14 april 2013 In a hurry Ja, belachelijk eigenlijk, want voor wie zou ik me nog moeten haasten....
Ik word zeventig dit jaar, ben nergens in vaste dienst, heb mijn gezin om zo te
zeggen de deur uit gewerkt, hoef dus niks te regelen voor de kinderen, pas ook
niet op de kleinkinderen, doe geen vrijwilligerswerk, ben lid van geen enkele
club of vereniging, doe niet aan sport, bridge niet, rook niet, drink niet,
kortom: ik heb een leventje als een prinses en hoef me nergens voor te haasten,
aangezien ik zeeën van tijd heb! Tenminste... als ik mezelf niet zo in de weg
zit als ik al die dingen die ik denk nog te 'moeten' doen, laat liggen.
Toch schrijf ik boven mijn dagelijks blogje 'in a hurry'. Op de een of andere
manier laat ik me dus opjagen. Door wie? Door geen mens, want geen mens doet me
dit aan, zet me onder druk of verlangt iets van me. Heel mijn correspondentie -
als ik mijn dagelijkse mails over en weer naar wat vriendinnen zo mag noemen -
verkies ik geheel en al vrijwillig en met veel genoegen te onderhouden. Ook
mijn blogjes schrijf ik puur voor mijn plezier en al wat ik ernaast nog doe,
zoals fotograferen, foto's bewerken, er creatieve dingen mee doen, boeken
schrijven en boeken maken, plus wat geklooi in de huishouding, doe ik op
louter vrijwillige basis, niemand die me ergens toe dwingt.
Wat me opjaagt, ben ikzelf. Het gevoel voor discipline dat me in mijn
jeugd bijgebracht is. Uitdrukkingen als 'ledigheid is des duivels oor kussen'
of van werken is nog niemand dood gegaan hebben er wel voor gezorgd dat de
ergens-mee-bezig-zijn-plicht er bij mij stevig inzit. Wat er ook toe bijdraagt,
is het goed fatsoen. Ik kom uit een familie waar de fatsoensnormen tamelijk
hoog scoorden. Ons werd behoorlijk goed ingeprent hoe we ons te gedragen hadden
en een van de dingen die we leerden, was: altijd reageren als mensen je
aanspreken of op welke manier dan ook een beroep op je doen.
Sinds we mailverkeer hebben, worden deze degelijke, en ja misschien wat
ouderwets klinkende fatsoensregels door heel veel mensen zwaar overtreden. Niet
erg, geen mens gaat er blijkbaar onder gebukt, maar soms wel lastig. Misschien
ga ik er verkeerd, lees: te serieus mee om. Ik gebruik mijn mailbox nog op de
ouderwetse manier, zoals ik vroeger correspondeerde. Maar blijkbaar zijn de
ongeschreven spelregels bij mailverkeer heel anders. Correspondentie zoals ik
die voer, hoort eigenlijk nog thuis bij de brievenschrijverij, gewoon met een
vulpen op papier, per fysieke post. Daarom kom ik nooit klaar. Ik ga ervoor
zitten, probeer nog te voldoen aan wat we op school en van mijn oude
wijze moeder geleerd hebben: foutloos schrijven, inhoudelijk reageren op wat de ander
me geschreven heeft. Maar voor mailverkeer gelden blijkbaar andere spelregels.
Dat moet kort, beknopt en liefst zo zakelijk mogelijk zijn en zonder
persoonlijke informatie.
Mooi voor het bedrijfsleven, prima voor alle werkverkeer, maar ik vind er dan niks
aan. Dus ga ik gewoon door, en met ontzaglijk veel plezier, met op mijn manier
mijn mailcontacten te onderhouden, of ze me nu terugmailen of niet. Daarom kom ik
dus nooit klaar. Nooit klaar en toch oh zo gelukkig met mijn ouderwetse manier
van corresponderen en alle andere 'tijdrovende' heerlijke digitale mogelijkheden!
En dan nu:
Het leven was mooi, ik was met
interessante dingen bezig, had boeiende contacten, waardevolle vriendschappen
en voelde me redelijk opgenomen in het regionale dorpsleven. Maar verlies en
ziekte hadden al vroeg in mijn leven hun sporen nagelaten en in het verborgene droeg
ik mijn eigen verdrietigheden mee die ik een plek moest zien te geven. Niet
altijd werd dat zichtbaar in mijn werk en helemaal niet in mijn manier van
doen, waarmee ik door mijn vrije manier van omgang met mensen eerder de indruk
wekte tamelijk zelfverzekerd en altijd opgewekt te zijn. Toch liet ik in sommige
schilderijtjes en aquarellen rechtstreeks zien dat ik me heel wat minder
zelfverzekerd voelde dan ik misschien leek en in mijn ogenschijnlijk zo vredige
wereld te kampen had met pijn om gebeurtenissen die diep in mijn leven hadden ingegrepen.
Ook al waren sommige gebeurtenissen al wat langer geleden, ze schrijnden van
tijd tot tijd nog na als herinneringen eraan in me opstegen en vroegen om mijn
geschilderde aandacht.
Een van mijn herinneringen die vaker
kwam bovendrijven betrof het kindje dat vier en een halve maand in mijn schoot geleefd
had, al met piepkleine voetjes aan de binnenkant van mijn buik had geklopt,
maar in november 1971 in de baarmoeder gestorven was ten gevolge van een zeer ernstige
darminfectie. Niemand is voorbereid op dergelijke gebeurtenissen, ik was het evenmin.
In het ziekenhuis was destijds alleen aandacht voor mijn herstel. Hierdoor was
er helemaal geen ruimte voor de verwerking van mijn verdriet om het verlies van
ons kindje en evenmin voor mijn angst vanwege het feit dat ik op
negenentwintigjarige leeftijd in levensgevaar had verkeerd. Gewoonlijk kon ik emoties
die gepaard gingen met ziekte en verlies wel dragen en zelfs relativeren, maar zo
nu en dan golfden de herinneringen aan deze en andere verdrietige
gebeurtenissen onverwacht hevig in me omhoog. Dan verschenen in mijn hoofd
beelden van moeders met dode kindjes in de buik, dode kindjes zwevend boven
aarde of drijvend in meren en rivieren, moeder aan bedje met dood kind, of levendig
kindje en dode moeder, en kon ik die alleen maar doen verdwijnen door ze te
schilderen.
Het liefst wilde ik in al mijn
schilderijen en aquarellen geluk en tevredenheid, vredige rust en harmonie tot
uitdrukking brengen, zoals ik die in mijn dagelijks doen en laten ervoer. Maar als
ik later terugkeek naar wat ik had gemaakt, moest ik erkennen dat er zo goed
als altijd een vlies van breekbaarheid uitgespreid lag over de tafereeltjes op
doek of aquarelpapier. Transparant, flinterdun, als doorzichtige nevel boven
akkers onder de vroege ochtendzon, diffuus en ongrijpbaar. Niet dat ik dit
bewust gezocht had te schilderen, nee, juist niet, ik zou het niet eens gekund hebben,
het ontstond gewoon. Meestal zag ik het pas als ik wat meer afstand genomen had
van het schilderij of de aquarel of wanneer iemand me erop wees. Terwijl ik me
als echtgenote, moeder en schilderes in het dagelijks leven toch gelukkig en
tevreden voelde en veel genoegen beleefde aan al mijn bezigheden, druppelde vanuit
het duister van mijn ziel blijkbaar die ongerijmde, maar fundamentele angst dit
alles te verliezen, om zich onmerkbaar te mengen met
de olieverven op mijn palet, de tubes
waterverf in mijn witte aquareldoosje.
Natuurlijk leefde ik niet voortdurend in angst en zorg, ook niet ten
aanzien van wat me het dierbaarst was en is, onze kinderen. Met mijn dynamische
natuur en expansiedrang vond ik overal wel openingen om te ontsnappen aan
permanente druk, zorg of andere vormen van levensvreugdebeperking. Zoals ik
plezier beleefde aan de dagelijkse huishoudelijke werkzaamheden voor ons gezin,
zo had ik ook schik in de activiteiten die bij onze pr hoorden. Het met de hulp
van Joep inrichten van
tentoonstellingen van mijn werk, het ontmoeten van allerlei mensen in verband met deze exposities en de verkoop, het
onderhandelen over verkoopprijzen en allerlei andere bijkomende bezigheden het hoorde allemaal bij het vak en ik vond er op den duur mijn plezier en
mijneigen weg wel in.
Het leven in en rond ons huis met ons gezin vermengde zich naadloos met de
werkzaamheden voor mijn kunstenaarschap. Als ik na hard werken vooraf in een expositieruimte mijn werk bijeen zag hangen, was ik er trots op en blij mee. Ik
hield van mijn schilderijtjes als van mijn kinderen, ze waren een deel van
mezelf en maakten deel uit van mijn dagelijks leven. Het was fijn om de mensen er vol aandacht voor te zien staan
en hun later te horen vertellen hoe mooi zij ze vonden. Het was niet altijd
even gemakkelijk, maar zulke ervaringen waren wel lonend en een enorme
stimulans om door te gaan.
