 

 Door mensen te portretteren leerde ik niet alleen veel op het gebied van de tekenkunst, maar ook om heel aandachtig naar iemand te kijken. Door zijn gelaatstrekken met geconcentreerde aandacht in me op te nemen probeerde ik het karakter van de persoon die voor me zat te pijlen. Terwijl ik tekende, trachtte ik diep door te dringen in zijn innerlijk wezen, zijn emotionele binnenkant. Hierin werden we gestimuleerd door de opvatting van beide docenten dat aandacht voor het karikaturale in de mens ons enorm kan helpen om zijn karakter in een tekening raak te typeren. Dit vroeg om het geconcentreerd aandachtig aankijken van degene die we tekenden, zonder hem te compromitteren. Daar moesten we wel enige schroom voor overwinnen. En ondertussen mochten we niet vergeten ‘groot te denken’, zoals ons herhaaldelijk werd gezegd, wat inhield dat de monumentale opbouw en zuiverheid van lijn en kleur in tekening of schilderij niet opgeofferd mochten worden aan het karakteristieke.

Het waren fascinerende uren vol wijze raadgevingen, corrigerende handelingen en prikkelende vertellingen, die voor mijn latere manier van portretschilderen van heel grote betekenis bleken en mijn verdere ontwikkeling als portretschilderes tot grote steun zijn geweest. Dankzij deze adviezen, verstrekt vanuit hun eigen ervaringen als kunstenaar, ontwikkelde ik enige teken- en schildervaardigheid en wist de moed te verzamelen om puur vanuit mijn gevoel mijn persoonlijke kijk op degene die voor me zat vast te leggen in zo’n tekening of schilderij. Naar mijn idee was dit het meest waardevolle dat er te leren viel voor een toekomstig (portret-)kunstenaar, in elk geval voor mij. Ik heb het veelvuldig toegepast in mijn latere werk.

07-03-2013 om 10:55 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
06-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrouwen in de kerk

Vrouwen in de kerk

Tot mijn stomme verbazing en woede (op de man die onderstaande uitspraken heeft gedaan) kreeg ik van een goede vriendin, zeer betrokken bij de moderne christelijke kerk, dit stukje toegestuurd:

"Volgens Giertych (Wojciech Giertych, pauselijk theoloog en beoordelaar pauselijke toespraken) is het essentieel dat God niet alleen mens, maar een mannelijk mens is geworden. Daarom kan een priester, die als beeld van Christus fungeert, alleen een man zijn.

Vervolgens reflecteert hij op het verschil tussen de geslachten. Hij zegt bijvoorbeeld dat mannen beter geschikt zijn voor de priesterlijke taak van overdracht van de geloofsleer, omdat ze eerder in filosofische termen over God denken (!). Priesters houden op een mannelijke manier van de kerk, omdat ze zorg hebben voor de structuur ervan, voor de gebouwen en of het dak niet lekt (overdrachtelijk bedoeld?).

Vrouwen zijn beter in staat om Gods nabijheid waar te nemen en een relatie met God aan te gaan. ‘Vrouwen hebben een speciale toegang tot het hart van Jezus’, zegt Giertych. En dat komt natuurlijk ook weer omdat Jezus een man is. ‘Vrouwen hebben het priesterschap helemaal niet nodig’."

einde citaat

Hiervan rijzen me de haren ten berge. Als de uitspraken die deze hoogwaardigheidsbekleder hier doet, refereren aan hoe de R.-k. kerk als instituut denkt over de vrouw in de kerk, dan is dit wel heel, heel bedroevend, om niet te zeggen liefdeloos, schandalig en hopeloos ouderwets.


Ik ben slechts een zeer bescheiden, wat wet en dogma betreft zeer onwetende en zeer in gebreke blijvend lid van de Rooms katholieke kerk, maar als lezer van onder andere het Nieuwe Testament is het me wel opgevallen dat het juist de vrouwen waren die Jezus omringden bij de belangrijkste gebeurtenissen in zijn leven. Dit kan niet zomaar toevallig zijn en met mijn huisvrouwenverstand ken ik hier een speciale betekenis aan toe, dogmatisch goedgekeurd of niet. Vrouwen verdienen het om heel belangrijke en vrouw-eigen taken te vervullen in de kerk, wat mij betreft ook als priester, bisschop, kardinaal of paus.


