Lieve lezers, helaas ben ik ziek: longontsteking en astmatische bronchitis.... zo gauw ik me minder ziek voel, ben ik er weer! hopelijk krijgt niemand van jullie zoiets.... een warme groet, Elisabeth
Pinksterbeweging Onlangs zag ik op
de tv een documentaire over de wereldwijde Pinkstergemeente, uitgezonden door
de Nederlandse VPRO. Met stijgende verbazing heb ik er het hele uur naar zitten
kijken. Gigantische congresgebouwen over de hele wereld, gevuld met overwegend
jonge mensen die zich laten inspireren door voorgangers in coachingtaal,
managementformules en economische succesverhalen, allemaal te verwerven
met De Bijbel Als Gebruiksaanwijzing. Een of andere zeer kiene, uitgeslapen,
geslepen geest blijkt een beweging in gang gezet te hebben die de succesformule
van de eeuw lijkt. Onder andere ook vanwege de ultramoderne
communicatiemiddelen die erbij worden toegepast en de glossy uitstraling van de
voorgangers en hun secondanten.
Een heel uur lang heb ik me er gefascineerd over zitten verbazen dat zoveel
overwegend jonge mensen zich zo laten opzwepen en - vergeef me mijn misschien
wat te snel ingegeven oordeel - beetnemen door die beweging, die uiteindelijk
in mijn beleving net zo'n zakkenvullersorganisatie lijkt te zijn als de
Jehova's Getuigen, de Avatars en de Indiase goeroes uit de jaren zeventig,
om maar een paar voorbeelden te noemen.
Alle beminde gelovigen, want ja, het
gaat hier wel om Met De Hand Op de Bijbel en God Als je Metgezel, krijgen
handreikingen van goed opgeleide managers, hoge omes uit het bedrijfsleven hoe
ze er alles aan kunnen doen om via populaire bijbelse formules hun
carrière zo succesvol mogelijk te laten verlopen. Vervolgens wordt wel van hen
verwacht op basis van vrijwilligheid(!) tien procent van het eigen inkomen af staan
aan de beweging. Bij elke bijeenkomst wordt niet, zoals in de Rooms katholieke
kerk met de schaal, maar met grote plastic boodschappentassen rondgegaan onder
de gelovigen en van rijk tot arm deponeert ook daar nog een goeie duit in het
zakje. Tel uit je winst.
Aan het eind van dit succesverhaal
vertelde de antropoloog, die intern onderzoek heeft gedaan naar deze sterk
groeiende beweging, dat hij tot zijn teleurstelling helaas heeft moeten
vaststellen dat de armen binnen de beweging er niet beter van worden, de rijken
echter wel rijker. En jawel, zoals het al vaker gezien is, de uitvinder, of
liever de gangmaker van deze beweging heeft zich, omringd door een heel leger
aan beveiligers, verschanst achter zijn getralied domein, zo groot als twee
provincies in een gigantisch paleis.
Wat mij opviel in deze tv uitzending
waren de (in Nederland) overwegend hoger opgeleide en in hun carrière redelijk
succesvolle jonge mensen en mensen van middelbare leeftijd die vol vuur spraken
over hun (nieuw ontdekte, spirituele) manier van bouwen aan een carrière, met
de Bijbel als gezel, en (indirect?) de hoop zich te verrijken. Want dat was de spirituele
boodschap door de hele uitzending heen: men hoeft niet in armoede te leven als
men de Bijbelse strategie der Pinksterbeweging volgt. Geen wonder dus dat deze
beweging leden aantrekt als zoetigheid de wespen.
Ik vraag me af waarom zoveel
relatief jonge en goed opgeleide mensen in dergelijke groeperingen hun heil
zoeken. Ik ben maar een gewoon mens, tamelijk nuchter en niet gauw te strikken
voor dergelijke bewegingen die altijd mooi weer beloven en een God
voorspiegelen die al jouw (materiële) wensen kan vervullen. Maar als ik nu naar
mezelf kijk als van huis uit rechtgeaard gelovig mens, dan moet ik erkennen dat
ik soms stikjaloers kan zijn op zulke massas mensen die zich onder invloed van
de charismatische, spirituele geloofsverkondigers laten meeslepen en hand in
hand met God ineens overal in geloven en succesverhalen in zien. Zij hebben
immers ineens veel meer perspectief en houvast! Vragen stellen hoeft niet meer,
zekerheid is geboden!
Misschien heeft het succes van deze
bewegingen te maken met de behoefte van de moderne mens aan enig houvast, aan
meer persoonlijke liefde, aan een toekomstverwachting vol hoop.
Ongeveer zoals het vroeger was, toen grenzen nog duidelijk afgebakend waren, de
christelijke kerken nog straf en beloning kenden en een heel stramien aan
geboden en verboden herbergde. Dat zijn we wel ontgroeid, maar wat is ervoor in
de plaats gekomen . Jarenlang zijn we voornamelijk gefocust geweest op
kennisontwikkeling, economisch gewin, stijging van het welvaartspeil. In de
technologie, de biologische en medische wetenschappen zijn de ontwikkelingen
razendsnel gegaan het leven is (ogenschijnlijk) maakbaar gemaakt, heel veel
van onze basale angsten (voor ziekte, armoede, oorlog en honger) lijken weggenomen. Maar tegelijk met deze opwaartse gang
van de welvaart is wel een neerwaartse spiraal voor religie ingezet. De huidige
generaties groeien nagenoeg zonder religie op, voor hen is religie folklore.
Toch is het mensen eigen (door de eeuwen heen is dat gebleken) om te
blijven zoeken naar inhoud, zingeving aan hun leven, iets als een richtsnoer,
een ideaal. Uiteindelijk wil geen mens dat het leven enkel bestaat uit hard
werken en zoveel mogelijk geld verdienen. Als (relatief jonge) mensen op middelbare leeftijd in stabieler
vaarwater terechtkomen, gaan ze op zoek naar andere bronnen van inspiratie en
daar spelen allerlei goeroes, coaches en deze voorgangers heel handig en
geraffineerd op in. Daar zit een heel team van onderzoekers en psychologen
achter die precies de juiste taal ontwikkelen om massas mensen te bereiken en te
motiveren.
Naar mijn idee zijn het opkomende en weer neergaande bewegingen die het een aantal
jaren goed doen en net zo vanzelf weer verdwijnen of reduceren tot kleine
kernen voor de volhouders. Als mensen zich hier gelukkig bij
voelen is er niks aan de hand. Maar het viel me wel op dat ik nergens iets hoorde
over bijstand aan zieke en lijdende mensen, over armoedebestrijding, over
naastenliefde zoals die door Christus gepredikt is. Maar... misschien zijn de makers
van de documentaire wel net zo geraffineerd als het brein achter deze
Pinksterbeweging en hebben ze me stiekem toch een loer gedraaid .
En dan nu:
CENTJES VERDIENEN
Administratieve arbeid
Jan Gregoor en Kees Bol en mijn
collegas op het kantoor bij Jansen-De Wit speelden in die vijf jaar uiteraard
ook een grote rol in mijn persoonlijk leven. Op de zondagen na bracht ik al
mijn daguren door met mijn collegas op kantoor en de avonden met mijn docenten
en medestudenten op de academie. Ik leidde als het ware een dubbelleven:
overdag werkzaam in een moderne kousen- en sokkenfabriek op een keurig kantoor,
mijn werkzaamheden als ponstypiste en ponslerares uitvoerend zoals van me
verwacht werd; en in de avonduren al mijn energie uitlevend op de
avondacademie, in grote klaslokalen, in oude gebouwen die al tamelijk
onderkomen waren, maar nog net goed genoeg om er kunststudenten in onder te
brengen. Die vervallen
gebouwen hadden iets nostalgisch, ik voelde me er prettig, was me in die
omgeving helemaal op mijn plek gaan voelen.
Jan Gregoor en Kees Bol en mijn collegas
op het kantoor bij Jansen-De Wit speelden in die vijf jaar uiteraard ook een
grote rol in mijn persoonlijk leven. Op de zondagen na bracht ik al mijn
daguren door met mijn collegas op kantoor en de avonden met mijn docenten en
medestudenten op de academie. Ik leidde als het ware een dubbelleven: overdag
werkzaam in een moderne kousen- en sokkenfabriek op een keurig kantoor, mijn
werkzaamheden als ponstypiste en ponslerares uitvoerend zoals van me verwacht
werd; en in de avonduren al mijn energie uitlevend op de avondacademie, in
grote klaslokalen, in oude gebouwen die al tamelijk onderkomen waren, maar nog
net goed genoeg om er kunststudenten in onder te brengen. Die vervallen gebouwen hadden iets nostalgisch, ik
voelde me er prettig, was me in die omgeving helemaal op mijn plek gaan voelen.
Maar ook op kantoor voelde ik me
langzamerhand min of meer thuis. De enige manier om dat te bereiken, had ik
ontdekt, was me volledig in te zetten voor mijn werk, zoals ik dat deed op de kunstacademie.
Misschien kon ik het daarom goed vinden met de andere meisjes, ook al waren de
verschillen in interesses behoorlijk groot. In die tijd waren we als kantoormeisjes in de leeftijd die nu puberteit heet, maar toen nog met de
twijfelachtige term bakvissen werd aangeduid, wat ik in die tijd een
vreselijke benaming vond. We waren redelijk gezagsgetrouw, maar ook een beetje
recalcitrant, nog speels en altijd wel in voor malle streken, die we ook wel
eens hebben uitgehaald. Zo heb ik ooit in mijn domme onnadenkendheid en uit gebrek aan
verantwoordelijkheidsgevoel (maar wel tot grote hilariteit van mijn
collegaatjes) een ponsmachine vernield door in een ponskaart 99 gaatjes te
stansen en te kijken wat er dan zou gebeuren, me niet realiserend wat hiervan
de gevolgen zouden zijn.
Een ponsmachine was, grof gezegd, het midden tussen
een oude typemachine en een moderne computer. Zon machine stond op ijzeren
poten en het toetsenbord zat ongeveer ter hoogte van een bureaublad. Linksvoor
was een reservoir op de ponsmachine gemonteerd, waarin de ponskaarten lagen die
door de machine gestuurd moesten worden. Elke ponskaart diende getypt te
worden, het toetsenbord bevatte alleen cijfers, de letters konden we maken door
(soms ingewikkelde) cijfercombinaties in te toetsen. Na wat experimenteren had
ik uitgevonden hoe ik door middel van die combinatietoetsen 99 gaatjes tegelijk
kon laten stansen in zon kaart. Dat lukte inderdaad, de kaart verdween netjes
in zijn geheel in de machine, maar kwam er niet meer uit vandaan, de loodzware
ponsmachine was helemaal vastgelopen en begon ter plekke te dansen, wat
natuurlijk een bizar en angstaanjagend gezicht was. Door heel snel de stekker
uit het stopcontact te trekken, redde ik mezelf van ontslag op staande voet,
maar er moest wel een peperdure monteur aan te pas komen om de machine te
herstellen. De heel zeker hoge kosten van dit bakvissenexperiment zijn me nooit
in rekening gebracht en de reprimande was onverdiend mild.
Mijn oudste broer en een paar van mijn zussen werkten
ook bij Jansen-De Wit. En dat terwijl vader, trots als hij was op zijn eigen
hoge functie binnen het bedrijf Kampoda, vaak gezegd had: Er gaat hier niemand van ons
ooit bij De Sok werken! zoals Jansen-De Wit in die tijd nog genoemd
werd, omdat er voornamelijk nylonkousen voor dames en herensokken gemaakt
werden. Na zijn overlijden werd het echter allemaal anders in Huize Lindendijk
en golden er andere, aan de nieuwe situatie aangepaste opvattingen. Het inkomen
voor zon groot gezin als het onze kon wel wat aanvulling gebruiken. Het was
gedaan met studeren overdag en het kritisch kijken naar andermans werkomgeving.
De oudere kinderen in het gezin bleven of gingen buitenshuis werken en
Jansen-De Wit bleek nu plots een prima werkgever te zijn. De jongeren maakten
hun scholen af en gingen daarna uit werken en er werden zo nodig avondcursussen
gevolgd.
Thuis zwaaide moeder met milde hand de
scepter, hierin bijgestaan, zoals gezegd, door haar oudste dochters. Onze
oudste zus had de opleiding voor kleuterleidster gevolgd, zij was hoofd van een
kleuterschooltje in Sint-Oedenrode. De tweede oudste zus stond moeder bij in de
huishouding en nam een groot deel van de zorgtaken van moeder over. Wij
ervoeren die situatie als volkomen normaal. Er heerste orde en netheid in Huize
Lindendijk 473, ieder van ons had hierin haar eigen taak. Alleen de zussen, wel
te verstaan, de broers deden helemaal niets in het huishouden, ook dat was in
die tijd heel normaal. Moeder hield van rust, reinheid en regelmaat, daar zag
ze op toe en we voeren er allemaal wel bij. We leerden er een heleboel van, al
was het maar om met veel mensen samen in één huis te wonen en rekening te
houden met elkaar.
Moeders degelijke opvattingen over het reilen
en zeilen in het huishouden stonden haaks op wat ik later in Maastricht onder
mijn collega-kunstacademiestudenten te zien kreeg. Daar was wanorde regel, orde
burgerlijk dus verfoeilijk, een verschijnsel dat mij van meet af aan
tegenstond. Ik heb nooit de ambitie gevoeld om als een bohemienachtige
artistiekeling te leven. Later bleek die door veel kunststudenten verfoeide
burgerlijkheid in mijn eigen gezin en bij mijn werk als kunstenares een boel
praktische voordelen te hebben. Moeders tamelijk strikte leefregels in huis
helpen me tot op de dag van vandaag om in mijn eigen huis dagelijks de orde te
handhaven, mijn voor stemmingen zeer ontvankelijke geest onder controle te
houden en is bovendien van grote betekenis voor mijn behoefte aan schoonheid en
esthetiek.
Gezondheid Voor wie zich
kerngezond mag noemen: prijs je gezondheid! Dat besef je pas als daar iets aan
gaat mankeren. Alles kunnen doen, gewoon naar de wc gaan, normaal eten, nergens
rekening mee hoeven houden, leven alsof je het eeuwige leven hebt voor elke
chronisch zieke is dat een sprookje. Ik ben gezegend met een scala aan
mankementen. Op een rijtje: het syndroom van Ehlers-Danlos, de ziekte van
Crohn, poliartrose en osteoporose. Vrij vertaald: slappe bindweefsels
(gewrichtskapsels en inwendige organen, voor zover ik die nog heb); de poepieziekte
(chronische ontstekingen in het spijsverteringskanaal, voor zover dat er bij
mij nog zit); een vorm van reuma; en botontkalking. Resultaat na veel ziekenhuisopnames
en operaties: ileostoma, dat is een stoma op de dunne darm voor het lozen van
mijn ontlasting (baarmoeder plus eierstokken, dikke darm, stukje dunne darm en
galblaas zijn verwijderd); urostoma, dat is een stoma voor het lozen van mijn
urine; nieuwe gewrichtjes in de rechterhand; gedeeltelijk bijvoeding met Nutridrink
flesjes.
Ik ben dus wat men noemt een chronisch zieke, ook al voel ik me gelukkig met
name de laatste tijd niet meer ziek en beschouw ik mezelf beslist niet als
patiënt. Maar toch, net een halfuurtje geleden kwam ik thuis van het zoveelste
ritje Nijmegen voor een polibezoekje aan het UMCN Sint Radboudziekenhuis en
daar komen alleen maar patiënten. Het Radboud is een academisch
ziekenhuis, waar mensen terechtkomen met zulke moeilijke, complexe
aandoeningen als de mijne. Niet zelden gaat het bij chronische ziekte om een reeks
van medische problemen, soms zelfs combinaties van ziektes, ziektes die elkaar uitlokken. In zo'n
academisch ziekenhuis buigen zich meerdere deskundigen over
dit soort problematiek en plegen frequent overleg. Het grote voordeel van zo'n kennisinstituut is ook
dat er standaard onderzoek plaatsvindt en nieuwe ontwikkelingen sneller worden toegepast. Al zijn academische ziekenhuizen langzamerhand enorme, logge gezondheidsfabrieken geworden, het zijn wel de plekken waar de meeste medische
kennis bijeen zit en ontwikkeld wordt.
Toch wordt geen mens er graag heen gestuurd, zelfs niet al gebeurt het als de artsen
in de eigen regio uitgedokterd zijn en met de handen in het haar verzuchten:
"Ga het maar eens hogerop zoeken". Zo is het mij vergaan; al
zeker vijfendertig jaar geleden zette ik mijn eerste schreden in het
academische bolwerk. Sindsdien kom ik er met de regelmaat van de klok en heeft
het aantal specialisten op mijn polilijstje zich gestaag uitgebreid met mijn
polikaarten kan ik kwartetten. Wat mij is overkomen, heb ik al dikwijls bij
andere zieke mensen ook zien gebeuren, de ene ziekte lokt de andere uit, het
ene mankement veroorzaakt het andere, en gelukkig is er in zo'n gigantische
gezondheidsfabriek voor elk mankement wel een specialist in de aanbieding.
