Zoeken in blog

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Stille wateren
diepe gronden
03-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thuis ontbijten

 

Samen ontbijten

Vanmorgen stond ik op, zag de eerste tekenen van de naderende lente en voelde me gelukzaliger dan ooit. Ik realiseerde me ineens in alle hevigheid hoe lang ik voor mijn doen al thuis en niet in het ziekenhuis ben. Een mirakel: ik ontwaak in onze eigen slaapkamer, kijk door de vensters naar buiten in onze eigen tuin, hoef me voor niemand te haasten en zit straks aan onze eigen lange tafel voor een zondags ontbijtje. Niemand die mijn bloeddruk en temperatuur komt meten, geen voedingsassistente met twee droge boterhammetjes, belegd met vlees en kaas uit plastic verpakkinkjes. Geen verpleegkundige aan mijn bed die me het programma aanreikt van handelingen die die dag aan mijn lijf verricht gaan worden, noteert hoeveel ontlasting en urine er in mijn stomazakjes zit en ondertussen alvast handdoeken klaarlegt voor de dagelijkse wasbeurt. Nee, niks van dit alles – de dag beginnen in eigen huis, zonder al die heisa!

 

Wie nog nooit in een ziekenhuis gelegen heeft, kan zich misschien niet echt voorstellen hoezeer een eenvoudig ontbijtje een mens het euforisch geluksgevoel kan geven, vergelijkbaar met de eerste de beste belangrijke blijde gebeurtenis in het leven. En toch is dit het wat gebeurt na dergelijke ervaringen.

 

Het openschuiven van de gordijnen als ’s morgens het ochtendgloren door de kieren ervan schemert, mijn benen buiten mijn eigen bed steken, in mijn eigen tempo, op mijn eigen tijdstip mijn persoonlijke ochtendritueel afwerken, om daarna in alle rust de tafel te dekken voor het ochtendontbijt – ja, dat zijn na een kortere of langere periode hospitaalverblijf euforische momenten.

 

Ik kan het weten, want ik heb ongeveer twintig jaar frequente en soms zeer langdurige ziekenhuisopnames achter de rug en heb dus de verschillen ervaren tussen het ziekenhuissysteem waarbinnen de boel vanaf een uur of zes in de morgen op volle toeren en in rap tempo begint te draaien en het rustige begroeten van de ochtendschemer in mijn eigen slaapkamer. De dagen die voorbijglijden zonder veel beweging, de in veler ogen saai lijkende dagen, kunnen niet genoeg gewaardeerd worden. Juist de dagen waarop niks spectaculairs gebeurt, waarin het dag- en nachtritme zich volgens het geijkte patroon voltrekt, zijn goud waard.

 

Als ik terugdenk aan de jaren waarin mijn thuisfront nagenoeg permanent in onrust moest leven vanwege mijn gezondheid, op en neer pendelde tussen Vlierden en Nijmegen om me te bezoeken, gesprekken met artsen te voeren voor of na behandelingen, operaties of onderzoeken, dan is mijn leven zoals het nu is zo mooi als het maar zijn kan. Of de verschillen nu zo héél groot zijn tussen het ritme van zo’n ziekenhuis of het mijne hier thuis is niet eens relevant.

 

Het zit ‘m in de heel essentiële dingen waar ik dagelijks mee geconfronteerd word: het verlies van vrijheid en onafhankelijkheid zo gauw ik het ziekenhuis binnenstap, het verlies aan zeggenschap over mijn eigen lijf, de spanningen omtrent onderzoeken en behandelingen, de totale afwezigheid van huiselijke warmte en (vaak) het gebrek aan medemenselijke betrokkenheid. Kortom: in het ziekenhuis liggen betekent mijn persoonlijkheid voor een deel inleveren, die inruilen tegen angst en zorg en mateloze afhankelijkheid van dokters die beslissen over mijn fysieke welzijn. En dan heb ik het nog helemaal niet over de klinische omgeving waarin dan geleefd moet worden.

 

Dit op een rijtje gezet, maakt het voor mij elke dag tot een feestje om hier thuis op te staan en de dag te beginnen met mijn lijfspreuk: ‘nieuwe dag, nieuwe kansen’. Dat voelt heel anders dan: ‘hè jakkes, wéér zo’n lange dag in het ziekenhuis; wat hangt me nu weer boven het hoofd, wat gaan ze nu weer met me uitspoken’.

 

Thuiskomen uit het ziekenhuis is voor mij nog altijd, zélfs als ik er alleen maar voor een polibezoekje naar toe ben geweest, het mooiste dat er is. Zo gauw ik ons huisje binnenkom, voelt het alsof een zorgzaam iemand een lekker warme deken om me heen slaat. Ik kruip in mijn tweede huid, waar niemand me pijn kan doen, angstig maken of kwetsen. Waar geen bloeddrukmeter en infuuszakken boven mijn bed hangen, waar ikzelf kleur heb kunnen geven aan ons interieur, waarin alles wat me omringt ademt van leven en geschiedenis.  

 

Ja, elke morgen maak ik mezelf er weer heel bewust van hoe gelukkig ik ben nu ik in een (hopelijk heel lange) periode, zoals dit in het medisch jargon genoemd wordt, van remissie zit en thuis in plaats van in een hospitaal kan leven, elke minuut van de dag en de nacht. Ik heb al volop ervaren dat alles wat me omringt er ook mooier door wordt, meer de moeite waard om te bezien en beleven. Geef mij dus maar zo’n levensketting waarin elke dag op de andere lijkt en de jaren rustig voortglijden zonder al te veel sensatie. Het klinkt misschien saai, maar het is het allermooiste dat een mens kan overkomen. Ik gun het ieder mens op aarde.

 

 


En dan nu:

Kees Bol, aangesteld als docent figuur- en portrettekenen, expressief gevoelsmens als hij was, leerde ons te kijken met de geest en het hart, mensen te tekenen zowel naar de gelijkenis als naar het karakter, met flinke nadruk op het laatste, het kon niet karakteristiek genoeg zijn naar zijn zin. Een van zijn geliefde opmerkingen was ‘Overdrijving kenmerkt de zaak’. Een portret mocht desnoods karikaturaal zijn, als het de persoon in kwestie maar typeerde en hem liet zien hoe de maker ervan die persoon zag. Realisme puur om het realisme verafschuwde hij, met name als het om portrettekenen en -schilderen ging, en Gregoor, docent schilderen naar de werkelijkheid (stillevens en dergelijke) en portretschilderen, viel hem hierin bij. Hij gebruikte andere methodes, bezigde een heel ander taalgebruik, maar in principe streefden ze naar hetzelfde eindresultaat en kwamen hun opvattingen over hoe een schilderij of tekening tot stand moest komen sterk met elkaar overeen. Allebei waren het gedreven kunstenaars en ieder wisten ze dit op hun persoonlijke, karakteristieke wijze uitstekend over te brengen.

 

De visie en methodiek van onze docenten spraken me bijzonder aan, ik ging er helemaal en vol vuur in mee. Gemotiveerd beet ik me erin vast, tekende als een bezetene, maakte avond aan avond de ene tekening na de andere. Stillevens, mensen in diverse poses, portretten, handen, ja alles wat ons voorgezet werd, tekende en schilderde ik met enthousiasme en beleefde er vier jaar lang elke avond goddelijke uren aan. Joop van Egdom, een van mijn medestudenten, was al net zo fanatiek bezig als ik. Hij was een jaartje verder, maar we zaten vaak in hetzelfde lokaal en tekenden dan naar dezelfde modellen. Ook hij kraste er stevig op los, liet zich meeslepen door wat hij voor zich zag, luisterde net zo gretig als ik naar de uiteenzettingen van Bol en Gregoor en trok er dorstig evenveel lering uit.

 

Want wat viel er veel te leren van deze twee kunstenaars, die nog echte armoede en ontbering hadden gekend voor ze tot docent op de academie benoemd waren. Hun gedrevenheid, hun passie, die doorklonk in hun stem, zweepte ons op tot prestaties die ik later op de Jan van Eijck Academie nooit meer heb kunnen evenaren. Tijdens al mijn tien studiejaren aan de twee academies heb ik me nergens zo in mijn element gevoeld en zoveel geleerd als in die oude teken- en schilderlokalen in Eindhoven, waar we geënthousiasmeerd en geïnspireerd werden om ons in persoonlijke zin zo creatief mogelijk als beeldende kunstenaars te ontplooien.

 

Het was een heerlijke en leerzame tijd. Natuurlijk was het voor mij ook een groeiproces, als aankomend kunstenares én jonge vrouw, al gebeurde dat laatste nog steeds tegen mijn wil. Ik bleef me maar instinctief verweren tegen een leven als volwassene. Het moet welhaast zo zijn dat die stille, nog altijd voortdurend in me kloppende hunkering naar een vaderfiguur, die voor de buitenwereld mijn geheim was en bleef, tezamen met die aanranding (waarvoor ik me ook nog steeds schaamde), me in mijn seksuele ontwikkeling en groei naar volwassenheid ernstig heeft belemmerd. Alle avances van (jonge) mannen wees ik af, voor een meisje van mijn leeftijd was ik behoorlijk geremd, op het houterige, zeg maar gerust gefrustreerde af. Terwijl ik naar Sissi films keek, Conny Fröboess adoreerde en diep in mijn hart hevig bleef verlangen naar liefdevolle aanrakingen, gedroeg ik me alsof ik er helemaal niet van gediend was. Uit pure angst voor wat er kon gebeuren, het geheimzinnige onbekende, dat door die aanranding bezoedeld was.

 

03-03-2013 om 10:35 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
02-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eigen identiteit

 

2 maart 2013

Eigen identiteit

Vanmorgen kreeg ik breedkoppig op het dagblad Trouw (waarop wij geabonneerd zijn) voorgeschoteld: ‘IK HEB MIJN SPOKEN VERJAAGD’. Achter die vetgedrukte kop in hoofdletters blijkt een vrouw te zitten die zich heeft laten ‘ombouwen’ tot man. Deze uitspraak (die afkomstig is uit zijn eigen mond) spreekt natuurlijk boekdelen, daar gaat een heleboel dramatiek achter schuil.


Zodra een mens geboren wordt, heeft hij een eigen identiteit, meegekregen in het erfelijk materiaal dat zijn vader tijdens de conceptie in het vaginakanaal heeft gedeponeerd en dat zich onderweg naar de baarmoeder verenigt met de eicel van de moeder. Meestal ontstaat hierbij een kind dat voor honderd procent alle geslachtskenmerken van het meisje of de jongen heeft. Het kind groeit in de moederschoot, wordt geboren, groeit in het gunstigste geval op bij zijn eigen ouders en ontwikkelt onder invloed van zijn ouders/opvoeders en nog allerlei externe factoren zijn karakter en persoonlijkheid.


Bij mijn eigen kinderen heb ik gezien dat in heel jonge kinderen al het besef groeit van hun bestaan - hun eigen ik, hun eigen verschijning. Ze willen graag weten waarom ze als meisje en jongen verschillen van elkaar en er gaan nog allerlei andere vragen leven in het opgroeiende kind. Het zoekt naar verschillen en overeenkomsten met het andere geslacht, de ouders, broers en zusjes, vriendjes en vriendinnetjes. Dit alles is nodig om zich te kunnen identificeren, een gevoel van eigenwaarde te ontwikkelen, zijn eigen plekje op deze grote wereld te vinden en zich er staande te kunnen houden.


Kinderen hechten sterk aan overeenkomsten met andere kinderen en hebben er veel voor over om hieraan te voldoen, ze onderscheiden zich liever niet van de groep. In principe is dit een natuurlijk proces dat in veel gevallen vlekkeloos zal verlopen. Maar voor genderkinderen, zoals deze vrouw, die ter wereld komen met de geest en het hart van een man, maar er uitzien als een vrouw en er fysiek alle kenmerken van hebben, moet zo’n groei- en ontdekkingsproces veel ingewikkelder zijn en daardoor ook heel veel moeilijker.


De mens die geboren wordt als een wat wij ‘normaal’ mens noemen, zonder hormonale afwijkingen, heeft in principe al een veel gunstiger start. Het is een gegeven feit dat alles wat afwijkt van de gangbare processen in het gewone maatschappelijk leven ervaren wordt als lastig, moeilijk en zelfs ongewenst, en hierdoor uiteraard heel moeilijk te aanvaarden is. Hoe zwaar moet dit zijn voor mensen met genderonduidelijkheid….


Heel beknopt samengevat heeft zo iemand eer hij/zij zover is een verschrikkelijk zwaar traject moeten afleggen, van eerst het ontwikkelen van zelfacceptatie en daarna het creëren van begrip en acceptatie binnen de familie, vriendenkring, werkkring en maatschappij. Om nog maar niet te spreken van het medisch traject waarin deze mens jarenlang gezeten heeft.


In onze westerse wereld menen we al een heel eind gevorderd te zijn als het om homofilie bij mannen en vrouwen gaat. Maar onderzoek wijst uit dat nog heel grote groepen mensen dit soort verschijnselen niet accepteren. Er lijkt zelfs enige teruggang van tolerantie waargenomen te worden, we horen steeds vaker van gewelddadigheden jegens homo’s en lesbiennes. Als het om emancipatie van bepaalde bevolkingsgroepen gaat, staan we misschien nog maar aan het begin. Er is dus heel veel moed voor nodig, en zo iemand moet al heel ver zijn in het acceptatieproces, om als genderslachtoffer met jouw verhaal voor den dag te komen.


Uit respect voor deze vrouw die nu als man door het leven gaat, heb ik mezelf de vraag gesteld in hoeverre ikzelf gevorderd ben als het om acceptatie van genderproblematiek bij de medemens gaat. Dat vind ik heel moeilijk. Het kost me ook moeite om me in te leven in de situatie van zo iemand. Ik kan onmogelijk weten hoe het voelt, niet lichamelijk, niet psychisch, omdat ik het geluk heb fysiek van doodgewone samenstelling te zijn. Eerlijk gezegd moet ik wel even iets in mezelf overwinnen als het om acceptatie gaat, dan voel ik bijna instinctmatig iets van afweer, terwijl ik die totaal nergens op kan baseren, omdat ik nog nooit rechtstreeks met iemand met een genderprobleem in aanraking geweest ben. Het is dus heel goed, deze openhartigheid, de aandacht die er sinds enige jaren ook publiekelijk aan gegeven wordt.


Van één ding ben ik me heel sterk bewust en wil me ook bewust blijven: men is niet met opzet genderkind, men kiest er niet opzettelijk voor. Het is vanaf de conceptie een genetisch proces waarop het kind-in-wording geen enkele invloed kan uitoefenen. Men wordt als genderkind geboren en daar heeft hij of zij het maar mee te doen. Evenzo bij homofilie. Daarom vind ik het heel verdrietig dat deze mensen geheel buiten hun schuld om zoveel te lijden krijgen en een onwaarschijnlijk lang en moeizaam fysiek en psychisch traject moeten afleggen om enig begrip te ondervinden van de mensen in de wereld om hen heen. Ja, dat doet me wel pijn en dat besef helpt me wel om deze mensen een heel warm hart toe te dragen en openlijk mijn respect te tonen voor de moed die zij hebben om voor zichzelf een gelukkiger leven te creëren.

En dan nu:
Keihard werken, dat moest én deed ik in Eindhoven. Het was een vijfjarige opleiding, dus ging ik na het basisjaar nog vier jaar lessen volgen op de teken- en schilderafdeling. Dit hield in dat ik die vier jaren overdag van 's morgens half negen tot ‘s namiddags half vijf werkte op kantoor bij Jansen-De Wit in Schijndel, daarna snel per bus of fiets naar huis jachtte, om in hoog tempo het warme eten dat mijn moeder al voor me had klaargemaakt naar binnen te werken, om nog net op tijd in de bus van kwart over vijf naar Eindhoven te springen, die bij ons voor de deur stopte. Bij dit alles maakte ik ook mijn huiswerk voor de academie en ging in wat me nog restte aan vrijetijd naar balletles. Dit dubbelleven hield ik vijf jaar lang welgemoed vol.

Naast mijn avondstudie had ik besloten om te proberen in één jaar de tweejarige cursus L.O. akte tekenen te halen. Elke zaterdagmiddag werd die gegeven in het academiegebouw in de Rechtestraat. We kregen les van de kunsthistoricus en docent perspectief tekenen Karel Vermeeren. Na dat jaar moest ik staatsexamen afleggen in Den Haag en slaagde, met het cijfer 10 voor pedagogiek (voor de andere vakken haalde ik gemiddeld 6 tot 7) dat ik dankte aan mijn bevlogen verhaal over hoe ik les zou willen geven. En dat terwijl ik slechts een blauwe maandag voor een paar lagere schoolklassen had gestaan en niet zo succesvol was geweest in het handhaven van orde en discipline. Na afronding van die cursus en het basisjaar van de academie kon ik me volledig wijden aan de vrije studierichting, waarvoor ik sindsdien naast de avonden ook elke zaterdagmiddag de bus naar Eindhoven, locatie Hemelrijken nam, waar onze academie gevestigd was in een oud, tamelijk vervallen schoolgebouw met grote hoge lokalen, gebouwd in carrévorm.

De Eindhovense academie was in die tijd helemaal doordrenkt met Vincent van Gogh, de docenten hadden een grenzeloze bewondering voor diens talent en doorzettingsvermogen en met name voor zijn wijze van tekenen: vanuit de losse pols, door met stugge volharding de tanden erin te zetten, om uiteindelijk te bereiken dat er op papier een gedegen tekening stond, doorwrocht, krachtig en monumentaal. Kees Bol had zelf les gehad van de kunstenaar Paul Citroen (1896-1983), geboren in Berlijn, medeoprichter van de Nieuwe Kunstschool in Amsterdam en docent aan de Haagse kunstacademie. Hij was een groot bewonderaar van zijn leermeester/kunstenaar. Door zijn enthousiaste verhalen over deze man vermengde onze Van Goghiaanse manier van tekenen zich ongemerkt een beetje met die van Paul Citroen. De eerste vier jaren tekenden we niet naar naaktmodellen. Aan de tekeningen die ik nog bewaard heb uit die tijd is goed te zien in wat voor tekenstijl er door de studenten, onder leiding van de twee docenten, beide zelf ook kunstenaar, op onze academie gewerkt werd. Ik hield van die tekenstijl en ben die altijd trouw gebleven.

Kees Bol gaf voornamelijk tekenlessen. Bij hem tekenden we met contépotlood gewone mensen van de straat of oudere mensen uit het Labrehuis, een onderkomen voor daklozen, alcoholisten en andere randfiguren. Ook bracht hij zijn eigen zonen wel eens mee om voor ons te poseren. Voor één avond poseren ontvingen de modellen vijf gulden. Ons Labrehuis model Pietje werd niet uitbetaald in guldens, maar ontving per avond twee bolknaksigaren, om te voorkomen dat hij zijn geld omzette in sterke drank. Jan Gregoor gaf ons voornamelijk schilderles en kunstgeschiedenis. Bij hem werkten we dus in kleur. Meestal bracht hij mensen mee die alleen wilden poseren voor portret. Heel soms werd er bij hem ook getekend, allerlei voorwerpen die ons, gegroepeerd, tot stillevens dienden. Als we bij hem tekenden, was dat meestal met was- en pastelkrijt. Met zijn kalme gemoed en rustige stem stelde hij ons op ons gemak en wist ons er geleidelijk aan van te doordringen wat er naar zijn idee in een tekening of schilderij zichtbaar gemaakt moest worden. En dan was dat nooit het ‘net echte’, maar wát we zagen en hoe we het zagen.

Bol en Gregoor leerden ons monumentaal te denken, in grote vlakken te werken. Ons werd bijgebracht te kijken alsof alle voorwerpen, ook het gelaat van mensen, niet uit lijnen maar uit enkel kleuren bestonden. ‘Door je oogharen kijken’, was een veelgehoorde uitdrukking. Op die wijze werden de grote vlakken zichtbaar van wat we moesten naschilderen en kregen pietepeuterig geknoei en angstvallige voorzichtigheid in onze manier van werken geen kans. Zij wilden vooral de nadruk gelegd hebben op het karakteristieke van de voorwerpen en de gezichten die we voor ons zagen, en niet in de eerste plaatst op de gelijkenis of het perspectivisch correcte. We moesten het lef hebben om af te wijken van wat onze ogen objectief waarnamen en de objecten te schilderen of tekenen hoe we dat zelf wilden. Werken vanuit de beleving, de interpretatie, niet vanuit de realiteit.

Dat was wennen, bewust afstand nemen van hetgeen onze ogen gewend waren in werkelijkheid waar te nemen, vroeg wel enige overwinning. Aan de hand van voorbeelden uit het expressionisme leerden we stapsgewijs het traditionele realistische denken en werken los te laten, zowel in tekenvaardigheid als op het gebied van kleurgebruik. We werden gestimuleerd abstract(-er) te denken, te drijven op ons subjectieve, gevoelsmatige kompas en dat te verwerken in tekening of schilderij. Ze doordrongen ons ervan dat hetgeen we beleefden aan wat of wie we voor ons hadden, onze eigen persoonlijke werkelijkheid was en die evenveel, zo niet nog meer recht van bestaan had als de objectief waarneembare. Iedere kunstenaar moest zijn eigen wereld vol eigen werkelijkheden creëren, hoe – dat was van ondergeschikt belang. Als er maar aan te zien was dat het de jouwe was, alleen dié wilden Jan Gregoor en Kees Bol tot uitdrukking gebracht zien.

Het was een geheel nieuwe manier van kijken, tekenen en schilderen. Het viel lang niet altijd mee, we ervoeren allemaal hoe sterk we nog gebonden waren aan de traditie, hoe graag we nog ‘net echt’ wilden werken. Maar beide docenten hadden het volste recht om dit bij hun studenten te stimuleren, want op hun eigen doeken schiepen ook zij hun eigen subjectieve en hierdoor uitermate boeiende werkelijkheid. Door zulke verhalen en aanwijzingen ging ik heel anders naar kunst kijken. Ja, er ging een enorme, een vurige stimulans uit van Bol en Gregoor.

 

02-03-2013 om 10:29 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
01-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kerks

Kerks

Nog even terugkomend op de Paus en de R.-k. kerk: gisterenavond werd ik gebeld door een goede vriend, een zeer respectabele man van indrukwekkend respectabele leeftijd (bijna 91), zeer bij de tijd, hoog ontwikkeld en nauw betrokken bij alles wat er in de wereld om hem heen gebeurt. Een erudiet en creatief denkend mens die zich tot op de dag van vandaag zeer betrokken heeft gevoelt bij wat er zich, behalve aan allerlei andere thematiek in de wereld, ook afspeelt binnen de R.-k. kerk, eenvoudig omdat hij R.-k. is opgevoed en in een R.-k. leefomgeving zijn wortels liggen.

Er zijn ondertussen heel veel van huis uit trouwe Rooms-katholieken die zich bijzonder teleurgesteld van hun Moeder de Heilige Kerk hebben afgekeerd. Deze vriend behoort ook bij die categorie. Niet uit haat of rancune, maar puur uit verdriet, omdat hetgeen hij en met hem de meeste van die zich van Rome en kerk afgekeerde mensen ervaren, niet meer overeenstemt met wat zij in de evangeliën uit het Nieuwe Testament meegekregen hebben.

Ik sta ergens tussenin, ik heb het instituut kerk niet bewust vaarwel gezegd, maar voel me er ook niet meer nauw mee verbonden en beschouw mezelf beslist niet meer als Rooms. Als men het me vraagt noem ik mezelf liever christen dan Rooms-katholiek ofwel katholiek, zonder Rooms. Om voor mezelf wat meer duidelijkheid te krijgen, probeer ik zowel deze teleurgestelde mensen te begrijpen - die zich, veel radicaler en wellicht consequenter dan ik bewust hebben laten uitschrijven - als de gelovigen die, gehecht aan traditie, het instituut en alles en iedereen die daar bijhoort trouw gebleven zijn. Ik heb respect voor de mensen die zich radicaal afkeren, omdat zij hier, voor zover ik dat kan inschatten, waarschijnlijk gegronde redenen voor hebben. En om diezelfde reden heb ik evenveel respect voor de traditionelen die hun R.-k. kerk trouw blijven.

Wat is nu wijsheid. Doe ik er beter aan duidelijk te kiezen en me aan de ene of andere kant te scharen? Of blijf ik maar wat aanrommelen – want dat is in feite wat ik doe. Ik ben niet overtuigd genoeg om voor de ene of andere kant te kiezen. Zoals veel in mijn leven gebeurt zonder dat ik er nadrukkelijk invloed op probeer te hebben of de boel te sturen, zo laat ik dit ook maar gebeuren zonder zelf veel actie te ondernemen. Eerlijk gezegd benijd ik alle mensen die wél duidelijk keuzes kunnen én durven maken, ook en juist hierin.

Voor mezelf heb ik, als het erop aan komt, misschien toch wel gekozen, namelijk om me te laten leiden door de boodschap van Jezus Christus in het Nieuwe testament, want dat is wat ik probeer. In de praktijk heb ik daar ontzaglijk veel aan, al gebiedt de eerlijkheid me te zeggen dat het me bij lange na niet altijd lukt. Het NT betekent alles voor me, maar ik moet bekennen dat ik niet word ‘gesticht’ (zoals dit heet in het kerkjargon) door wat ik om me heen zie aan rituelen en de glorierijke luister eromheen binnen het instituut kerk. Het is mooi, zelfs prachtig om te zien allemaal – cultureel erfgoed – straks ook weer, als de nieuwe Paus benoemd wordt (ik zal er zeker naar gaan kijken!), maar voor mij van niet meer betekenis dan over een paar maanden de inhuldiging van onze nieuwe koning en koningin ergens in Amsterdam: een mooi kijkfestijn.

De mens heeft blijkbaar behoefte aan dergelijke festijnen en glorierijke rituelen. Eeuwenoude Afrikaanse stammen dosten zich al uit, in elke religie, in elk vorstenhuis zijn ze er en worden ze in stand gehouden. Het is een verschijnsel door alle tijden heen en blijkbaar eigen aan alles wat leeft – zie bijvoorbeeld de baltsrituelen van vogels. Maar afgezet tegen alle pracht en praal in de wereld, die we ook in soms exorbitante vorm zien in het Vaticaan, was de boodschap van Jezus Christus een voorbeeld van eenvoud.

Misschien zit ‘m hierin het ongenoegen van heel veel Rooms-katholieken. Terwijl, kort gezegd, Rome zich hult in rijkdom en luxe, alle luister bijzet om indruk te maken op de beminde gelovigen, aan kapitaalvermeerdering doet en zich bovenal ijvert om de leer van de R.-k. kerk strak te handhaven, vonden overal elders ter wereld binnen R.-k. kringen de meest schrijnende gebeurtenissen plaats (denk onder andere aan het kindermisbruik onder priesters) en wordt in Rome niet gezien noch gewaardeerd hoe talloze hardwerkende priesters, diakens, lekenpastores en vrijwilligers zich na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1963) geheel belangeloos hebben ingezet (en dat nog steeds doen) voor een moderne, eigentijdse liturgie en pastoraat binnen de R.-k. kerk en voor de geloofsgemeenschap.

Terug naar de eenvoud dus alstublieft. Misschien moet elke steen van de R.-k. kerk eerst losgewrikt worden voordat een nieuwe geloofsgemeenschap kan ontstaan waarbinnen samen kerk zijn in alle eenvoud en naastenliefde kan groeien. Wie weet, komt een groot aantal van de zich verdrietig van de kerk afgekeerde mensen dan terug. Mijn goede vriend, die er echt onder lijdt, zal dit waarschijnlijk niet meer meemaken.

En dan nu:

Door de verschijning van Alison wil ballerina worden en het hele circus eromheen was ik voor even een bekend schrijfster geweest, met vooral de nadruk op ‘geweest’. Erna was ik blijven zitten met een prangend gevoel van ontgoocheling. Maar ik was en bleef kunstacademiestudent, dankbaar voor het feit dat ‘mijn’ twee docenten me weer uit de modder van serieus heus dreigende inzinking wisten te trekken. Op stormachtige wijze had ik geleerd hoe zwaar de druk van hoge verwachtingen voelde en die was niet bepaald benijdenswaardig.

ELKE AVOND NAAR DE GROTE STAD

leren tekenen en schilderen op de academie in Eindhoven – van 1960 tot 1964

Om op de avondopleiding van de Academie voor Industriële Vormgeving in Eindhoven toegelaten te worden, moest ik mijn opwachting maken bij de directeur van de Avondacademie, de heer Van der Krogt, een heel grote, zeer voornaam uitziende man in chique pak met zware basstem en streng uiterlijk. Ik moest nog zestien jaar worden en legde dit bezoekje af in gezelschap van een medewerker van Jansen-de Wit, die zich namens de firma voor mij verantwoordelijk had gesteld. Hij voerde voornamelijk het woord. De rijzige onderdirecteur luisterde geduldig en na een gesprekje van amper een half uur nam hij met een iets te stevige handdruk beleefd, maar hartelijk afscheid van ons. Ik was toegelaten tot het basisjaar tekenen en schilderen. Dit betekende dat ik na mijn kantoorwerk vijf avonden per week per bus naar Eindhoven ging reizen en me elke avond moest wijden aan drie uur studie. Het leek me fantastisch en dat bleek het ook te zijn, ik voelde me er al heel spoedig helemaal in mijn element.

In het basisjaar maakten we kennis met allerlei uitingsvormen van kunst. Kleurenleer, tekenen naar de werkelijkheid en perspectieftekenen, maar ook tekenen vanuit de fantasie, portrettekenen, decoratief tekenen en schilderen. We kregen nog geen modeltekenen, we leerden wel stillevens en andere zaken naschilderen en -tekenen en werden alvast een beetje wegwijs gemaakt in de kunstgeschiedenis. Het accent lag op het leren werken met verschillende materialen, het opbouwen en uitbreiden van ons kleurgebruik en er werd van ons verwacht gevoel te ontwikkelen voor compositie, wat rechtstreeks te maken had met vlakverdeling en vlakvulling. En met nadruk werd ons geleerd ons een manier van tekenen eigen te maken die het pietluttige, schuwe achter zich liet om monumentaal te kunnen denken en werken. Na dit eerste jaar konden we dan onze definitieve keuze maken: verdergaan in vrij tekenen en schilderen, dus opgeleid worden als beroepskunstenaar, of overstappen naar de richtingen voor toegepaste kunsten zoals textiele vormgeving, grafisch ontwerpen, waaronder reclameontwerpen, of industriële vormgeving.

Hoe nieuw en onwennig het de eerste weken ook nog voor me was, ik vond alles wat ons opgedragen werd even interessant, stortte me vol enthousiasme op mijn taken, werkte heel ijverig en eindigde dit basisjaar met zeer positieve beoordelingen. Het contact met de docenten was bijzonder plezierig. Ze waren bevlogen, geïnspireerd, staken ons met hun enthousiasme aan en wisten ons tot hard werken te stimuleren. Na dat basisjaar zou ik, als het aan de directie van Jansen-De Wit lag, moeten overstappen naar de afdeling Grafische technieken, waar ik wegwijs gemaakt zou gaan worden in het reclametekenen, een studierichting die me helemaal niet trok.