Ja, deze pauselijke theoloog heeft gelijk als hij zegt dat vrouwen beter in staat zijn om Gods nabijheid waar te nemen en een relatie met God aan te gaan; dat vrouwen een speciale toegang hebben tot het hart van Jezus. Inderdaad, vrouwen durven hun gevoelens eerder te laten blijken, hebben niet zelden meer invoelingsvermogen dan mannen en zijn er makkelijker toe te bewegen hun impulsen te volgen en dus open te staan voor de nuances in de Schrift, tussen de regels door te lezen (zoals Jezus Christus al deed) en directer te reageren. Maar het is wel een heel beklagenswaardig en zwak argument om daarom de vrouwen in de kerkelijke ambten maar buitenspel te zetten. Hij beseft niet welke kansen hij hiermee de kerk als geloofsgemeenschap van mensen ontneemt.


Ik zie van dichtbij van hoeveel betekenis de vrouw in de kerk is. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie is tot mijn vreugde aan vrouwen in de moderne christelijke kerk steeds meer ruimte gegeven. Ze zijn zelfs zover gekomen dat ze zich tot diaken konden laten wijden, een ambt dat in hiërarchische zin rechtstreeks onder het priesterschap valt. In alle gelederen tot aan het priesterschap zijn vrouwen dus al doorgedrongen in de parochies. Heel veel pastorale én bijkomende taken worden al jarenlang verricht door vrouwen. Zij zijn van positieve betekenis en hebben een weldadige invloed op zowel de christelijke ambtsbekleders als de geloofs- en parochiegemeenschappen. Ik ben ervan overtuigd dat, net als vrouwelijke dominees, ook vrouwelijke priesters voor de beminde gelovigen een extra dimensie geven aan samen kerk zijn. Ja, Eerwaarde Wojciech Giertych, juist om de verschillen in geaardheid tussen man en vrouw, niet in negatieve zin en dus belemmerend, maar in positieve zin en stimulerend, inspirerend, troostend en bemoedigend.


De huidige christelijke kerk, met name de Rooms-katholieke, is een bolwerk van mannen. Slechts enkele vrouwen hebben zich door de kerkelijke geschiedenis heen kunnen verheffen uit hun dienende en onderdanige posities en zo hun indrukwekkende sporen nagelaten (denk aan Hildegard von Bingen!). Voor Rome is het alsof de wereld van beminde gelovigen alleen uit mannen bestaat en alleen zij in staat zijn om leiding en structuur te geven aan het instituut. En dat terwijl men door de eeuwen heen de ervaring al heeft dat alle (religieuze) conflicten opgestart zijn door mannen en alle seksueel misbruik voornamelijk door mannen gepleegd wordt.


Al jarenlang doe ik verwoede pogingen om iets te vinden binnen de huidige kerk dat me bemoedigt, inspireert, naar zich toehaalt, aan zich bindt. Ik klamp me vast aan heel kleine hoopvolle gebeurtenissen, zoals onze kleine parochie in Vlierden, waar we nog een aimabel mens als pastoor hebben, die zich nergens en van niemand afkeert, maar alle ruimte openhoudt voor de moderne gelovige mens en zich gedraagt als de klassieke herder in het veld. Helaas worden zulke mensen, die een hele geloofsgemeenschap bijeenhouden, steeds zeldzamer, zeker als Rome de letter van de wet strikt blijft hanteren, niet meebeweegt in de ontwikkelingen, van emancipatie nog nooit gehoord heeft en er de oren voor blijft sluiten; sterker nog, juist zulke, mee-evoluerende en –denkende mensen weert.


Voorlopig hoeven we dus niet te rekenen op ontheffing van het celibaat voor aankomende priesters en religieuzen, laat staan op vrouwen als priester. In het Vaticaan zijn alle kardinalen met elkaar in conclaaf, allemaal alleen oude mannen die hun carrière binnen het instituut allang achter de rug hebben, braaf (voor zover wij hierop mogen vertrouwen) celibatair geleefd hebben en niets meer ambiëren. Zij hoeven de barricaden niet meer op, kunnen rusten in vrede en zijn derhalve waarschijnlijk weinig gemotiveerd om deze knuppel toch nog in het hoenderhok te gooien….

Heel, heel spijtig voor de vrouwen die zich geroepen voelen tot het priesterambt.


En dan nu:

Want wat viel er veel te leren van deze twee kunstenaars, die nog echte armoede en ontbering hadden gekend voor ze tot docent op de academie benoemd waren. Hun gedrevenheid, hun passie, die doorklonk in hun stem, zweepte ons op tot prestaties die ik later op de Jan van Eijck Academie nooit meer heb kunnen evenaren. Tijdens al mijn tien studiejaren aan de twee academies heb ik me nergens zo in mijn element gevoeld en zoveel geleerd als in die oude teken- en schilderlokalen in Eindhoven, waar we geënthousiasmeerd en geïnspireerd werden om ons in persoonlijke zin zo creatief mogelijk als beeldende kunstenaars te ontplooien.

Het was een heerlijke en leerzame tijd. Natuurlijk was het voor mij ook een groeiproces, als aankomend kunstenares én jonge vrouw, al gebeurde dat laatste nog steeds tegen mijn wil. Ik bleef me maar instinctief verweren tegen een leven als volwassene. Het moet welhaast zo zijn dat die stille, nog altijd voortdurend in me kloppende hunkering naar een vaderfiguur, die voor de buitenwereld mijn geheim was en bleef, tezamen met die aanranding (waarvoor ik me ook nog steeds schaamde), me in mijn seksuele ontwikkeling en groei naar volwassenheid ernstig heeft belemmerd. Alle avances van (jonge) mannen wees ik af, voor een meisje van mijn leeftijd was ik behoorlijk geremd, op het houterige, zeg maar gerust gefrustreerde af. Terwijl ik naar Sissi films keek, Conny Fröboess adoreerde en diep in mijn hart hevig bleef verlangen naar liefdevolle aanrakingen, gedroeg ik me alsof ik er helemaal niet van gediend was. Uit pure angst voor wat er kon gebeuren, het geheimzinnige onbekende, dat door die aanranding bezoedeld was.

Pas tijdens het prille begin van mijn relatie met Joep zou ik iets beginnen te begrijpen van hoe het precies toeging bij man en vrouw en wat voor rol de seksualiteit hierin was toebedeeld, met name voor de (moderne jonge) vrouw. Joep (met al zijn geduld in de ontwikkeling van onze relatie), de seksuele revolutie en de vrouwenemancipatie hebben me uiteindelijk bevrijd van mijn seksuele angst en me verzoend met het feit dat ik tegen alle verdrukking en onwil in toch een volwassen vrouw geworden was. Maar dat vroeg in die Eindhovense jaren nog heel veel tijd en vooral eindeloos veel tact van de kant van het mannelijk geslacht.

Natuurlijk was ik niet voortdurend bezig met dit lastige stukje van mijn bestaan. Er gebeurden praktisch gezien genoeg dingen die me afleiding gaven, mijn nieuwsgierigheid prikkelden en me boeiden. Hele dagen werken en ’s avonds studeren eisten meer dan voldoende concentratie en werkzaamheid van me. Op de academie zoog ik alles naar binnen wat ik maar aan informatie aangeboden kreeg en leerde er grenzeloos veel van. Vol aandacht luisterde ik naar Kees Bol als hij ons vertelde over zijn leven als armzalig kunstschilder. Hoe hij, met niet veel meer in zijn bezit als een opklapbare schildersezel, door de drassige velden sjokte om er schilderijen te gaan maken van het besneeuwde akkerland, in de hoop ze later voor een appel en een ei te verkopen.