Tegenwoordig lijkt een kwart van de mensheid op de
vlucht. In grote lijnen is de groep vluchtelingen in te delen in economische en
vluchtelingen om andere redenen, die meestal direct te maken hebben met gevaar voor
eigen leven. En als je t mij vraagt, hebben ze allebei evenveel recht van
spreken. Ik probeer me wel eens voor te stellen hoe het moet zijn om als
vluchteling naar een heel ander land, werelddeel te moeten trekken en alles
achter te laten wat me dierbaar is. Natuurlijk kan ik me daar nooit een
voorstelling van maken die helemaal overeenkomt met wat deze mensen doormaken.
Laat ik eens nagaan hoe het voor mij was om uit mijn
geboorteplaats Sint-Oedenrode te verkassen naar de Zuid-Limburgse hoofdstad
Maastricht, weg uit ons grote gezin en van de familie (die van moederskant
allemaal in Sint-Oedenrode woonde). Dat is natuurlijk geen vergelijk, dat begrijp ik, maar voor zo'n onnozel dorpsmeisje als ik toen was, was het een heel grote stap. Essentieel verschil: er waren voor mij geen bedreigingen, er was
niemand die me onder druk zette, in tegendeel, ik had alle reden om me erop te
verheugen, want ik ging er studeren, was jong en vol ijver en ambitie en vond
het vooral spannend.
Toch bleek het in de praktijk veel lastiger te zijn dan
ik dacht. Er waren nog geen computers uitgevonden, geen mail dus, en evenmin
mobieltjes waarmee ik op alle plekken van de wereld naar huis kon bellen, al
was het maar om even de stem van mijn moeder of mijn broers en zussen
te horen. Ik zat in een vreemde stad, waar men het onvervalste Maastrichtse dialect sprak waarvan
ik nauwelijks iets verstond. Mijn medestudenten kwamen uit alle windstreken van
Nederland, dus moest ik algemeen beschaafd Nederlands spreken, wat ik niet gewend was te doen. Ik kwam in een totaal ander milieu, met heel andere normen en
waarden, die vrij sterk afstaken tegen wat ik gewend was in onze degelijke
Rooms-katholieke familie.
Ik had heimwee, droeg dat in stilte en probeerde me
enigszins aan te passen. Maar in al die zeven jaren dat ik in Maastricht woonde,
ervoer ik heel sterk dat het echte contact met de ingezetenen zeer
moeizaam was. Hun dialect leerde ik weliswaar goed verstaan en zelfs spreken, maar
hoe ik ook mijn best deed, ze gaven me nooit het gevoel een van hen te zijn. Voor hen bleef ik een
vreemde tegen wie ze ook nooit Maastrichts spraken, ook al wisten ze dat ik het goed verstond. Toen we er weggingen (Joep had er toen al tien jaar gewoond en had hetzelfde ervaren), moesten we tot de
conclusie komen dat onder de weinige vrienden die we overhielden aan onze Maastrichtse
tijd nagenoeg geen enkele Maastrichtenaar zat.
In Vlierden (kerkdorpje van Deurne) is het ons ongeveer net zo
vergaan. Doordat we er nu tweeënveertig jaar wonen, hebben we er in de loop der jaren
genoeg contacten gecreëerd, maar we brengen het nooit tot die fijn verweven
connecties en de soort van gemeenschappelijke humor die ingezetenen van Vlierden en Deurne met elkaar hebben. Dit werd
nog eens bevestigd in een streekbusje, waarvan ik gebruik maakte, samen met een in Deurne
geboren en getogen oudere vrouw. Zij vertelde over gebeurtenissen met ingezetenen van
Deurne van wie ik misschien wel eens gehoord had, maar die me verder niets
zeiden. Terwijl zij aan het vertellen was, werd ik me er heel sterk van bewust dat ik totaal
geen verleden, geen geschiedenis heb met de mensen uit ons dorp. Ik mag dan bevriend geraakt zijn met Vlierdense en Deurnese mensen, maar ik zal nooit helemaal kunnen
delen in hun gezamenlijke herinneringen en evenmin in allerlei hiermee direct
samenhangende anekdotes. Ik spreek hun dialect niet en heb
er geen familie; ik heb er niet op de basisschool gezeten en heb er niet gestudeerd of gewerkt.
Toen besefte ik maar weer eens hoe zwaar het moet zijn
voor mensen die op drift raken ten gevolge van oorlog en geweld, of omdat ze
anders van honger sterven, om dergelijke keuzes te moeten maken. Als mensen huis en haard
verlaten, vluchten met als enige hoop zich (voorlopig) niet opgejaagd te hoeven
te voelen, dan is hun voorgeschiedenis zonder meer dramatisch. Om hun hele familie, hun eigen
verleden, de band met hun leefgemeenschap, hun historische en culturele wortels van zich los te snijden om ergens
in een totaal onbekend land, waarvan ze de taal niet spreken en verstaan, waar
ze niemand kennen, met geen mens ook maar énige binding hebben daar is wel wat voor nodig, dat doet men
niet ondoordacht.
Ik ben een geluksvogel. Ik hoefde nergens voor te vluchten, beide verhuizingen
waren geheel en al vrijwillig. Ik verstond en versta de mensen om me heen en
ook al spreken we niet hetzelfde dialect, ik kan in heel veel met hen delen, ook
in humor, die het leven zoveel luchtiger en draaglijker maakt en helpt te
relativeren. Voor mijn wortels hoef ik maar een kilometer of 35 te rijden en
cultuurverschillen zijn er niet of nauwelijks. Maar voor deze vluchtelingen is
het heel andere koek. Jazeker, in ons land krijgen ze een uitkering, een dak
boven hun hoofd en begeleiding. Maar er zitten wel zeeën vol water dat
overbrugd moet worden tussen hen en hun families, én bijna onoverbrugbare zeeën
van verschil in volksaard en cultuur. Hoe eenzaam moet dát soms, en misschien wel voor altijd, voor hen voelen .
Vanuit onze warme, veilige huizen hebben wij makkelijk praten
maar begin dr maar eens aan!
En dan nu:
DICHT BIJ MEZELF BLIJVEN
niets forceren
Schilderen, vrij en in opdracht,
exposeren, soms een interview voor een paginagroot artikel over mijn werk het
hoorde allemaal bij mijn beroep als kunstenares. En hoeveel tijd en energie ik
daar ook instak, mijn concentratie lag het meest van al op het welzijn van onze
kinderen. Ze te zien opgroeien fascineerde me. Geboeid keek ik toe hoe hun
karakters zich uitkristalliseerden, hun contacten met leeftijdsgenoten zich
ontwikkelden tot (hun meest trouwe) vriendschappen. We vonden genoeg
gelegenheden om met elkaar te praten over allerlei belangrijke dingen in hun
persoonlijk leven. Hierin voelde ik me bevoorrecht en deelde vol liefde met hen
in vreugde of verdriet. Het waren de jaren waarin zij zich langzaam maar
onherroepelijk stukje bij beetje losmaakten van ons, ieder met hun eigen
toekomstverwachtingen bezig waren en, vervuld van allerlei plannen, hun eerste
zelfstandige schreden zetten in de maatschappij der volwassenen. Ik keek toe
hoe ze zoekend hun wegen kozen en onvermijdelijk hier en daar botsingen plaatsvonden.
Als moeder ontroerde me de moed en
onbevangenheid waarmee ze zich op die weg begaven. Dit hele groeiproces
intrigeerde me hevig, als kunstenares liet ik me erdoor inspireren en putte er
al mijn ideeën uit. In mijn schilderijen en aquarellen probeerde ik deze voor
onze kinderen zo belangrijke levensfase vast te leggen. Hun groei naar de
volwassenheid, met alle bijkomende emoties van dien zette ik om in kleurrijke
taferelen. Ik had en hield mijn zorgen, verzette me allang niet meer tegen die
diep in me gewortelde angst voor de breekbaarheid van ons gezinsgeluk. Maar
onbewust of ongewild sijpelde die wel dwars door de ogenschijnlijk idyllische
tafereeltjes die op mijn doeken verschenen.
Meestal schilderde ik met olieverf op
schilderslinnen, maar zo nu en dan waagde ik me aan het aquarelleren. Het was
een mooie manier om nog veel meer vanuit mijn gevoel te schilderen. Het
plezierige van aquarelleren was ook dat ik het wat makkelijker en sneller even
tussendoor kon doen, met de kinderen aan tafel in de huiskamer, bekers thee of
warme chocolademelk binnen handbereik en ieder bezig met onze eigen dingen. Het
was huiselijk en intiem.
Maar aquarelleren was geen
gemakkelijke manier van schilderen. Er staat wat er staat, elke streek met het
penseel blijft zichtbaar, niets kan uitgewist of weg gewassen worden. Ik moest
heel erg opletten om de juiste penseelstreken op mijn kostbare aquarelpapier te
zetten. Bij elke nieuwe penseelstreek bestond het gevaar het transparante en de
kleurrijke helderheid, die zo kenmerkend zijn voor de aquarel in het algemeen
en waarvan ik zoveel hield, zomaar te verliezen. Hoe spannend en tegelijk
genoeglijk het ook was om te aquarelleren, in de praktijk heb ik het weinig
gedaan, mijn voorkeur ging toch uit naar het schilderen met olieverf. Maar ik
had zon sterke behoefte aan die transparantie dat ik met olieverf op doek
dikwijls ook zo dun en doorzichtig schilderde dat het wel geaquarelleerd leek.
In Deurne was in 1980 het Literair
Café Deurne opgericht. In 1981 hielden we onze eerste literaire avond in het
Deurnese café-restaurant De Roode Leeuw.
Tien jaar ben ik lid geweest van het LCD, waarvan vijf jaar als bestuurslid, en
na die tien jaar zijn we ermee gestopt. Het LCD sloot perfect aan bij mijn
behoefte om naast het schilderen ook te schrijven. Ontelbaar veel brieven had
ik in mijn leven al geschreven aan ontelbaar veel mensen en in Maastricht was
ik begonnen met het schrijven van korte verhalen en gedichten. Een enkele keer
las ik op poëzieavonden in De Roode Leeuw voor uit eigen werk en door ons
bestuur georganiseerde Haiku dag werd voor mij het startsein tot het schrijven
van mijn eerste haiku.
Haiku spreken me nog altijd aan, misschien omdat ze aan speciale regels
gebonden zijn. De regel is dat ze bestaan uit slechts drie dichtregels van
respectievelijk vijf, zeven en vijf lettergrepen met de natuur als thema en
tweemaal kort na elkaar gelezen worden, wat mij doet denken aan een spiritueel
ritueel. Ik kreeg plezier in het schrijven van deze beknopte maar veelzeggende
poëtische teksten, ook omdat ze zeldzaam mooi pasten bij de thema's van mijn
schilderijtjes. Met Rennie van Windt, mijn (dichters-)vriendin, die er net zo
door gegrepen was als ik, wisselden we onze haiku uit via onze dochters, die
toen allebei op het Peellandcollege zaten. Een aantal van mijn aquarellen en
schilderijen heb ik in die tijd met haiku gecombineerd.
In
hoeverre was ik dus medeplichtig.... Al die jaren had ikzelf nooit aangedrongen
op nader onderzoek naar een andere oorzaak voor mijn chronische buikklachten en
genoeg gehad aan de diagnose Ehlers-Danlos. Nu voelde ik me hierom schuldig,
ook ten opzichte van mijn gezin, vroeg me af óf en zo ja, wát ik eraan had
kunnen doen om dit alles te voorkomen. Dit was een ware kwelling. Ik heb er in
ziekmakende vertwijfeling verschrikkelijk onder geleden. Deze vertwijfeling was
heel veel erger dan mijn fysieke krachteloosheid na die grote operaties.
Het
was emotioneel dus een zeer moeilijke periode, waarin ik krachttoeren moest
uithalen om niet compleet in te storten. Geen psycholoog of psychiater kon me
hierin helpen, begreep ik wel, dit traject moest ik in mijn eentje afleggen,
zelf alles een aanvaardbare een plek proberen te geven.
Ik
probeerde me er doorheen te worstelen door me te concentreren op al het goede
dat ik in mijn leven al had meegemaakt. Misschien, zo dacht ik, kon het me
helpen terug te denken aan de jaren waarin ik als gezonde, sterke jonge vrouw
en moeder had geleefd, God zij dank nog onwetend van wat me later te wachten
stond. Hoopvol hield ik mezelf voor dat de rijkdom van zoveel toch redelijk gezonde
levensjaren, waarin ik met heel mijn wezen als vrouw en moeder had kunnen
genieten van alle mooie gebeurtenissen die in de eerste vier decennia van mijn
leven hadden plaatsgevonden, het toch moest winnen van deze emotioneel zo
moeilijke tijd.
Maar
eerlijk gezegd was dat een hele krachttoer, want alle blijdschap leek uit me
weggesijpeld te zijn . En toen ik in november 2011 weer een grote buikoperatie
moest ondergaan om, na twee acute alvleesklierontstekingen de galblaas te laten
verwijderen en voor de zoveelste keer een ernstige complicatie optrad, waardoor
het herstel een half jaar duurde, dreigde ik het vertrouwen in mijn eigen
lichaam en de geneeskracht ervan voorgoed te verliezen en leek dat de druppel
die de emmer psychisch deed overlopen. Toen ben ik naar een psycholoog gegaan.
Wat
me telkens weer overeind getrokken heeft, is moeilijk te zeggen. Ik moet wel
over een schier onverwoestbaar optimisme beschikken of er zit, zoals de
Rooms-katholieken het zo mooi zeggen, een goede Engelbewaarder op mijn schouder.
Ik gok op beide. In dit kader mag het misschien vreemd klinken als ik zeg dat
in al die jaren ook de computer een zeer effectief hulpmiddel is gebleken. In
dit hele traject van ziekte en bezinning heeft die me over veel pijn en
verdriet heen getild. Dreigde ik fysiek af te glijden, mentaal zo nu en dan te
bezwijken, mijn bezigheden op de computer fungeerden als een zeer effectieve
therapie. Een beter geneesmiddel tegen opduikende negatieve emoties en fysieke
pijn was niet denkbaar.
Toch
ontbreekt me nog één ding: begrip vanuit de medische wereld voor wat mij is
overkomen. Het onvermogen van artsen om zich in te leven in wat de gevolgen van
hun handelen voor de patiënt en zijn familie (in dit geval ik en de mijne)
zijn. Die kunnen desastreuze proporties aannemen. Al heeft een van hen wel zijn
excuses aangeboden voor deze medische misser, voor hen gaat het leven gewoon
door. Geen van hen vraagt eens aan me hoe ik dit alles verwerkt heb. Ze zijn
gewoon overgegaan tot de orde van de dag en draaien poli zoals voorheen, toen
nog niet van deze interne ramp in mijn buik bekend was.
Ik
zoek absoluut geen vergelding, ook geen bezoedeling van goede naam en faam van
mensen en instituten. Waar mensen werken, worden fouten gemaakt. Ik zoek enkel
wat begrip een meeleven van de kant van de medische wereld en hoop dat mijn dramatische
medische geschiedenis een beetje kan bijdragen aan een andere, aandachtiger, meer
persoonlijk geïnteresseerde bejegening door artsen. En het allerbelangrijkste:
de patiënt als serieuze informatiebron. En dan nu:
IN DE
RACE
aan de weg
timmeren
Het
eigenhandig verdienen van onze dagelijkse kost vroeg de volledige inzet van ons
allebei. Joep maakte wassen beelden die hij in brons liet gieten, ik maakte
mijn schilderijen met olieverf van het merk Scheveningen, in die tijd de beste
kwaliteit olieverf. Mijn oude schilderkist heeft me op mijn hele weg als
kunstenares vergezeld als een soort doos van Pandora. Zo gauw ik die opende,
kregen de ideeën die ik wilde gaan uitwerken op mijn doeken van door Joep op
vier spielatten bevestigde, mooi strak gespannen schilderslinnen, bij wijze van
spreken vastere vorm. Aan heel wat diepere gevoelens heb ik door middel van
smeuïge olieverven in allerlei kleuren, uiting kunnen geven.
Bij hard werken hoorden ook acties om flink aan de weg te timmeren, wat
aanleiding gaf tot allerlei beschouwingen over ons werk in kranten en
tijdschriften. Talloze krantenknipsels waarin geschreven is over Joep en mij
hebben we bewaard. Vaak hebben we erom gelachen, soms verscheen er een artikel
waarbij we de indruk kregen dat de schrijver ervan zich serieus in ons werk (en
leven) had verdiept. In die gevallen stonden er zinnige dingen in en geen of
weinig onwaarheden. Maar dat was vrij zeldzaam, goed luisteren is gebleken een
hele kunst te zijn. Want ook dit was onze ervaring, lang niet alle journalisten
en kunstcritici verstonden die kunst. Wat ze niet onthielden of genoteerd
hadden, vulden kunstcritici zelf wel aan, zonder te verifiëren of het om juiste informatie ging.
Soms werden er, zonder het werk in het echt gezien te hebben (bijvoorbeeld
alleen aan de hand van fotos), allerlei bedoelingen aan toegeschreven die ons
verrasten omdat wij die er niet aan hadden toegekend of er inhoudelijk een heel ándere betekenis aan gegeven hadden. Op zich was dat nog wel
begrijpelijk, elk kunstwerk had pas recht van bestaan als het een bedoeling,
een diepere betekenis had, daarvan hadden Kees Bol en Jan Gregoor en nog eens
vijf jaar Jan van Eijck Academie me
wel van doordrongen.
Het esthetisch aspect in een kunstwerk speelde voor zowel Joep als mij een
heel grote rol.De beelden van Joep horen tot de traditionele autonome
kunst, mijn schilderijen trouwens ook. Ermee
aan de weg timmeren heeft in de huidige moderne museumwereld geen enkele zin,
er is geen belangstelling meer voor. Steeds vaker verdwijnt het in de letterlijke
betekenis van het woord klassieke beeld en schilderij uit de musea voor moderne
kunst. In plaats daarvan staan we meer en meer in oog met, wat ik ideeën- en
etalagekunst pleeg te noemen. Aan deze vormen van kunst, waarmee mensen
vermaakt worden als in pretparken, is nagenoeg altijd een filosofische,
maatschappelijke of politieke betekenis en/of boodschap gekoppeld, al valt die
(door er alleen naar te kijken) in het conceptuele en onconventionele
kunstobject lang niet altijd te herkennen. Voor de doorsnee museumbezoeker gaat
het hier dus om moeilijk te begrijpen vormen van kunst, waarbij deskundige
uitleg gewenst is, wil men er de artistieke en emotionele waarde van inzien en
begrijpen.
Als ideeën-
en/of signaalkunst zijn zulke kunstobjecten ongetwijfeld heel boeiend en hebben
ze historisch gezien hun eigen bijzondere betekenis, maar met de aanschouwer en
zijn eigen leefomgeving hebben ze naar mijn idee vaak weinig binding. Misschien
hoeft er ook nergens en met niemand binding gezocht te worden, gaat het puur om
het verhaal, de boodschap, de filosofie, minder om wat ik met mijn ogen
waarneem en wat ik ter plekke op dat moment aan het object zelf beleef.
Wellicht zijn al die nieuwe vormen van moderne kunst juist wel zinvol omdat ze
een signaalfunctie hebben, mij iets laten zien van de chaos en onrust in onze
wereld antropologische aardverschuivingen waaraan niet meer te ontsnappen is.
Als dat het geval is, sta ik ervoor open, boeit het me ook. Oude vertrouwde
begrippen als esthetisch beleven en compositorisch verantwoord hoeven dan
niet meer per se relevant te zijn. Toch blijf ik het lastig vinden, omdat ik er
het puur esthetische in mis, terwijl ik daar in het algemeen bij het kijken
naar kunst en de beleving ervan nog altijd heel sterk behoefte aan heb.
Betreurenswaardig
is het ook dat er door deze ontwikkelingen in de kunst- en museumwereld van de
kant van de kunstcritici en kunstredacties ook steeds minder belangstelling
overblijft voor traditioneel werkende kunstenaars zoals Joep, die niet inspelen
op de trendgevoelige kunstvormen wereldwijd. Zo ontstaat er ongewild
kortsluiting en dreigt kunst toch weer elitair te worden. Kunstenaars die nog
op de klassieke manier werken worden hierdoor uit de markt gemanoeuvreerd.
Of kunstcritici beseffen hoeveel macht ze hebben om met hun keuzes en kritische
beschouwingen kunstenaars te maken of breken en de behoefte van museumbezoekers
te manipuleren, betwijfel ik.
Hoe het ook
zij, mijn persoonlijke ervaring met kunstkritieken in kranten en tijdschriften
is deze (en die is best hilarisch): in de praktijk werkt óf een heel positieve
beoordeling van het tentoongestelde werk, óf een heel negatieve het allerbeste.
Op allebei komen een heleboel mensen af, en dit zal niemand echt verbazen, de
meeste op de negatieve. Maar dat is dan vaak uit pure nieuwsgierigheid en
levert zogezegd geen klandizie op. Het slot van het liedje is, zo is tenminste
ónze ervaring, dat zowel kijkers als kopers, die aan geen tijdschrift of
redactie gebonden zijn en nooit (meer) iets lezen over kunst, God zij dank
meestal hun eigen gevoel, of noem het intuïtie volgen. Voor alle kunstenaars
die van hun kunstwerken proberen te leven, is dat maar goed ook.
Het was voor mij en mijn hele gezin een schokkende
ervaring, een moeilijke tijd, de periode waarin ik me weer opnieuw terug het
leven in had moeten vechten. Nog moeilijker was het, zowel voor mijn man als
voor mij, om te aanvaarden dat ik tientallen jaren met niet één maar twee
ziektes in mijn lijf rondgelopen had, met zulk verwoestend werk in mijn buik en
verslechtering van mijn algehele gezondheidstoestand tot gevolg. Uit alle macht
zocht ik naar aanvaardbare redenen waarom dit nooit door ook maar één van mijn
behandelende artsen onderkend was.
In
radeloosheid vroeg ik me af hoe ik vrede moest sluiten met alle voorafgaande
jaren, waarin het zo spectaculair bergaf gegaan was met me en ik meer tijd in
het hospitaal dan thuis had doorgebracht. Om nog maar niet te spreken over de
jarenlange invloed hiervan op de kwaliteit van leven voor ons als gezin. Als ik
eraan dacht en er ook nu nog aan denk hoe diep dit op het dagelijks leven en de
gemoedstoestand van Joep en onze kinderen ingevreten moet hebben, word ik
letterlijk beroerd van ellende en breekt mijn hart.
Het
was een verschrikkelijke tijd, ook voor hen. Zelf werd ik heen en weer
geslingerd tussen gevoelens van blijdschap vanwege mijn herstel en gevoelens
van teleurstelling, angst, onzekerheid en wantrouwen om wat was gebeurd.
Emotioneel liep mijn gemoedstoestand parallel met het scala aan emoties tijdens
ernstige ziekte en rouwverwerking, door de psychiater Elisabeth Kübler-Ross zo
kernachtig in haar boeken opgetekend, behalve dan dat de boosheid toen nog
ontbrak en die er nu intussen wél geweest is.
Toegegeven,
het uiteindelijke resultaat van die twee buikoperaties is spectaculair, door
niemand verwacht of voorzien, ook niet door de operateurs. De kwaliteit van
mijn leven is er ontegenzeglijk aanzienlijk door verbeterd. Maar het is en
blijft verbijsterend dat het met mijn gezondheidstoestand zover heeft kunnen
komen onder het wakend oog van, waar ik tot dan toe van uitging, medisch goed
onderlegde specialisten in een academisch ziekenhuis, en zoveel jaren heeft
kunnen voortduren.
Toch
deed ik verwoede pogingen om er geen enkele arts persoonlijk op aan te kijken.
Welbewust koos ik ervoor om dit dramatisch verloop van mijn ziekteproces toe te
schrijven aan wat men in het medisch jargon tunnelvisie noemt. Er wás immers
een duidelijke diagnose (ED) gesteld, het lag dus voor de hand dat men geen
enkele reden meer gezien had om aan de hand van mijn (aanhoudende) buikklachten
nog naar andere, eventueel onderliggende aandoeningen te zoeken, aldus praatte
ik op mezelf in. Het was die éne en enige strohalm waaraan ik me krampachtig
vastklampte om mentaal nog overeind te blijven.
Hoe
laakbaar het verschijnsel tunnelvisie ook is, met mijn nog redelijk gezonde
verstand en in de hoop niet helemaal weg te zakken in een depressie, probeerde
ik mezelf ervan te overtuigen dat iedere arts of specialist dit had kunnen
overkomen. Trachtend me in te leven in mijn behandelende specialisten,
probeerde ik te begrijpen hoe afschuwelijk deze dramatische reeks van
gebeurtenissen ook voor hen moest zijn (geweest). Niemand van hen had dit voor
me gewild, nergens was sprake geweest van enige opzet, alle artsen hadden het
beste met mij voorgehad, zo praatte ik voortdurend op mezelf in. Alleen zo kon
ik de kracht verzamelen om te blijven werken aan mijn herstel, de diepsnijdende
pijn verdragen die dit alles in me had gekerfd en die tot op de dag van vandaag
nooit meer helemaal is verdwenen.
Verstandelijk
mocht ik dan zo redeneren, gevoelsmatig werkte deze hele geschiedenis heel
anders uit. Het vertrouwen in mijn behandelaars én mijn eigen lijf was ik
volledig kwijt. Terwijl ik me op de poli bij mijn behandelende specialisten in
alle vriendelijkheid presenteerde, draaide ik in mijn hoofd de klok voortdurend
terug, zoekend naar waar de boel ontspoord was. Terugkijkend in hun jarenlange
manieren van behandeling van mijn ziekteproces en klachtenpatroon, maar me
evenzo afvragend of ik de oorzaak van dit dramatisch verloop soms ook bij
mezelf moest zoeken. Mijn poliklinisch behandelend specialist had voor mijn
herhaaldelijk gepresenteerde buikklachten altijd zeer aanvaardbare redenen
aangevoerd. Uit respect voor zijn medische professie en vertrouwend op zijn
deskundigheid én die van het team van behandelende specialisten waarmee
wekelijks ruggenspraak gehouden werd, werd me verteld had ik die altijd
aangenomen en dan ook geprobeerd me ermee te verzoenen dat buikpijn blijkbaar
bij mijn algehele constitutie hoorde.
En
dan nu:
EIGEN HAARD
zoals het
klokje thuis tikt
Wij werkten
dus gewoon aan en in huis. Zo heb ik de eerste jaren zitten schilderen in onze
eigen woonkamer, omringd door onze dierbare spullen, terwijl Joep zijn beelden
maakte in het aangrenzend atelier. Later ben ik met mijn schildersezel en
verfkist naar dat atelier verhuisd en is Joep gaan werken in het nieuwgebouwde,
grotere atelier. In zijn houten werkhuis is hij de ruwe werkzaamheden gaan
verrichten die horen bij de afwerking van zijn in brons gegoten beelden en hij
kapt er in hout.
Aan alles wat
ons hier omringt ben ik gehecht geraakt, omdat ik er al bijna vijftig jaar in
en tussen leef en zich hier alle belangrijke gebeurtenissen van ons en onze
vier kinderen hebben afgespeeld. Ik heb er altijd veel plezier in gehad een
echt thuis te creëren, een plek waar we als gezin graag zijn, waar onze
families en vrienden het prettig vinden om te komen en waar we ons gestimuleerd
voelen in onze creatieve bezigheden. Zoiets doen we natuurlijk samen en dat een
krappe beurs kan leiden tot creatieve daden, daarvan is ons interieur een
levend getuigenis, ieder voorwerp in ons huis heeft een eigen
(ontstaans-)geschiedenis.
Voor mij
betekenen ons huis en deze woonplek ontzaglijk veel. Als Joep me na een (soms)
lange ziekenhuisperiode weer naar huis rijdt, zijn de akkers rond de molen en
de bossen rond ons erf al een eerste warm welkom. Maar zo gauw ik ons huis
binnenkom, voelt het alsof zorgzame handen een warme deken om mijn schouders
leggen. Ik kom echt thuis, kruip terug in mijn tweede huid, mijn veilige cocon
waarbinnen ik weer helemaal mezelf mag zijn. Het is natuurlijk heel bijzonder om
op een molenerf te wonen. In mijn studententijd had ik nooit kunnen denken dat
ik ooit op zon plek terecht zou komen. Afkomstig uit Sint-Oedenrode, gewend
aan het vruchtbare rivierlandschap in die contreien, met in mijn oren nog
altijd het ruisen van populieren in een zachte bries, zou ikzelf nooit gekozen
hebben voor het droge hoge akker- en bossenlandschap aan de rand van de
Deurnese Peel. Maar die woonplek kwam op ons pad en toen dat eenmaal het geval
was, gaf ik me er van harte aan over.
Het moet gezegd,
ik heb er heel lang aan moeten wennen om nergens rivierwater te horen, geen
zacht tinkelend ruisen van populieren aan de horizon of langs rulle zandpaden.
Ik had het er moeilijk mee dat ons woonerf in plaats daarvan bestond uit met
droge gele zandgrond, omzoomd met maisakkers en bossen van vliegdennen, berken
en eiken. Maar mijn verlangen naar het sappige rivierlandschap in
Sint-Oedenrode en de Zuid-Limburgse heuvels met hun vruchtbare boerenakkers is
langzaam weggesleten. Ik ben gaan houden van dit stukje hoge droge Brabantse
grond, omdat zich hier een heel lange, veelbewogen en gelukkige reeks van jaren
in ons huwelijks- en gezinsleven heeft afgespeeld.
In de loop der jaren hebben we onze woning uitgebreid naar onze behoefte.
Enig ondernemerschap kan ons niet ontzegd worden, want in totaal hebben we aan
ons huis en op het erf zeven keer verbouwd en aangebouwd. In 1976 bouwden we
tegen de oostgevel het eerste atelier, dat nu verdeeld is in ouderslaapkamer en
kantoorruimte. In 1986 het groot atelier, in 1992 de ouderlijke badkamer en
in 1994 mijn werkplek annex liftkamer. In 1996 richtte Joep het houten werkhuis
op en in 1998 werd de expositieruimte gebouwd. In 2011 lieten we ouderlijke
badkamer aanpassen en onze slaapkamer vergroten. De houtschuur heb ik dan nog
niet meegeteld. Ons huis, dat begon als een sprookjeshuisje, is uitgegroeid tot
een heel complex van gebouwen. En het mooie is dat we elke steen ervan door
hard werken met eigen handen verdiend hebben.
Iedere arts krijgt er vroeg of laat wel mee te maken.
Dat hoeft gelukkig in de meeste gevallen niet heel ernstig te zijn, maar soms
kan dat wel zeer ingrijpende gevolgen hebben, waardoor de patiënt in kwestie
zwaar gedupeerd is en groot kwaliteitsverlies van leven heeft. Ikzelf ben er
een bepaald niet bemoedigend voorbeeld van. Het is een lang verhaal, maar ik
voel me geroepen het toch te vertellen, omdat het me vele jaren van ziekte, ziekenhuisellende en ernstig verlies van kwaliteit van leven heeft gekost. Ik hoop van harte dat andere chronisch
zieken met een concrete diagnose van hun ziekte er in de toekomst profijt van
kunnen hebben en mijn behandelende artsen ervan geleerd hebben.
Ik ben behept met het syndroom van
Ehlers-Danlos, een bindweefselaandoening waarbij de bindweefsels in het lichaam
aan de slappe kant zijn. Zodoende ben ik hypermobiel en zijn mijn inwendige
organen verslapt. Voorbeeld: maag hangt tot in het kleine bekken, dikke darm
was helemaal uitgerekt en lag in lussen op de bekkenbodem, blaas idem dito. Ten
gevolge van dit syndroom heb ik al heel wat doorgemaakt, onder andere: significant
veel bloedverlies na de bevallingen vanwege het slecht samentrekken van de
baarmoeder; baarmoeder en eierstokken verwijderd omdat de baarmoeder naar
buiten kwam en eierstokken vol cysten zaten; levenslange ellende met de
stoelgang (onder andere jarenlange darmspoelingen); uiteindelijk operatief aanleg van een dikke
darm stoma, en wegens ernstige blaasproblemen, door verslapping en uitzakken
tot op de bekkenbodem en gebrek aan peristaltiek, ook een urinestoma. Ook ontstond hierdoor bij mij al op tamelijk jonge
leeftijd poliartrose met secundaire artritis en botontkalking.
Ruim twee jaar ben ik parenteraal gevoed. Dat is voeding die rechtstreeks via een ader dichtbij het hart in de bloedbaan wordt gepompt.
Later heb ik bijna 11 jaar op sondevoeding geleefd die rechtstreeks via de
dunne darm inliep. Dit had tot gevolg dat ik te kampen kreeg met een negental
sepsissen, dat zijn bloedvergiftigingen waarbij een bacterie zich razendsnel in de
bloedbaan vermenigvuldigt en je levensgevaarlijk ziek maakt),
ernstige lever- en beenmergproblemen, klaplong en talrijke bloedtransfusies, waardoor ik diverse keren op het randje van de dood balanceerde.
Half augustus 2009 werd ik heel
ziek en belandde voor de zoveelste keer in het universitair ziekenhuis. Voor
het eerst na zeer lange tijd ging men (ten einde raad) met een scoop in de
dikke darm kijken. Gevolg: pas toen zagen ze dat ik een ernstige vorm van de
ziekte van Crohn heb en de gehele dikke darm bleek zeer hevig ontstoken te zijn.
Een spoedoperatie op zaterdagmorgen volgde, om mijn leven te redden moest de
hele dikke darm worden verwijderd. U
bent in de slechtst mogelijke conditie geopereerd, aldus de
MLD-oncologisch chirurg, en: "Uw darmen waren totaal niet meer in staat om nog voedsel op te nemen". Dat was alvast de verklaring voor het feit dat ik in de loop der jaren ruim 10 kg was afgevallen.
De dikke darm bleek zich in 'een proces vantientallen jaren' aldus de chirurg van het team chirurgen dat me heeft
geopereerd diverse keren rond de dunne darm, de maag
en de urineleiders gewikkeld te hebben en was daar helemaal mee gaan
vergroeien. De dikke darm was ook zo extreem lang dat nog een deel ervan in een
lus op de bekkenbodem lag. Bovendien was de hele darm erg opgezet. De chirurgen 'hadden zoiets nog nooit eerder gezien'. Het was een
hele klus om die doodzieke darm van de organen los te krijgen en te verwijderen.
Er werd een ileostoma aangelegd i.p.v. de colostoma. De operatie duurde een
hele dag. Een aantal weken later bleek tijdens die operatie een van de urineleiders
per ongeluk doorgesneden te zijn, wat betekende dat ik opnieuw geopereerd moest
worden.
Het herstelproces was
verschrikkelijk. Ik kwam na twee weken op IC terecht met longontsteking, 14 kg
extra vocht in mijn lijf, waarmee ik er uitzag als een Michelinpoppetje, en ik
had een postoperatieve sepsis. Toen men me daar weer wat opgekrikt had, werd ik
naar de Hartbewaking overgeplaatst, waar bleek dat ik een licht hartinfarct had
gehad ten gevolge van een ernstig zuurstofgebrek en dit terwijl de zaalarts me twee
dagen ervoor naar huis had willen sturen. Drie maanden hospitaal was het gevolg van deze miserie. Vijf maanden
later moest ik opnieuw en grote buikoperatie ondergaan om de doorgeknipte
urineleider te bevestigen aan de urostoma. Complicatie: een dunne
darmperforatie en een groot abces. Dit keer verbleef ik weer een hele maand in het hospitaal.
Uiteraard is later alles door de
patholoog-anatoom onderzocht. Zijn conclusie was dat ik, zoals de chirurg het
uitdrukte, 'voor tweehonderd procent aan de ziekte van Crohn' lijd. De combinatie
van Ehlers-Danlos en Crohn heeft geleid tot deze desastreuze ontwikkelingen. Confronterende uitspraak
van diezelfde chirurg: "Uw dikke
darm heeft uw leven tientallen jaren lang ernstig geïnvalideerd!"
Ziehier wat het gevolg kan zijn
van 'tunnelvisie'. Er was een diagnose gesteld: het syndroom van Ehlers-Danlos
en vervolgens werden heel begrijpelijk! al die jaren alle lichamelijke
klachten uitsluitend hieraan toegeschreven. Ook al verscheen ik jarenlang (met
talrijke, soms zeer langdurige ziekenhuisopnamen ertussen) elke paar maanden ter
controle bij de poliklinisch behandelende specialist, aan de hand van mijn
klachtenpatroon stelde hij doorgaans geen bijzonderheden vast. Wel gaf ik
regelmatig aan dat ik last had van twee soorten buikpijn: snerpende pijn rond
en in de insteekopeningen van beide katheters die via de buikwand in
respectievelijk mijn maag en dunne darm zaten, en permanent een gedempter, zeurende pijn in de onderbuik. Het maagslangetje was aangebracht om de maag leeg te
hevelen en het dunne darmslangetje om kunstmatig gevoed te worden.
Men schreef die buikpijn toe aan
de gevolgen van langdurig katheters in de buik en het syndroom van ED: de
slappe bindweefsels en uitzakking van de organen, plus mijn diverse operaties
in die buik en de littekenweefsels die daar het gevolg van waren. Dit alles zou
de druk en zeurende pijn in de onderbuik verklaren. Dit klonk plausibel, dus ging
ik hier hoopvol in mee (ik ben geen medicus) en volgde het advies om de
pijnpoli te bezoeken gemotiveerd op. Helaas hielpen die pijnbehandelingen niet
of slechts heel kort. Achteraf gezien omdat er iets veel ernstigers aan de hand
was. Totdat ik dus zeer ernstig ziek werd en bovengenoemde toestand zichtbaar werd. Het
laat zich niet moeilijk raden in wat voor psychische toestand me deze
gebeurtenissen brachten, en mijn gezin erbij .
Morgen het tweede deel van mijn
verhaal.
En dan nu:
Wat zij nu
eigenlijk voor ideeën hadden over hun vader als beeldhouwer en hun moeder als
kunstschilderes weet ik niet precies. Nu ze alle vier een eigen leven elders
opgebouwd hebben, realiseren ze zich wel dat het heel bijzonder is om
grootgebracht te zijn door kunstzinnige ouders en in een artistieke omgeving.
Zelf hebben ze geen van vieren gekozen voor een kunstenaarsbestaan, maar ze
weten (is onze indruk) wel te
waarderen dat ze niet in een doorsnee burgerlijke omgeving zijn opgegroeid. In
hun kindertijd ervoeren ze de verschillen met andere gezinnen en vooral die van
hun klasgenootjes, waarin heel anders gewoond en geleefd werd, niet altijd als
onverdeeld positief. Het riep bij hen wel de nodige vragen op, wat natuurlijk
heel begrijpelijk was.
Zo nu en dan
spraken ze hardop hun verlangen uit naar ouders die, zoals zij het uitdrukten,
'normaal' waren, in een gewoon huis woonden dat ook op een 'normale' manier was
ingericht. In de ogen van onze kinderen voldeden we als ouderpaar
waarschijnlijk ook uiterlijk niet aan wat gangbaar was in onze
dorpsgemeenschap. Wij zagen er heel anders uit dan de gemiddelde Vlierdenaar.
Joep, met baard en altijd in oude, afgedragen werkkleding, en ik in
zelfgemaakte, tamelijk artistieke kleren, met heel lang, loshangend stijl haar
in plaats van een keurig kapsel voor vrouwen van mijn leeftijd. Misschien
schaamden ze zich een beetje voor het grote verschil tussen hun eigen nogal
artistieke, onconventionele leefomgeving en de veel meer aan de
burgermaatschappij aangepaste van hun vriendjes en vriendinnetjes. Die waren
ver in de meerderheid.
Ook mijn
schilderijen, die wellicht in hun optiek evenmin pasten in een doorsnee
huiskamer en waarop vaak naakte figuurtjes te zien waren, riepen bij de
kinderen vragen op. Eén leuk voorval in dit opzicht herinner ik me nog heel
goed: onze oudste dochter was een jaar of negen toen ze me vroeg waarom ik zo
dikwijls blote mensen schilderde. Een vraag om over na te denken. Ze had toen
een warm vestje aan, wat me op een idee bracht. Ik vroeg haar een van haar
mouwen op te stropen. Enigszins verwonderd deed ze het en ik streelde zacht met
mijn hand over haar onderarm, vroeg haar nu haar mouw weer omlaag te doen en
streelde haar arm nog eens. Hierna vroeg ik
haar of ze verschil had gevoeld en wat het aangenaamst was. Ze had verschil
gevoeld. Gestreeld worden op haar blote armpje had haar voorkeur. Waarop ik
haar vertelde dat ik precies hierom kinderen en grote mensen vaak zonder kleren
aan schilderde. Het was niet precies de waarheid, maar de tijd was nog niet
rijp om haar uit te leggen dat voor mij de naakt geschilderde mens symbool is
voor het zich ontdaan hebben van alle franje, zodat de innerlijke mens in al
zijn kwetsbaarheid zichtbaar is. Onze dochter was tevredengesteld, ze kwam er nooit meer op terug.
Als onze
kinderen lieten merken dat ze worstelden met dergelijke vragen, vroeg ik me in
stilte wel eens af of ik niet toch beter kantoorbediende had kunnen blijven en
Joep werkzaam als docent aan een of ander instituut. We zouden meer inkomen gehad
hebben, regelmatiger ook, en misschien zouden we onze manier van wonen en leven
wat meer aangepast hebben. Maar ik wist uiteraard heel goed dat dit niet het
geval was en het niets aan onze omgang met de kinderen veranderd zou hebben. We
zouden precies dezelfde vader en moeder voor hen geweest zijn en er zouden evengoed vragen geweest zijn.
Ach, ze zouden het later wel begrijpen, het was niet verkeerd te ervaren
dat mensen ook op andere manieren konden leven, andere keuzes maakten, stelde
ik mezelf dan gerust. En ging weer door met schilderen, me ervan bewust dat
mijn zorg hierom enkel en alleen te maken had met mijn hoop en verlangen onze
kinderen nooit te zien lijden, zelfs niet om zulke conventionele, uiterlijke
dingen. Geruster omdat ik zag hoe natuurlijk ze ermee opgroeiden, er met hun
kinderlijke flexibiliteit en loyaliteit mee leerden leven, eenvoudig omdat ze
nou eenmaal kinderen van ons waren en eraan gewend geraakt waren. Tot slot kwam
daar nog bij dat ons beroep voor hen tenminste één groot voordeel had: we
werkten thuis, zodat ze ons altijd wisten te vinden als ze ons nodig hadden,
ook dat ontging hun waarschijnlijk niet.
Zijn we met zn allen psychisch ziek? Dat vroeg ik me
af toen ik onlangs naar het semiwetenschappelijk programma Labyrint keek. Daar werd eens uit de doeken gedaan in hoeverre wij
ons met zn allen niet alleen hebben laten medicaliseren, maar ook psychiatriseren.
Dit door mijzelf verzonnen woord mag in de volgende editie van de Dikke Van
Dale, aangezien ik me er, zonder dit programma gezien te hebben, ook al erg
over verwonderd heb hoeveel kinderen en volwassenen er in de tegenwoordige tijd
blijken te lijden aan een of anders psychische/psychiatrische stoornis. In Labyrint zag ik een deel van het
antwoord hierop.
Op gezette tijden wordt er, net als in de geneeskunde,
een boek samengesteld waarin gegevens staan opgetekend die een diagnostische
betekenis hebben. Er doet zich een psychische stoornis voor, dan is dit
boekwerk erop na te slaan en men vindt ervoor wat met blijkbaar zoekt, namelijk
een diagnostische term, een etiket. Het is niet moeilijk zich voor te stellen dat
er op het gebied van de psychiatrie heel veel mogelijkheden zijn. Dat is ook
wel gebleken, want een verstandig, ouder en wijs mens, zelf psychiater en
voormalig hoofdmedewerker van datzelfde boekwerk heeft hier eens een boekje
over opengedaan. Hij gaat hierin zover dat hij de mensheid voor, of liever
tégen een dergelijke diagnostische honger waarschuwt, omdat dit soort
wetenschappelijk geclassificeerde boekwerken, populair en misschien wat
overmoedig gezegd een boel nonsens de wereld insturen, waarvan mensen die
gezond gedrag vertonen alleen maar ziek gemáákt kunnen worden.
Hij stelde zichzelf als voorbeeld: enige tijd geleden
verloor hij zijn vrouw. Als twee mensen veel van elkaar houden, brengt dat een
flinke dosis verdriet met zich mee, ook in zijn geval dus. De hem omringende
(psychiatrische) wereld wilde hem ervan doordringen dat hij in een depressie
zat en hoognodig voor een behandeling moest kiezen. Stel je voor dat hij hierop
ingegaan was. Denk maar na over het traject waarin hij dán meegetrokken was. Er
zijn talrijke voorbeelden te geven van vermeende psychiatrische aandoeningen
die het niet zijn, was zijn boodschap, omdat men met een beetje persoonlijke
aandacht en dieper aftasten van wat er werkelijk gaande is, heel veel op
natuurlijke wijze te genezen is. Emoties durven toelaten, er niet meteen mee naar de psychiater rennen.
Hij noemde als voorbeeld autisme en schizofrenie. Sinds
deze twee begrippen tot officiële psychiatrische aandoeningen verklaard zijn,
zijn de aanverwante ziektes als paddenstoelen uit de grond gerezen.
Tegenwoordig heeft bij wijze van spreken de halve groep vier op de basisschool
autisme, ADHD of daaraan gelinkte stoornissen, terwijl er in feite geen sprake
is van stoornis in de klassieke betekenis van het woord, maar dat ervan gemaakt
is door de honger naar diagnostiek en etikettering. Hoe begrijpelijk ook, het
is je reinste waanzin.
Je zou verwachten dat dergelijke manoeuvres zouden
bijdragen tot het welzijn van mensen, maar het tegendeel is waar. Vanaf het
moment dat iemand het etiket (aan) Asperger of ADHD (verwante) stoornis opgeplakt
krijgt, zijn al zijn handelingen verdacht, wordt voor al zijn gedrag een
medisch-psychiatrische verklaring gezocht en gebeurt het niet zelden dat er een
hele batterij aan medicijnen op losgelaten wordt, om nog maar niet te spreken
van alle psychiatrische en maatschappelijke zorg. Die mens, een gezond mens,
met misschien wat eigenaardige trekjes (maar die hebben we allemaal), belandt
in de categorie patiëntenzorg, waardoor een normaal en vrij en onbezorgd
psychisch leven onmogelijk wordt en voor hem voor de toekomst gegarandeerd
allerlei nadelige problemen opduiken.
We hebben gewoon het geduld niet meer om er eens voor
te gaan zitten als mensen met verdriet, pijn of niet helemaal aangepast gedrag
behept zijn. We zijn wetenschappelijk doorgeslagen. Der diagnostiek en
etikettering is belangrijker geworden dat het welzijn van de
cliënt/patiënt/mens. Het zou de gezondheidszorg kapitalen schelen als daar eens
een eind aan kwam en het zou de mensen een stuk gelukkiger maken. De
psychiatrie is uitgegroeid tot een duistere wetenschap die in feite geen
wetenschap is, maar een scheefgegroeid medisch specialisme dat in de praktijk
heel weinig effect sorteert.
Tot slot mezelf als voorbeeld. Op mijn
negenentwintigste werd ik gewild zwanger van ons derde kindje. Tijdens die
zwangerschap werd ik zeer ernstig ziek, zo ernstig dat het kindje in mijn buik
stierf en ik nog net niet. Ik had al leven gevoeld, we hadden het kindje al een
naam gegeven, het maakte al min of meer deel uit van ons gezin. Het kindje kwam
dood ter wereld en ik genas. In het ziekenhuis werd me door zowel artsen als
verpleegkundigen verteld dat ik blij moest zijn dat dit kindje nu uit mijn buik
was, het betekende mijn genezing. Zodoende kon ik bij niemand terecht met mijn verdriet.
Twee maanden later kreeg ik een inzinking. Ik had waarschijnlijk wat nu een
postnatale depressie genoemd wordt. In plaats van dat men eens met mij ging
praten, werd ik in het ziekenhuis opgenomen. Slechts voor een paar dagen,
werd door de psychiater aan mijn man verteld.
Het duurde dertien weken. Ik kreeg enkel verschrikkelijke pillen, die me alle
emoties ontnamen en na die dertien weken stond ik buiten en was er helemaal
niets veranderd. Ik heb het zelf allemaal moeten uitzoeken, van de psychiater
heb ik totaal geen bijstand gehad, op zijn rotpillen na. Sindsdien stond ik te
boek als iemand met aanleg voor depressie. De rest zal ik de lezer besparen.
Alle psychoanalytica pillen heb ik de deur uit
gesmeten. Sindsdien huppel ik vrolijk rond, heb nooit meer een depressie gehad,
maar wel alle emoties die mijn hart overspoeld hebben toegelaten en verwerkt. Geef
mij maar een paar fijne vrienden, die werken vaak meer genezend dan de hele
psychiatrie bij elkaar.
En dan nu:
DIE ANDERE
WERELD
gepenseelde emoties
Onze kinderen
hebben alle vier ontzaglijk veel getekend. Op grote vellen geel papier hebben
ze de prachtigste taferelen uitgebeeld. Na schooltijd leefden ze zich uit met
alles waarmee ze konden tekenen en schilderen, was- en pastelkrijt, viltstiften
en kleurpotloden, water- en plakkaatverf. We kregen die vellen van een
bevriende laborante die in een ziekenhuis op de röntgenafdeling werkte, waar de
overvloed aan zulk papier anders toch maar in de papierversnipperaar verdween.
Hele verhalen werden er door hen bij verteld, waardoor ik een mooi beeld kreeg
van wat hun bezighield. Hun creaties zetten voor mij de deur naar hun dieperliggende
emoties op een kier.
De emoties
van onze kinderen nam ik net zo serieus als mijn eigen emoties en die van iedere
andere volwassene. Ik was er heel sterk van doordrongen dat het verdriet van
een kind even diep kan gaan als dat van een volwassene, de vreugde trouwens evengoed,
en handelde er ook naar. Ik was er minstens even sterk van overtuigd dat ieder
kind positieve bevestiging nodig heeft. Daarom prees ik onze kinderen bewust in
alles wat ze deden en ondernamen. Omdat ik er met grote stelligheid in geloofde
dat ze hierdoor meer zelfvertrouwen zouden ontwikkelen en later stabieler in
het leven zouden staan. In de jaren zeventig had ik gretig de boeken van de
Deurnese psychiater dr. Anna Terruwe gelezen en was het helemaal eens met haar Leer der bevestiging, die in die tijd
voor veel mensen een openbaring was.
Door haar voordrachten en boeken liet ik me
inspireren in
mijn taak als echtgenote en moeder, maar al te goed beseffend wat het met een
mens doet als hij in zijn jeugd te weinig bevestiging ontvangen heeft.
Tegen de tijd dat onze kinderen de leeftijd van een jaar of dertien
bereikten, stopten ze een voor een met zo intensief te tekenen en schilderen.
Hun actieradius verbreedde zich, er kwamen blijkbaar andere beelden hun leven
binnen. Die hadden misschien meer te maken met het in actie komen van hun
hormonen en het ermee gepaard gaande prille ontluiken van hun seksuele
interesse. Wat mij weer beelden bracht die per se geschilderd wilden worden.
In de jaren dat onze kinderen naar de middelbare school gingen en hun
vleugels begonnen uit te slaan naar elders schilderde ik gestaag door. Hoe
groter de kringen in de vijver van hun leven, hoe meer ik me bewust was van de
gevaren die onze kinderen bedreigden. Ze namen intensiever deel aan het
verkeer, zagenongetwijfeld dat er rond en op scholen hier en daar al werd gedeald, moesten welhaast merken dat het hasjgebruik toenam. Jongeren gingen uit en dronken (veel)
alcoholische dranken. Ook voor ons viertal lonkte het uitgaansleven. Maar met
hoeveel zorg ik die tijd ook naderbij zag komen, ik probeerde me in te houden, gebood mezelf te vertrouwen
op hun loyaliteit jegens ons en hun gezond verstand. Dat heeft naar beide
kanten toe doorgaans redelijk goed gewerkt.
Het was voor
mij als moeder ontegenzeglijk een boeiende tijd. De kinderen bereikten een voor
een de leeftijd waarop we over serieuze themas konden praten met elkaar. Ik
was meer een voorlees-, luister- en praatmoeder dan een moeder van samen dingen
doen en genoot dan ook veel meer van de gesprekken die we voerden bij kopjes
thee en bekers warme chocolademelk dan van samen kaarten of bordspelen. Aan de
hand van wat onze kinderen me toevertrouwden, ontstonden in mijn hoofd
schilderijtjes die hun verborgen dromen verbeeldden. Ik probeerde er de achter
hun verhalen verscholen emoties, voor zover het tenminste binnen mijn vermogen
lag, in tot uitdrukking te brengen. Schilderen kalmeerde me, het was in die turbulente
jaren, waarin zoveel in beweging was in het leven van onze kinderen, een soort reddingsboei
voor me. Het temperde mijn voor de buitenwereld grotendeels verborgen, maar wel
voortdurend aanwezige onrust en zorg om het welzijn van ons ondernemende (en uitgaande)
viertal.
Je opwinden over allerlei zaken waar je in je eentje
toch niks aan kunt veranderen, heeft geen zin en is slecht voor je rikketik.
Het levert een boel stress op en het leidt nergens toe. Maar vanmorgen was ik
toch even helemaal furieus. Niet dat er plotseling zoiets spectaculairs gebeurd
was als je tenminste het nieuwsitem dat Portugal nog niet genoeg heeft aan
die om en nabij de 75 miljard euros die het van de EuroUnie gekregen heeft als
niet-spectaculair wilt beschouwen maar ik werd me er ineens heel sterk van
bewust hoe onbetrouwbaar het hele politieke en economische wereldgebeuren in elkaar zit. Hoe er wereldwijd
steeds meer een graaicultuur is ontstaan, die alle perken te buiten gaat en
eerlijke hardwerkende mensen massaal de kop kost.
Het trieste is, dat die graaicultuur zich niet beperkt
tot een kleine groep die standaard nooit genoeg heeft aan de miljoenen die ze
al verdienen, maar zich verspreid heeft over de hele samenleving. Ga maar na,
in de politiek, in het bedrijfsleven, in de bankensector, in de goede doelen
branche, in de zorgsector. Eén grote schandvlek, waarvan het voor gewone mensen
zoals ik niet te bevatten is hoe zoiets heeft kunnen groeien en hoe De Politiek
dit allemaal maar heeft kunnen laten gebeuren. Ja, daar kan ik me nog steeds
heel woedend om maken.
Ik word misselijk als ik lees met wat voor salarissen
bankdirecteuren, zorgmanagers, goede doelen directeuren en aanverwante lieden aan
de haal gaan. Hoe ze zonder blikken of blozen elke maand hun schandalig hoge
salarissen innen en hun overtollige kapitalen wegsluizen naar
belastingparadijzen. Ik erger me groen en geel aan de bonussencultuur die
gewoon doorgaat, De Politiek die zonder schaamte publiekelijk exorbitante salarissen
in de bankensector goedkeurt, sterker nog, er zelfs het welslagen aan verbindt van
de overlevingsstrategie van banken. Terwijl het ene Europese land na het
andere omvalt, overal mensen massaal worden ontslagen, heeft de kleine
bovenlaag ergens ver weg miljarden op obscure banken staan en steekt geen poot uit
om daar iets aan te veranderen. De staatsschuld in de meeste Europese landen bedraagt
miljarden, maar geen mens van die grote graaiers zal zijn salaris verminderen.
Geen enkele die opstaat om zijn bonus te weigeren.
En wij moeten dat allemaal heel gewoon vinden, over ons
heen laten komen als een regenbuitje. Al het geld dat al in de bankensector gepompt
is, mogen de brave, rechtschapen belastingbetalers ophoesten en de argeloze
hardwerkende mensen plus de meest kwetsbare groep van ouderen, gehandicapten en
zieken zijn het haasje, desnoods ten koste van hun eigen welzijn. Want denk
maar niet dat het aan de bovenkant van de koek wordt afgeschraapt. Wij zijn het
slachtoffer van de economische belangen geworden. Het gaat in De Politiek allang
niet meer om het welzijn van de burgers.
Wat ik me afvraag, is waarom die categorie mensen het
er zo op begrepen heeft nóg meer te verdienen dan ze al verdienen en hun
kapitaal nóg meer te vergroten. Onze kinderen, die toen ze wat groter werden,
wel zagen dat een kunstenaarsbestaan niet bepaald lucratief is, riepen in koor:
wij worden nooit kunstenaar! Wij gaan later heel veel geld verdienen. Ze moesten
nog wél even bedenken waarmee. Dan legde ik hen uit dat ze ook met een berg
geld niet meer konden eten dan tot de honger gestild was; ze zich niet warmer konden
kleden dan nodig was om het niet koud te krijgen; ze maar in één auto tegelijk konden
rijden en in één huis tegelijk wonen, en hield hen voor wat mijn oude wijze
moeder ons vroeger zei: genoeg is genoeg.
Je zou zeggen, dat dit soort eenvoudige spelregels toch
voor iedereen gelden. Maar nee, blijkbaar is het voor mensen die veel verdienen
nooit genoeg. Ik probeer wel eens te begrijpen hoe dat dan werkt. Misschien is
het een vorm van verslaving zoals je plantjes uit de grond kijkt als je ze
net gepoot hebt: je hebt een kapitaaltje bijeen gespaard en dat wil je gestaag
zien groeien, liever nog heel snel zien groeien. En ben je daar eenmaal mee
begonnen, dan wordt het een sport om het nog verder te zien groeien, ook al hoef
je er zelf niet meer van te eten en er je huishoudgeld niet vanaf te knijpen.
Of die mensen door al hun gegraai heen nog naar hun
geweten (durven te) luisteren, is maar de vraag. Of ze beseffen, of wíllen
beseffen dat ze met hun gedrag een hele samenleving ontwrichten en eerlijke
mensen in een noodsituatie brengen, dáár valt sterk aan te twijfelen.
Wat ben ik blij dat mij zon giga rijk leven bespaard
is gebleven!
En dan nu:
LEVENDE STILTE
stillevens als meditatieve bron
Opdrachten krijgen was fijn, het
betekende extra inkomen, maar ze waren niet dik gezaaid en bovendien wilde ik
ook een collectie schilderijen opbouwen om te kunnen blijven exposeren. Naast
portretten en themaschilderijen schilderde ik ook met heel veel plezier stillevens.
Hiervoor koos ik de gewone dingen om me heen, groente en fruit, siervruchten,
lege flesjes die ik mooi vond, gedroogde bloemen, zonnebloemen, stenen die Joep
en ik nog in Maastricht opgeraapt hadden toen we langs de Maas wandelden
alles kon dienen als voorwerp voor zulke schilderijen.
Als ik hiermee bezig was, kwam ik tot
rust. Ik hield van die voorwerpen zonder diepere betekenis, die niet vroegen om
de zin van het bestaan, waarvoor ik me niet verantwoordelijk hoefde te voelen,
maar die er in hun eigen bescheiden gedaante gewoon waren en ikzelf had
uitgekozen en voor me had neergelegd of op een rijtje gezet. Voorwerpen vroegen
niets van me, ze nodigden me enkel uit om te gaan zitten schilderen en met mijn
zachte marterharen penselen iets op het schilderslinnen te creëren dat
diezelfde stille rust ademde. Mijn gedachten kon ik laten dwalen, schilderend
luisteren naar het keuvelen van onze kinderen. Als ik later aandachtig keek naar
wat ik geschilderd had, hoe ik die pretentieloze voorwerpen had vormgegeven en
gerangschikt, was ik verwonderd over de rust en het aangenaam harmonieuzeervan en verheugde me erover, omdat dit het was wat ik had
gehoopt te creëren in zulke schilderijtjes.
Als ik hiermee bezig was, kwam ik tot rust. Ik hield van die voorwerpen
zonder diepere betekenis, die niet vroegen om de zin van het bestaan, waarvoor
ik me niet verantwoordelijk hoefde te voelen, maar die er in hun eigen
bescheiden gedaante gewoon waren en ikzelf had uitgekozen en voor me had
neergelegd of op een rijtje gezet. Voorwerpen vroegen niets van me, ze nodigden
me enkel uit om te gaan zitten schilderen en met mijn zachte marterharen
penselen iets op het schilderslinnen te creëren dat diezelfde stille rust
ademde. Mijn gedachten kon ik laten dwalen en ondertussen schilderend luisteren
naar het keuvelen van onze kinderen.
Veel van die stillevens vonden hun
weg naar liefhebbers. Ik verkocht ze aan particulieren en stuurde ze soms naar kunstuitleencentra,
die midden jaren tachtig ontstonden. Instituten waar schilderijen en beelden
tentoongesteld en te huur aangeboden werden met de bedoeling beeldende kunst
dichter bij de mensen te brengen en binnen handbereik voor mensen die graag een
kunstwerk wilden kopen, maar zich dat financieel niet zonder meer konden
permitteren. Men kon voor een bepaald maandelijks bedrag een kunstwerk huren naar
eigen keuze. De huurprijs gold tevens als afbetaling. Als men het kunstwerk
maar vaak genoeg opnieuw inhuurde, kon het na langere tijd voor het
restantbedrag gekocht worden en was de nieuwe eigenaar op een plezierige manier
en passend bij zijn beurs in het bezit gekomen van zijn geliefde beeld of
schilderij. Via zulke instanties heb ik regelmatig schilderijen verkocht en,
wat ik nooit had voorzien, ook diverse portretopdrachten gekregen. Toch een heel mooie aanvulling op onze wervingsarbeid, lonend voor zowel
huurders en kopers als ons, kunstenaars.