Behept met chronische mankementen weet ik dat een leven zónder dokters en
ziekenhuizen niet alleen voor mij, maar voor ook nog heel veel andere mensen een
utopie is. Toch hoop ik er nog regelmatig op nu eindelijk eens, al is het maar voor één half jaartje, niets met
dokters, ziekenhuizen, apotheek en/of medische firma's te maken te
hebben... Ik weet het, dat ga ik niet meer meemaken, maar alleen al
de gedachte eraan voelt als een heuse vakantie!
De meeste mensen hebben er geen idee van hoe vaak ik, en met mij veel chronisch zieken, te maken hebben met ziekenhuizen en artsen,
apotheek en andere zorginstellingen. Om mijn eigen boeltje
onder controle te houden, heb ik al mijn medische gegevens in de computer
gezet. Als ik naar een dokter ga, hoef ik de meest recente medicijnlijst maar
uit te printen. Idem dito wat betreft de apotheek en medische firma's, alle
bestellijsten staan erin.
Voor wie het wil weten:
Minstens elke 8 weken moet ik nieuw stomamateriaal bestellen bij CombiCare (giga dozen met spullen); elke
6 weken nieuwe voeding bij Sorgente (loodzware dozen vol flesjes); wisselend, maar wel regelmatig
medicijnaanvulling bij Mediq-apotheek (plastic draagtasjes vol); veelvuldige ritjes per taxi van Vlierden
naar Nijmegen voor de regelmatige controles bij de diverse specialisten. Er is
minstens elke week wel een paar uur nodig om de boel te organiseren lijstjes
controleren, bellen en mailen om een en ander te regelen met artsen, apotheek en medische firmas en als alles thuisgebracht wordt alle medische
artikelen herbergen in huis. En dan heb ik het nog niet over alle extra tijd die de dagelijkse verzorging van mijn geschonden lijf me kost.
Op zich is dit allemaal niet erg,
mijn leven is er zo langzamerhand helemaal op ingericht en ik ben eraan gewend
geraakt. Bovendien mogen we allemaal heel blij zijn dat we hier de medische
middelen nog hebben om mensen zoals ik hopelijk nog jarenlang een kwalitatief goed en mooi leven te
bezorgen. Maar als ik op een rijtje zet hoeveel handelingen per dag in het
teken staan van mijn geschonden lijf, dan zijn dat heel wat minuten. Kortom: of
ik wil of niet, mijn leven is toch getekend door mijn ziek zijn. Niet dat me
dit belemmert in mijn ambities en activiteiten, juist in tegendeel, gelukkig.
Dankzij mijn nogal dynamische natuur, de digitale snelweg en mijn aanleg om van heel veel te genieten,
benut ik alle vrije ogenblikken optimaal, haal alles eruit wat erin zit en
ben dus ondernemend genoeg.
Maar toch wie zou het niet willen heel
soms éven terug naar dat gezonde lijf van God weet hoeveel jaren geleden inmiddels .
Even terug, bevrijd van alle verantwoordelijkheid voor een lijf dat zoveel zorg
vraagt, zonder plakken, zakjes, slangen en flesjes.... Leven als een doodgewoon gezond mens.
En dan nu:
Soms leidden
die portretsessies wel tot vreemde, voor mij hoogst onaangename gebeurtenissen.
Op een avond begon een wat oudere medestudent (vader van een paar jonge
kinderen) die voor ons geposeerd had, me na mijn tekening
van zijn gelaat van het
nodige, nogal aanmatigende commentaar te hebben voorzien het hof te maken en
op vrijpostige manier lichamelijke toenadering te zoeken. Ik schrok; ik was hier totaal niet op
bedacht, wist me geen raad en voelde me ineens angstig en doodongelukkig. Zijn
gedrag veroorzaakte wat me nog
altijd overkwam bij vormen van seksuele toenadering, aanraking of hofmakerij,
ik voelde me letterlijk verstijven.
Dit incident,
net buiten het leslokaal, in het vale lamplicht, gaf me een bijzonder onprettig
en misselijk makend gevoel. Het gedrag van deze man bezoedelde mijn plezier in
het portrettekenen en zadelde me bovendien opnieuw op met een knagend schuld-
en schaamtegevoel. Tegen de docenten (voor wie ik me eveneens schaamde) durfde
ik er niets over te zeggen. Zij zouden zeker meteen maatregelen getroffen
hebben, waardoor via het geruchtencircuit ongetwijfeld de meeste studenten al
heel snel zouden horen waarover ik me beklaagd had. Diep in mijn hart voelde ik
wel aan dat geen enkele hulp van buitenaf me van mijn frustratie kon verlossen
en ik de oorzaak van de moeilijkheden die ik in dit opzicht ondervond vooral in
mezelf moest zoeken. Het werd hoog tijd te achterhalen waarom ik zo krampachtig
reageerde op pogingen tot toenadering door mannen en verkrampte bij elke
seksueel getinte aanraking, terwijl ik zo hunkerde naar liefde. Verkramping,
schaamte en schuldgevoel leken zich in me vastklonken te hebben, doken
onmiddellijk op in zulke situaties, vergrootten het incident uit tot
onwerkelijke proporties en belemmerden me in mijn groei naar volwassenheid.
Na dit voorval
schaamde ik me nog veel erger, nu voor mijn onvermogen om als een normale jonge
vrouw op zulke avances te reageren. Het probleem was dat ik intuïtief wel
aanvoelde dat binnenin me alles wat met seksualiteit te maken had niet helemaal
spoorde, maar nog steeds niet begreep wat seksualiteit eigenlijk inhield, laat
staan dat ik in staat was uit te vinden hoe ik mijn gefrustreerd gedrag moest
doorbreken. Omdat ik maar geen grip kreeg op de oorzaak die aan mijn geremd
gedrag ten grondslag lag, die nog lang niet doorzag, kon ik de wirwar aan
emoties niet benoemen en was er bij elke aanraking door het mannelijk geslacht
vooral een sterk gevoel van bedreiging en bijna instinctmatige onwilligheid, in
geen enkele verhouding tot de werkelijkheid van die aanrakingen en mijn eigen
diepste gevoelens. Voor de buitenwereld probeerde ik mijn complexe mengeling
van gevoelens en mijn verwarring angstvallig verborgen te houden, dus bleef ik
gewoon naar de tekenklas komen en portrettekenen, me gedragen alsof er niets
was voorgevallen en heeft niemandhiervan ook ooit iets aan me gemerkt. Angstvallig meed ik voortaan elk
contact met deze man. Tot mijn ongenoegen hij niet met mij.
Een andere
student werd verliefd op me en stuurde me cadeautjes, maar ik was nog helemaal niet
klaar voor dergelijke signalen
van ontluikende liefde. Dit soort toenaderingspogingen, zo heel
gewoon voor mijn leeftijd, bracht me volkomen uit balans. Zowel op kantoor als
op de academie zag ik jonge mensen van mijn leeftijd hier heel ontspannen
mee omgaan. Ze
beantwoordden onschuldige seksuele toenaderingen, in de vorm van lichte
strelingen, speelse kussen of een goedmoedige klap op de billen, en kleine attenties in de vorm van
geschenken, vrij luchtig. Ze werden zelf verliefd en
zochten van hun kant zonder ook maar
énige gêne toenadering tot de andere sekse, en in stilte benijdde ik dat.Stiekem had ik er verdriet om
omdat ik nog altijd niet bij machte
was mezelf te veranderen en die geremdheid van me af te werpen. Wat had ik nog een lange
weg te gaan.
Wij,
moderne westerse vrouwen mogen onszelf als redelijk geëmancipeerd beschouwen. Heel
anders in elk geval dan bijvoorbeeld in veel Aziatische en Afrikaanse landen,
waar vrouwen nog systematisch worden verkracht en misbruikt, om nog maar niet
te spreken van hun maatschappelijke positie. In vergelijking met deze contreien
leven wij als vrouwen hier in het aards paradijs.
Maar
toch, er gebeuren als het om de gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen gaat nog
steeds dingen die mij als vrouw de haren ten berge doen rijzen. Dan vraag ik me
af hoe het in deze tijd, waarin we het Baas
in eigen buik tijdperk allang achter de rug hebben, nog kan bestaan dat
vrouwen door sommige bedrijven minder betaald krijgen dan mannen op dezelfde
posities. Zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan, maar laat ik het bij mezelf
houden.
Als
vrouw denk ik volledig tot mijn recht te komen, ondervind zelden of nooit
discriminerende handelingen en voel me volkomen vrij in gaan en staan, doen en
laten. Misschien ervaar ik dit zo omdat het me al heel jong geleerd is, aangezien
ik als het ware opgegroeid ben in een soort matriarchaat, waar de vrouwen de
dienst uitmaakten en de mannen óf afwezig waren óf zich niet met de opvoeding
bemoeiden.
Mijn
vader stierf jong aan kanker, ik heb hem nauwelijks gekend, en mijn moeder
stond er toen met haar dertien opgroeiende kinderen alleen voor. Omdat moeder tijdens
zijn langdurige ziekte veel bij vader in het ziekenhuis verbleef, hadden de
oudere zussen haar veel van de huishoudelijke en opvoedkundige taken uit handen
genomen. Wij, de jongsten in het grote gezin, hadden zodoende niet alleen
moeder te gehoorzamen, maar ook de oudere zussen. Hierdoor kreeg ik een heel
ander beeld voorgeschoteld van vrouw zijn dan in die tijd nog gangbaar was in
de maatschappij.
In
ons gezin speelde zich dit alles af in een periode waarin het reclamespotje Wie is toch die man die zondags het vlees
snijdt heel treffend weergeeft hoe de situatie in de meeste huishoudens
destijds was: de vader, de man in het gezin, was de kostwinner, dus de
belangrijkste persoon in het gezin, en had recht op het beste van de maaltijd
(of wat men daar toen nog onder verstond). Bij ons was het hoofd van het gezin
weggevallen, de oudste kinderen namen die rol samen met moeder over. De broers
waren mannen, dus gevrijwaard van huishoudelijke en opvoedkundige taken. Mannen
en vrouwen hadden heel duidelijk hun eigen afgebakende posities in de
maatschappij en dus ook in het gezin.
Pas
in mijn generatie kwam hier verandering in. Dat veranderingsproces is nog
steeds aan de gang. Helaas wordt de vrouw nog lang niet overal beschouwd als
gelijkwaardig aan de man. Eerlijk gezegd kan ik maar niet begrijpen op grond
waarvan mannen zich verheven zouden mogen voelen boven de vrouw en al helemáál
niet als het om de kwalificatie het sterke en het zwakke geslacht gaat,
waarbij de vrouw die van het zwakke toebedeeld krijgt. Okay, biologisch zijn we
anders geschapen dan de man, maar dat geeft geen enkele man het recht om zich
vanwege zijn geslachtelijke geaardheid superieur te voelen aan de vrouw.
Wat
bijvoorbeeld hiervan te denken: in de natuur is alles gericht op de
voortplanting, het behoud van leven. Als het om de voortplanting van de mens
gaat, hoeft de man niet veel meer te doen dan zijn zaad te lozen in de schoot
van de vrouw, daarna komt hij er niet meer aan te pas. Daarentegen maakt de
vrouw als jong meisje al een heel proces door om haar schoot ontvankelijk te
maken voor het zaad van de man. Ze is welgeteld ongeveer dertig jaar van haar
volwassen leven vruchtbaar. Iedere maand sterft het baarmoederslijmvlies af en
heeft de vrouw haar menstruatie. Elke maand, van ongeveer haar dertiende tot en
met (als ze pech heeft) haar vijfenvijftigste. Als ze bevrucht is door de man,
is ze daar een klein jaartje van bevrijd, maar draagt ze wel negen maanden haar
kind bij zich en wacht haar tijdens de geboorte de zware taak om haar kind door
het nauwe geboortekanaal te persen. Het is dus de vrouw die voor de
voortplanting alle ongemakken en pijnen heeft te doorstaan. Over het sterke
geslacht gesproken, mannen!
Misschien
hadden de vrouwen die destijds de barricaden opgingen het over heel andere
zaken, maar of het nu om Baas in eigen
buik gaat of om allerlei andere ongelijkheden in de maatschappij op basis van
de verschillen tussen man en vrouw, ze hebben hoe dan ook een heel belangrijke
bijdrage geleverd aan de collectieve bewustwording bij zowel vrouwen als mannen.
Persoonlijk vind ik het van belang dat dat vrouwen en mannen in alle opzichten dezelfde
rechten hebben, maar dat ook de verschillen tussen mannen en vrouwen erkend
worden, niet in negatieve zin en op basis van krachtmeting, maar op grond van
de natuurlijke geaardheid van vrouwen en mannen.
Ik
ben niet het emancipatietype dat alle verschillen tussen mannen en vrouwen wil
elimineren, juist liever niet, want die verschillen zijn boeiend en kunnen
elkaar positief beïnvloeden, stimuleren en sterken. Maar ik heb wel schoon
genoeg van iedereen die vrouwen als minderwaardig aan de man beschouwen en dit
illustreren in opmerkingen als zie je
wel? t Was weer eens n vrouw! en erger.
Hoezo
vrouwen gelijkwaardig aan de man .
En dan nu:
Kees was extravert, Jan Gregoor daarentegen een
ingetogen, zeer bedachtzaam mens. Hij straalde rust uit, bij hem voelde ik me
als een kind bij zijn vader. Hij heeft toen al heel goed begrepen welke kant ik
als schilderes uiteindelijk zou opgaan. Hij liet me kennismaken met Paula
Moderssohn-Becker (1876-1907), omdat hij van mening was dat ik in mijn
karakter, mijn manier van doen en werken wel wat op haar leek. Gestimuleerd
door hem schreef ik een scriptie over deze zo tragisch in haar kraambed
plotseling overleden, jonge Duitse kunstenares. Toen verraste het me dat hij
overeenkomsten zag tussen ons, blijkbaar was ik nog niet zover dat ik dit zelf
kon waarnemen, al spraken haar leven en werk me wel bijzonder aan. Later ben ik
Gregoors helder inzicht in de richting die mijn manier van schilderen zou
uitgaan veel meer gaan waarderen en heb me er zeer gevleid door gevoeld. Beide
docenten voelden me ieder vanuit hun eigen perspectiefheel goed aan
en hadden blijkbaar heel goed door dat ik behoorlijk wat positieve stimulans nodig had.
Ook al studeerde ik aan de avondacademie, we werden
niet gespeend van scriptieopdrachten en andere taken. We werden geacht even
serieus naar een afstudeerperiode toe te werken als de studenten op de
dagopleiding. Alleen de avondacademie kende een opleiding vrij tekenen en
schilderen, overdag kon men wel de textiele richting kiezen, maar niet
afstuderen als vrij kunstenaar. Wat was ik blij dat de heren directeuren van
Jansen-De Wit me hadden toegestaan deze vrije studierichting te volgen, ook al
zou ik hiermee nooit meer productief zijn voor de firma. Grootmoedig als ze
zich toonden, is het bedrijf gewoon voor me blijven betalen, met behoud van
mijn salaris, de jaarlijkse salarisverhoging plus gratificatie rond de
jaarwisseling. Hiervoor blijf ik de firma in de hoedanigheid van de heren Wim
en Matthieu Jansen eeuwig dankbaar.
Als we de opdracht kregen om portret te tekenen, zaten behalve oude mannen
uit het Labrehuis(opvanghuis in Eindhoven voor randfiguren), soms ook medestudenten model. Al heel jong
ontwikkelde ik grote belangstelling voor de medemens, wat voor karakter hij
had, hoe het zich had gevormd. Ik was nieuwsgierig naar hoe hij in het leven
stond en waarom, wat voor denkbeelden hij erop nahield, hoe hij zich voelde en
waar zijn belangstelling naar uitging. Ook vond ik het interessant te weten uit
wat voor familie hij afkomstig was en in hoeverre zowel erfelijke invloeden als
invloeden van buitenaf een rol speelden in zijn doen en laten en in de vorming
van zijn karakter.
STUDEREN OP KARAKTERS
mensen portretteren
Door mensen te portretteren leerde ik niet alleen veel
op het gebied van de tekenkunst, maar ook om heel aandachtig naar iemand te kijken.
Door zijn gelaatstrekken met geconcentreerde aandacht in me op te nemen
probeerde ik het karakter van de persoon die voor me zat te pijlen. Terwijl ik
tekende, trachtte ik diep door te dringen in zijn innerlijk wezen, zijn
emotionele binnenkant. Hierin werden we gestimuleerd door de opvatting van
beide docenten dat aandacht voor het karikaturale in de mens ons enorm kan
helpen om zijn karakter in een tekening raak te typeren. Dit vroeg om het geconcentreerd
aandachtig aankijken van degene die we tekenden, zonder hem te
compromitteren. Daar moesten we wel enige schroom voor overwinnen. En ondertussen mochten we niet vergeten groot te
denken, zoals ons herhaaldelijk werd gezegd, wat inhield dat de monumentale opbouw en zuiverheid van
lijn en kleur in tekening of schilderij niet opgeofferd mochten worden
aan het karakteristieke.
Het waren fascinerende uren vol wijze raadgevingen,
corrigerende handelingen en prikkelende vertellingen, die voor mijn latere
manier van portretschilderen van heel grote betekenis bleken en mijn verdere
ontwikkeling als portretschilderes tot grote steun zijn geweest. Dankzij deze adviezen, verstrektvanuit hun eigen ervaringen als kunstenaar, ontwikkelde ik
enige teken- en schildervaardigheid en wist de moed te verzamelen om puur
vanuit mijn gevoel mijn persoonlijke kijk op degene die voor me zat vast te leggen
in zon tekening of schilderij. Naar mijn idee was dit het meest waardevolle
dat er te leren viel voor een toekomstig (portret-)kunstenaar, in elk geval
voor mij.Ik heb het veelvuldig toegepast in mijn latere werk.
Tot
mijn stomme verbazing en woede (op de man die onderstaande uitspraken heeft gedaan) kreeg ik van een goede vriendin, zeer betrokken
bij de moderne christelijke kerk, dit stukje toegestuurd:
"Volgens Giertych (Wojciech Giertych, pauselijk theoloog en beoordelaar
pauselijke toespraken) is het essentieel
dat God niet alleen mens, maar een mannelijk mens is geworden. Daarom kan een
priester, die als beeld van Christus fungeert, alleen een man zijn.
Vervolgens reflecteert hij op het verschil tussen de geslachten.
Hij zegt bijvoorbeeld dat mannen beter geschikt zijn voor de priesterlijke taak
van overdracht van de geloofsleer, omdat ze eerder in filosofische termen over
God denken (!). Priesters houden op een mannelijke manier
van de kerk, omdat ze zorg hebben voor de structuur ervan, voor de gebouwen en
of het dak niet lekt (overdrachtelijk bedoeld?).
Vrouwen zijn beter in staat om Gods nabijheid waar te nemen en
een relatie met God aan te gaan. Vrouwen hebben een speciale toegang
tot het hart van Jezus, zegt Giertych. En dat komt natuurlijk ook weer omdat
Jezus een man is. Vrouwen hebben het priesterschap helemaal niet nodig."
einde citaat
Hiervan
rijzen me de haren ten berge. Als de uitspraken die deze
hoogwaardigheidsbekleder hier doet, refereren aan hoe de R.-k. kerk als
instituut denkt over de vrouw in de kerk, dan is dit wel heel, heel bedroevend,
om niet te zeggen liefdeloos, schandalig en hopeloos ouderwets.
Ik
ben slechts een zeer bescheiden, wat wet en dogma betreft zeer onwetende en
zeer in gebreke blijvend lid van de Rooms katholieke kerk, maar als lezer van
onder andere het Nieuwe Testament is het me wel opgevallen dat het juist de
vrouwen waren die Jezus omringden bij de belangrijkste gebeurtenissen in zijn
leven. Dit kan niet zomaar toevallig zijn en met mijn huisvrouwenverstand ken
ik hier een speciale betekenis aan toe, dogmatisch goedgekeurd of niet. Vrouwen
verdienen het om heel belangrijke en vrouw-eigen taken te vervullen in de
kerk, wat mij betreft ook als priester, bisschop, kardinaal of paus.
Ja,
deze pauselijke theoloog heeft gelijk als hij zegt dat vrouwen beter in staat
zijn om Gods nabijheid waar te nemen en
een relatie met God aan te gaan; dat vrouwen
een speciale toegang hebben tot het hart van Jezus. Inderdaad, vrouwen durven hun gevoelens eerder te laten
blijken, hebben niet zelden meer invoelingsvermogen dan mannen en zijn er
makkelijker toe te bewegen hun impulsen te volgen en dus open te staan voor de
nuances in de Schrift, tussen de regels door te lezen (zoals Jezus Christus al deed) en directer te reageren.
Maar het is wel een heel beklagenswaardig en zwak argument om daarom de vrouwen
in de kerkelijke ambten maar buitenspel te zetten. Hij beseft niet welke kansen
hij hiermee de kerk als geloofsgemeenschap van mensen ontneemt.
Ik
zie van dichtbij van hoeveel betekenis de vrouw in de kerk is. Sinds het
Tweede Vaticaans Concilie is tot mijn vreugde aan vrouwen in de moderne christelijke kerk steeds
meer ruimte gegeven. Ze zijn zelfs zover gekomen dat ze zich tot diaken konden
laten wijden, een ambt dat in hiërarchische zin rechtstreeks onder het
priesterschap valt. In alle gelederen tot aan het priesterschap zijn vrouwen
dus al doorgedrongen in de parochies. Heel veel pastorale én bijkomende taken worden al jarenlang
verricht door vrouwen. Zij zijn van positieve betekenis en hebben een weldadige invloed op zowel de christelijke ambtsbekleders als de geloofs- en parochiegemeenschappen. Ik ben ervan overtuigd dat, net als vrouwelijke
dominees, ook vrouwelijke priesters
voor de beminde gelovigen een extra dimensie geven aan samen kerk zijn. Ja, Eerwaarde Wojciech Giertych, juist om de verschillen in geaardheid tussen man
en vrouw, niet in negatieve zin en dus belemmerend, maar in positieve zin en
stimulerend, inspirerend, troostend en bemoedigend.
De
huidige christelijke kerk, met name de Rooms-katholieke, is een bolwerk van
mannen. Slechts enkele vrouwen hebben zich door de kerkelijke geschiedenis heen
kunnen verheffen uit hun dienende en onderdanige posities en zo hun
indrukwekkende sporen nagelaten (denk aan Hildegard von Bingen!). Voor Rome is het alsof de
wereld van beminde gelovigen alleen uit mannen bestaat en alleen zij in staat
zijn om leiding en structuur te geven aan het instituut. En dat terwijl men door de eeuwen heen de ervaring al heeft dat alle (religieuze)
conflicten opgestart zijn door mannen en alle seksueel misbruik voornamelijk
door mannen gepleegd wordt.
Al
jarenlang doe ik verwoede pogingen om iets te vinden binnen de huidige kerk dat
me bemoedigt, inspireert, naar zich toehaalt, aan zich bindt. Ik klamp me vast
aan heel kleine hoopvolle gebeurtenissen, zoals onze kleine parochie in
Vlierden, waar we nog een aimabel mens als pastoor hebben, die zich nergens en van
niemand afkeert, maar alle ruimte openhoudt voor de moderne gelovige mens en
zich gedraagt als de klassieke herder in het veld. Helaas worden zulke mensen,
die een hele geloofsgemeenschap bijeenhouden, steeds zeldzamer, zeker als Rome
de letter van de wet strikt blijft hanteren, niet meebeweegt in de
ontwikkelingen, van emancipatie nog nooit gehoord heeft en er de oren voor
blijft sluiten; sterker nog, juist zulke, mee-evoluerende en denkende mensen
weert.
Voorlopig
hoeven we dus niet te rekenen op ontheffing van het celibaat voor aankomende
priesters en religieuzen, laat staan op vrouwen als priester. In het Vaticaan zijn
alle kardinalen met elkaar in conclaaf, allemaal alleen oude mannen die hun
carrière binnen het instituut allang achter de rug hebben, braaf (voor zover
wij hierop mogen vertrouwen) celibatair geleefd hebben en niets meer ambiëren.
Zij hoeven de barricaden niet meer op, kunnen rusten in vrede en zijn derhalve
waarschijnlijk weinig gemotiveerd om deze knuppel toch nog in het hoenderhok te
gooien .
Heel,
heel spijtig voor de vrouwen die zich geroepen voelen tot het priesterambt.
En dan nu:
Want wat viel er veel te leren van deze twee kunstenaars, die
nog echte armoede en ontbering hadden gekend voor ze tot docent op de academie
benoemd waren. Hun gedrevenheid, hun passie, die doorklonk in hun stem, zweepte
ons op tot prestaties die ik later op de Jan van Eijck Academie nooit meer heb
kunnen evenaren. Tijdens al mijn tien studiejaren aan de twee academies heb ik
me nergens zo in mijn element gevoeld en zoveel geleerd als in die oude teken-
en schilderlokalen in Eindhoven, waar we geënthousiasmeerd en geïnspireerd
werden om ons in persoonlijke
zin zo creatief mogelijkals beeldende kunstenaars te ontplooien.
Het was een heerlijke en leerzame
tijd. Natuurlijk was het voor mij ook een groeiproces, als aankomend kunstenares
én jonge vrouw, al gebeurde dat laatste nog steeds tegen mijn wil. Ik bleef me
maar instinctief verweren tegen een leven als volwassene. Het moet welhaast zo
zijn dat die stille, nog altijd voortdurend in me kloppende hunkering naar een
vaderfiguur, die voor de buitenwereld mijn geheim was en bleef, tezamen met die
aanranding (waarvoor ik me ook nog steeds schaamde), me in mijn seksuele
ontwikkeling en groei naar volwassenheid ernstig heeft belemmerd. Alle avances
van (jonge) mannen wees ik af, voor een meisje van mijn leeftijd was ik
behoorlijk geremd, op het houterige, zeg maar gerust gefrustreerde af. Terwijl
ik naar Sissi films keek, Conny Fröboess adoreerde en diep in mijn hart hevig
bleef verlangen naar liefdevolle aanrakingen, gedroeg ik me alsof ik er
helemaal niet van gediend was. Uit pure angst voor wat er kon gebeuren, het
geheimzinnige onbekende, dat door die aanranding bezoedeld was.
Pas tijdens het prille begin van
mijn relatie met Joep zou ik iets beginnen te begrijpen van hoe het precies toeging
bij man en vrouw en wat voor rol de seksualiteit hierin was toebedeeld, met
name voor de (moderne jonge) vrouw. Joep (met al zijn geduld in de ontwikkeling
van onze relatie), de seksuele revolutie en de vrouwenemancipatie hebben me uiteindelijk
bevrijd van mijn seksuele angst en me verzoend met het feit dat ik tegen alle
verdrukking en onwil in toch een volwassen vrouw geworden was. Maar dat vroeg in
die Eindhovense jaren nog heel veel tijd en vooral eindeloos veel tact van de
kant van het mannelijk geslacht.
Natuurlijk was ik niet voortdurend bezig met dit lastige
stukje van mijn bestaan. Er gebeurden praktisch gezien genoeg dingen die me
afleiding gaven, mijn nieuwsgierigheid prikkelden en me boeiden. Hele dagen
werken en s avonds studeren eisten meer dan voldoende concentratie en werkzaamheid van me. Op de
academie zoog ik alles naar binnen wat ik maar aan informatie aangeboden kreeg
en leerde er grenzeloos veel van. Vol aandacht luisterde ik naar Kees Bol als
hij ons vertelde over zijn leven als armzalig kunstschilder. Hoe hij, met niet
veel meer in zijn bezit als een opklapbare schildersezel, door de drassige
velden sjokte om er schilderijen te gaan maken van het besneeuwde akkerland, in
de hoop ze later voor een appel en een ei te verkopen.
Zulke verhalen zetten me aan het denken. Ik vroeg me af of dit
mijn voorland was en of ik ooit wel zover zou willen gaan. Ondanks alle plezier
waarmee ik in al die vijf jaren op de academie werkte, wist ik niet of hier
mijn roeping lag. In feite was ik per toeval in de kunstrichting
terechtgekomen. Natuurlijk had ik altijd al graag getekend en geschilderd, maar
meer zoals een klein meisje dat doet, thuis aan de keukentafel met een beker
hete chocolademelk binnen handbereik. Nooit had ik vanuit mezelf serieus
nagedacht over een studie aan een kunstacademie, laat staan over een toekomst
als beeldend kunstenares. Terwijl ik op die lange avonden in het door
Philipslampen verlichte, oude lokaal met krakend houten vloer met plezier stond
te tekenen, vroeg ik me wel eens af of ik dit nu mijn hele verdere leven wilde,
en nooit kon ik er spontaan ja op zeggen. Ik wist het gewoonweg niet, tekende
en schilderde en liet me maar voortdrijven, zonder zelf enig initiatief te
nemen om er achter te
komen waar mijn passie nu écht in verscholen lag. Maar het waren ontegenzeglijk
prachtige verhalen die Kees Bol vertelde en met humor doorspekte. Zijn van
nature zo sterke gedrevenheid twinkelde erdoorheen als zonlicht in het
bladerdak van populieren. Daarbij had hij een meeslepende manier van vertellen
en wist zijn verhalen op zeer expressieve wijze te brengen, waardoor zijn
armoedige bestaan een romantisch tintje kreeg dat me aantrok.
Wanneer beschouwt iemand zijn
leven als kwalitatief waardevol, vroeg ik me vanmorgen af, terwijl ik op
commando van de diëtiste van het Radboudziekenhuis de inhoud van het eerste van
de mij voorgeschreven twee flesjes
Nutridrink per etmaal naar binnen liet glijden, en probeerde dit zo snel als
maar kon te doen om er zo min mogelijk van te proeven. Elke ochtend en middag
zijn dit de momenten waarop ik baal van mijn leven als chronisch zieke, en dat
terwijl ik besef dat deze drankjes mijn conditie opkrikken en op pijl houden.
Waar leg ik nu het accent: op
de smerigheid van de inhoud van die flesjes en de verplichting dat spul elke
dag door mijn strot te moeten gieten? Of zeg ik tegen mezelf: kom op, Els! Twee
keer tien seconden per dag en je bent er vanaf en je krijgt er nog een sterker lijf
door ook! Ik kies voor het laatste. Kwaliteit van leven is natuurlijk heel
breed en ieder mens verstaat er wellicht iets anders onder, maar die zit m
soms in de hele kleine dingen van alledag. Het is de kunst die te blijven zien,
ook in situaties waarin het niet voor de hand ligt. Onder welke omstandigheden
dan ook, de kwaliteit van mijn leven zal ik voornamelijk zélf in stand moeten zien
te houden. De mensen in mijn omgeving en allerlei omstandigheden kunnen er wel
invloed op uitoefenen, zowel positief als negatief, maar het is niet goed mezelf
c.q. de kwaliteit van mijn leven totaal afhankelijk te maken van mensen en
factoren van buitenaf.
Toch gebeurt dit heel
gemakkelijk, zeker bij hypergevoelige mensen als ik. Ik geef toe dat er niet
veel voor nodig is om me uit mijn evenwicht te brengen, wat als ik me erin laat gaan zeer negatief is
voor de kwaliteit van mijn leven. Heel vroeger heeft een arts eens van me
gezegd: ze is een aantrekkelijke vrouw, waarmee hij bedoelde te zeggen dat ik
me de dingen erg aantrek. Dat klopt, alles wat bij me binnenkomt, komt ook echt
bij me naar binnen, neem ik me ter harte, trek het me aan, probeer me erin te
verplaatsen en ga daar zover in dat ik bijna kan voelen wat de ander voelt.
Maar ik zou niet anders willen, mijn leven is er rijk en heel boeiend door, dus
ervaar ik dit niet als een last, maar juist als een geschenk.
Kwaliteit van leven creëren en handhaven
wil zeggen voortdurend keuzes maken die de balans positief doen doorbuigen. Neem
nou mijn eigen gezondheidssituatie. Ik beschouw mezelf beslist niet als ziek en
houd er momenteel ook een redelijk normaal leven op na. Toch zijn er allerlei
kleine uitlopers van mijn ziekte die, als ik het zou toelaten, de kwaliteit van
mijn leven behoorlijk negatief zouden kunnen beïnvloeden. Zo leef ik
bijvoorbeeld met twee stomas, uitgangen voor op de buik die bestemd zijn voor het
lozen van mijn fecaliën en urine. Twee grote plakken met zakken op een vaak
geopereerde buik. Zo zijn er nog een aantal verschijnselen op te noemen die
rechtstreeks te maken hebben met het ziektebeeld en die, als ik me erdoor zou
laten meetrekken, de kwaliteit van mijn leven aanzienlijk zou verminderen.
Door scha en schande heb ik
geleerd dat niet te doen. Door niet alleen te kijken naar wat er door dergelijke
ingrepen en bijkomende ongemakken allemaal niet meer kan, maar door voor mezelf
ook op een rijtje te zetten wat de voors en tegens ervan zijn en waarom. Dat schept
helderheid, inzicht en geeft kracht om tevreden te zijn met de situatie zoals
die is, sterker nog, die zelfs als zeer voordelig te ervaren.
In de praktijk is het vaak kiezen tussen
de minst kwade van de twee ofwel tussen verlies en winst, ook al zijn de marges
nóg zo klein. Wat niet wil zeggen dat ik bijkomende emoties als teleurstelling,
pijn en verdriet wegwuif. Ook in dit opzicht probeer ik mijn keuzes te maken.
Mezelf wijsmaken dat ik onverdeeld blij ben met nare gebeurtenissen als bovengenoemde,
omdat die me fysiek veel meer kwaliteit van leven opgeleverd hebben, is even onoprecht
als blijven hangen in die teleurstelling en dat verdriet. Wat me helpt, is er
volop ín gaan: mijn emoties de vrije loop laten, gewoon toelaten te voelen wat het met me
doet, al doet dit nóg zoveel pijn. Me er doorheen worstelen, net zo lang tot ik
een en ander verwerkt heb en er ruimte in mijn ziel is om er nu op een
positieve manier iets mee te gaan doen.
En misschien is dit wel het belangrijkste dat ik ervan geleerd heb: namelijk, dat kwaliteit van leven heel nauw samenhangt met samen delen.
Praten met anderen over wat me bezighoudt, de ander laten delen in zowel
verdriet als vreugde, of het nu om ziekte of ander menselijk leed gaat. Dat te kunnen betekent pas écht kwaliteit van leven.
En dan nu
Bol en Gregoor leerden ons monumentaal te denken, in
grote vlakken te werken. Ons werd bijgebracht te kijken alsof alle voorwerpen,
ook het gelaat van mensen, niet uit lijnen maar uit enkel kleuren bestonden.
Door je oogharen kijken, was een veelgehoorde uitdrukking. Op die wijze
werden de grote vlakken zichtbaar van wat we moesten naschilderen en kregen
pietepeuterig geknoei en angstvallige voorzichtigheid in onze manier van werken
geen kans. Zij wilden vooral de nadruk gelegd hebben op het karakteristieke van
de voorwerpen en de gezichten die we voor ons zagen, en niet in de eerste
plaatst op de gelijkenis of het perspectivisch correcte. We moesten het lef
hebben om af te wijken van wat onze ogen objectief waarnamen en de objecten te
schilderen of tekenen hoe we dat zelf wilden. Werken vanuit de beleving, de
interpretatie, niet vanuit de realiteit.
Dat was wennen, bewust afstand nemen van hetgeen onze
ogen gewend waren in werkelijkheid waar te nemen, vroeg wel enige overwinning.
Aan de hand van voorbeelden uit het expressionisme leerden we stapsgewijs het
traditionele realistische denken en werken los te laten, zowel in
tekenvaardigheid als op het gebied van kleurgebruik. We werden gestimuleerd
abstract(-er) te denken, te drijven op ons subjectieve, gevoelsmatige kompas en
dat te verwerken in tekening of schilderij. Ze doordrongen ons ervan dat
hetgeen we beleefden aan wat of wie we voor ons hadden, onze eigen persoonlijke
werkelijkheid was en die evenveel, zo niet nog meer recht van bestaan had als
de objectief waarneembare.Iedere kunstenaar moest zijn eigen wereld vol eigen
werkelijkheden creëren, hoe dat was van ondergeschikt belang. Als er maar aan
te zien was dat het de jouwe was, alleen dié wilden Jan Gregoor en Kees Bol tot
uitdrukking gebracht zien.
Het was een geheel nieuwe manier van kijken, tekenen
en schilderen. Het viel lang niet altijd mee, we ervoeren allemaal hoe sterk we
nog gebonden waren aan de traditie, hoe graag we nog net echt wilden werken.
Maar beide docenten hadden het volste recht om dit bij hun studenten te
stimuleren, want op hun eigen doeken schiepen ook zij hun eigen subjectieve en
hierdoor uitermate boeiende werkelijkheid. Door zulke verhalen en aanwijzingen
ging ik heel anders naar kunst kijken. Ja, er ging een enorme, een vurige
stimulans uit van Bol en Gregoor.
Kees Bol, aangesteld als docent figuur- en portrettekenen,
expressief gevoelsmens als hij was, leerde ons te kijken met de geest en het
hart, mensen te tekenen zowel naar de gelijkenis als naar het karakter, met
flinke nadruk op het laatste, het kon niet karakteristiek genoeg zijn naar zijn
zin. Een van zijn geliefde opmerkingen was Overdrijving kenmerkt de zaak. Een portret mocht desnoods karikaturaal
zijn, als het de persoon in kwestie maar typeerde en hem liet zien hoe de maker
ervan die persoon zag. Realisme puur om het realisme verafschuwde hij, met name
als het om portrettekenen en -schilderen ging, en Gregoor, docent schilderen
naar de werkelijkheid (stillevens en dergelijke) en portretschilderen, viel hem
hierin bij. Hij gebruikte andere methodes, bezigde een heel ander taalgebruik,
maar in principe streefden ze naar hetzelfde eindresultaat en kwamen hun
opvattingen over hoe een schilderij of tekening tot stand moest komen sterk met
elkaar overeen. Allebei waren het
gedreven kunstenaars en ieder wisten ze dit op hun persoonlijke,
karakteristieke wijze uitstekend over te brengen.
De visie en methodiek van onze docenten spraken me bijzonder aan,
ik ging er helemaal en vol vuur in mee. Gemotiveerd beet ik me erin vast,
tekende als een bezetene, maakte avond aan avond de ene tekening na de andere.
Stillevens, mensen in diverse poses, portretten, handen, ja alles wat ons
voorgezet werd, tekende en schilderde ik met enthousiasme en beleefde er vier
jaar lang elke avond goddelijke uren aan. Joop van Egdom, een van mijn
medestudenten, was al net zo fanatiek bezig als ik. Hij was een jaartje verder,
maar we zaten vaak in hetzelfde lokaal en tekenden dan naar dezelfde modellen.
Ook hij kraste er stevig op los, liet zich meeslepen door wat hij voor zich
zag, luisterde net zo gretig als ik naar de uiteenzettingen van Bol en Gregoor
en trok er dorstig evenveel lering uit.
Vanmorgen vernam ik het nieuws
dat de kardinaal, de hoogste baas van de R.-k. kerk in Engeland zijn schuld
heeft bekend inzake seksueel misbruik. Nota bene tijdens een retraite voor
jonge priesters, jonge mannen dus, die zich nog in het vak moesten ontwikkelen
en zo ongewild het lichtende voorbeeld kregen van hoe het niet hoort. We zijn
de laatste paar jaar geconfronteerd met de meest schrijnende gevallen van
seksueel misbruik binnen de R.-k. kerk. Collectieve verontwaardiging hierover
heeft ertoe geleid dat heel veel tot dan toe trouwe Rooms katholieken hun kerk de
rug toegekeerd hebben en zich definitief uit de kerkregisters hebben laten
uitschrijven.
De R.-k. geloofsgemeenschap is het
meest van al geschokt door de schending van het vertrouwen. Op jonge leeftijd
vertrouwde men zijn kinderen toe aan religieuzen, die hoog in het vaandel
hebben dat ze leven in navolging van Jezus Christus, de naastenliefde prediken
en, waar men toch van uit mocht gaan, die ook beoefenen. Hoe schokkend en ontgoochelend
moet het voor ouders en familieleden van misbruikte jonge mensen (en deze pas
klaargestoomde priesters) geweest zijn te ontdekken dat juist zulke mensen zich
vergrepen aan hun kinderen en jongeren . Men ging er immers van uit dat
kinderen en jonge mensen onder de hoede van religieuzen in alle opzichten
veilig waren: ze kregen gedegen onderwijs, groeiden op met normen en waarden, mochten
rekenen op degelijke begeleiding bij hun schooltaken en er was gezamenlijke
controle op het groeiproces naar volwassenheid. Kortom, voor ouders en andere
betrokkenen een zeer geruststellend idee.
Ik hoef hier niet te vertellen hoe
fout het allemaal gelopen is, hoe degelijke instituties van naam omvielen als
kaartenhuisjes en prominente hoogwaardigheidsbekleders van hun voetstuk vielen.
Wat mij persoonlijk erg aangegrepen heeft, is de decennia lang volgehouden
zwijgzaamheid over deze mensonterende gebeurtenissen. Rotte appels werden niet
verwijderd, terwijl iedereen weet dat één rotte appel in een kist vol gezonde
de rest ook aan het rotten brengt. Om mijn verontwaardiging wat in te dammen,
heb ik geprobeerd me te verplaatsten in de motieven van de R.-k. kerk en
gebruikte hiervoor als metafoor een familie.
De kerk als een verzameling van
gezinnen, samen één grote familie, solidair met elkaar, met als vaderlijk
opperhoofd de paus, die op zijn beurt een heleboel helpers had om zijn grote familie
bijeen te houden. Zelf kom ik uit een gezin waarin, zoals in de meeste
gezinnen, wel eens iets misging. Dat werd dan, zoals mijn moeder het destijds
uitdrukte, niet aan de grote klok gehangen, ofwel een en ander werd binnenskamers
afgehandeld.
Misschien is de langdurige
zwijgzaamheid binnen de R.-k. kerk met een van mijn eigen ervaringen
vergelijkbaar: op mijn vijftiende ben ik aangerand. Mijn hele familie moet het
geweten hebben, maar niemand van mijn broers en zussen en zelfs mijn moeder
heeft er met mij ooit met één woord over gesproken. Andersom ik nooit met hen.
Dat deed men niet. Het was gebeurd, het was erg, maar niet heel het dorp hoefde
er kennis van te nemen. Want bij seksueel misbruik heeft nog heel lang de
opvatting geleefd dat niet de pleger de schuldige was, maar het slachtoffer. Tragisch
genoeg wierp seksueel misbruik een smet op beide families, die van de
misbruiker én die van het slachtoffer.
Door erover te zwijgen, het
binnenskamers te houden, raakte ogenschijnlijk niemand beschadigd: de persoon
in kwestie die zich er schuldig aan gemaakt had, kon normaal verder leven en
het slachtoffer moest zich, in het gunstigste geval, maar weer overeind werken,
proberen de draad weer op te pakken en wat hem pijn gedaan had zo gauw mogelijk
weer te vergeten. Twee families waren niet te schande gemaakt, deze
schandelijke gebeurtenis was met de mantel der liefde bedekt. Ja, ja, men had
prachtige uitdrukkingen die als dekmantel konden fungeren voor onbekwaamheid om
hiermee om te gaan.
Zo is misschien ook, als ik
goedwillend probeer te zijn, het gedrag te verklaren van allen binnen de R.-k.
kerk die al meteen vanaf het begin van dergelijke praktijken geweten hebben. De
kerk als één grote familie, geen enkel hoofd van de familie wil de vuile was
op straat, dus wordt behoedzaam gezocht naar die mantel der liefde om een en
ander af te dekken, volkomen voorbijgaand aan het leed dat berokkend is aan
slachtoffers.
Maar nee, zulk gedrag is beslist
niet goed te keuren. Voor mij is duidelijk dat, wanneer men dergelijke keuzes
maakt, het eigenbelang voorop staat en niet dat van het slachtoffer. De
gevolgen van zulke keuzes zijn rampzalig. Door te kiezen voor zwijgzaamheid kan
het slachtoffer nergens met zijn pijn en verdriet heen, het wanstaltig gedrag kan
blijven voortduren en het slachtoffer wordt nog ernstiger getraumatiseerd. Als
er meteen na zon gebeurtenis van beide kanten gesproken was en gezocht naar
een mogelijke oplossing, zou dat heel veel bijkomende en zeer ernstige en
blijvende schade hebben voorkomen, beter zowel voor het slachtoffer als voor de
veroorzaker.
Kiezen voor het voorkomen van
smet op het instituut of de familie lijkt misschien heel verstandig, maar is
het juist niet en getuigt in mijn optiek van egocentrisch denken en handelen.
De rotte appel is er niet uitgehaald, de rest blijft gevaar lopen en degene die
zon besmette appel eet, wordt eveneens slachtoffer.
Ook heb ik geprobeerd me in te
leven in de priester (of persoon) die dergelijke handelingen verricht. Wat
drijft zo iemand ertoe, wat gebeurt er in het hart van die persoon dat hem naar
die ene jonge mens drijft om er seksuele handelingen mee te verrichten . In het
geval van priesters, waarom kozen zulke mensen voor een religieuze loopbaan,
als hun seksuele behoefte zo groot is en ze blijkbaar niet in staat zijn die te
sublimeren tot het spirituele . Doet zo iemand dit welbewust of is hij ziek van
geest?
Als rechtgeaard christen zou ik
het hun moeten vergeven, maar ergens onderweg strandt mijn bereidwilligheid
hiertoe. Misschien omdat ikzelf (gelukkig slechts één keer in ernstige mate)
als jong meisje ervaren heb wat aanranding (seksuele misdragingen jou aangedaan)
met een mens op langere termijn doen. En dan te bedenken dat het bij de jonge
slachtoffers van religieuzen het niet bij één keer bleef . Nee, daar moet de
vergeving van heel ver komen . Ook het oordeelt niet opdat gij niet geoordeeld
zult worden kost me in zulke gevallen nogal
wat moeite. Ik geef toe, de drijfveren van deze mensen ken ik niet. Het lukt me
ook niet om me erin te verplaatsen, zodanig dat er enig begrip in me kan
groeien voor hún positie. Vooralsnog gaat het me toch net iets te ver om me als
christen in deze vergevingsgezind op te stellen .
Laat ik beter maar proberen
voor mezelf de balans op te maken in hoeverre ik na deze aan het licht
gebrachte excessen (het is nooit te laat!) nog bij de R.-k. kerk wil horen. Tot
nu toe alleen en vooral tot de katholieke en dat schoorvoetend .
En dan nu:
Keihard werken, dat moest én deed ik in Eindhoven. Het
was een vijfjarige opleiding, dus ging ik na het basisjaar nog vier jaar lessen
volgen op de teken- en schilderafdeling. Dit hield in dat ik die vier jaren
overdag van 's morgens half negen tot s namiddags half vijf werkte op kantoor
bij Jansen-De Wit in Schijndel, daarna snel per bus of fiets naar huis jachtte,
om in hoog tempo het warme eten dat mijn moeder al voor me had klaargemaakt
naar binnen te werken, om nog net op tijd in de bus van kwart over vijf naar
Eindhoven te springen, die bij ons voor de deur stopte. Bij dit alles maakte ik
ook mijn huiswerk voor de academie en ging in wat me nog restte aan vrijetijd
naar balletles. Dit dubbelleven hield ik vijf jaar lang welgemoed vol.
Naast mijn avondstudie had ik besloten om te proberen in één
jaar de tweejarige cursus L.O. akte tekenen te halen. Elke zaterdagmiddag werd
die gegeven in het academiegebouw in de Rechtestraat. We kregen les van de
kunsthistoricus en docent perspectief tekenen Karel Vermeeren. Na dat jaar
moest ik staatsexamen afleggen in Den Haag en slaagde, met het cijfer 10 voor
pedagogiek (voor de andere vakken haalde ik gemiddeld 6 tot 7) dat ik dankte
aan mijn bevlogen verhaal over hoe ik les zou willen geven. En dat terwijl ik
slechts een blauwe maandag voor een paar lagere schoolklassen had gestaan en niet zo succesvol was geweestin het handhaven van orde en discipline. Na afronding van die
cursus en het basisjaar van de academie kon ik me volledig wijden aan de vrije
studierichting, waarvoor ik sindsdien naast de avonden ook elke zaterdagmiddag
de bus naar Eindhoven, locatie Hemelrijken nam, waar onze academie gevestigd
was in een oud, tamelijk vervallen schoolgebouw met grote hoge lokalen, gebouwd
in carrévorm.
De Eindhovense academie was in die tijd helemaal doordrenkt met
Vincent van Gogh, de docenten hadden een grenzeloze bewondering voor diens
talent en doorzettingsvermogen en met name voor zijn wijze van tekenen: vanuit
de losse pols, door met stugge volharding de tanden erin te zetten, om
uiteindelijk te bereiken dat er op papier een gedegen tekening stond,
doorwrocht, krachtig en monumentaal. Kees Bol had zelf les gehad van de
kunstenaar Paul Citroen (1896-1983), geboren in Berlijn, medeoprichter van de
Nieuwe Kunstschool in Amsterdam en docent aan de Haagse kunstacademie. Hij was
een groot bewonderaar van zijn leermeester/kunstenaar. Door zijn enthousiaste
verhalen over deze man vermengde onze Van Goghiaanse manier van tekenen zich
ongemerkt een beetje met die van Paul Citroen. De eerste vier jaren tekenden we
niet naar naaktmodellen. Aan de tekeningen die ik nog bewaard heb uit die tijd
is goed te zien in wat voor tekenstijl er door de studenten, onder leiding van
de twee docenten, beide zelf ook
kunstenaar, op onze academie gewerkt werd. Ik
hield van die tekenstijl en ben die altijd trouw gebleven.
Kees Bol gaf voornamelijk tekenlessen. Bij hem tekenden we met
contépotlood gewone mensen van de straat of oudere mensen uit het Labrehuis, een onderkomen voor daklozen,
alcoholisten en andere randfiguren. Ook bracht hij zijn eigen zonen wel eens
mee om voor ons te poseren. Voor één avond poseren ontvingen de modellen vijf
gulden. Ons Labrehuis model Pietje werd niet uitbetaald in guldens, maar
ontving per avond twee bolknaksigaren, om te voorkomen dat hij zijn geld
omzette in sterke drank. Jan Gregoor gaf ons voornamelijk schilderles en
kunstgeschiedenis. Bij hem werkten we dus in kleur. Meestal bracht hij mensen
mee die alleen wilden poseren voor portret. Heel soms werd er bij hem ook
getekend, allerlei voorwerpen die ons, gegroepeerd, tot stillevens dienden.
Als we bij hem tekenden, was dat meestal met was- en pastelkrijt. Met zijn kalme gemoed en rustige stem
stelde hij ons op ons gemak en wist ons er geleidelijk aan van te doordringen
wat er naar zijn idee in een tekening of schilderij zichtbaar gemaakt moest
worden. En dan was dat nooit het net echte, maar wát we zagen en hoe we het
zagen.