Zulke verhalen zetten me aan het denken. Ik vroeg me af of dit mijn voorland was en of ik ooit wel zover zou willen gaan. Ondanks alle plezier waarmee ik in al die vijf jaren op de academie werkte, wist ik niet of hier mijn roeping lag. In feite was ik per toeval in de kunstrichting terechtgekomen. Natuurlijk had ik altijd al graag getekend en geschilderd, maar meer zoals een klein meisje dat doet, thuis aan de keukentafel met een beker hete chocolademelk binnen handbereik. Nooit had ik vanuit mezelf serieus nagedacht over een studie aan een kunstacademie, laat staan over een toekomst als beeldend kunstenares. Terwijl ik op die lange avonden in het door Philipslampen verlichte, oude lokaal met krakend houten vloer met plezier stond te tekenen, vroeg ik me wel eens af of ik dit nu mijn hele verdere leven wilde, en nooit kon ik er spontaan ‘ja’ op zeggen. Ik wist het gewoonweg niet, tekende en schilderde en liet me maar voortdrijven, zonder zelf enig initiatief te nemen om er achter te komen waar mijn passie nu écht in verscholen lag. Maar het waren ontegenzeglijk prachtige verhalen die Kees Bol vertelde en met humor doorspekte. Zijn van nature zo sterke gedrevenheid twinkelde erdoorheen als zonlicht in het bladerdak van populieren. Daarbij had hij een meeslepende manier van vertellen en wist zijn verhalen op zeer expressieve wijze te brengen, waardoor zijn armoedige bestaan een romantisch tintje kreeg dat me aantrok.

 

 

06-03-2013 om 20:24 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
05-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kwaliteit van leven

Kwaliteit van leven

Wanneer beschouwt iemand zijn leven als kwalitatief waardevol, vroeg ik me vanmorgen af, terwijl ik op commando van de diëtiste van het Radboudziekenhuis de inhoud van het eerste van de mij voorgeschreven twee flesjes Nutridrink per etmaal naar binnen liet glijden, en probeerde dit zo snel als maar kon te doen om er zo min mogelijk van te proeven. Elke ochtend en middag zijn dit de momenten waarop ik baal van mijn leven als chronisch zieke, en dat terwijl ik besef dat deze drankjes mijn conditie opkrikken en op pijl houden.

Waar leg ik nu het accent: op de smerigheid van de inhoud van die flesjes en de verplichting dat spul elke dag door mijn strot te moeten gieten? Of zeg ik tegen mezelf: kom op, Els! Twee keer tien seconden per dag en je bent er vanaf en je krijgt er nog een sterker lijf door ook! Ik kies voor het laatste. Kwaliteit van leven is natuurlijk heel breed en ieder mens verstaat er wellicht iets anders onder, maar die zit ‘m soms in de hele kleine dingen van alledag. Het is de kunst die te blijven zien, ook in situaties waarin het niet voor de hand ligt. Onder welke omstandigheden dan ook, de kwaliteit van mijn leven zal ik voornamelijk zélf in stand moeten zien te houden. De mensen in mijn omgeving en allerlei omstandigheden kunnen er wel invloed op uitoefenen, zowel positief als negatief, maar het is niet goed mezelf c.q. de kwaliteit van mijn leven totaal afhankelijk te maken van mensen en factoren van buitenaf.



Toch gebeurt dit heel gemakkelijk, zeker bij hypergevoelige mensen als ik. Ik geef toe dat er niet veel voor nodig is om me uit mijn evenwicht te brengen, wat als ik me erin laat gaan zeer negatief is voor de kwaliteit van mijn leven. Heel vroeger heeft een arts eens van me gezegd: ‘ze is een aantrekkelijke vrouw’, waarmee hij bedoelde te zeggen dat ik me de dingen erg aantrek. Dat klopt, alles wat bij me binnenkomt, komt ook echt bij me naar binnen, neem ik me ter harte, trek het me aan, probeer me erin te verplaatsen en ga daar zover in dat ik bijna kan voelen wat de ander voelt. Maar ik zou niet anders willen, mijn leven is er rijk en heel boeiend door, dus ervaar ik dit niet als een last, maar juist als een geschenk.

Kwaliteit van leven creëren en handhaven wil zeggen voortdurend keuzes maken die de balans positief doen doorbuigen. Neem nou mijn eigen gezondheidssituatie. Ik beschouw mezelf beslist niet als ziek en houd er momenteel ook een redelijk normaal leven op na. Toch zijn er allerlei kleine uitlopers van mijn ziekte die, als ik het zou toelaten, de kwaliteit van mijn leven behoorlijk negatief zouden kunnen beïnvloeden. Zo leef ik bijvoorbeeld met twee stoma’s, uitgangen voor op de buik die bestemd zijn voor het lozen van mijn fecaliën en urine. Twee grote plakken met zakken op een vaak geopereerde buik. Zo zijn er nog een aantal verschijnselen op te noemen die rechtstreeks te maken hebben met het ziektebeeld en die, als ik me erdoor zou laten meetrekken, de kwaliteit van mijn leven aanzienlijk zou verminderen.



Door scha en schande heb ik geleerd dat niet te doen. Door niet alleen te kijken naar wat er door dergelijke ingrepen en bijkomende ongemakken allemaal niet meer kan, maar door voor mezelf ook op een rijtje te zetten wat de voors en tegens ervan zijn en waarom. Dat schept helderheid, inzicht en geeft kracht om tevreden te zijn met de situatie zoals die is, sterker nog, die zelfs als zeer voordelig te ervaren.

In de praktijk is het vaak kiezen tussen de minst kwade van de twee ofwel tussen verlies en winst, ook al zijn de marges nóg zo klein. Wat niet wil zeggen dat ik bijkomende emoties als teleurstelling, pijn en verdriet wegwuif. Ook in dit opzicht probeer ik mijn keuzes te maken. Mezelf wijsmaken dat ik onverdeeld blij ben met nare gebeurtenissen als bovengenoemde, omdat die me fysiek veel meer kwaliteit van leven opgeleverd hebben, is even onoprecht als blijven hangen in die teleurstelling en dat verdriet. Wat me helpt, is er volop ín gaan: mijn emoties de vrije loop laten, gewoon toelaten te voelen wat het met me doet, al doet dit nóg zoveel pijn. Me er doorheen worstelen, net zo lang tot ik een en ander verwerkt heb en er ruimte in mijn ziel is om er nu op een positieve manier iets mee te gaan doen.

En misschien is dit wel het belangrijkste dat ik ervan geleerd heb: namelijk, dat kwaliteit van leven heel nauw samenhangt met samen delen. Praten met anderen over wat me bezighoudt, de ander laten delen in zowel verdriet als vreugde, of het nu om ziekte of ander menselijk leed gaat. Dat te kunnen betekent pas écht kwaliteit van leven.

En dan nu

Bol en Gregoor leerden ons monumentaal te denken, in grote vlakken te werken. Ons werd bijgebracht te kijken alsof alle voorwerpen, ook het gelaat van mensen, niet uit lijnen maar uit enkel kleuren bestonden. ‘Door je oogharen kijken’, was een veelgehoorde uitdrukking. Op die wijze werden de grote vlakken zichtbaar van wat we moesten naschilderen en kregen pietepeuterig geknoei en angstvallige voorzichtigheid in onze manier van werken geen kans. Zij wilden vooral de nadruk gelegd hebben op het karakteristieke van de voorwerpen en de gezichten die we voor ons zagen, en niet in de eerste plaatst op de gelijkenis of het perspectivisch correcte. We moesten het lef hebben om af te wijken van wat onze ogen objectief waarnamen en de objecten te schilderen of tekenen hoe we dat zelf wilden. Werken vanuit de beleving, de interpretatie, niet vanuit de realiteit.

Dat was wennen, bewust afstand nemen van hetgeen onze ogen gewend waren in werkelijkheid waar te nemen, vroeg wel enige overwinning. Aan de hand van voorbeelden uit het expressionisme leerden we stapsgewijs het traditionele realistische denken en werken los te laten, zowel in tekenvaardigheid als op het gebied van kleurgebruik. We werden gestimuleerd abstract(-er) te denken, te drijven op ons subjectieve, gevoelsmatige kompas en dat te verwerken in tekening of schilderij. Ze doordrongen ons ervan dat hetgeen we beleefden aan wat of wie we voor ons hadden, onze eigen persoonlijke werkelijkheid was en die evenveel, zo niet nog meer recht van bestaan had als de objectief waarneembare. Iedere kunstenaar moest zijn eigen wereld vol eigen werkelijkheden creëren, hoe – dat was van ondergeschikt belang. Als er maar aan te zien was dat het de jouwe was, alleen dié wilden Jan Gregoor en Kees Bol tot uitdrukking gebracht zien.

Het was een geheel nieuwe manier van kijken, tekenen en schilderen. Het viel lang niet altijd mee, we ervoeren allemaal hoe sterk we nog gebonden waren aan de traditie, hoe graag we nog ‘net echt’ wilden werken. Maar beide docenten hadden het volste recht om dit bij hun studenten te stimuleren, want op hun eigen doeken schiepen ook zij hun eigen subjectieve en hierdoor uitermate boeiende werkelijkheid. Door zulke verhalen en aanwijzingen ging ik heel anders naar kunst kijken. Ja, er ging een enorme, een vurige stimulans uit van Bol en Gregoor.

Kees Bol, aangesteld als docent figuur- en portrettekenen, expressief gevoelsmens als hij was, leerde ons te kijken met de geest en het hart, mensen te tekenen zowel naar de gelijkenis als naar het karakter, met flinke nadruk op het laatste, het kon niet karakteristiek genoeg zijn naar zijn zin. Een van zijn geliefde opmerkingen was ‘Overdrijving kenmerkt de zaak’. Een portret mocht desnoods karikaturaal zijn, als het de persoon in kwestie maar typeerde en hem liet zien hoe de maker ervan die persoon zag. Realisme puur om het realisme verafschuwde hij, met name als het om portrettekenen en -schilderen ging, en Gregoor, docent schilderen naar de werkelijkheid (stillevens en dergelijke) en portretschilderen, viel hem hierin bij. Hij gebruikte andere methodes, bezigde een heel ander taalgebruik, maar in principe streefden ze naar hetzelfde eindresultaat en kwamen hun opvattingen over hoe een schilderij of tekening tot stand moest komen sterk met elkaar overeen. Allebei waren het gedreven kunstenaars en ieder wisten ze dit op hun persoonlijke, karakteristieke wijze uitstekend over te brengen.

De visie en methodiek van onze docenten spraken me bijzonder aan, ik ging er helemaal en vol vuur in mee. Gemotiveerd beet ik me erin vast, tekende als een bezetene, maakte avond aan avond de ene tekening na de andere. Stillevens, mensen in diverse poses, portretten, handen, ja alles wat ons voorgezet werd, tekende en schilderde ik met enthousiasme en beleefde er vier jaar lang elke avond goddelijke uren aan. Joop van Egdom, een van mijn medestudenten, was al net zo fanatiek bezig als ik. Hij was een jaartje verder, maar we zaten vaak in hetzelfde lokaal en tekenden dan naar dezelfde modellen. Ook hij kraste er stevig op los, liet zich meeslepen door wat hij voor zich zag, luisterde net zo gretig als ik naar de uiteenzettingen van Bol en Gregoor en trok er dorstig evenveel lering uit.

 

05-03-2013 om 10:04 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)


Gastenboek

Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


Inhoud blog
  • Abstract vervolg
  • Ander tijdperk
  • Binnenste buiten
  • Dierenwereld
  • In vogelvlucht
  • vervolg de beeldhouwer Joep
  • excuses
  • Stille wateren - Joep als echtgenoot/beeldhouwer
  • Met zomerreces
  • In a hurry

    Archief per week
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013

    Foto

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Categorieën

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs