DIERENWERELD
dieren die mijn
pad kruisten
Landschappen,
stillevens, maar ook de dode vogeltjes die onze kinderen ergens op ons erf
vonden en mee naar binnen namen, schilderde ik. Ze brachten ze voor me mee in
de hoop dat ik er mooie, tere schilderijtjes van maakte, waarin zich wellicht
ook iets van hun stille teleurstelling en verdriet om zon gestorven vogeltje
weerspiegelde. Ik vond dode vogels schilderachtig mooi. Het was spannend om
zo'n kwetsbaar vogeltje, dat zich tegen een van onze ramen te pletter gevlogen
had, of uit het nest gevallen was, of om onnaspeurbare reden dood op ons erf
lag, op aquarelachtige, zo transparant mogelijke manier te vereeuwigen. Meestal
werkte ik het niet uit zoals ik het over het algemeen deed met portretten en mijn
andere schilderijen, maar probeerde schetsend in slechts een paar
penseelstreken weer te geven wat me in het dode wezentje zo trof. Het dunne,
schetsmatige opbrengen van de olieverf had een mooi, doorzichtig effect,
waardoor de breekbaarheid van die (meestal nog heel) kleine schepseltjes nog
veel beter tot uitdrukking kwam.
De dode vogels legde ik
altijd voor me op een wit stuk papier, omdat ik hun kleuren dan beter zag. Al
lagen ze morsdood voor me, ik vond ze zo mooi omdat ze er aards en vergankelijk
uitzagen en ik tegelijkertijd geroerd was door hun tere, nog bijna levende
kwetsbaarheid. Objectief gezien kon niemand ze nog pijn doen, maar juist in hun
dode vergankelijkheid leken ze nóg brozer en weerlozer. Dat ontroerde me en
stimuleerde me om, uit een zekere vorm van piëteit, met mijn olieverven de transparantie
van het aquarelleren toe te passen. De meeste van mijn vogelschilderijtjes heb
ik daarom op die manier geschilderd.
Het dode mereltje, dat
nog maar net een paar dagen oud al uit het warme nest gevallen was, roerde nog
iets veel diepers in me aan. Dit hulpeloze wezentje, met amper net de
vleugelpennetjes zichtbaar in het piepkleine zachte vogellijfje, heeft me het
meest getroffen van alle vogels en vogeltjes die onze kinderen in de loop der
jaren mee naar binnen gebracht hebben. Waarschijnlijk omdat het me deed denken
aan een (mijn?) hulpeloos, veel te vroeg geboren kindje dat de warme
moederschoot al verlaten had toen het er eigenlijk nog in thuishoorde. Het met
sterk verdunde olieverf penselen van dit tere wezentje op grijs getint
schilderslinnen was troostend voor me, alsof ik na zoveel jaren nog een zachte,
woordeloze omarming gaf aan het kindje dat nooit tastbaar deel uitgemaakt had
van ons gezin, en het hiermee alsnog recht van bestaan had gegeven.
|