Het geluk was met mij, Kees Bol en Jan Gregoor, de docenten tekenen en schilderen, schaarden zich vierkant achter me. Zij namen het op zich naar Schijndel te reizen en een bezoekje te brengen aan de heren Jansen. Daar spraken ze het dringend advies uit om hun ‘talentvolle leerlinge’ te laten doorstromen naar de Afdeling vrij tekenen en schilderen en haar niet te kwellen door haar een richting op te sturen die verspilling van haar talenten zou betekenen. Voor reclameontwerper miste ik alle talent en ambitie, maar ik had aanleg voor de richting vrij schilderen en tekenen, daar wisten zij beide heren daadkrachtig van te overtuigen. Tot mijn grote vreugde en dankbaarheid uiteraard. Deze twee zeer toegewijde leraren zouden de volgende vier studiejaren nog ontzaglijk veel voor me gaan betekenen. Dankzij hun sympathieke onderneming braken voor mij toen mijn mooiste studiejaren aan.

 

01-03-2013 om 10:29 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
28-02-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Griep

Griep

Wat is griep?
“Griep of influenza is niet hetzelfde als een verkoudheid! Bepaalde symptomen zijn identiek maar toch is griep ernstiger. Griep wordt veroorzaakt door het ultrabesmettelijke influenzavirus en is dus een acute infectie van de bovenste luchtwegen. Bij sommige personen kan dit virus leiden tot een ontsteking of een bronchitis.

Tast dit virus de lagere luchtwegen aan, dan is de kans groot op een virale longontsteking wat dodelijk kan zijn! Het griepvirus kan vooral bij oudere of zwakke patiënten gevaarlijk zijn door de complicaties die (kunnen) optreden.”

Bovenstaande lezen we op het internet als we bij Google intikken: influenza, ofwel ‘griep’. Wie heeft er nog nooit aan geleden…. De meeste volwassenen en zelfs heel veel kinderen weten wat griep is, hebben het zelf gehad of maken het regelmatig mee in het gezin, de familie, op school en werk. En wie ermee behept is, baalt flink.

Het begint zo onnozel, zomaar ineens op een vroege avond begint je neus te lopen. Aanvankelijk voel je je nog redelijk top, hangt wat op de bank, stapeltje zakdoeken uit de linnenkast of wegwerpzakdoekjes bij de hand, en binnen een paar uur stapelt zich jouw verkoudheid zichtbaar voor alle huisgenoten op in de vorm van opgebruikte verkreukelde zakdoekjes, naast je op de bank. Je begint je zielig en beroerd te voelen, maar geeft je nog niet over aan het totale malaisegevoel dat je mogelijk je in bed dwingt omdat je het op je bank niet langer uithoudt. Je huisgenoten lopen met een grote boog om je heen, bang dat ze het ook gaan krijgen.

Intussen begin je te balen als een stekker, want je hebt in november toch de griepspuit gehad. Mokkend zit je ongelovig je eigen rottige lijf te voelen, dat met het uur lastiger wordt, stijf en pijnlijk. Je stomme kop doet ook volop mee, die lijkt overvol te zitten en te willen barsten. Je voelt je weerloos, want paracetamol doet niks en niemand heeft meelij met je omdat griep net zo doodnormaal is als buikpijn bij jonge vrouwen en prostaatvergroting bij oudere mannen.

Na een nacht onrustig slapen en een hele volgende dag hangen op de bank voel je je nog steeds niet beter, in tegendeel, je zit somber tegen de wereld en al haar ongerieflijkheden aan te kijken. Je hebt alle katoenen zakdoeken uit de linnenkast al verbruikt en de papieren raken op, je bent zo stijf als een plank en begint je rillerig te voelen als rimpelend water. Toch wil je niet naar bed, want in bed gaan de meeste mensen dood en jij zit er nou juist tegen te vechten om dit niet te laten gebeuren. Dus blijf je hangen, steunen en kreunen, terwijl geen mens je hoort of naar je luistert en je voelt je hierdoor nog zieliger dan voorheen.

De thermometer is kwijt, die ligt wel ergens in huis, maar waar…. Je bent te lamlendig om zelf overeind te komen en je huisgenoten zijn de hort op. De dokter wil je niet bellen, want op het internet heb je gelezen dat tegen het griepvirus niks helpt en uitzieken de modus is. Teruggezakt op de bank strek je je lusteloos languit neer, in een (vruchteloze) poging even weg te zakken in de vergetelheid, in de hoop er na een uurtje slaap of wat ervoor doorgaat, weer monter en fris uit te herrijzen.

Mis gerekend, want da’s helaas niet het geval, je voelt je zo mogelijk nóg belabberder. Je doet nog een zuinige poging om een of andere krant gelezen te krijgen, maar moet je ten slotte moedeloos overgeven aan je overheerser: de griep. Jawel, dit keer heb je ‘m écht te pakken. Je mag eraan toegeven, te bed gaan liggen met de zoveelste paracetamol zetpil in je achterste en de citroenen uitgeperst naast je bed. Eindelijk krijg je de aandacht waar je als zielige grieplijder zo naar gehunkerd en gehengeld hebt: je vrouw of man komt medelijdend de slaapkamer binnen met de vraag: “Zal ik een hete kruik voor je maken?”

Voor iedereen die er NU aan lijdt: VAN HARTE BETERSCHAP en.... LAAT JE NIET KISTEN!

 

En dan nu:

Waar een verhaal, geschreven in wanhoop - in feite een verkapte noodkreet - toe kan leiden, heb ik in die jaren in volle omvang ervaren. Door het aanbod van de directie van Jansen-De Wit lag ineens een heel nieuw toekomstperspectief voor me in het verschiet. Door de uitgave van Alison wil ballerina worden in boekvorm had zich mijn toekomstperspectief nog verbreed. Bij het verschijnen ervan in boekvorm studeerde ik voor het tweede jaar aan de avondacademie, een volkomen andere wereld voor me. Deze ontwikkelingen hadden in amper twee jaar plaatsgevonden. Het leek allemaal veelbelovend, maar was vooral turbulent, boeiend en meeslepend en het kwam voor een deel tegemoet aan mijn verlangen naar bevestiging. Maar het had me ook in verwarring gebracht. Bij de verschijning van Alison was ik net zeventien, te onzeker om de reikwijdte van al deze opeenvolgende ingrijpende gebeurtenissen te overzien.

 

De hoos rond Alison wil ballerina worden heb ik toch als bijzonder leuk, spannend én een tikje sensationeel ervaren. Zomaar uit het niets was ik plotseling een bekend meisje, dat gevraagd werd voor interviews en life op tv Algemeen Beschaafd Nederlands moest spreken in plaats van het Rooise dialect dat ze gewoonlijk sprak. Iets waarover iedereen in heel Sint-Oedenrode zich na de enige televisie-uitzending – waarin ik optrad in het namiddagprogramma Rooster van de AVRO, een programma voor jonge mensen tussen de dertien en zestien – openlijk verbaasde dat ik het had gekund en gedurfd, maar waarvoor ik ook al spoedig een onaangenamer prijs betaalde. Mijn familie was merkbaar onder de indruk, wat een tijd lang het gemis aan interesse van hun kant in mijn bezigheden ruimschoots compenseerde.

 

Plotseling kreeg ik een kijkje achter de schermen van de televisiewereld en zag hoe bedrieglijk mooi het er op het beeldscherm allemaal uitzag, terwijl het in de studio's een rommeltje van jewelste was. Alles wat op tv solide en degelijk leek, was niet meer dan bordkarton, papier en snel in elkaar geflanste spaanplaten meubelen met een likje verf,  die na afloop van bepaalde programma's weer afgebroken zouden worden of opgestookt. Er hingen veel schijnwerpers die een en ander, ook mensen, bedrieglijk mooi konden doen lijken. Er hing een sfeer van nervositeit en gejaagdheid, er liepen tientallen mensen rond van hot naar her, zwaaiend en roepend en, cameramensen, heen en weer rijdend op grote, hoge rijdende camera’s. Dit alles, die chaotische, onrustige wereld, kon ik bijna niet in verband brengen met wat ik thuis altijd op de tv had waargenomen. Het was verbazingwekkend en verbijsterend tegelijk, heel die tv-wereld leek één groot verzinsel. Ook het life uitzenden was bedrog van, ik moet zeggen, de meest lachwekkende soort. Nota bene, ik moest een hele dag in de studio zijn om vraag en antwoord te repeteren!

 

Mijn oudste zus en haar man zouden me wegbrengen en mijn moeder zou ons vergezellen. In het autootje van mijn zwager reden we naar de Hilversumse studio’s. Hij vond het reuze interessant om eens rond te neuzen in die tv wereld. Na afloop zouden we ergens gaan dineren. Toen we eenmaal daar waren, gingen zij hun eigen weg, want ik was verplicht de repetities in te gaan en mocht hierbij niet gestoord worden. Het was zo krankzinnig, dat ik tijdens die repetities grote moeite had een en ander serieus te nemen en tijdens de life uitzending (jawel, zo heette dat!) – ook van nervositeit – niet overvallen te worden door de slappe lach. Ik werd geïnterviewd door Gerrit den Braber, een grote, stevig gebouwde man met donkere bril. Alle antwoorden had ik de hele dag door al tig keer opgedreund en men had me gedwongen af te sluiten met de uitspraak ‘je mag je ogen niet sluiten voor de werkelijkheid’. Wat ik verafschuwde omdat het niet bij me paste en ik nog lang niet toe was aan dit soort realiteitszin voor volwassenen.

 

Alle spontaniteit was uiteraard geheel verdwenen. Terwijl ik voor de camera’s in de felle schijnwerpers stijf rechtop in mijn bruine, keurige kantoormeisjesjurk op mijn stoel zat, mijn handen zedig in mijn schoot en mijn kapsel in passend model ‘administratief medewerker’, voelde ik me een onnozel, dom schaap, dat zei wat me gecommandeerd was en voelde me voortdurend gehinderd door de verplichting te moeten eindigen met die belachelijke nonzin. Echter… die meedogenloze werkelijkheid, waarmee ik het interview deemoedig gehoorzaam, maar met stiekeme schaamte uiteindelijk toch afgesloten had, bleek al spoedig! Dit tv-optreden maakte me slechts voor heel even beroemd en bepaald niet bemind, want weldra keken jaloezie en spot onbelemmerd om de hoek.

 

Kortom, mijn roem duurde slechts enkele weken, daarna zakte alles weer weg in de turbulentie van andere media items en dook ik in een leemte. Die moest ik zien op te vullen door op kantoor hard te werken en tijdens de avonduren in de oude tekenklas verwoed te tekenen, luisterend naar Kees Bol, die met veel vuur én humor zijn spannende verhalen over zijn schildersbestaan vertelde en Jan Gregoor, die ons in alle rust liet zien hoe mooi het werk was van de impressionisten, of ons op zijn heel eigen, aandachtige manier adviezen gaf bij onze artistieke bezigheden.

28-02-2013 om 17:20 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
27-02-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een historische gebeurtenis

Een historische gebeurtenis

Jazeker, dat Paus Benedictus XVI aftreedt beschouw ik als een historische gebeurtenis, zelfs in deze tijd van massale ontkerking op het westelijk halfrond en turbulente, actuele en niet altijd even gelukkige Rooms-katholieke geschiedschrijving. Met mij vele anderen, want tot en met vanmorgen stroomde het hele Sint Pietersplein elke dag vol mensen die nog een glimp van deze paus wilden opvangen.


Blijkbaar is het hoofd van onze R.-k. kerk nog van grote betekenis voor grote groepen gelovige mensen. Het belang van de Paus vergelijk ik graag met het belang van een koning of koningin aan het hoofd van een monarchie. Zo'n monarch of Paus moet representatief zijn voor het volk dat hij vertegenwoordigt. Hij of zij moet staan voor het gedachtegoed dat het fundament van de organisatie is.
De meeste groeperingen kunnen niet zonder leidinggevenden, onze R.-k. kerk, die een zeer grote organisatie met vele clusters is, kan ook niet zonder. De Paus staat aan het hoofd van deze over de hele wereld verspreide geloofsgemeenschap en hij heeft, zoals elke leider de taak zijn volgelingen tot voorbeeld te zijn en hun te inspireren zijn voorbeeld na te volgen.


Paus Benedictus was tot en met vanmorgen in functie. Hij is een groot geleerde en heeft veel boeken, pamfletten en enkele encyclieken geschreven. In de jaren van zijn pontificaat is wel gebleken dat hij zich tot op de dag van vandaag intensief en met veel genoegen beziggehouden heeft met onder andere de leer binnen de Rooms-katholieke kerk, en zich vooral geroepen heeft gevoeld de (dogmatische?) kern van het Rooms-katholiek geloof - God, de liefde van Jezus Christus, te behoeden en behouden. Zijn goed recht overigens.

Ongetwijfeld een nobel streven waarvoor ik, ondanks mijn eigen twijfels, heel veel respect heb. Toch leeft binnenin me de vraag of hij hiermee als leider en vertegenwoordiger van de moderne, meedenkende Rooms-katholieke gelovigen zijn geloofsgemeenschap een grote dienst bewezen heeft.
Afgaande op mijn eigen gevoelens moet ik eerlijk zeggen dat ik me enigszins teleurgesteld voel. Met name als het gaat om het streven van de Paus, zijn kardinalen en bisschoppen om de praktische uitvoering van de liturgie terug te brengen naar vroeger jaren, waardoor van de vrijheid van denken die sinds het Tweede Vaticaans Concilie leeft onder de priesters, (vrijwillige) medewerkers in de parochies én hun beminde gelovigen, niet zoveel meer overblijft. 

Hierdoor kan ik me niet aan het idee onttrekken dat onder leiding van deze paus de Rooms-katholieke kerk nog verder weggeraakt is van de doorsnee gelovige die redelijk trouw, maar met een moderne geest de liturgische vieringen in zijn parochiekerk bezoekt.
Misschien ligt het allemaal niet (alleen) aan deze overigens naar mijn idee zeer goedmoedige Benedictus. Want niets blijft zoals het is, alles is onderhevig aan veranderingen, zo ook binnen de christelijke kerken. Ik zie het als een vorm van evolutie die nu eenmaal altijd en overal plaatsvindt, omdat evolueren een natuurlijk proces zonder begin of einde is, of het nu op religieuze of ontwikkelingen op heel andere terreinen gaat.

Groei- en afbraakprocessen kan niemand tegenhouden, ze zijn inherent aan elkaar en horen bij alles wat leeft en sterft. Niets staat stil, alles, ook de mens, is voortdurend in beweging. Als organisatie lopen we in feite altijd achter, ook instituties, en hoe groter het instituut, hoe trager haar ontwikkeling. Binnen de R.-k. kerk is dit heel goed zichtbaar. Haar beminde gelovigen lopen ver vooruit op de ontwikkelingen binnen het instituut. Waarmee ik echter niet per se wil zeggen dat wij als gelovigen alle gelijk van de wereld hebben. Daarom is luisteren naar elkaar van heel groot belang. De dialoog tussen kerk en geloofsgemeenschap moet levend gehouden worden, niet in verticale maar horizontale richting.

Ondanks enig misnoegen dat ook in mij leeft jegens de R.-k. kerk ben ik er nog steeds zeer aan gehecht, of liever, aan onze christelijke cultuur. Al leef ik niet volgzaam zoals het instituut het ons voorschrijft, ik beschouw mezelf nog steeds als lid van deze kerk, voel me meer christen dan katholiek, en als katholiek ben ik voornamelijk een cultuurkatholiek. Ik houd van de kerk vanwege haar rijk cultureel erfgoed in de vorm van mooie kerkgebouwen en religieuze rituelen, beeldhouwwerken, schilderkunst, handgeschilderde en -geschreven boeken, muziek en literatuur. Het Nieuwe Testament in de persoon van Jezus Christus inspireert me, leidt me door mijn dagelijks leven en biedt me houvast.

Dus blijf ik hoopvol gestemd. Misschien krijgt onze Moeder de Heilige Kerk toch weer eens een flinke duw in de rug, nu deze paus is afgetreden en zijn opvolger aantreedt. Een nieuwe impuls, waardoor de kerk als een geloofsgemeenschap, bestaande uit mensen, wat meer in de pas gaat lopen met haar moderne, meedenkende gelovigen. Ik mag het hopen….

 

En dan nu:

EEN HEUS BOEK  

toch schrijfster

 

Er kwamen zulke leuke reacties van kinderen op de hoofdstukken over Alison dat Wim Wich na het laatste hoofdstuk besloot mijn verhaal naar een uitgever te sturen, met de vraag of die het als boekje zou willen uitgeven. Hoewel door de gebeurtenis die aanleiding was geweest tot het schrijven van dit verhaal mijn dromen behoorlijk uitgedund waren, sloeg mijn kinderlijke fantasie door dit initiatief toch weer op hol. Ik zag mezelf al als (natuurlijk) een beroemd schrijfster!

Wich stuurde inderdaad alles naar de Brabantse schrijver Toon Kortooms, die ermee naar zijn uitgeverij De Lanteern in Utrecht stapte.

 

Het boekje werd in september 1957 uitgegeven en bleek een doorslaand succes te zijn, want binnen drie maanden waren die tienduizend boekjes helemaal uitverkocht en kwam er een tweede druk. Die overigens niet meer zo hard liep, omdat de hype rond ‘het jongste schrijfstertje van Nederland’ uiteraard behoorlijk geluwd was, ingehaald door de realiteit. Door allerlei mensen was ik geïnterviewd, had in kranten en tijdschriften gestaan en was zelfs op tv verschenen. Kortom, mijn wens om beroemd te worden, leek al in vervulling te zijn gegaan. Maar pas op! Ik was geen Minou Drouet, het jonge begaafde Franse dichteresje aan wie in half Europa al zoveel aandacht was besteed en met wie journalisten me regelmatig vergeleken. Die ervaring was de les van mijn leven! Ik was gewoon het dorpsmeisje Els van de Rijt uit Sint-Oedenrode, dat weliswaar niet onaardig schreef, maar geen literaire onderscheiding ging verdienen met de lectuur die zij produceerde, daar werd ik me spoedig genoeg terdege van bewust. En wat is het goed voor me geweest. Mijn hele leven heb ik er al plezier van hierdoor geleerd te hebben mijn eigen (vermeende) vaardigheden flink te relativeren.

 

Nog heel lang heb ik me geschaamd voor wat ik toen geschreven heb. Natuurlijk moest ik het plaatsen in de tijd waarin het geschreven was, de jaren vijftig, waarin jongeren van vijftien nog als kinderen beschouwd werden (wat ze in feite ook zijn), volledig onderworpen aan het ouderlijk gezag, en dromen over balletdansen en paardrijden. Terugkijkend kan ik er wel van uitgaan dat mijn Alisonverhaal psychologisch gezien in eerste instantie een reactie was op de aanranding, die een bedreiging was voor de wereld van onschuld waarin ik tot dan toe had verkeerd. Die had ruw iets in me aangeraakt waarvan ik nog veel te weinig begrip had, behalve dan dat ik blijkbaar onkuis (maar hoe?) en erg zondig was geweest (onkuisheid bedreven en een gezin ontwricht).

 

Maar ondanks het besef dat er niets wás om me voor te generen, overviel dat schaamtegevoel me zo gauw het boekje ter sprake kwam. Voor mijn onnozelheid als vijftienjarige en mijn heftig verlangen naar een vader(-figuur), dat zich in mijn meisjeshart leek te hebben vastgeklemd als een baby-aapje aan de moederborst. Voor iedere psycholoog of psychiater spreekt Alison wil ballerina worden klare taal, onthullend en onthutsend tegelijk, omdat het vijftienjarig meisje dat dit boekje schreef eenzaam hunkerde naar wat empathie en als enige kans op bevestiging door de mensen in haar omgeving het zich opwerken naar de roem van een ballerina (of schrijfster!) zag. Spreken over dat boek voelde alsof ik betrapt werd op mijn eigen kwetsbaarheid. Dat kon ik niet aan.

 

Twee jaar voor mijn boekje verscheen had ik de Veghelse Vormingsklas halverwege het studiejaar verlaten en was in Schijndel in de Koninklijke Kousen en Sokkenfabriek Jansen-De Wit (JdeW) op kantoor gaan werken. Ik had al eens vaker verhaaltjes met tekeningen ingestuurd voor De Jeugdhof, die regelmatig geplaatst waren. Mijn eerdere bijdragen aan De Jeugdhof tezamen met de publicatie als vervolgverhaal van Alison wil ballerina worden in deze zaterdagse bijlage van de krant bleken aanleiding te zijn voor de heren Wim en Matthieu Jansen, eigenaren en directie van de kousen- en sokkenfabriek, om me naar kantoor te halen.

 

Op kosten van het bedrijf gaan studeren aan een kunstacademie was een ongelofelijk mooi, verbazingwekkend en in die jaren beslist sensationeel aanbod. Dit wilde ik met beide handen aangrijpen, het was de ultieme kans om zonder al teveel protest van moeder de Veghelse vormingsklas te verlaten en mijn leven een geheel nieuwe impuls te geven. Al was moeder er niet bepaald mee ingenomen (ze vond me te jong), ze stond het toe, inziend dat het aanbod van de heren Jansen wel zeer betekenisvol was. Ook zou mijn bescheiden inkomen voor het hele gezin een welkome bijdrage zijn op het totaal aan inkomsten voor het gezin Van de Rijt. Met een ulo- en typediploma op zak solliciteerde ik officieel naar de functie van 'kantoorbediende' en werd voor een minimum salaris aangenomen. Als typiste trad ik bij hen in dienst, in het spectaculaire vooruitzicht dat ze me de gelegenheid zouden bieden te gaan studeren aan de Eindhovense Avondacademie voor Industriële Vormgeving om later voor de firma van nut te kunnen zijn op de tekenkamer. De directie hield woord. Toen ik er een half jaar werkte als ‘administratief medewerker’, werd ik bij de beide heren directeuren geroepen en werd me meegedeeld dat ik me mocht gaan aanmelden op de academie in Eindhoven, met de bedoeling daar te leren reclametekenen.

27-02-2013 om 00:00 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
26-02-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Humor

26 februari 2013

Gevoel voor humor

Regelmatig krijg ik pps’jes ofwel PowerPoint presentaties waarin allerlei zaken op de korrel genomen worden. Het kan zo gek niet zijn of er is wel iemand die ’n geestig diashowtje, filmpje, mopje of cartoon fabriceert. Telkens als er weer zoiets in mijn digitale brievenbus gegleden is, vraag ik me af hoe die creatievelingen dat toch doen en hoe het hun lukt ze zo snel klaar te krijgen. Bijna altijd hebben ze wel op een of andere manier te maken met de actualiteit, deze bijdetijdse humoristen zitten er blijkbaar bovenop. Het is me duidelijk: wát er ook in de wereld gebeurt, het kan zo gek zijn als het wil, altijd is er wel iemand die nét dat beetje gevoel voor humor én het talent heeft om er iets lachwekkends, hilarisch creatiefs mee uit te halen.

Gevoel voor humor is ontzaglijk belangrijk. Ik ben ervan overtuigd dat het een vorm van overleving is die een indrukwekkende rol kan spelen in geval van ziekte en andere ernstige gebeurtenissen. Zelf ben ik veel met ziekte geconfronteerd en heb die telkens weer kunnen dragen en me erbovenuit kunnen vechten mede dankzij mijn gelukkig meer dan voldoende ontwikkeld gevoel voor humor plus de nodige zelfspot. Geloof me, het werkt bevrijdend om ook eens flink om mezelf te kunnen lachen in plaats van om heel veel anderen. Want jazeker, we lachen voornamelijk graag en veel om ánderen. Da’s niet erg, zolang het niet om vernederend uitlachen gaat.

Goedmoedige humor die niemand persoonlijk schaadt kan ernstige zaken minder zwaar maken. Humor prikkelt niet alleen de lachspieren, maar werkt ook relativerend. Zonder humor is het leven droog en saai en vaak heel wat zwaarder dan nodig is. Een voorbeeld.

Alweer een jaar of twaalf geleden kreeg ik van mijn specialist te horen dat ik twee stoma’s zou gaan ‘krijgen’. Jazeker, zoiets ‘krijg’ je. Opereren = ‘geholpen worden’. Twee grote operatieve ingrepen in tijd van minder dan één jaar en – toen in mijn ogen nog erger – het vooruitzicht op een leven met twee gaten in mijn buik waar zowel de ontlasting als de urine door afgevoerd zou worden. Twee vreemde elementen op mijn buik die me bepaald geen extra kansen zouden geven op de schoonheidsprijs als het om bikinicharme aankwam. Ook vormden ze beslist geen geliefd onderwerp van gesprek op een feestje.

Hoe ging ik dit mijn gezin, mijn familie en vrienden vertellen…. Een poep- en plasgat bovenop mijn buik, geen representatief vooruitzicht, niet iets om medelijdend in gezelschap om enig meeleven hiermee te vragen.

De eerste nood op dit terrein werd geledigd door een van mijn Nijmeegse (Radboud-)vriendinnen. Toen ik klaar was bij mijn specialist en met deze boodschap de grote hal inliep, wachtte zij me daar op. Ze zag al aan mijn gezicht hoe laat het was, sloeg een arm om me heen en zei (zelf ook behept met zo’n stoma) monter: “Kom op, meid, beter ‘n zak op de buik dan op de bank!”

Dat had niet beter gekund. De kop was eraf voor mij. Ik heb gebruld van het lachen (en de zenuwen), het lood zakte weg uit mijn benen en ik zag het allemaal ineens veel minder pessimistisch. Onderweg naar huis schoot ik telkens nog in de lach en het eerste dat ik zei tegen mijn man, nadat ik hem had meegedeeld wat de specialist voor ogen stond, was waarmee mijn vriendin me had opgebeurd. Met haar geestige, hilarische uitspraak had ze me de moed gegeven om niet alleen naar de verdrietige kant (het disfunctioneren van darmen en blaas) te kijken, maar er ook de betrekkelijkheid en zelfs positieve kant van proberen te zien. Dat viel niet altijd mee, doch ik hoefde maar aan haar uitspraak te denken of ik schoot al in de slappe lach en met al mijn prakkiseren was het opslag gedaan.

Toen ik zover was dat ik het wel openbaar durfde te maken aan vrienden en bekenden schoot me vanzelf een prachtige manier te binnen om het allemaal niet al te zwaar te laten klinken en vertelde ik hen de interieurarchitect geraadpleegd te hebben en dat hij me geadviseerd had de waterleiding en riolering om te laten leggen. Aldus geschiedde en het werkte uitstekend.

Ik houd ook wel van een beetje galgenhumor: de avond voor ik een operatie aan een van mijn urineleiders moest ondergaan, kwam de uroloog me eraan herinneren dat ik een papier had ondertekend waarop ik mijn linker nier (die ik mogelijk zou verliezen bij deze ingreep) zou doneren. Dat bevestigde ik en terloops merkte ik nog op dat de beestjes met mij – als ik deze ingreep niet zou overleven – gauw klaar zouden zijn. Geen baarmoeder en eierstokken, geen dikke darm, geen galblaas meer en één nier eruit, dat schoot lekker op. Hij keek een beetje zuur…. De nier bleef behouden, de beestjes hebben dus toch nog iets langer werk met me!

Humor haalt de spanning uit de lucht. Achteraf ben ik alleen maar blij met deze interne verbouwing, zeker nu ik ook die gifslang (mijn dikke darm) kwijt ben. En heus waar, leven met twee stoma’s heeft zo zijn voordelen: als we op vakantie gaan naar Zuid-Frankrijk hoef ik onderweg niet op een gore plee te gaan zitten of erboven te hangen. Elk voordeel hep se nadeel en andersom. Ik profiteer van de voordelen.

 

En dan nu nog een stukje uit mijn boek Stille Wateren:

In die jaren gebeurde er iets met me dat enorm van invloed zou blijken te zijn op mijn verdere seksuele ontwikkeling en mijn afweer tegen het volwassen worden alleen nog zou doen toenemen. Als vijftienjarige werd ik in de driehoek Sint-Oedenrode-Eerde-Schijndel op de grote stille heide aangerand door iemand uit onze kennissenkring in het door mij zo onschuldig gedroomde balletwereldje. Na die gebeurtenis was het moeders plicht me namens de pastoor van onze parochie te beschuldigen van ontwrichting van het gezin van die man. Zijn vrouw was diezelfde middag met de noorderzon vertrokken met een ander, nadat ze eerst bij deze pastoor haar beklag had gedaan over mij. Die afschuwelijke aanranding en de zwaarwegende beschuldiging door de pastoor, die toch het kerkelijk gezag vertegenwoordigde, waren voor mij blijkbaar zo schokkend, dat ik de volgende dag met astmatische bronchitis in bed lag en moeder de dokter liet komen. Moeder wist wat er met me gebeurd was, waarschijnlijk de meeste broers en zussen ook, maar zowel moeder als broers en zussen hebben er nooit met mij over gesproken en ik niet met hen. Moeder sprak zich er jaren later pas over uit tegen Joep, in een periode dat ik levensgevaarlijk ziek in het ziekenhuis lag.

 

Jarenlang heb ik er zelf ook tegen iedereen over gezwegen, me er diep voor geschaamd, me er intens schuldig om gevoeld, duizend en één keer overdacht wát mijn deel aan schuld in die gebeurtenis geweest kon zijn. Hoe had ik het als vijftienjarige kunnen begrijpen - niemand gaf me er nadien tekst en uitleg over of toonde ook maar énige compassie met me. Op een luisterend oor of enige bijstand van de kant van de plaatsbekleders van Jezus Christus hoefde ik niet te rekenen, die zaten me bij wijze van spreken al in hun biechtstoelen op te wachten. Bij mijn afkeer om volwassen te worden, kwam nu ook de angst voor dat onbekende, nog onbegrepene en ontwikkelden zich anti-seksuele gevoelens, voor zover ik begreep wat die inhielden.

.

In bed, ziek, benauwd, kortademig, begon ik te schrijven aan wat later als het boekje Alison wil ballerina worden zou verschijnen. In de weken dat ik thuis ziek te bed lag, schreef ik over een meisje dat dolgraag ballerina wilde worden en het uiteindelijk ook werd. Een enig kind dat beide ouders nog had, in een veilige omgeving leefde en les kreeg van een zorgzame, begripvolle, meevoelende balletlerares. Alles wat haaks stond op wat ik net had meegemaakt en hoe ik me hierdoor voelde, propte ik erin. Ik vluchtte in die droom, omdat de tamelijk betrouwbare wereld waarin ik tot dan toe verkeerd had door dit voorval wreed verscheurd was.

 

Dat schrijfsel verborg ik, ik wilde niet dat iemand van mijn broers en zussen het las. Op een dag vond moeder het bij toeval, las het verhaal en moedigde me aan het naar ‘de krant’ te sturen, waarmee ze bedoelde het Dagblad voor Oost-Brabant. Op haar aandringen stuurde ik het op naar De Jeugdhof, de zaterdagse bijlage van deze krant, die onder redactie stond van iemand die zich ‘Oom Wim’ noemde (Wim Wich). Wellicht reageerde Wim Wich enthousiast omdat ik al vaker met korte verhalen en tekeningetjes in De Jeugdhof had gestaan en dit door de lezertjes van De Jeugdhof algemeen gewaardeerd werd. Hij stelde me voor elke week een hoofdstuk uit Alison wil ballerina worden in te sturen en er zelf de illustraties bij te maken, en aldus geschiedde. Dat het product van mijn schokkende ervaring nog zulke verrassende en toekomstbepalende consequenties zou hebben voor mijn verdere toekomst had niemand ooit kunnen bedenken. Toch was dit het geval, zoals spoedig zou blijken.

 

26-02-2013 om 09:35 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
25-02-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dementie

25 februari 2013

Dementie

In het weekend las ik in Trouw d.d. 23-02-2013 het artikel van Bert Keizer over dementie en euthanasie, met als kop: Wilsverklaring is niets waard. Hij schreef dit in verband met zijn optreden in het programma Zembla, waarin hem gevraagd werd hoe hij over actieve euthanasie bij dementerenden denkt. In zijn denken staat hij m.i. lijnrecht tegenover mevrouw Els Borst, die in datzelfde programma vertelde dat dementerenden met een laatste wilsbeschikking (op papier) in aanmerking komen voor euthanasie, ook als ze zelf niet meer wilsbekwaam zijn. Dit houdt mij sterk bezig.

Niemand wil graag dement worden. Voor veel ouderen is het een schrikbeeld. Door voorlichting en media-aandacht wordt er van alles aan gedaan om dat schrikbeeld te dimmen, maar hoe men het ook draait of keert, naar dementie ziet niemand uit.

Laat ik een voorbeeld geven aan de hand een situatie die ik nu van vrij dichtbij meemaak. Een moeder kreeg zestien jaar geleden de eerste verschijnselen van dementie. Twee jaar later werd zij gediagnosticeerd: Alzheimer. De eerste paar jaar leidde ze een redelijk normaal bestaan, maar er slopen steeds meer hiaten in haar geheugen en haar coördinatievermogen verminderde. Ze begon dingen te vergeten, kwijt te raken, raakte steeds vaker en meer gedesoriënteerd, zodat hulpverlening in de vorm van (toenemende intensieve thuis-)zorg noodzakelijk werd.

Door haar man en kinderen was zij al die jaren liefdevol bijgestaan, maar dit kon niet voorkomen dat de dag aanbrak waarop de arts het noodzakelijk achtte haar te laten opnemen in een verpleeghuis. Moeder zelf was niet meer bij machte bewust hiermee in te stemmen of ertegen te protesteren – het begin van haar wilsonbekwaamheid.

In het gunstigste geval reageerde moeder niet agressief op haar overplaatsing en, eenmaal geaard, kon zij zich nog verheugen op de komst van haar kinderen en familie. Langzaam verloor ze de herinneringen die haar pijn deden en liet ze zich gedwee verzorgen. Tot zover was dit voor moeder zelf en voor haar man en kinderen wellicht een aanvaardbare en draaglijke situatie.

Na enige tijd overleed haar man, en onder de zorgende handen van kinderen, familie en verpleeghuispersoneel gleed moeder langzaam af naar niemandsland, waarin ze steeds minder bereikbaar werd en ook allerlei functies die de hersenen doorseinden naar haar lichaam op den duur niet meer begreep. Langzaam verliep haar dementieproces van zich nog zelfstandig voortbewegen en verbale communicatie naar rolstoelgebruik en sterk afnemend spreekvermogen. Ten slotte bereikte zij het stadium van geen enkele communicatie meer of geen andere dan (zorgzame en liefdevolle) lichamelijke aanrakingen.

In dit stadium verkeert moeder nu al langere tijd. Ze ligt 23 uur per etmaal in bed, heeft last van kleine schokbewegingen van haar magere lichaam en krijgt hier eenvoudige pijnstilling voor. Haar dementieproces duurt, sinds Alzheimer bij haar is vastgesteld, al ruim veertien en een half jaar.

 

Als de dementerende eenmaal zover is, is zij (hij) niet meer wilsbekwaam en schijnt passieve/actieve euthanasie op verzoek voor haar (hem) niet meer mogelijk te zijn. Zelfs niet al heeft zij (hij) zelf ooit een euthanasieverklaring geschreven en ondertekend of wanneer directe familieleden haar meerdere keren hardop hebben horen zeggen dat zij (hij) in zo’n situatie niet meer zou willen leven. Als ik verpleeghuisarts Keizer mag geloven is het zo geregeld dat de lijdende op het tijdstip van de uitvoering van de euthanasie zelf moet kunnen aangeven of hij ook daadwerkelijk wil sterven. Hiervoor moet hij bij zijn volle verstand zijn én er moet duidelijk sprake zijn van ondraaglijk lijden.

 

De vrouw over wie ik het heb, verkeert in een droevige, vegetatieve situatie. Ze krijgt de verzorging die ze nodig heeft, haar kinderen zijn zeer toegewijd en houden frequent voeling met wat er in het verpleeghuis met hun moeder gebeurt.

Nu zie ik hoe dit proces verloopt en wat dit met haarzelf, haar kinderen en naaste familie doet. Ik moet zeggen dat ik bijzonder onder de indruk ben van alles wat hier gebeurt. Voor de kinderen en hun naaste familie is het hele, zeer langdurige proces bijzonder ingrijpend en ik heb groot respect voor de manier waarop zij hiermee omgaan. De kinderen moeten van heel ver komen, maar tot op de dag van vandaag hebben zij ervoor gezorgd dat moeder haar menswaardigheid zo lang mogelijk behoudt.

Voor de kinderen wordt het steeds zwaarder. Niemand weet hoe lang deze situatie nog zal voortduren. Als het lichaam van moeder sterk genoeg is, kan dit nog jaren doorgaan, wat voor de kinderen, hoe je het ook wendt of keert, emotioneel langzamerhand kan uitlopen op een voor hen onhoudbare situatie.

Ieder mens met een gezond verstand zou stiekem wensen dat moeder zacht en kalm, bijvoorbeeld in haar slaap, zou overlijden. Kinderen en familie lopen misschien stilletjes ook met die wens rond, maar beseffen dat ze daar niet ver mee komen omdat men zich in het verpleeghuis te houden heeft aan de Nederlandse wet en beleidsregels en protocollen van het verpleeghuis.

Aan de ene kant van de lijn staan dus de hulpverleners, zij dragen dagelijks de verantwoordelijkheid voor leven en welzijn van de dementerenden en bewegen zich tussen afgesproken regels en protocollen. Voor hen is het bijna ondoenlijk om hiervan af te wijken. In principe zullen zij dus zo lang mogelijk doorgaan met zo optimaal mogelijke zorg en daar verstaan zij in dit stadium waarschijnlijk iets heel anders onder dan de direct betrokken familieleden. Dit kán betekenen dat zelfs palliatieve zorg voor mensen zoals deze moeder niet overwogen wordt zolang door de direct verantwoordelijken in het verpleeghuis niet ervaren wordt dat zij, volgens de begrippen die zij hiervoor hanteren, terminaal is.

Aan de andere kant van de zorglijn staan de kinderen en familieleden met de onvoorwaardelijke liefde die zij voelen voor hun toch als zeer ernstig ziek te beschouwen moeder en hun persoonlijke emoties die ermee gepaard gaan en leeft de vraag: hoe lang houden zij dit nog vol. In hoeverre worden hun hun dagelijkse bezigheden, hun persoonlijke handel en wandel erdoor bepaald en wanneer mag er actief ingegrepen worden.

Let wel: geen ogenblik zullen de kinderen moeder de noodzakelijke zorg willen ontnemen. Maar:

Ik merk dat ik als dochter en verpleegkundige de kant van de zorg kan begrijpen, maar ook niet begrijp. Goed zorgen vóór kan ook niets doen zijn.

Dit schreef een van de kinderen me onlangs. En hier ligt alle wanhoop en machteloosheid in besloten.

 

Beide partijen bezien dit vanuit het eigen gezichtsveld en zo blijft het voor beide partijen een loodzwaar traject. Maar de kinderen en naaste familie zijn naar mijn idee de meest kwetsbare partij, moeders (fysiek) welzijn (en hierdoor indirect (mentaal) ook dat van hen) hangt volledig af van de gang van zaken in het verpleeghuis, de zorgverleners verkeren dus (wellicht ongewild) in een machtspositie. Niet dat ze die moedwillig uitbuiten, zeker niet, maar hierdoor hebben ze wel alle vrijheid om te handelen naar hun eigen richtlijnen, ook al komen die niet (helemaal) overeen met de wensen van de kinderen.

Voor de kinderen is het een heel ander verhaal. Zij voelen zich als kind (emotioneel) sterk met haar verbonden en in alle opzichten intens betrokken bij alles wat er met moeder gebeurt. Het is heel begrijpelijk dat zij na zo lange tijd uiteindelijk nog maar één ding wensen: dat moeder niet langer hoeft te lijden dan nodig is. En dan hoeft echt niet alles uit de kast om het leven van moeder maar te laten voortduren.

 

Hoever gaan wij in onze zorg. Hoe lang mag een menselijk lijden duren vóór er, met liefde en respect voor de persoon in kwestie en de naaste familie, ingegrepen wordt…. Waar trekken we de grens van zorg geven en zorg (na-)laten….. Wanneer mag een mens sterven….

 

Natuurlijk, het is voor een arts ook nogal wat om een (ziek of dementerend) mens moedwillig te doden of een (niet-)behandeling in te zetten met als doel het overlijden van die persoon. En zeker is dit moeilijk als het gevraagd wordt aan artsen en verzorgenden die er tot dan toe alles aan gedaan hebben om het leven van vader of moeder zo draaglijk mogelijk te houden en zo op hun manier ook een relatie hebben ontwikkeld met hun cliënt.

Dus is het misschien toch raadzaam dat externe deskundigen hun licht laten schijnen over zulke zeer ernstige uitlopers van dementie en er voor situaties als van deze moeder een milde uitweg voor dit dilemma gevonden kan worden, dat voorkomt dat kinderen overspannen raken en moeder zinloos in leven gehouden wordt. Hierbij denk ik aan een commissie, bestaande bijvoorbeeld uit het familielid dat als coördinatiepersoon functioneert tussen familie en verpleeghuisarts, een scenarts en eventueel een deskundige op het gebied van palliatieve zorg (terminale zorgconsulent). Deze mensen zouden zich kunnen buigen over het levenslot en levenseinde van de dementerende om in onderling overleg tot een menslievend besluit te komen. En dat hoeft niet per se om euthansie te gaan.

En hier is hoofdstukje 4 van mijn boek

 

VOOR EVEN BEROEMD

turbulente puberjaren

 

In aard en aanleg verschilde ik van mijn klasgenoten, maar ook van mijn broers en zussen; het was dan ook niet verwonderlijk dat zij me niet altijd begrepen en van tijd tot tijd de spot met me dreven. Hun plagerijen hebben me ongetwijfeld weerbaarder gemaakt, maar het moet gezegd dat die me ook wel gekwetst hebben en ik me er zowel buiten als in ons grote gezin soms erg eenzaam door heb gevoeld. Mijn broers en zussen en klasgenoten waren in verhouding weinig ouder dan ik en konden natuurlijk nog niet zoveel inzicht verworven hebben dat ze door hadden hoe ik me eronder voelde. In de meeste grote gezinnen waren plagerijen trouwens geen onbekend verschijnsel. Ik was te (over-)gevoelig om ze altijd te kunnen relativeren. De avonduren op de academie in Eindhoven en de balletlessen in Sint-Oedenrode compenseerden mijn verborgen hunkering naar wat meer waardering door de mensen in mijn directe omgeving en daarbuiten en mijn stil gedragen heimwee naar vader, of misschien beter gezegd, een vaderfiguur.

 

Rond mijn vijftiende begon ik me ook serieus bezig te houden met mijn rooms-katholieke identiteit. Er rezen allerlei vragen, het Tweede Vaticaans Concilie kwam in zicht en vol enthousiasme nam ik op uitnodiging deel aan debatingavonden over (religieuze) levenskwesties. Ik was op zoek naar mijn eigen identiteit, mijn specifieke plek in de wereld, mijn levensinvulling, maar had, afgezien van mijn ballerinadromen, nog geen enkel reëel beeld van hoe mijn toekomst eruit zou moeten zien. Ik wist maar één ding heel zeker, het moest allemaal anders dan wat ik zag en ervoer in mijn eigen omgeving. En ondertussen zette tegen wil en dank de fysieke transformatie van kind in jong meisje en van jong meisje in jonge vrouw gewoon door. Daar bleef ik het moeilijk mee hebben. Terwijl mijn vrouwelijkheid zich onmiskenbaar ontwikkelde, bleef ik me, zonder hier verweer tegen te hebben, vastklampen aan dat kinderlijk verlangen naar geborgenheid. De gedachte aan een leven als volwassene schrikte me af, stond me zelfs, al kende ik de werkelijke reden hiervan nog niet, enorm tegen.

 

Thuis leefde ik min of meer in een matriarchaat, de broers bemoeiden zich weinig met de opvoeding van hun jongere broertjes en zusjes, tenzij om hun wat te treiteren. Moeder moest het gezin in haar eentje beheren en werd hierin daadkrachtig bijgestaan door de twee oudste dochters. Ik kan me geen voorstelling maken van hoe het gegaan zou zijn als vader, als kostwinner de meest gezaghebbende in ons gezin, was blijven leven. In mijn beleving waren mijn oudere zussen, zoals ik al eerder opmerkte, oud en dus gezaghebbend. Net als onze moeder, zij was heel oud in mijn beleving en straalde, zeker sinds zij er als hoofd van het gezin alleen voorstond, het opperste gezag uit, wat zich ook uitte in haar verschijning,  statig, kaarsrecht en vooral fier. Brabanders beschouwden haar als een pronte vrouw. Men had terecht veel respect voor haar.

 

Kinderlijk van geest of niet, de jongens begonnen zich voor me te interesseren, maar dat negeerde ik categorisch. De weemoedige hunkering naar affectieve geborgenheid botste met de voor mijn leeftijd natuurlijke ontwikkeling van mijn lichaam, waardoor ik me ontheemd voelde, eerst en vooral in mijn eigen lijf. Ik begreep wel dat mijn gevoelens heel complex waren, misschien ook niet gezond of normaal voor een meisje van mijn leeftijd, zelfs hiervan was ik me bewust. En toch was ik niet bij machte lichaam en geest met elkaar te verbinden en het evenwicht tussen die twee te creëren. Ik werd niet geplaagd door gepieker, dat niet, mijn dagen waren voldoende gevuld, er was meer dan genoeg wat me boeide en bezighield, maar er bleef iets me heel fundamenteels ontbreken.

 

Die onderbewuste hunkering, dat moeizame deel van mezelf verborg ik zorgvuldig, bewaakte het angstvallig, omdat ik me ervoor schaamde. Geleidelijk aan leerde ik me verschansen achter een muur van humor en gekdoenerij. Via die weg raakte ik weliswaar steeds beter getraind in het verbergen van mijn diepere gevoelens, maar met mijn clownesk gedrag lokte ik plagerijen door broers en zussen juist weer uit. Humor hield me dus overeind, ik leerde er narigheid door relativeren, maar ook hierin wist ik niet de juiste verhoudingen te vinden. Werd ik fysiek onmiskenbaar ouder, hield mijn lichaam geen rekening met mijn gevoelens en bleef mijn geest zich ertegen verzetten, mijn honger naar kennis en ontwikkeling ondervond nergens belemmering, mijn honger naar kennis en ontwikkeling ondervond nergens belemmering. Voor allerlei kwesties binnen en buiten mijn dagelijkse leefwereld begon ik me te interesseren, ik ging heel veel lezen en stortte me op allerlei onderwerpen in kranten en tijdschriften.

 

Nog steeds wilde ik beroemd worden en deed daar van alles voor. Zo nam ik deel aan kleur- en tekenwedstrijden en journalistieke competities en viel regelmatig in de prijzen. Bij een van die journalistieke wedstrijden werd ik met nog enkele jongelui uitgenodigd om voor de krant een artikel te schrijven over de beroemde film Oordeel te Neurenberg. Dit soort activiteiten vroeg om een volwassen manier van denken, maar stond haaks op mijn bijna instinctieve onwilligheid om volwassen te worden. Die discrepantie, waarvan ik me terdege bewust was, verwarde me, ik besefte dat het tijd werd dat hier verandering in kwam, al wist ik bij lange na niet hoe. Met niemand had ik dit soort gedachten en gevoelens ooit gedeeld, niemand kon me dan ook raad geven. In het besef hier zelf aan te moeten werken, was ik gevoelsmatig niet bij machte die klemmende instinctieve afkeer ervan los te laten. Het dagelijks leven ging gewoon door, ik deed wat me opgedragen werd, keek de kunst van het groeien naar volwassenheid af bij leeftijdgenoten, benijdde hun (ogenschijnlijk?) gemakkelijke omgangsvormen met het andere geslacht, was er zelf in geen enkel opzicht toe in staat en bleef mijn onmacht verbergen achter malligheid, wat  me nog verder verwijderde van meer begrip en waardering onder leeftijdgenoten.

 

In dit hele proces van ontwikkeling bleef het ballet mijn grote passie, al mijn vrije tijd besteedde ik eraan. Ik las erover, volgde zoveel mogelijk balletlessen en oefende thuis op zolder. Nu deed zich het probleem voor dat ik weliswaar heel lenig was, maar helaas ook overbeweeglijk. Oefeningen die andere balletleerlingen na heel lang trainen daarna perfect en elegant konden uitvoeren, lukten mij zonder veel oefening weliswaar redelijk moeiteloos, maar dan wel zonder de noodzakelijke elegantie en perfectie van mijn medeleerlingen. Mijn hypermobiele armen en benen stopten niet waar het moest, maar zwaaiden, knikten en bogen als elastiek dat door langdurig gebruik te ver was uitgerekt, waardoor me net datgene ontbrak dat men in de balletwereld ‘beheersing’ noemt – onmisbaar voor elke balletdanser. Ook had ik grote moeite met het balanceren op de spitzen, omdat mijn voeten eenvoudig doorbogen en dubbel klapten zo gauw ik me erop verhief. Toen wist ik nog helemaal niet dat dit met het syndroom van Ehlers-Danlos te maken had, een aangeboren bindweefselaandoening die later bij me aan het licht zou komen. Langzamerhand moest wel tot me doordringen wat dit voor mijn al zo lang gekoesterde ballerinadromen betekende: die zouden nooit en te nimmer werkelijkheid worden.

 

Tegen beter weten in bleef ik hardnekkig doorgaan met oefenen, tot en met mijn eenentwintigste, waarop ik in Maastricht nog een jaar balletlessen volgde in een semiberoepsklasje onder leiding van de Poolse oud-ballerina Walli Haaken. Het ballet was en bleef in mijn ogen de mooiste, meest sierlijke dansvorm en ik beschouwde het als een zeer hoogstaande vorm van kunst. Alles wat erover in kranten, tijdschriften en boekvorm verscheen, verzamelde ik. Tot ik de deur uitging om in Maastricht te gaan studeren ging ik door met oefenen op onze grote zolder. Dan beeldde ik me in dat ik net zo’n gracieuze ballerina was als Alicia Markova die, opgetild door haar danspartner Anton Dolin, vederlicht als een elfje in een wolk van zijde en tule op de muziek boven zijn hoofd zweefde. Foto’s van deze twee wereldberoemde dansers bewaarde ik onder mijn hoofdkussen.

 

Door mijn grote liefde voor het ballet begon ik al heel jong te luisteren naar wat men in die dagen onder 'klassieke muziek' verstond, composities van Mozart en Beethoven, Tsjaikowsky en Strawinsky, Dvorák en Grieg, componisten uit de achttiende en negentiende eeuw of met één been nog net in de twintigste. Vooral composities die speciaal geschreven waren voor balletten spraken me aan. Ach, diep van binnen wist ik maar al te goed hoe ongeschikt ik was voor een dergelijk enerverend leven, maar die stem negeerde ik vooralsnog maar liever….

25-02-2013 om 09:16 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
Tags:dementie, palliatieve zorg, euthanasie


Gastenboek

Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


Inhoud blog
  • Abstract vervolg
  • Ander tijdperk
  • Binnenste buiten
  • Dierenwereld
  • In vogelvlucht
  • vervolg de beeldhouwer Joep
  • excuses
  • Stille wateren - Joep als echtgenoot/beeldhouwer
  • Met zomerreces
  • In a hurry

    Archief per week
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013

    Foto

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Categorieën

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs