Tegenwoordig lijkt een kwart van de mensheid op de
vlucht. In grote lijnen is de groep vluchtelingen in te delen in economische en
vluchtelingen om andere redenen, die meestal direct te maken hebben met gevaar voor
eigen leven. En als je t mij vraagt, hebben ze allebei evenveel recht van
spreken. Ik probeer me wel eens voor te stellen hoe het moet zijn om als
vluchteling naar een heel ander land, werelddeel te moeten trekken en alles
achter te laten wat me dierbaar is. Natuurlijk kan ik me daar nooit een
voorstelling van maken die helemaal overeenkomt met wat deze mensen doormaken.
Laat ik eens nagaan hoe het voor mij was om uit mijn
geboorteplaats Sint-Oedenrode te verkassen naar de Zuid-Limburgse hoofdstad
Maastricht, weg uit ons grote gezin en van de familie (die van moederskant
allemaal in Sint-Oedenrode woonde). Dat is natuurlijk geen vergelijk, dat begrijp ik, maar voor zo'n onnozel dorpsmeisje als ik toen was, was het een heel grote stap. Essentieel verschil: er waren voor mij geen bedreigingen, er was
niemand die me onder druk zette, in tegendeel, ik had alle reden om me erop te
verheugen, want ik ging er studeren, was jong en vol ijver en ambitie en vond
het vooral spannend.
Toch bleek het in de praktijk veel lastiger te zijn dan
ik dacht. Er waren nog geen computers uitgevonden, geen mail dus, en evenmin
mobieltjes waarmee ik op alle plekken van de wereld naar huis kon bellen, al
was het maar om even de stem van mijn moeder of mijn broers en zussen
te horen. Ik zat in een vreemde stad, waar men het onvervalste Maastrichtse dialect sprak waarvan
ik nauwelijks iets verstond. Mijn medestudenten kwamen uit alle windstreken van
Nederland, dus moest ik algemeen beschaafd Nederlands spreken, wat ik niet gewend was te doen. Ik kwam in een totaal ander milieu, met heel andere normen en
waarden, die vrij sterk afstaken tegen wat ik gewend was in onze degelijke
Rooms-katholieke familie.
Ik had heimwee, droeg dat in stilte en probeerde me
enigszins aan te passen. Maar in al die zeven jaren dat ik in Maastricht woonde,
ervoer ik heel sterk dat het echte contact met de ingezetenen zeer
moeizaam was. Hun dialect leerde ik weliswaar goed verstaan en zelfs spreken, maar
hoe ik ook mijn best deed, ze gaven me nooit het gevoel een van hen te zijn. Voor hen bleef ik een
vreemde tegen wie ze ook nooit Maastrichts spraken, ook al wisten ze dat ik het goed verstond. Toen we er weggingen (Joep had er toen al tien jaar gewoond en had hetzelfde ervaren), moesten we tot de
conclusie komen dat onder de weinige vrienden die we overhielden aan onze Maastrichtse
tijd nagenoeg geen enkele Maastrichtenaar zat.
In Vlierden (kerkdorpje van Deurne) is het ons ongeveer net zo
vergaan. Doordat we er nu tweeënveertig jaar wonen, hebben we er in de loop der jaren
genoeg contacten gecreëerd, maar we brengen het nooit tot die fijn verweven
connecties en de soort van gemeenschappelijke humor die ingezetenen van Vlierden en Deurne met elkaar hebben. Dit werd
nog eens bevestigd in een streekbusje, waarvan ik gebruik maakte, samen met een in Deurne
geboren en getogen oudere vrouw. Zij vertelde over gebeurtenissen met ingezetenen van
Deurne van wie ik misschien wel eens gehoord had, maar die me verder niets
zeiden. Terwijl zij aan het vertellen was, werd ik me er heel sterk van bewust dat ik totaal
geen verleden, geen geschiedenis heb met de mensen uit ons dorp. Ik mag dan bevriend geraakt zijn met Vlierdense en Deurnese mensen, maar ik zal nooit helemaal kunnen
delen in hun gezamenlijke herinneringen en evenmin in allerlei hiermee direct
samenhangende anekdotes. Ik spreek hun dialect niet en heb
er geen familie; ik heb er niet op de basisschool gezeten en heb er niet gestudeerd of gewerkt.
Toen besefte ik maar weer eens hoe zwaar het moet zijn
voor mensen die op drift raken ten gevolge van oorlog en geweld, of omdat ze
anders van honger sterven, om dergelijke keuzes te moeten maken. Als mensen huis en haard
verlaten, vluchten met als enige hoop zich (voorlopig) niet opgejaagd te hoeven
te voelen, dan is hun voorgeschiedenis zonder meer dramatisch. Om hun hele familie, hun eigen
verleden, de band met hun leefgemeenschap, hun historische en culturele wortels van zich los te snijden om ergens
in een totaal onbekend land, waarvan ze de taal niet spreken en verstaan, waar
ze niemand kennen, met geen mens ook maar énige binding hebben daar is wel wat voor nodig, dat doet men
niet ondoordacht.
Ik ben een geluksvogel. Ik hoefde nergens voor te vluchten, beide verhuizingen
waren geheel en al vrijwillig. Ik verstond en versta de mensen om me heen en
ook al spreken we niet hetzelfde dialect, ik kan in heel veel met hen delen, ook
in humor, die het leven zoveel luchtiger en draaglijker maakt en helpt te
relativeren. Voor mijn wortels hoef ik maar een kilometer of 35 te rijden en
cultuurverschillen zijn er niet of nauwelijks. Maar voor deze vluchtelingen is
het heel andere koek. Jazeker, in ons land krijgen ze een uitkering, een dak
boven hun hoofd en begeleiding. Maar er zitten wel zeeën vol water dat
overbrugd moet worden tussen hen en hun families, én bijna onoverbrugbare zeeën
van verschil in volksaard en cultuur. Hoe eenzaam moet dát soms, en misschien wel voor altijd, voor hen voelen .
Vanuit onze warme, veilige huizen hebben wij makkelijk praten
maar begin dr maar eens aan!
En dan nu:
DICHT BIJ MEZELF BLIJVEN
niets forceren
Schilderen, vrij en in opdracht,
exposeren, soms een interview voor een paginagroot artikel over mijn werk het
hoorde allemaal bij mijn beroep als kunstenares. En hoeveel tijd en energie ik
daar ook instak, mijn concentratie lag het meest van al op het welzijn van onze
kinderen. Ze te zien opgroeien fascineerde me. Geboeid keek ik toe hoe hun
karakters zich uitkristalliseerden, hun contacten met leeftijdsgenoten zich
ontwikkelden tot (hun meest trouwe) vriendschappen. We vonden genoeg
gelegenheden om met elkaar te praten over allerlei belangrijke dingen in hun
persoonlijk leven. Hierin voelde ik me bevoorrecht en deelde vol liefde met hen
in vreugde of verdriet. Het waren de jaren waarin zij zich langzaam maar
onherroepelijk stukje bij beetje losmaakten van ons, ieder met hun eigen
toekomstverwachtingen bezig waren en, vervuld van allerlei plannen, hun eerste
zelfstandige schreden zetten in de maatschappij der volwassenen. Ik keek toe
hoe ze zoekend hun wegen kozen en onvermijdelijk hier en daar botsingen plaatsvonden.
Als moeder ontroerde me de moed en
onbevangenheid waarmee ze zich op die weg begaven. Dit hele groeiproces
intrigeerde me hevig, als kunstenares liet ik me erdoor inspireren en putte er
al mijn ideeën uit. In mijn schilderijen en aquarellen probeerde ik deze voor
onze kinderen zo belangrijke levensfase vast te leggen. Hun groei naar de
volwassenheid, met alle bijkomende emoties van dien zette ik om in kleurrijke
taferelen. Ik had en hield mijn zorgen, verzette me allang niet meer tegen die
diep in me gewortelde angst voor de breekbaarheid van ons gezinsgeluk. Maar
onbewust of ongewild sijpelde die wel dwars door de ogenschijnlijk idyllische
tafereeltjes die op mijn doeken verschenen.
Meestal schilderde ik met olieverf op
schilderslinnen, maar zo nu en dan waagde ik me aan het aquarelleren. Het was
een mooie manier om nog veel meer vanuit mijn gevoel te schilderen. Het
plezierige van aquarelleren was ook dat ik het wat makkelijker en sneller even
tussendoor kon doen, met de kinderen aan tafel in de huiskamer, bekers thee of
warme chocolademelk binnen handbereik en ieder bezig met onze eigen dingen. Het
was huiselijk en intiem.
Maar aquarelleren was geen
gemakkelijke manier van schilderen. Er staat wat er staat, elke streek met het
penseel blijft zichtbaar, niets kan uitgewist of weg gewassen worden. Ik moest
heel erg opletten om de juiste penseelstreken op mijn kostbare aquarelpapier te
zetten. Bij elke nieuwe penseelstreek bestond het gevaar het transparante en de
kleurrijke helderheid, die zo kenmerkend zijn voor de aquarel in het algemeen
en waarvan ik zoveel hield, zomaar te verliezen. Hoe spannend en tegelijk
genoeglijk het ook was om te aquarelleren, in de praktijk heb ik het weinig
gedaan, mijn voorkeur ging toch uit naar het schilderen met olieverf. Maar ik
had zon sterke behoefte aan die transparantie dat ik met olieverf op doek
dikwijls ook zo dun en doorzichtig schilderde dat het wel geaquarelleerd leek.
In Deurne was in 1980 het Literair
Café Deurne opgericht. In 1981 hielden we onze eerste literaire avond in het
Deurnese café-restaurant De Roode Leeuw.
Tien jaar ben ik lid geweest van het LCD, waarvan vijf jaar als bestuurslid, en
na die tien jaar zijn we ermee gestopt. Het LCD sloot perfect aan bij mijn
behoefte om naast het schilderen ook te schrijven. Ontelbaar veel brieven had
ik in mijn leven al geschreven aan ontelbaar veel mensen en in Maastricht was
ik begonnen met het schrijven van korte verhalen en gedichten. Een enkele keer
las ik op poëzieavonden in De Roode Leeuw voor uit eigen werk en door ons
bestuur georganiseerde Haiku dag werd voor mij het startsein tot het schrijven
van mijn eerste haiku.
Haiku spreken me nog altijd aan, misschien omdat ze aan speciale regels
gebonden zijn. De regel is dat ze bestaan uit slechts drie dichtregels van
respectievelijk vijf, zeven en vijf lettergrepen met de natuur als thema en
tweemaal kort na elkaar gelezen worden, wat mij doet denken aan een spiritueel
ritueel. Ik kreeg plezier in het schrijven van deze beknopte maar veelzeggende
poëtische teksten, ook omdat ze zeldzaam mooi pasten bij de thema's van mijn
schilderijtjes. Met Rennie van Windt, mijn (dichters-)vriendin, die er net zo
door gegrepen was als ik, wisselden we onze haiku uit via onze dochters, die
toen allebei op het Peellandcollege zaten. Een aantal van mijn aquarellen en
schilderijen heb ik in die tijd met haiku gecombineerd.
In
hoeverre was ik dus medeplichtig.... Al die jaren had ikzelf nooit aangedrongen
op nader onderzoek naar een andere oorzaak voor mijn chronische buikklachten en
genoeg gehad aan de diagnose Ehlers-Danlos. Nu voelde ik me hierom schuldig,
ook ten opzichte van mijn gezin, vroeg me af óf en zo ja, wát ik eraan had
kunnen doen om dit alles te voorkomen. Dit was een ware kwelling. Ik heb er in
ziekmakende vertwijfeling verschrikkelijk onder geleden. Deze vertwijfeling was
heel veel erger dan mijn fysieke krachteloosheid na die grote operaties.
Het
was emotioneel dus een zeer moeilijke periode, waarin ik krachttoeren moest
uithalen om niet compleet in te storten. Geen psycholoog of psychiater kon me
hierin helpen, begreep ik wel, dit traject moest ik in mijn eentje afleggen,
zelf alles een aanvaardbare een plek proberen te geven.
Ik
probeerde me er doorheen te worstelen door me te concentreren op al het goede
dat ik in mijn leven al had meegemaakt. Misschien, zo dacht ik, kon het me
helpen terug te denken aan de jaren waarin ik als gezonde, sterke jonge vrouw
en moeder had geleefd, God zij dank nog onwetend van wat me later te wachten
stond. Hoopvol hield ik mezelf voor dat de rijkdom van zoveel toch redelijk gezonde
levensjaren, waarin ik met heel mijn wezen als vrouw en moeder had kunnen
genieten van alle mooie gebeurtenissen die in de eerste vier decennia van mijn
leven hadden plaatsgevonden, het toch moest winnen van deze emotioneel zo
moeilijke tijd.
Maar
eerlijk gezegd was dat een hele krachttoer, want alle blijdschap leek uit me
weggesijpeld te zijn . En toen ik in november 2011 weer een grote buikoperatie
moest ondergaan om, na twee acute alvleesklierontstekingen de galblaas te laten
verwijderen en voor de zoveelste keer een ernstige complicatie optrad, waardoor
het herstel een half jaar duurde, dreigde ik het vertrouwen in mijn eigen
lichaam en de geneeskracht ervan voorgoed te verliezen en leek dat de druppel
die de emmer psychisch deed overlopen. Toen ben ik naar een psycholoog gegaan.
Wat
me telkens weer overeind getrokken heeft, is moeilijk te zeggen. Ik moet wel
over een schier onverwoestbaar optimisme beschikken of er zit, zoals de
Rooms-katholieken het zo mooi zeggen, een goede Engelbewaarder op mijn schouder.
Ik gok op beide. In dit kader mag het misschien vreemd klinken als ik zeg dat
in al die jaren ook de computer een zeer effectief hulpmiddel is gebleken. In
dit hele traject van ziekte en bezinning heeft die me over veel pijn en
verdriet heen getild. Dreigde ik fysiek af te glijden, mentaal zo nu en dan te
bezwijken, mijn bezigheden op de computer fungeerden als een zeer effectieve
therapie. Een beter geneesmiddel tegen opduikende negatieve emoties en fysieke
pijn was niet denkbaar.
Toch
ontbreekt me nog één ding: begrip vanuit de medische wereld voor wat mij is
overkomen. Het onvermogen van artsen om zich in te leven in wat de gevolgen van
hun handelen voor de patiënt en zijn familie (in dit geval ik en de mijne)
zijn. Die kunnen desastreuze proporties aannemen. Al heeft een van hen wel zijn
excuses aangeboden voor deze medische misser, voor hen gaat het leven gewoon
door. Geen van hen vraagt eens aan me hoe ik dit alles verwerkt heb. Ze zijn
gewoon overgegaan tot de orde van de dag en draaien poli zoals voorheen, toen
nog niet van deze interne ramp in mijn buik bekend was.
Ik
zoek absoluut geen vergelding, ook geen bezoedeling van goede naam en faam van
mensen en instituten. Waar mensen werken, worden fouten gemaakt. Ik zoek enkel
wat begrip een meeleven van de kant van de medische wereld en hoop dat mijn dramatische
medische geschiedenis een beetje kan bijdragen aan een andere, aandachtiger, meer
persoonlijk geïnteresseerde bejegening door artsen. En het allerbelangrijkste:
de patiënt als serieuze informatiebron. En dan nu:
IN DE
RACE
aan de weg
timmeren
Het
eigenhandig verdienen van onze dagelijkse kost vroeg de volledige inzet van ons
allebei. Joep maakte wassen beelden die hij in brons liet gieten, ik maakte
mijn schilderijen met olieverf van het merk Scheveningen, in die tijd de beste
kwaliteit olieverf. Mijn oude schilderkist heeft me op mijn hele weg als
kunstenares vergezeld als een soort doos van Pandora. Zo gauw ik die opende,
kregen de ideeën die ik wilde gaan uitwerken op mijn doeken van door Joep op
vier spielatten bevestigde, mooi strak gespannen schilderslinnen, bij wijze van
spreken vastere vorm. Aan heel wat diepere gevoelens heb ik door middel van
smeuïge olieverven in allerlei kleuren, uiting kunnen geven.
Bij hard werken hoorden ook acties om flink aan de weg te timmeren, wat
aanleiding gaf tot allerlei beschouwingen over ons werk in kranten en
tijdschriften. Talloze krantenknipsels waarin geschreven is over Joep en mij
hebben we bewaard. Vaak hebben we erom gelachen, soms verscheen er een artikel
waarbij we de indruk kregen dat de schrijver ervan zich serieus in ons werk (en
leven) had verdiept. In die gevallen stonden er zinnige dingen in en geen of
weinig onwaarheden. Maar dat was vrij zeldzaam, goed luisteren is gebleken een
hele kunst te zijn. Want ook dit was onze ervaring, lang niet alle journalisten
en kunstcritici verstonden die kunst. Wat ze niet onthielden of genoteerd
hadden, vulden kunstcritici zelf wel aan, zonder te verifiëren of het om juiste informatie ging.
Soms werden er, zonder het werk in het echt gezien te hebben (bijvoorbeeld
alleen aan de hand van fotos), allerlei bedoelingen aan toegeschreven die ons
verrasten omdat wij die er niet aan hadden toegekend of er inhoudelijk een heel ándere betekenis aan gegeven hadden. Op zich was dat nog wel
begrijpelijk, elk kunstwerk had pas recht van bestaan als het een bedoeling,
een diepere betekenis had, daarvan hadden Kees Bol en Jan Gregoor en nog eens
vijf jaar Jan van Eijck Academie me
wel van doordrongen.
Het esthetisch aspect in een kunstwerk speelde voor zowel Joep als mij een
heel grote rol.De beelden van Joep horen tot de traditionele autonome
kunst, mijn schilderijen trouwens ook. Ermee
aan de weg timmeren heeft in de huidige moderne museumwereld geen enkele zin,
er is geen belangstelling meer voor. Steeds vaker verdwijnt het in de letterlijke
betekenis van het woord klassieke beeld en schilderij uit de musea voor moderne
kunst. In plaats daarvan staan we meer en meer in oog met, wat ik ideeën- en
etalagekunst pleeg te noemen. Aan deze vormen van kunst, waarmee mensen
vermaakt worden als in pretparken, is nagenoeg altijd een filosofische,
maatschappelijke of politieke betekenis en/of boodschap gekoppeld, al valt die
(door er alleen naar te kijken) in het conceptuele en onconventionele
kunstobject lang niet altijd te herkennen. Voor de doorsnee museumbezoeker gaat
het hier dus om moeilijk te begrijpen vormen van kunst, waarbij deskundige
uitleg gewenst is, wil men er de artistieke en emotionele waarde van inzien en
begrijpen.
Als ideeën-
en/of signaalkunst zijn zulke kunstobjecten ongetwijfeld heel boeiend en hebben
ze historisch gezien hun eigen bijzondere betekenis, maar met de aanschouwer en
zijn eigen leefomgeving hebben ze naar mijn idee vaak weinig binding. Misschien
hoeft er ook nergens en met niemand binding gezocht te worden, gaat het puur om
het verhaal, de boodschap, de filosofie, minder om wat ik met mijn ogen
waarneem en wat ik ter plekke op dat moment aan het object zelf beleef.
Wellicht zijn al die nieuwe vormen van moderne kunst juist wel zinvol omdat ze
een signaalfunctie hebben, mij iets laten zien van de chaos en onrust in onze
wereld antropologische aardverschuivingen waaraan niet meer te ontsnappen is.
Als dat het geval is, sta ik ervoor open, boeit het me ook. Oude vertrouwde
begrippen als esthetisch beleven en compositorisch verantwoord hoeven dan
niet meer per se relevant te zijn. Toch blijf ik het lastig vinden, omdat ik er
het puur esthetische in mis, terwijl ik daar in het algemeen bij het kijken
naar kunst en de beleving ervan nog altijd heel sterk behoefte aan heb.
Betreurenswaardig
is het ook dat er door deze ontwikkelingen in de kunst- en museumwereld van de
kant van de kunstcritici en kunstredacties ook steeds minder belangstelling
overblijft voor traditioneel werkende kunstenaars zoals Joep, die niet inspelen
op de trendgevoelige kunstvormen wereldwijd. Zo ontstaat er ongewild
kortsluiting en dreigt kunst toch weer elitair te worden. Kunstenaars die nog
op de klassieke manier werken worden hierdoor uit de markt gemanoeuvreerd.
Of kunstcritici beseffen hoeveel macht ze hebben om met hun keuzes en kritische
beschouwingen kunstenaars te maken of breken en de behoefte van museumbezoekers
te manipuleren, betwijfel ik.
Hoe het ook
zij, mijn persoonlijke ervaring met kunstkritieken in kranten en tijdschriften
is deze (en die is best hilarisch): in de praktijk werkt óf een heel positieve
beoordeling van het tentoongestelde werk, óf een heel negatieve het allerbeste.
Op allebei komen een heleboel mensen af, en dit zal niemand echt verbazen, de
meeste op de negatieve. Maar dat is dan vaak uit pure nieuwsgierigheid en
levert zogezegd geen klandizie op. Het slot van het liedje is, zo is tenminste
ónze ervaring, dat zowel kijkers als kopers, die aan geen tijdschrift of
redactie gebonden zijn en nooit (meer) iets lezen over kunst, God zij dank
meestal hun eigen gevoel, of noem het intuïtie volgen. Voor alle kunstenaars
die van hun kunstwerken proberen te leven, is dat maar goed ook.
Het was voor mij en mijn hele gezin een schokkende
ervaring, een moeilijke tijd, de periode waarin ik me weer opnieuw terug het
leven in had moeten vechten. Nog moeilijker was het, zowel voor mijn man als
voor mij, om te aanvaarden dat ik tientallen jaren met niet één maar twee
ziektes in mijn lijf rondgelopen had, met zulk verwoestend werk in mijn buik en
verslechtering van mijn algehele gezondheidstoestand tot gevolg. Uit alle macht
zocht ik naar aanvaardbare redenen waarom dit nooit door ook maar één van mijn
behandelende artsen onderkend was.
In
radeloosheid vroeg ik me af hoe ik vrede moest sluiten met alle voorafgaande
jaren, waarin het zo spectaculair bergaf gegaan was met me en ik meer tijd in
het hospitaal dan thuis had doorgebracht. Om nog maar niet te spreken over de
jarenlange invloed hiervan op de kwaliteit van leven voor ons als gezin. Als ik
eraan dacht en er ook nu nog aan denk hoe diep dit op het dagelijks leven en de
gemoedstoestand van Joep en onze kinderen ingevreten moet hebben, word ik
letterlijk beroerd van ellende en breekt mijn hart.
Het
was een verschrikkelijke tijd, ook voor hen. Zelf werd ik heen en weer
geslingerd tussen gevoelens van blijdschap vanwege mijn herstel en gevoelens
van teleurstelling, angst, onzekerheid en wantrouwen om wat was gebeurd.
Emotioneel liep mijn gemoedstoestand parallel met het scala aan emoties tijdens
ernstige ziekte en rouwverwerking, door de psychiater Elisabeth Kübler-Ross zo
kernachtig in haar boeken opgetekend, behalve dan dat de boosheid toen nog
ontbrak en die er nu intussen wél geweest is.
Toegegeven,
het uiteindelijke resultaat van die twee buikoperaties is spectaculair, door
niemand verwacht of voorzien, ook niet door de operateurs. De kwaliteit van
mijn leven is er ontegenzeglijk aanzienlijk door verbeterd. Maar het is en
blijft verbijsterend dat het met mijn gezondheidstoestand zover heeft kunnen
komen onder het wakend oog van, waar ik tot dan toe van uitging, medisch goed
onderlegde specialisten in een academisch ziekenhuis, en zoveel jaren heeft
kunnen voortduren.
Toch
deed ik verwoede pogingen om er geen enkele arts persoonlijk op aan te kijken.
Welbewust koos ik ervoor om dit dramatisch verloop van mijn ziekteproces toe te
schrijven aan wat men in het medisch jargon tunnelvisie noemt. Er wás immers
een duidelijke diagnose (ED) gesteld, het lag dus voor de hand dat men geen
enkele reden meer gezien had om aan de hand van mijn (aanhoudende) buikklachten
nog naar andere, eventueel onderliggende aandoeningen te zoeken, aldus praatte
ik op mezelf in. Het was die éne en enige strohalm waaraan ik me krampachtig
vastklampte om mentaal nog overeind te blijven.
Hoe
laakbaar het verschijnsel tunnelvisie ook is, met mijn nog redelijk gezonde
verstand en in de hoop niet helemaal weg te zakken in een depressie, probeerde
ik mezelf ervan te overtuigen dat iedere arts of specialist dit had kunnen
overkomen. Trachtend me in te leven in mijn behandelende specialisten,
probeerde ik te begrijpen hoe afschuwelijk deze dramatische reeks van
gebeurtenissen ook voor hen moest zijn (geweest). Niemand van hen had dit voor
me gewild, nergens was sprake geweest van enige opzet, alle artsen hadden het
beste met mij voorgehad, zo praatte ik voortdurend op mezelf in. Alleen zo kon
ik de kracht verzamelen om te blijven werken aan mijn herstel, de diepsnijdende
pijn verdragen die dit alles in me had gekerfd en die tot op de dag van vandaag
nooit meer helemaal is verdwenen.
Verstandelijk
mocht ik dan zo redeneren, gevoelsmatig werkte deze hele geschiedenis heel
anders uit. Het vertrouwen in mijn behandelaars én mijn eigen lijf was ik
volledig kwijt. Terwijl ik me op de poli bij mijn behandelende specialisten in
alle vriendelijkheid presenteerde, draaide ik in mijn hoofd de klok voortdurend
terug, zoekend naar waar de boel ontspoord was. Terugkijkend in hun jarenlange
manieren van behandeling van mijn ziekteproces en klachtenpatroon, maar me
evenzo afvragend of ik de oorzaak van dit dramatisch verloop soms ook bij
mezelf moest zoeken. Mijn poliklinisch behandelend specialist had voor mijn
herhaaldelijk gepresenteerde buikklachten altijd zeer aanvaardbare redenen
aangevoerd. Uit respect voor zijn medische professie en vertrouwend op zijn
deskundigheid én die van het team van behandelende specialisten waarmee
wekelijks ruggenspraak gehouden werd, werd me verteld had ik die altijd
aangenomen en dan ook geprobeerd me ermee te verzoenen dat buikpijn blijkbaar
bij mijn algehele constitutie hoorde.
En
dan nu:
EIGEN HAARD
zoals het
klokje thuis tikt
Wij werkten
dus gewoon aan en in huis. Zo heb ik de eerste jaren zitten schilderen in onze
eigen woonkamer, omringd door onze dierbare spullen, terwijl Joep zijn beelden
maakte in het aangrenzend atelier. Later ben ik met mijn schildersezel en
verfkist naar dat atelier verhuisd en is Joep gaan werken in het nieuwgebouwde,
grotere atelier. In zijn houten werkhuis is hij de ruwe werkzaamheden gaan
verrichten die horen bij de afwerking van zijn in brons gegoten beelden en hij
kapt er in hout.
Aan alles wat
ons hier omringt ben ik gehecht geraakt, omdat ik er al bijna vijftig jaar in
en tussen leef en zich hier alle belangrijke gebeurtenissen van ons en onze
vier kinderen hebben afgespeeld. Ik heb er altijd veel plezier in gehad een
echt thuis te creëren, een plek waar we als gezin graag zijn, waar onze
families en vrienden het prettig vinden om te komen en waar we ons gestimuleerd
voelen in onze creatieve bezigheden. Zoiets doen we natuurlijk samen en dat een
krappe beurs kan leiden tot creatieve daden, daarvan is ons interieur een
levend getuigenis, ieder voorwerp in ons huis heeft een eigen
(ontstaans-)geschiedenis.
Voor mij
betekenen ons huis en deze woonplek ontzaglijk veel. Als Joep me na een (soms)
lange ziekenhuisperiode weer naar huis rijdt, zijn de akkers rond de molen en
de bossen rond ons erf al een eerste warm welkom. Maar zo gauw ik ons huis
binnenkom, voelt het alsof zorgzame handen een warme deken om mijn schouders
leggen. Ik kom echt thuis, kruip terug in mijn tweede huid, mijn veilige cocon
waarbinnen ik weer helemaal mezelf mag zijn. Het is natuurlijk heel bijzonder om
op een molenerf te wonen. In mijn studententijd had ik nooit kunnen denken dat
ik ooit op zon plek terecht zou komen. Afkomstig uit Sint-Oedenrode, gewend
aan het vruchtbare rivierlandschap in die contreien, met in mijn oren nog
altijd het ruisen van populieren in een zachte bries, zou ikzelf nooit gekozen
hebben voor het droge hoge akker- en bossenlandschap aan de rand van de
Deurnese Peel. Maar die woonplek kwam op ons pad en toen dat eenmaal het geval
was, gaf ik me er van harte aan over.
Het moet gezegd,
ik heb er heel lang aan moeten wennen om nergens rivierwater te horen, geen
zacht tinkelend ruisen van populieren aan de horizon of langs rulle zandpaden.
Ik had het er moeilijk mee dat ons woonerf in plaats daarvan bestond uit met
droge gele zandgrond, omzoomd met maisakkers en bossen van vliegdennen, berken
en eiken. Maar mijn verlangen naar het sappige rivierlandschap in
Sint-Oedenrode en de Zuid-Limburgse heuvels met hun vruchtbare boerenakkers is
langzaam weggesleten. Ik ben gaan houden van dit stukje hoge droge Brabantse
grond, omdat zich hier een heel lange, veelbewogen en gelukkige reeks van jaren
in ons huwelijks- en gezinsleven heeft afgespeeld.
In de loop der jaren hebben we onze woning uitgebreid naar onze behoefte.
Enig ondernemerschap kan ons niet ontzegd worden, want in totaal hebben we aan
ons huis en op het erf zeven keer verbouwd en aangebouwd. In 1976 bouwden we
tegen de oostgevel het eerste atelier, dat nu verdeeld is in ouderslaapkamer en
kantoorruimte. In 1986 het groot atelier, in 1992 de ouderlijke badkamer en
in 1994 mijn werkplek annex liftkamer. In 1996 richtte Joep het houten werkhuis
op en in 1998 werd de expositieruimte gebouwd. In 2011 lieten we ouderlijke
badkamer aanpassen en onze slaapkamer vergroten. De houtschuur heb ik dan nog
niet meegeteld. Ons huis, dat begon als een sprookjeshuisje, is uitgegroeid tot
een heel complex van gebouwen. En het mooie is dat we elke steen ervan door
hard werken met eigen handen verdiend hebben.
Iedere arts krijgt er vroeg of laat wel mee te maken.
Dat hoeft gelukkig in de meeste gevallen niet heel ernstig te zijn, maar soms
kan dat wel zeer ingrijpende gevolgen hebben, waardoor de patiënt in kwestie
zwaar gedupeerd is en groot kwaliteitsverlies van leven heeft. Ikzelf ben er
een bepaald niet bemoedigend voorbeeld van. Het is een lang verhaal, maar ik
voel me geroepen het toch te vertellen, omdat het me vele jaren van ziekte, ziekenhuisellende en ernstig verlies van kwaliteit van leven heeft gekost. Ik hoop van harte dat andere chronisch
zieken met een concrete diagnose van hun ziekte er in de toekomst profijt van
kunnen hebben en mijn behandelende artsen ervan geleerd hebben.
Ik ben behept met het syndroom van
Ehlers-Danlos, een bindweefselaandoening waarbij de bindweefsels in het lichaam
aan de slappe kant zijn. Zodoende ben ik hypermobiel en zijn mijn inwendige
organen verslapt. Voorbeeld: maag hangt tot in het kleine bekken, dikke darm
was helemaal uitgerekt en lag in lussen op de bekkenbodem, blaas idem dito. Ten
gevolge van dit syndroom heb ik al heel wat doorgemaakt, onder andere: significant
veel bloedverlies na de bevallingen vanwege het slecht samentrekken van de
baarmoeder; baarmoeder en eierstokken verwijderd omdat de baarmoeder naar
buiten kwam en eierstokken vol cysten zaten; levenslange ellende met de
stoelgang (onder andere jarenlange darmspoelingen); uiteindelijk operatief aanleg van een dikke
darm stoma, en wegens ernstige blaasproblemen, door verslapping en uitzakken
tot op de bekkenbodem en gebrek aan peristaltiek, ook een urinestoma. Ook ontstond hierdoor bij mij al op tamelijk jonge
leeftijd poliartrose met secundaire artritis en botontkalking.
Ruim twee jaar ben ik parenteraal gevoed. Dat is voeding die rechtstreeks via een ader dichtbij het hart in de bloedbaan wordt gepompt.
Later heb ik bijna 11 jaar op sondevoeding geleefd die rechtstreeks via de
dunne darm inliep. Dit had tot gevolg dat ik te kampen kreeg met een negental
sepsissen, dat zijn bloedvergiftigingen waarbij een bacterie zich razendsnel in de
bloedbaan vermenigvuldigt en je levensgevaarlijk ziek maakt),
ernstige lever- en beenmergproblemen, klaplong en talrijke bloedtransfusies, waardoor ik diverse keren op het randje van de dood balanceerde.
Half augustus 2009 werd ik heel
ziek en belandde voor de zoveelste keer in het universitair ziekenhuis. Voor
het eerst na zeer lange tijd ging men (ten einde raad) met een scoop in de
dikke darm kijken. Gevolg: pas toen zagen ze dat ik een ernstige vorm van de
ziekte van Crohn heb en de gehele dikke darm bleek zeer hevig ontstoken te zijn.
Een spoedoperatie op zaterdagmorgen volgde, om mijn leven te redden moest de
hele dikke darm worden verwijderd. U
bent in de slechtst mogelijke conditie geopereerd, aldus de
MLD-oncologisch chirurg, en: "Uw darmen waren totaal niet meer in staat om nog voedsel op te nemen". Dat was alvast de verklaring voor het feit dat ik in de loop der jaren ruim 10 kg was afgevallen.
De dikke darm bleek zich in 'een proces vantientallen jaren' aldus de chirurg van het team chirurgen dat me heeft
geopereerd diverse keren rond de dunne darm, de maag
en de urineleiders gewikkeld te hebben en was daar helemaal mee gaan
vergroeien. De dikke darm was ook zo extreem lang dat nog een deel ervan in een
lus op de bekkenbodem lag. Bovendien was de hele darm erg opgezet. De chirurgen 'hadden zoiets nog nooit eerder gezien'. Het was een
hele klus om die doodzieke darm van de organen los te krijgen en te verwijderen.
Er werd een ileostoma aangelegd i.p.v. de colostoma. De operatie duurde een
hele dag. Een aantal weken later bleek tijdens die operatie een van de urineleiders
per ongeluk doorgesneden te zijn, wat betekende dat ik opnieuw geopereerd moest
worden.
Het herstelproces was
verschrikkelijk. Ik kwam na twee weken op IC terecht met longontsteking, 14 kg
extra vocht in mijn lijf, waarmee ik er uitzag als een Michelinpoppetje, en ik
had een postoperatieve sepsis. Toen men me daar weer wat opgekrikt had, werd ik
naar de Hartbewaking overgeplaatst, waar bleek dat ik een licht hartinfarct had
gehad ten gevolge van een ernstig zuurstofgebrek en dit terwijl de zaalarts me twee
dagen ervoor naar huis had willen sturen. Drie maanden hospitaal was het gevolg van deze miserie. Vijf maanden
later moest ik opnieuw en grote buikoperatie ondergaan om de doorgeknipte
urineleider te bevestigen aan de urostoma. Complicatie: een dunne
darmperforatie en een groot abces. Dit keer verbleef ik weer een hele maand in het hospitaal.
Uiteraard is later alles door de
patholoog-anatoom onderzocht. Zijn conclusie was dat ik, zoals de chirurg het
uitdrukte, 'voor tweehonderd procent aan de ziekte van Crohn' lijd. De combinatie
van Ehlers-Danlos en Crohn heeft geleid tot deze desastreuze ontwikkelingen. Confronterende uitspraak
van diezelfde chirurg: "Uw dikke
darm heeft uw leven tientallen jaren lang ernstig geïnvalideerd!"
Ziehier wat het gevolg kan zijn
van 'tunnelvisie'. Er was een diagnose gesteld: het syndroom van Ehlers-Danlos
en vervolgens werden heel begrijpelijk! al die jaren alle lichamelijke
klachten uitsluitend hieraan toegeschreven. Ook al verscheen ik jarenlang (met
talrijke, soms zeer langdurige ziekenhuisopnamen ertussen) elke paar maanden ter
controle bij de poliklinisch behandelende specialist, aan de hand van mijn
klachtenpatroon stelde hij doorgaans geen bijzonderheden vast. Wel gaf ik
regelmatig aan dat ik last had van twee soorten buikpijn: snerpende pijn rond
en in de insteekopeningen van beide katheters die via de buikwand in
respectievelijk mijn maag en dunne darm zaten, en permanent een gedempter, zeurende pijn in de onderbuik. Het maagslangetje was aangebracht om de maag leeg te
hevelen en het dunne darmslangetje om kunstmatig gevoed te worden.
Men schreef die buikpijn toe aan
de gevolgen van langdurig katheters in de buik en het syndroom van ED: de
slappe bindweefsels en uitzakking van de organen, plus mijn diverse operaties
in die buik en de littekenweefsels die daar het gevolg van waren. Dit alles zou
de druk en zeurende pijn in de onderbuik verklaren. Dit klonk plausibel, dus ging
ik hier hoopvol in mee (ik ben geen medicus) en volgde het advies om de
pijnpoli te bezoeken gemotiveerd op. Helaas hielpen die pijnbehandelingen niet
of slechts heel kort. Achteraf gezien omdat er iets veel ernstigers aan de hand
was. Totdat ik dus zeer ernstig ziek werd en bovengenoemde toestand zichtbaar werd. Het
laat zich niet moeilijk raden in wat voor psychische toestand me deze
gebeurtenissen brachten, en mijn gezin erbij .
Morgen het tweede deel van mijn
verhaal.
En dan nu:
Wat zij nu
eigenlijk voor ideeën hadden over hun vader als beeldhouwer en hun moeder als
kunstschilderes weet ik niet precies. Nu ze alle vier een eigen leven elders
opgebouwd hebben, realiseren ze zich wel dat het heel bijzonder is om
grootgebracht te zijn door kunstzinnige ouders en in een artistieke omgeving.
Zelf hebben ze geen van vieren gekozen voor een kunstenaarsbestaan, maar ze
weten (is onze indruk) wel te
waarderen dat ze niet in een doorsnee burgerlijke omgeving zijn opgegroeid. In
hun kindertijd ervoeren ze de verschillen met andere gezinnen en vooral die van
hun klasgenootjes, waarin heel anders gewoond en geleefd werd, niet altijd als
onverdeeld positief. Het riep bij hen wel de nodige vragen op, wat natuurlijk
heel begrijpelijk was.
Zo nu en dan
spraken ze hardop hun verlangen uit naar ouders die, zoals zij het uitdrukten,
'normaal' waren, in een gewoon huis woonden dat ook op een 'normale' manier was
ingericht. In de ogen van onze kinderen voldeden we als ouderpaar
waarschijnlijk ook uiterlijk niet aan wat gangbaar was in onze
dorpsgemeenschap. Wij zagen er heel anders uit dan de gemiddelde Vlierdenaar.
Joep, met baard en altijd in oude, afgedragen werkkleding, en ik in
zelfgemaakte, tamelijk artistieke kleren, met heel lang, loshangend stijl haar
in plaats van een keurig kapsel voor vrouwen van mijn leeftijd. Misschien
schaamden ze zich een beetje voor het grote verschil tussen hun eigen nogal
artistieke, onconventionele leefomgeving en de veel meer aan de
burgermaatschappij aangepaste van hun vriendjes en vriendinnetjes. Die waren
ver in de meerderheid.
Ook mijn
schilderijen, die wellicht in hun optiek evenmin pasten in een doorsnee
huiskamer en waarop vaak naakte figuurtjes te zien waren, riepen bij de
kinderen vragen op. Eén leuk voorval in dit opzicht herinner ik me nog heel
goed: onze oudste dochter was een jaar of negen toen ze me vroeg waarom ik zo
dikwijls blote mensen schilderde. Een vraag om over na te denken. Ze had toen
een warm vestje aan, wat me op een idee bracht. Ik vroeg haar een van haar
mouwen op te stropen. Enigszins verwonderd deed ze het en ik streelde zacht met
mijn hand over haar onderarm, vroeg haar nu haar mouw weer omlaag te doen en
streelde haar arm nog eens. Hierna vroeg ik
haar of ze verschil had gevoeld en wat het aangenaamst was. Ze had verschil
gevoeld. Gestreeld worden op haar blote armpje had haar voorkeur. Waarop ik
haar vertelde dat ik precies hierom kinderen en grote mensen vaak zonder kleren
aan schilderde. Het was niet precies de waarheid, maar de tijd was nog niet
rijp om haar uit te leggen dat voor mij de naakt geschilderde mens symbool is
voor het zich ontdaan hebben van alle franje, zodat de innerlijke mens in al
zijn kwetsbaarheid zichtbaar is. Onze dochter was tevredengesteld, ze kwam er nooit meer op terug.
Als onze
kinderen lieten merken dat ze worstelden met dergelijke vragen, vroeg ik me in
stilte wel eens af of ik niet toch beter kantoorbediende had kunnen blijven en
Joep werkzaam als docent aan een of ander instituut. We zouden meer inkomen gehad
hebben, regelmatiger ook, en misschien zouden we onze manier van wonen en leven
wat meer aangepast hebben. Maar ik wist uiteraard heel goed dat dit niet het
geval was en het niets aan onze omgang met de kinderen veranderd zou hebben. We
zouden precies dezelfde vader en moeder voor hen geweest zijn en er zouden evengoed vragen geweest zijn.
Ach, ze zouden het later wel begrijpen, het was niet verkeerd te ervaren
dat mensen ook op andere manieren konden leven, andere keuzes maakten, stelde
ik mezelf dan gerust. En ging weer door met schilderen, me ervan bewust dat
mijn zorg hierom enkel en alleen te maken had met mijn hoop en verlangen onze
kinderen nooit te zien lijden, zelfs niet om zulke conventionele, uiterlijke
dingen. Geruster omdat ik zag hoe natuurlijk ze ermee opgroeiden, er met hun
kinderlijke flexibiliteit en loyaliteit mee leerden leven, eenvoudig omdat ze
nou eenmaal kinderen van ons waren en eraan gewend geraakt waren. Tot slot kwam
daar nog bij dat ons beroep voor hen tenminste één groot voordeel had: we
werkten thuis, zodat ze ons altijd wisten te vinden als ze ons nodig hadden,
ook dat ontging hun waarschijnlijk niet.
Zijn we met zn allen psychisch ziek? Dat vroeg ik me
af toen ik onlangs naar het semiwetenschappelijk programma Labyrint keek. Daar werd eens uit de doeken gedaan in hoeverre wij
ons met zn allen niet alleen hebben laten medicaliseren, maar ook psychiatriseren.
Dit door mijzelf verzonnen woord mag in de volgende editie van de Dikke Van
Dale, aangezien ik me er, zonder dit programma gezien te hebben, ook al erg
over verwonderd heb hoeveel kinderen en volwassenen er in de tegenwoordige tijd
blijken te lijden aan een of anders psychische/psychiatrische stoornis. In Labyrint zag ik een deel van het
antwoord hierop.
Op gezette tijden wordt er, net als in de geneeskunde,
een boek samengesteld waarin gegevens staan opgetekend die een diagnostische
betekenis hebben. Er doet zich een psychische stoornis voor, dan is dit
boekwerk erop na te slaan en men vindt ervoor wat met blijkbaar zoekt, namelijk
een diagnostische term, een etiket. Het is niet moeilijk zich voor te stellen dat
er op het gebied van de psychiatrie heel veel mogelijkheden zijn. Dat is ook
wel gebleken, want een verstandig, ouder en wijs mens, zelf psychiater en
voormalig hoofdmedewerker van datzelfde boekwerk heeft hier eens een boekje
over opengedaan. Hij gaat hierin zover dat hij de mensheid voor, of liever
tégen een dergelijke diagnostische honger waarschuwt, omdat dit soort
wetenschappelijk geclassificeerde boekwerken, populair en misschien wat
overmoedig gezegd een boel nonsens de wereld insturen, waarvan mensen die
gezond gedrag vertonen alleen maar ziek gemáákt kunnen worden.
Hij stelde zichzelf als voorbeeld: enige tijd geleden
verloor hij zijn vrouw. Als twee mensen veel van elkaar houden, brengt dat een
flinke dosis verdriet met zich mee, ook in zijn geval dus. De hem omringende
(psychiatrische) wereld wilde hem ervan doordringen dat hij in een depressie
zat en hoognodig voor een behandeling moest kiezen. Stel je voor dat hij hierop
ingegaan was. Denk maar na over het traject waarin hij dán meegetrokken was. Er
zijn talrijke voorbeelden te geven van vermeende psychiatrische aandoeningen
die het niet zijn, was zijn boodschap, omdat men met een beetje persoonlijke
aandacht en dieper aftasten van wat er werkelijk gaande is, heel veel op
natuurlijke wijze te genezen is. Emoties durven toelaten, er niet meteen mee naar de psychiater rennen.
Hij noemde als voorbeeld autisme en schizofrenie. Sinds
deze twee begrippen tot officiële psychiatrische aandoeningen verklaard zijn,
zijn de aanverwante ziektes als paddenstoelen uit de grond gerezen.
Tegenwoordig heeft bij wijze van spreken de halve groep vier op de basisschool
autisme, ADHD of daaraan gelinkte stoornissen, terwijl er in feite geen sprake
is van stoornis in de klassieke betekenis van het woord, maar dat ervan gemaakt
is door de honger naar diagnostiek en etikettering. Hoe begrijpelijk ook, het
is je reinste waanzin.
Je zou verwachten dat dergelijke manoeuvres zouden
bijdragen tot het welzijn van mensen, maar het tegendeel is waar. Vanaf het
moment dat iemand het etiket (aan) Asperger of ADHD (verwante) stoornis opgeplakt
krijgt, zijn al zijn handelingen verdacht, wordt voor al zijn gedrag een
medisch-psychiatrische verklaring gezocht en gebeurt het niet zelden dat er een
hele batterij aan medicijnen op losgelaten wordt, om nog maar niet te spreken
van alle psychiatrische en maatschappelijke zorg. Die mens, een gezond mens,
met misschien wat eigenaardige trekjes (maar die hebben we allemaal), belandt
in de categorie patiëntenzorg, waardoor een normaal en vrij en onbezorgd
psychisch leven onmogelijk wordt en voor hem voor de toekomst gegarandeerd
allerlei nadelige problemen opduiken.
We hebben gewoon het geduld niet meer om er eens voor
te gaan zitten als mensen met verdriet, pijn of niet helemaal aangepast gedrag
behept zijn. We zijn wetenschappelijk doorgeslagen. Der diagnostiek en
etikettering is belangrijker geworden dat het welzijn van de
cliënt/patiënt/mens. Het zou de gezondheidszorg kapitalen schelen als daar eens
een eind aan kwam en het zou de mensen een stuk gelukkiger maken. De
psychiatrie is uitgegroeid tot een duistere wetenschap die in feite geen
wetenschap is, maar een scheefgegroeid medisch specialisme dat in de praktijk
heel weinig effect sorteert.
Tot slot mezelf als voorbeeld. Op mijn
negenentwintigste werd ik gewild zwanger van ons derde kindje. Tijdens die
zwangerschap werd ik zeer ernstig ziek, zo ernstig dat het kindje in mijn buik
stierf en ik nog net niet. Ik had al leven gevoeld, we hadden het kindje al een
naam gegeven, het maakte al min of meer deel uit van ons gezin. Het kindje kwam
dood ter wereld en ik genas. In het ziekenhuis werd me door zowel artsen als
verpleegkundigen verteld dat ik blij moest zijn dat dit kindje nu uit mijn buik
was, het betekende mijn genezing. Zodoende kon ik bij niemand terecht met mijn verdriet.
Twee maanden later kreeg ik een inzinking. Ik had waarschijnlijk wat nu een
postnatale depressie genoemd wordt. In plaats van dat men eens met mij ging
praten, werd ik in het ziekenhuis opgenomen. Slechts voor een paar dagen,
werd door de psychiater aan mijn man verteld.
Het duurde dertien weken. Ik kreeg enkel verschrikkelijke pillen, die me alle
emoties ontnamen en na die dertien weken stond ik buiten en was er helemaal
niets veranderd. Ik heb het zelf allemaal moeten uitzoeken, van de psychiater
heb ik totaal geen bijstand gehad, op zijn rotpillen na. Sindsdien stond ik te
boek als iemand met aanleg voor depressie. De rest zal ik de lezer besparen.
Alle psychoanalytica pillen heb ik de deur uit
gesmeten. Sindsdien huppel ik vrolijk rond, heb nooit meer een depressie gehad,
maar wel alle emoties die mijn hart overspoeld hebben toegelaten en verwerkt. Geef
mij maar een paar fijne vrienden, die werken vaak meer genezend dan de hele
psychiatrie bij elkaar.
En dan nu:
DIE ANDERE
WERELD
gepenseelde emoties
Onze kinderen
hebben alle vier ontzaglijk veel getekend. Op grote vellen geel papier hebben
ze de prachtigste taferelen uitgebeeld. Na schooltijd leefden ze zich uit met
alles waarmee ze konden tekenen en schilderen, was- en pastelkrijt, viltstiften
en kleurpotloden, water- en plakkaatverf. We kregen die vellen van een
bevriende laborante die in een ziekenhuis op de röntgenafdeling werkte, waar de
overvloed aan zulk papier anders toch maar in de papierversnipperaar verdween.
Hele verhalen werden er door hen bij verteld, waardoor ik een mooi beeld kreeg
van wat hun bezighield. Hun creaties zetten voor mij de deur naar hun dieperliggende
emoties op een kier.
De emoties
van onze kinderen nam ik net zo serieus als mijn eigen emoties en die van iedere
andere volwassene. Ik was er heel sterk van doordrongen dat het verdriet van
een kind even diep kan gaan als dat van een volwassene, de vreugde trouwens evengoed,
en handelde er ook naar. Ik was er minstens even sterk van overtuigd dat ieder
kind positieve bevestiging nodig heeft. Daarom prees ik onze kinderen bewust in
alles wat ze deden en ondernamen. Omdat ik er met grote stelligheid in geloofde
dat ze hierdoor meer zelfvertrouwen zouden ontwikkelen en later stabieler in
het leven zouden staan. In de jaren zeventig had ik gretig de boeken van de
Deurnese psychiater dr. Anna Terruwe gelezen en was het helemaal eens met haar Leer der bevestiging, die in die tijd
voor veel mensen een openbaring was.
Door haar voordrachten en boeken liet ik me
inspireren in
mijn taak als echtgenote en moeder, maar al te goed beseffend wat het met een
mens doet als hij in zijn jeugd te weinig bevestiging ontvangen heeft.
Tegen de tijd dat onze kinderen de leeftijd van een jaar of dertien
bereikten, stopten ze een voor een met zo intensief te tekenen en schilderen.
Hun actieradius verbreedde zich, er kwamen blijkbaar andere beelden hun leven
binnen. Die hadden misschien meer te maken met het in actie komen van hun
hormonen en het ermee gepaard gaande prille ontluiken van hun seksuele
interesse. Wat mij weer beelden bracht die per se geschilderd wilden worden.
In de jaren dat onze kinderen naar de middelbare school gingen en hun
vleugels begonnen uit te slaan naar elders schilderde ik gestaag door. Hoe
groter de kringen in de vijver van hun leven, hoe meer ik me bewust was van de
gevaren die onze kinderen bedreigden. Ze namen intensiever deel aan het
verkeer, zagenongetwijfeld dat er rond en op scholen hier en daar al werd gedeald, moesten welhaast merken dat het hasjgebruik toenam. Jongeren gingen uit en dronken (veel)
alcoholische dranken. Ook voor ons viertal lonkte het uitgaansleven. Maar met
hoeveel zorg ik die tijd ook naderbij zag komen, ik probeerde me in te houden, gebood mezelf te vertrouwen
op hun loyaliteit jegens ons en hun gezond verstand. Dat heeft naar beide
kanten toe doorgaans redelijk goed gewerkt.
Het was voor
mij als moeder ontegenzeglijk een boeiende tijd. De kinderen bereikten een voor
een de leeftijd waarop we over serieuze themas konden praten met elkaar. Ik
was meer een voorlees-, luister- en praatmoeder dan een moeder van samen dingen
doen en genoot dan ook veel meer van de gesprekken die we voerden bij kopjes
thee en bekers warme chocolademelk dan van samen kaarten of bordspelen. Aan de
hand van wat onze kinderen me toevertrouwden, ontstonden in mijn hoofd
schilderijtjes die hun verborgen dromen verbeeldden. Ik probeerde er de achter
hun verhalen verscholen emoties, voor zover het tenminste binnen mijn vermogen
lag, in tot uitdrukking te brengen. Schilderen kalmeerde me, het was in die turbulente
jaren, waarin zoveel in beweging was in het leven van onze kinderen, een soort reddingsboei
voor me. Het temperde mijn voor de buitenwereld grotendeels verborgen, maar wel
voortdurend aanwezige onrust en zorg om het welzijn van ons ondernemende (en uitgaande)
viertal.
Je opwinden over allerlei zaken waar je in je eentje
toch niks aan kunt veranderen, heeft geen zin en is slecht voor je rikketik.
Het levert een boel stress op en het leidt nergens toe. Maar vanmorgen was ik
toch even helemaal furieus. Niet dat er plotseling zoiets spectaculairs gebeurd
was als je tenminste het nieuwsitem dat Portugal nog niet genoeg heeft aan
die om en nabij de 75 miljard euros die het van de EuroUnie gekregen heeft als
niet-spectaculair wilt beschouwen maar ik werd me er ineens heel sterk van
bewust hoe onbetrouwbaar het hele politieke en economische wereldgebeuren in elkaar zit. Hoe er wereldwijd
steeds meer een graaicultuur is ontstaan, die alle perken te buiten gaat en
eerlijke hardwerkende mensen massaal de kop kost.
Het trieste is, dat die graaicultuur zich niet beperkt
tot een kleine groep die standaard nooit genoeg heeft aan de miljoenen die ze
al verdienen, maar zich verspreid heeft over de hele samenleving. Ga maar na,
in de politiek, in het bedrijfsleven, in de bankensector, in de goede doelen
branche, in de zorgsector. Eén grote schandvlek, waarvan het voor gewone mensen
zoals ik niet te bevatten is hoe zoiets heeft kunnen groeien en hoe De Politiek
dit allemaal maar heeft kunnen laten gebeuren. Ja, daar kan ik me nog steeds
heel woedend om maken.
Ik word misselijk als ik lees met wat voor salarissen
bankdirecteuren, zorgmanagers, goede doelen directeuren en aanverwante lieden aan
de haal gaan. Hoe ze zonder blikken of blozen elke maand hun schandalig hoge
salarissen innen en hun overtollige kapitalen wegsluizen naar
belastingparadijzen. Ik erger me groen en geel aan de bonussencultuur die
gewoon doorgaat, De Politiek die zonder schaamte publiekelijk exorbitante salarissen
in de bankensector goedkeurt, sterker nog, er zelfs het welslagen aan verbindt van
de overlevingsstrategie van banken. Terwijl het ene Europese land na het
andere omvalt, overal mensen massaal worden ontslagen, heeft de kleine
bovenlaag ergens ver weg miljarden op obscure banken staan en steekt geen poot uit
om daar iets aan te veranderen. De staatsschuld in de meeste Europese landen bedraagt
miljarden, maar geen mens van die grote graaiers zal zijn salaris verminderen.
Geen enkele die opstaat om zijn bonus te weigeren.
En wij moeten dat allemaal heel gewoon vinden, over ons
heen laten komen als een regenbuitje. Al het geld dat al in de bankensector gepompt
is, mogen de brave, rechtschapen belastingbetalers ophoesten en de argeloze
hardwerkende mensen plus de meest kwetsbare groep van ouderen, gehandicapten en
zieken zijn het haasje, desnoods ten koste van hun eigen welzijn. Want denk
maar niet dat het aan de bovenkant van de koek wordt afgeschraapt. Wij zijn het
slachtoffer van de economische belangen geworden. Het gaat in De Politiek allang
niet meer om het welzijn van de burgers.
Wat ik me afvraag, is waarom die categorie mensen het
er zo op begrepen heeft nóg meer te verdienen dan ze al verdienen en hun
kapitaal nóg meer te vergroten. Onze kinderen, die toen ze wat groter werden,
wel zagen dat een kunstenaarsbestaan niet bepaald lucratief is, riepen in koor:
wij worden nooit kunstenaar! Wij gaan later heel veel geld verdienen. Ze moesten
nog wél even bedenken waarmee. Dan legde ik hen uit dat ze ook met een berg
geld niet meer konden eten dan tot de honger gestild was; ze zich niet warmer konden
kleden dan nodig was om het niet koud te krijgen; ze maar in één auto tegelijk konden
rijden en in één huis tegelijk wonen, en hield hen voor wat mijn oude wijze
moeder ons vroeger zei: genoeg is genoeg.
Je zou zeggen, dat dit soort eenvoudige spelregels toch
voor iedereen gelden. Maar nee, blijkbaar is het voor mensen die veel verdienen
nooit genoeg. Ik probeer wel eens te begrijpen hoe dat dan werkt. Misschien is
het een vorm van verslaving zoals je plantjes uit de grond kijkt als je ze
net gepoot hebt: je hebt een kapitaaltje bijeen gespaard en dat wil je gestaag
zien groeien, liever nog heel snel zien groeien. En ben je daar eenmaal mee
begonnen, dan wordt het een sport om het nog verder te zien groeien, ook al hoef
je er zelf niet meer van te eten en er je huishoudgeld niet vanaf te knijpen.
Of die mensen door al hun gegraai heen nog naar hun
geweten (durven te) luisteren, is maar de vraag. Of ze beseffen, of wíllen
beseffen dat ze met hun gedrag een hele samenleving ontwrichten en eerlijke
mensen in een noodsituatie brengen, dáár valt sterk aan te twijfelen.
Wat ben ik blij dat mij zon giga rijk leven bespaard
is gebleven!
En dan nu:
LEVENDE STILTE
stillevens als meditatieve bron
Opdrachten krijgen was fijn, het
betekende extra inkomen, maar ze waren niet dik gezaaid en bovendien wilde ik
ook een collectie schilderijen opbouwen om te kunnen blijven exposeren. Naast
portretten en themaschilderijen schilderde ik ook met heel veel plezier stillevens.
Hiervoor koos ik de gewone dingen om me heen, groente en fruit, siervruchten,
lege flesjes die ik mooi vond, gedroogde bloemen, zonnebloemen, stenen die Joep
en ik nog in Maastricht opgeraapt hadden toen we langs de Maas wandelden
alles kon dienen als voorwerp voor zulke schilderijen.
Als ik hiermee bezig was, kwam ik tot
rust. Ik hield van die voorwerpen zonder diepere betekenis, die niet vroegen om
de zin van het bestaan, waarvoor ik me niet verantwoordelijk hoefde te voelen,
maar die er in hun eigen bescheiden gedaante gewoon waren en ikzelf had
uitgekozen en voor me had neergelegd of op een rijtje gezet. Voorwerpen vroegen
niets van me, ze nodigden me enkel uit om te gaan zitten schilderen en met mijn
zachte marterharen penselen iets op het schilderslinnen te creëren dat
diezelfde stille rust ademde. Mijn gedachten kon ik laten dwalen, schilderend
luisteren naar het keuvelen van onze kinderen. Als ik later aandachtig keek naar
wat ik geschilderd had, hoe ik die pretentieloze voorwerpen had vormgegeven en
gerangschikt, was ik verwonderd over de rust en het aangenaam harmonieuzeervan en verheugde me erover, omdat dit het was wat ik had
gehoopt te creëren in zulke schilderijtjes.
Als ik hiermee bezig was, kwam ik tot rust. Ik hield van die voorwerpen
zonder diepere betekenis, die niet vroegen om de zin van het bestaan, waarvoor
ik me niet verantwoordelijk hoefde te voelen, maar die er in hun eigen
bescheiden gedaante gewoon waren en ikzelf had uitgekozen en voor me had
neergelegd of op een rijtje gezet. Voorwerpen vroegen niets van me, ze nodigden
me enkel uit om te gaan zitten schilderen en met mijn zachte marterharen
penselen iets op het schilderslinnen te creëren dat diezelfde stille rust
ademde. Mijn gedachten kon ik laten dwalen en ondertussen schilderend luisteren
naar het keuvelen van onze kinderen.
Veel van die stillevens vonden hun
weg naar liefhebbers. Ik verkocht ze aan particulieren en stuurde ze soms naar kunstuitleencentra,
die midden jaren tachtig ontstonden. Instituten waar schilderijen en beelden
tentoongesteld en te huur aangeboden werden met de bedoeling beeldende kunst
dichter bij de mensen te brengen en binnen handbereik voor mensen die graag een
kunstwerk wilden kopen, maar zich dat financieel niet zonder meer konden
permitteren. Men kon voor een bepaald maandelijks bedrag een kunstwerk huren naar
eigen keuze. De huurprijs gold tevens als afbetaling. Als men het kunstwerk
maar vaak genoeg opnieuw inhuurde, kon het na langere tijd voor het
restantbedrag gekocht worden en was de nieuwe eigenaar op een plezierige manier
en passend bij zijn beurs in het bezit gekomen van zijn geliefde beeld of
schilderij. Via zulke instanties heb ik regelmatig schilderijen verkocht en,
wat ik nooit had voorzien, ook diverse portretopdrachten gekregen. Toch een heel mooie aanvulling op onze wervingsarbeid, lonend voor zowel
huurders en kopers als ons, kunstenaars.
In mijn hele leven heeft muziek een heel grote rol gespeeld.
Mijn vader was voorzitter van Harmonie Nos Jungit Apollo in Sint-Oedenrode en
hoewel ik hem nauwelijks gekend heb en dit het enige is wat ik zo ongeveer van
hem weet, herinner ik me nog wel dat dit voor hem heel belangrijk was. Hij was een
muzikale man, die behalve naar zijn harmonie ook graag naar klassieke muziek
luisterde. Wij, zijn kinderen kregen pianoles. Die pianoles was voor mij een ware kwelling,
niet vanwege het pianospel zelf, maar omdat die lessen bij ons thuis
plaatsvonden en altijd op de onmogelijkste tijdstippen, bij voorkeur als ik
hongerig uit school kwam. De pianoleraar, een corpulente man met een dikke bril
op zijn vlezige neus, tikte ons op de vingers als we ons lesje niet goed kenden
en als we het in zijn ogen te bont maakten, moesten we op de fiets naar Olland,
zijn woonplaats, om daar een lesje te komen leren. Zelf ben ik bij mijn weten
nooit naar Olland gefietst en mocht dit wel het geval zijn dan heb ik dat definitief
uit mijn geheugen gewist.
Het gevolg van die gedwongen pianolessen is dat ik
nooit meer een piano heb aangeraakt, maar de liefde van vader voor de muziek en zijn behoefte aan enige muzikale
ontwikkeling van zijn kinderen heeft toch iets in me gezaaid dat tot mijn
latere interesse in de muziek heeft geleid. Jarenlang deed ik er overigens niets mee. Ja,
ik luisterde in het voorbijgaan naar de klassieke radiozender (Bel Canto) op
onze radio thuis, hoorde in de Rooms-katholieke kerk het orgelspel en de
koorgezangen, maar dat was nooit de muziek van mijn keuze. Ik was nog te jong
om al enig inzicht in muziek te hebben, laat staan er onderscheid in te maken. Het
hoorde erbij zoals de dagelijkse afwas en ik associeerde veel van wat ik hoorde
met de stemmingen waarin ik verkeerde.
Een voorbeeld. Toen mijn vader begraven was, klonk bij het
binnengaan en weer verlaten van de kerk zware, sonore orgelmuziek. Het verlies
van een vader is voor een gezin met dertien kinderen natuurlijk een groot drama
en de organist, die dit haarfijn aanvoelde, trok alle basregisters open. Ik
herinner me nog heel goed hoe die muziek door mijn hele lijf trilde en me zo
somber maakte als ik me nog nooit eerder gevoeld had. Sindsdien associeerde ik
elke orgelklank met de dood van mijn vader en een kerk die, vanwege de uitvaart, helemaal in het
zwart gehuld was. Het heeft nog heel lang geduurd voor ik
naar de orgelklanken van Bach en Händel kon luisteren zonder er dat dramatische
gevoel van somberheid bij te krijgen en mijn oren niet dicht te drukken.
Als jong meisje in de puberteit begon ik aarzelend de
muzikale wereld te verkennen. De pianolessen hadden me al enige liefde
bijgebracht voor Chopin, mijn vaders Bel Canto programmas voor de klassieke
Italiaanse operas en mijn balletlessen leidden me naar Tsjaikowsky en Grieg,
Beethoven en Strawinsky. Van mijn verdiende centjes met het boekje Alison wil ballerina worden, waarmee ik
zowaar duizend harde guldens verdiend had, kocht ik een draagbare pick-up.
Daarmee sloot ik me op in een van de slaapkamers en luisterde naar mijn
lievelingsmuziek. Jaren later ben ik blokfluitlessen gaan nemen en heb zeven
jaar met vrienden in een barokensemble gezeten.
Intussen zijn de jaren voortgegleden en heb ik ervaren
dat het beleven van muziek, in welke vorm dan ook, uit welke periode dan ook, heel
persoonlijk is en muziek ontzaglijk veel voor een mens kan betekenen op
cruciale momenten in het leven. Een paar klanken, een enkele gezongen
tekstregel kan je onverwacht diep raken, je bemoedigen, je opbeuren of je
gevoelens van dat moment ondersteunen. Je ontkomt er bijna niet aan of je
verbindt de muzikale klanken met de gemoedsstemming waarin je verkeerde toen je
ernaar luisterde. Geen wonder dus dat zoveel mensen op een of andere manier van
muziek houden en muziek ook vaak gebruiken als middel om allerlei
gemoedsstemmingen mee tot uitdrukking te brengen, zowel bij feestelijke als
droevige gelegenheden.
Onze twee puberzonen wisten het al heel jong, in de
zomer trokken ze met hun kornuiten naar het Eindhovense muziekfestival Dynamo
Open Air, om zich daar geheel in contrast met hun naar middeleeuwse muziek
luisterende ouders vier dagen lang te laten bedwelmen door hardrock heavy
metal music, en na zon lang muzikaal weekend, beladen onder de modder, met de
nodige verhalen thuis te komen, waar moeders, minder harmonieus, maar wel praktisch,
de wasmachine maar weer aanzette.
En dan nu:
In de tekenkamer van het bedrijf wachtten de campanoloog en twee
medewerkers me op. Ik kreeg een vierkant paneel op schaal te zien, waarop een
van de ontwerpers voor elke hoek rond de eigenlijke klokring een
krullenornament had getekend dat me sterk deed denken aan decoratieve
opvullingen in barok ingerichte kerken uit de zeventiende en achttiende eeuw.
De campanoloog had Joep en mij eerder al eens uitgelegd wat zon astronomisch
uurwerk allemaal voor mogelijkheden had. Bij het zien van dit concreet model
ging mijn fantasie onmiddellijk aan het werken en mijn schildershart sneller
kloppen. Er werd me nadrukkelijk om mijn mening gevraagd, dus gaf ik te kennen
dat dit naar mijn idee op een heel wat origineler en interessanter manier
beschilderd zou kunnen worden. Er werd me gevraagd dit nader uiteen te zetten.
Er hing heel veel af van wat ik ging
zeggen. Misschien stond ik op het punt een grote opdracht te krijgen waarvan
ikzelf nooit had durven dromen, maar die me, als het om het wekken van
verwachtingen ging, wel hevig op de proef zou stellen. Met die aan te gaan zou
er uitzonderlijk veel van me verwacht worden. Ik wist niet of ik dat zou
aandurven, ik voelde de druk ervan al nog vóór er überhaupt sprake was van een
opdracht. Maar het fantastische project haalde genoeg lef in me naar boven om
het erop te wagen en mijn gezond verstand bleef blijkbaar voldoende waakzaam.
We hadden een gezin met vier opgroeiende kinderen, we konden het geld goed
gebruiken en opnieuw overwon het prikkelend gevoel van de uitdaging mijn angst
om te falen. Ik besloot de uitdaging aan te gaan die mogelijk tot zon mooie
grote opdracht kon leiden.
Enthousiast vertelde ik de heren dat ikzelf de vier hoeken zou
vullen met landschappen van de vier seizoenen, jaargetijden de klok rond, in
mijn optiek sterke metaforen voor het verglijden van de tijd. Binnen de ronde
cijferring, waarop ik de uren van de dag, schemering en nacht zou afbeelden,
zou ik in het dagdeel de dieren schilderen die overdag te zien zijn. Ook de
schemering en de nacht zouden elk hun eigen diersoorten krijgen en de
dierenriem zou ik uitbeelden in twaalf zinnebeeldige (figuratieve)
tafereeltjes. Dit alles natuurlijk in mijn eigen stijl van schilderen, waarvan
ik wist dat de campanoloog en zijn medewerkers die goed kenden en waardeerden.
Mijn ideeën, ludiek en fantasierijk in vergelijking met wat de
ontwerper van de tekenkamer voor ogen had gehad, werden tot mijn grote vreugde
met belangstelling aangehoord. De heren werden enthousiast en wat
onvoorstelbaar leek, gebeurde: ik kreeg deze bijzondere opdracht! Het was
totaal nieuw voor me, schilderen in opdracht op deze manier én het zou op een
zeer prominente plaats komen staan, in Parijs nog wel, bij de ESA, een
organisatie die volop in het nieuws was. Dat zat me zeker in de beginfase van
de uitvoering behoorlijk in de weg. Maar de druk van de verwachting, die er van
de kant van de firma uiteraard volop was, verdween uit mijn gemoed door het
enthousiasme waarmee ik me in alle vrijheid op de vier panelen en de grote
wijzerplaat kon uitleven. Hoe spannend ook, met veel inspiratie en ontzaglijk
veel plezier heb ik aan dit eerste astronomisch kunstuurwerk gewerkt.
Blijkbaar was het eindresultaat zeer tot tevredenheid van de firma,
want mijn onderneming resulteerde in vijfmaal de opdracht voor de beschildering
van een astronomische kunstuurwerk. Ze staan in Parijs, in het gemeentehuis in
Best, in het stadhuis in Hoorn, in Kollenberg, Duitsland en het grootste en
laatste astronomisch kunstuurwerk is te vinden in het Nationaal Beiaardmuseum
in Asten, waar het sinds enkele jaren staat, nadat het jarenlang in het centrum
van Asten achter in de Rooms-katholieke kerk Maria Presentatie heeft gestaan. De eerste vier zijn anderhalve
meter in het vierkant, het vijfde twee meter en aan dit astronomisch
kunstuurwerk is later een Driekoningenomloop toegevoegd, waarvan de aankleding
en beschildering ook geheel van mijn hand zijn.
Dit waren voor mijn doen heel grote en bijzonder mooie opdrachten,
die misschien maar zelden voorkomen in het leven van een kunstschilder. Op deze
gedenkwaardige avond had ik deze eerste opdracht spontaan aangenomen. Mijn
fantasie, de drang om me creatief uit te drukken en de mogelijkheid me op zulke
tot de verbeelding sprekende opdrachten uit te leven, hadden me een flinke duw
in de rug gegeven. En tijdens het schilderen leverde het me nog een andere
bijzondere ervaring op, ik hield me voor de allereerste keer bezig met
toegepaste kunst. Dit keer maakte ik nu eens geen autonoom schilderij, maar
beschilderde een instrument, een gebruiksvoorwerp met een heel concrete
functie. Mijn arbeid was van grote toegevoegde waarde, omdat die het technisch
zeer vernuftig astronomisch uurwerk tot een serieus kunstuurwerk verhief. Deze
mooie, eervolle opdrachten brachten me op heel nieuwe ideeën. En let wel, ik
verwierf ze om even terug te komen op wat ik hierboven geschreven heb omdat
wij de campanoloog van de firma Koninklijke
Eijsbouts Klokkengieterij in Asten persoonlijk kenden. Wat maar weer bewees
hoe belangrijk relaties voor ons waren. We hadden al heel veel bijgeleerd.
De boel ordenen, daar heb ik een speciaal talent voor.
Dat moet wel ergens vandaan komen, het heeft beslist met mijn karakter te maken
en natuurlijk met de manier waarop ik vroeger thuis grootgebracht ben. In een
gezin van dertien kinderen, op de wereld gekomen in een tijdsbestek van amper
achttien jaren, moest wel orde heersen. Als daar niemand was geweest die in
zon huishouden de scepter zwaaide (zeker nadat er geen vader meer in huis
was), zou het er een janboel geworden zijn. Das heel mooi op schilderijen van
Jan Steen en Pieter Brueghel, maar in de praktijk geeft het toch vaak de nodige
problemen.
Goed, ik ben dus opgegroeid met orde en regelmaat, want
ook dat laatste hield moeder scherp in de gaten. Er werd thuis niet afgeweken
van het dagelijks patroon, drie maaltijd op vaste tijdstippen, op tijd opstaan,
op tijd naar bed. Niemand leed daaronder, in tegendeel, in ons grote gezin liep
alles gesmeerd, ieder had zijn eigen taken en zonder veel misbaar werden die
door ons gehoorzaam afgewerkt.
Toen ik thuis wegging om te gaan studeren, kwam ik
eigenlijk pas voor het eerst met chaos en troep in aanraking. Studenten, zo
bleek al gauw, namen het niet zo nauw met orde en netheid. Dat waren
ouderwetse, aftandse begrippen, daar stond je boven, daar lachte je om, want je
had wel wat belangrijkers om je mee bezig te houden, al was het maar je studie,
die ook niet eens bovenaan je lijstje van prioriteiten stond. Dat was voor mij
helemaal nieuw. Ik had er vijf jaar avondstudie opzitten, gevat in een heel
strak leefpatroon. Dat had prima gewerkt, ik was er tevreden mee geweest en had
er ook veel baat bij gehad.
Ineens kwam ik in een leefwereld terecht waarin heel
andere regels golden. Orde en regelmaat werden er weggelachen, als
oerburgerlijk gestempeld en fatsoen was ouderwets. Ik schaamde me voor mijn
eigen afkomst, want die was nu juist van de meest oerburgerlijke soort en
fatsoenlijker dan ik was opgevoed, was bijna ondenkbaar. Zoals het gaat met
studenten ook ik probeerde me enigszins aan te passen, niet al te erg, om mijn
familie niet voor het hoofd te stoten en te provoceren, maar net genoeg om niet ál te erg af te
wijken van de rest. Ik had er grote moeite mee en hield het niet lang vol.
Jaren later moest ik wel een beetje lachen om mijn
valse schaamte van toen. Ouder en wat wijzer geworden, was ik intussen blij met mijn
aangeboren en van huis uit meegekregen gevoel voor orde en netheid, want dat resulteerde in harmonie en
schoonheid, was mijn ervaring. Eenmaal los van thuis, mijn studententijd achter me, moeder van vier
kinderen en kunstenares, had ik ondervonden van hoeveel nut die burgerlijke
netheid een mens kan zijn, hoeveel extra energie en tijd me die opleverde. Mijn oude wijze moeder was zo gek nog niet geweest.
Dankzij dat burgerlijk fatsoen, dankzij haar behoefte aan rust, regelmaat en
orde had zij haar hele huishouden op poten gehouden ik ervoer het nu zelf! Een
prettige bijkomstigheid, die van grote betekenis gebleken is voor me, was mijn
ervaring dat een ordelijk huis en een regelmatig leven niet alleen schoonheid en
harmonie creëerden, overal in huis, maar ook mijn overladen geest tot rust brachten.
En...dat werkt nog altijd zo, eerst en vooral voor mij als kunstenares!
Toch leeft bij veel mensen blijkbaar nog altijd het
idee dat artistiek en chaos onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Een
kunstenaar is pas echt een kunstenaar als hij/zij chaos om zich heen gecreëerd
heeft en een onregelmatig leven leidt. Het beeld van de bohemien, het
clochard-achtige type is uitgegroeid tot een symbool voor het begrip echte kunstenaar.
Jammer, want juist een kunstenaar heeft er, net als ieder ander, heel veel baat
bij om zijn boeltje te ordenen. Voor het quasi-artistieke komen ze bij ons bedrogen uit want de
invloed van mijn oerburgerlijke moeder is overal waarneembaar, tot en met in
het kleinste geheime kamertje. Prettig fatsoenlijk dus.
En dan nu:
We moesten
leren geduld te beoefenen, het kwam voor dat zulke (langdurige) ontmoetingen,
die zich soms meerdere keren herhaalden voor men tot een definitieve beslissing
kwam, zonder enig resultaat bleven. Maar het gebeurde evengoed dat we
onverwacht (snel) succes boekten. Met deze zeer wisselende ervaringen leerden
we op den duur wel omgaan. Joep, die zeker doordeweeks liever niet zijn atelier
uitkwam, had het er niet altijd even gemakkelijk mee, maar met vereende
krachten probeerden we een en ander toch zo prettig mogelijk te laten verlopen en mensen nooit onder druk te zetten. De ernst
van Joep en mijn natuurlijke drang om het de mensen zoveel mogelijk naar de zin
te maken, compenseerden elkaar ruim voldoende. Daarbij begrepen we allebei goed
genoeg dat ons lot min of meer afhing van deze hartelijke ontvangsten in de
huiselijke sfeer. En last but not least heeft een aantal van deze ontmoetingen
ons naast de broodnodige bestaansmiddelen, ook heel fijne, zeer waardevolle
vriendschappen voor het leven gebracht.
Aan geen
galerie of kunstinstituut verbonden en niet in de BKR, hadden we financieel
nooit zekerheid, het is zelfs voorgekomen dat we op de rand van de onvervalste
armoede balanceerden. Maar tegenover deze schommelingen in onze financiële
toestand stond wel onze vrijheid van leven en werken en de bevrijdende
wetenschap, door geen mens opgejaagd of gecontroleerd te worden. Hoe prettig dit
zonder meer ook was, het was niet altijd even gemakkelijk, verre van dat zelfs.
Die altijd aanwezige financiële onzekerheid, de permanente druk ervan, heb ik
persoonlijk wel ervaren als het moeilijkste en meest belastende in mijn
kunstenaarsbestaan. Al het geld dat we overhielden als het beetje huishoudgeld
was opgebruikt en onze maandelijkse vaste lasten betaald, probeerden we opzij
te leggen. Dat werd bestemd voor noodsituaties als een kapotte wasmachine,
koelkast of andere huishoudelijk apparatuur, of schade aan het huis. Wat we
konden, zetten we opzij voor de studies van onze kinderen. Dit hield in dat we
ons de eerste dertig jaar van ons huwelijksleven geen enkele vorm van luxe
permitteerden. Daar konden we goed mee leven, zolang de financiële druk niet al
te groot werd.
Een heel
ander verschijnsel, dat niets met onze financiën te maken had, maar mijn
plezier in het schilderen pur sang behoorlijk kon temperen, was het feit dat
mensen, op grond van het werk dat ze al van me kenden, een en ander van me
verwachtten dat ik niet kon waarmaken. Voldoen aan andermans verwachtingen
ervaar ik nog altijd als een van de zwaarste lasten in mijn leven. Als men iets
van me verwacht op grond van wat ik in het verleden gepresteerd heb, verlies
ik, uit angst de ander teleur te stellen, mijn onbevangenheid. Als kunstenares
woog dit zwaar op me, het remde me in mijn spontaniteit en hinderde me het
meest als het om portretopdrachten ging. Altijd moest ik iets in mezelf
overwinnen om aan een nieuwe opdracht te beginnen. Als ik achter mijn schildersezel
stond en het witte doek voor me zag waar nog geen enkele penseelstreek op
stond, voelde ik die druk het sterkst. Pas als ik een aantal penseelstreken op
het schilderslinnen geplaatst had en het gevoel begon te krijgen dat het me
misschien wel ging lukken, viel die spanning grotendeels van me af, maar nooit
helemaal. Men zou denken dat dit met de jaren en de nodige ervaring wel
verdween, maar dat was niet het geval, het heeft me gehinderd zolang ik heb
geschilderd. Mijn weerzin tegen die druk van de verwachting, vanwaar ook, is de
voornaamste reden geweest die me in de late jaren negentig deed besluiten geen
opdrachten meer aan te nemen.
Joep liet
eind jaren zeventig nog al zijn wassen beelden in brons gieten bij de firma Koninklijke EijsboutsKlokkengieterij in Asten. We waren
bevriend geraakt met de campanoloog (die in de directie van dit bedrijf
zetelde) en zijn vrouw. Joep had op diens verzoek zitting genomen in het
bestuur van het Nationaal Beiaardmuseum,
waarvan de campanoloog (klokken- en beiaarddeskundige) conservator was. Op een
dag werd ik door hem gebeld. Hij vertelde me dat men in de fabriek bezig was
een astronomisch kunstuurwerk te maken, in opdracht van the European Space
Agency (ESA) in Parijs. Het was voor de firma Eijsbouts de eerste opdracht voor
een dergelijk kunstuurwerk. Een van de ontwerpers van de tekenkamer van de
firma had een ontwerp gemaakt voor de grote wijzerplaat. De campanoloog wilde
mijn mening hierover horen en stond open voor nieuwe ideeën. Verrast door zijn
vraag en nieuwsgierig naar wat ik te zien zou krijgen, ging ik op zijn
uitnodiging in.
Er zijn zoveel mensen op de vlucht, vandaar vandaag van mij een gedicht:
5 april 2013
vluchteling
geen
thuis meer
verloren
veiligheid
nergens
rust
opgejaagd
wild
aan
bloei ontrukte
ontwortelde
boom
die
bodem zoekt
vereenzaamd
kind
vol
verborgen verdriet
tot
op het bot verkleumd
bevroren
glimlach
stil
wanhopig
verlangend
naar warmte
die
thuiskomen heet
en dan nu:
HET VERHAAL VAN DE TIJD
astronomische
kunstuurwerken in beeld
Na Eva en
Veronica waren Valerius (1975) en Lendert (1977) geboren, na twee dochters twee zonen, mooier
kon het niet. Ons gezin was compleet en ik genoot van alles wat het moederschap met zich
meebracht. Mijn themaschilderijtjes vertelden hierover in heldere kleuren mijn
verhaal. Daarnaast schilderde ik steeds vaker portretten, altijd in opdracht.
Heel soms maakte ik, zonder daartoe opdracht gekregen te hebben, portretten van
vrienden en kinderen die me het spontane verlangen ingaven om hen te
schilderen. Natuurlijk schilderde ik onze eigen kinderen ook. Wat zich in hun
kinderziel afspeelde, probeerde ik op doek zichtbaar te maken. En ondertussen aanschouwde
ik met trots hoe Joep zijn gezonde levenskracht, zijn sterke gedrevenheid om
zich als beeldhouwer te manifesteren en zijn verantwoordelijkheid als vader
omzette in talloze houten en bronzen beelden in geheel eigen stijl. We werkten
hard, exposeerden veel, kregen publiciteit en langzaam maar zeker begonnen
mensen in onze omgeving en daarbuiten ons op te merken. Een en ander begon te
lopen, we gingen aan het verkopen en bruisten van leven.
Eind jaren
zeventig, begin jaren tachtig was mijn leven als kunstenares volop in beweging,
rijk gevuld en vol afwisseling. Ik ontmoette mensen uit allerlei lagen van de
samenleving, kreeg mooie opdrachten, exposeerde nog volop en bleef groeien in
mijn werk. Regelmatig verkocht ik schilderijen, zowel thuis als tijdens
tentoonstellingen, al ging die verkoop wel in golfbewegingen. Het werd me stilaan
duidelijk, dat vooral onze bekendheid onder vrienden en kennissen tot de meeste
aankopen en opdrachten leidde. Dit bevestigde uitspraken als je moet je overal
laten zien, zodat ze je kennen en goede relaties zijn van wezenlijk belang,
die we te horen kregen van oudere en ervarener collega-kunstenaars. Al gauw genoeg kwamen we erachter dat, zolang wij ons afzonderden, geen
mens in de regio ooit zou ontdekken wie we als kunstenaars waren en wat we zoal maakten.
In de eerste
jaren na mijn studies leefde die gedachte bij mij nog niet zo sterk, ik was
teveel met alles heel dicht bij huis en vooral vanuit mezelf bezig. Op de Jan
van Eijck Academie was ons nooit gewezen op het ontwikkelen van relaties en, duidelijk
onder invloed van Joep, was ik nog vervuld van de hoop dat geïnteresseerden
zich vanzelf wel zouden aandienen. Joep, sterkt individualistisch ingesteld en
gedreven, bleef het liefst zoveel mogelijk in zijn atelier aan het werk. Hij
huldigde het principe dat enkel en alleen zijn werk de buitenwereld kon
overtuigen van de artistieke waarde ervan contacten om de contacten en mooie (verkoop-)praatjes
vond hij zinloos. Maar we hadden wél toegang tot die buitenwereld nodig en daar
moesten we toch echt zelf voor zorgenAl gauw genoeg werd ons duidelijk dat we toch wel iets moesten ondernemen.
Als we de deur op slot hielden, konden we beelden en schilderijen verkopen aan
huis wel vergeten.Niet alleen veel exposeren was noodzakelijk en dat
deden we ook, maar het opbouwen van een vrienden- en kennissenkring in onze
eigen regio, een sociaal netwerk,
zoals dit tegenwoordig genoemd wordt, was minstens zo belangrijk. We leerden
snel.
Als vrij
werkende kunstenaars met een onzeker, sterk wisselend inkomen voelden we ons
genoodzaakt zuinig te leven. Zoals al eerder gezegd hadden wij nooit les gehad
in marketing. Ook waren we allebei niet goed in het afkopen van publiciteit,
waarover we wel hadden horen spreken door collega-kunstenaars. Voor
activiteiten die met een mooi woord klantenbinding genoemd worden, hadden we
allebei geen aanleg. Financieel konden we het ons niet permitteren om
aspirant-kopers diners buitenshuis aan te bieden of op andere manieren aan ons
te verplichten, wat we wel hoorden dat andere kunstenaars plachten te doen.
Moreel stond het ons ook tegen. We moesten onze weg in de markthandel op
eenvoudiger, beter bij ons passende manier zien te vinden.
Ingewikkeld
of niet, de praktijk van alledag, de strijd om het dagelijks brood voor ons
gezin leerde ons feilloos hoe het op onze eigen manier ook kon. Al spoedig
merkten we dat potentiële kopers het liefst persoonlijk kennismaakten met de
kunstenaar en zijn leefomgeving. Ze bezochten hem graag thuis, om met eigen
ogen te zien hoe hij woont en werkt. Het bleek een gulden regel dat
beslissingen over eventuele aankoop nooit koel zakelijk konden worden
afgehandeld. In de huiselijke sfeer, met tijdens het koffiedrinken persoonlijke
verhalen, was men eerder geneigd na te denken over eventuele aankoop. Zo werkte
dat nu eenmaal. We ontvingen mensen die belangstelling toonden voor een van
onze beelden of schilderijen dus gewoon in onze huiskamer, in de hoop dat zij
zich tevreden stelden met onze bescheiden gastvrijheid, die altijd bestond uit ontvangst
met verse koffie of thee met peperkoek en onze warme belangstelling voor hun
persoon, wat prima bleek te werken.
Ook was het
een waarheid als een koe dat het meestal de beter gesitueerden waren die tot
aankoop van een kunstwerk overgingen. En het was een gegeven feit dat vrijwel
alle geïnteresseerden die zich bij ons meldden, al langer met het plan tot
aankoop van een kunstwerk rondgelopen hadden. Meestal hadden ze zich ook al elders
georiënteerd en liepen met een redelijk vast omlijnd idee in het hoofd rond over
wat een beeld of schilderij tot uitdrukking moest brengen. Het kwam dikwijls voor
dat een speciale gebeurtenis voor hen primaire aanleiding was tot (definitieve)
aankoop. De ruimte die wij deze mensen gaven om in alle rust en vrijheid voor
zichzelf te beslissen om wel of niet tot aanschaf over te gaan, in combinatie
met ons eenvoudig onthaal, heeft men, zo is onze indruk, altijd ervaren als een
weldaad.
Teruggeroepen worden, het leven weer in, terwijl je
voor dood ergens buiten op straat op de grond ligt of ergens in een hoog
ziekenhuisbed. Die beelden kennen we allemaal en als we de reclamefilmpjes
mogen geloven die de Nederlandse Hartstichting de ronde heeft laten doen, dan
mogen we zeer hoopvol verwachten dat we uit zon reanimatie weer gezond en wel
tevoorschijn springen. Even een stoornisje gehad, de batterij weer bijgesteld
en opgeladen en daarna weer een heel leven voor ons. Dat is toch mooi! Wie zou dát niet willen....
Het dagblad Trouw spreekt dit vandaag wel tegen. Slechts
acht procent van de mensen die op straat gereanimeerd worden, overleeft het en
daarvan maar een enkeling fatsoenlijk, aldus Trouw. De rest gaat dood of houdt er de een of
andere stoornis aan over, en alle nog levende gereanimeerden zijn vanaf dat
tijdstip, of ze willen of niet, hartpatiënt. Want al hadden ze voorheen geen enkele kwaal of pil, na
een dergelijke gezondheidsstoornis en medische ingreep komen onherroepelijk de hartritmestoornispillen in beeld, de
bloeddrukverlagers en bloedverdunners en staan ze halfjaarlijks op de polichecklist
van hun cardioloog.
Reanimatie staat in de belangstelling, de ziekenhuizen beginnen zich bewust te worden van de zin en zinloosheid ervan. Toen ik vorig jaar zeer plotseling met een alvleesklierontsteking
werd opgenomen in het ziekenhuis kwam een van de EHBO-artsen naar me toe met
een papier in de hand. Niet om me te onderzoeken, dat was al gebeurd, nee, om
me te vragen: 1. of ik in geval van nood gereanimeerd wenste te worden en 2. of
ik in zon geval aan de beademing wilde.
Nu ben ik door mijn eigen langdurige ziek zijn zon
beetje door de wol geverfd en heb over zulke dingen nolens volens goed nagedacht. Ik had mijn
antwoord klaar: geen beademing, geen reanimatie. De man tekende dat op en
vertrok weer. Tien minuten later kwam hij terug. Ik wil hier nog even op
terugkomen, mevrouw Coppens, zei hij. U ziet er goed uit, u bent helder van
geest, u verkeert momenteel in een redelijk stabiele gezondheidstoestand en
toch geeft u aan niet gereanimeerd te willen worden. Ik was stomverbaasd, dit
had ik nog nooit meegemaakt. Maar al gauw werd het me duidelijk: U zou ook
kunnen overwegen om u één keer te laten reanimeren en als dat mislukt, géén
tweede keer. En beademing is veel minder ingrijpend dan reanimatie, betoogde
hij. Een deal dus.
We praatten er even over door, ik liet me door hem
voorlichten over de kansen en onmogelijkheden en stemde uiteindelijk aarzelend
in met zijn voorstel. Aarzelend, omdat ik er toch niet helemaal het gevoel bij
had dat ik van dit zo plotseling veranderde besluit had verwacht: opluchting
nieuwe extra kans in geval dát Nee, het voelde niet zo.
Weer terug thuis ben ik erover gaan nadenken. Ik
overwoog mijn huidige levenssituatie: ik ben bijna zeventig jaar oud. Ik heb
alles in het leven meegemaakt wat een mens kan meemaken ik ben jong geweest,
student, verliefd, getrouwd, echtgenote, moeder en zelfs oma geworden. Ik ben
langdurig ziek, heb alle mogelijkheden en beperkingen van de gezondheidszorg
ervaren en verkeer nu in het stadium waarin ik zonder aarzeling kan zeggen een heel mooi
leven gehad te hebben. Ik besef ook dat er, naarmate ik ouder word, meer en meer
risico is op (nog meer) ziekte en beperkingen, ernstige stoornissen die direct en indirect
nare gevolgen kunnen hebben voor mijn gezin.
Wat zou ik me toch nog laten reanimeren als de kans op
een kwalitatief redelijk leven nagenoeg nihil is . Wat met die beademing als ik
in feite voor de hemelpoort sta .
Eén ding werd toen zeker voor me: voor het welzijn van
mijn gezin en om nare misverstanden in het medisch circuit te voorkomen, is het
zinvol wat dit aangaat mijn eigen wensen en verlangens in een codicil te zetten.
Dus heb ik de daad bij het woord gevoegd. Al jaren eerder trouwens. En elk jaar
herzie ik mijn codicil: wil ik het nog steeds zoals het hier staat? Zo ja,
nieuwe print, nieuwe handtekening, nieuwe datum, en de hele wereld weet dat ik
niet meer op reanimatie of beademing zit te wachten.
Wél zo prettig voor degenen die achterblijven en
stukken goedkoper voor de gezondheidszorg. Ik kan het iedereen aanbevelen.
En dan nu:
ANGELA
sterk in haar ziek zijn
Eén heel bijzondere ervaring met
portretschilderen is me altijd bijgebleven, de dag waarop ik Angela Bosma
geschilderd heb, een gesluierd zonnige herfstdag. Haar heb ik leren kennen door
de schilderijtjes die ze al van me gekocht had. Ze had me ook haar twee
kinderen laten portretteren. Ze woonde met haar gezin in Rosmalen en was een zachtmoedige,
bijzonder mooie vrouw, die me altijd deed denken aan de karakteristieke portretschilderijen
van de Italiaanse kunstschilder Amadeo Modigliani (1984-1920).
Blijkbaar had ik tot haar
tevredenheid en die van haar man mijn opdrachten vervuld, want op zekere avond
werd ik door haar echtgenoot gebeld met de vraag om Angela te portretteren. Zij
bleek zeer ernstig ziek te zijn en zou binnen afzienbare tijd al haar mooie,
sluike, donkere haar verliezen. Haar man wilde haar graag vereeuwigd hebben
voordat dit zou gaan gebeuren. Angela was te zwak om naar Vlierden te komen,
dus ging ik in de herfst van 1977 met al mijn schildersspullen naar Rosmalen. Lendert,
die in juni geboren was, nam ik mee omdat ik hem nog borstvoeding gaf.
Die dag zal ik nooit meer vergeten.
Er scheen een gesluierd herfstzonnetje, waardoor het buiten heiig was en in de
woonkamer alles met diffuus licht omgeven leek, Angela in haar grote rieten leunstoel,
die licht kraakte bij elke beweging, in het bijzonder. Ze zag er heel mooi, vredig,
maar broos uit. Met lood in de schoenen begon ik aan deze moeilijke opdracht,
in het besef dat dit portret binnen niet al te lange tijd voor haar man de
herinnering zou zijn aan zijn lieve overleden vrouw.
Angela had er met mij heel rustig over
gesproken. Ze wist dat haar ziekte uitzichtloos was en leek dit aanvaard te
hebben. Zoals ze daar in haar stoel zat, met haar ranke, slanke, roomblanke
handen gevouwen in haar schoot straalde ze rust en bezonkenheid uit, vredige
aanvaarding. Dat was voor mij, springlevende, nog zogende jonge moeder vol hoop
op nog een heel lang leven, bijna niet te bevatten. Haar kalme berusting in dit
zware lot maakte diepe indruk op me, greep me sterk aan. Als vanzelf schilderde
ik, hoewel de herfst nog maar net begonnen was, een winterlandschap als achtergrond.
En terwijl we in weldadige stilte ieder met onze eigen gedachtespinsels bezig
waren, klonk uit de speakers van de cd-speler heel zachtjes pianomuziek van
Eric Satie, op fijnzinnige wijze gespeeld door Reinbert de Leeuw. De hele dag luisterden
we alleen naar die pianoklanken. We spraken nauwelijks met elkaar, door me te
concentreren op het schilderen kwam ik tot rust. Ons samenzijn voelde goed,
fijn, stil en vredig.
Aan het eind van de dag had ik
Angela's portret, althans toch haar fijne gelaatstrekken, haar ingetogen, serene
persoonlijkheid te pakken en voelde met grote zekerheid dat zij het wás, met
haar hele wezen. Angela bevestigde dit, was er gelukkig mee en toen haar echtgenoot
later thuiskwam, toonde hij zich verrast, tevreden en blij met het schilderij.
Ik moest het doek mee naar huis nemen om het te voltooien, tot teleurstelling
van deze twee sympathieke mensen, die er ook in dat stadium al heel tevreden
mee geweest zouden zijn.
Anderhalf jaar later stierf Angela en
toen men haar ten grave droeg, klonk opnieuw 'onze' pianomuziek van Eric Satie,
en dan nu op de piano vertolkt door een goede vriend. Het is de meest
ontroerende ervaring voor me geweest in heel mijn mooie, soms veelbewogen carrière
als portretschilderes.
3 april 2013 Overdosis We worden met z'n allen veel ouder dan onze voorouders. Vroeger kwam het
nog in de krant als iemand honderd jaar werd, gouden huwelijksparen werden
uitgebreid gefotografeerd en in de bloemetjes gezet en wie de zestigjarige
bruiloft haalde, was in één klap een nationale held. We waren nog niet
overgemedicaliseerd zoals nu en gingen nog op een natuurlijke manier dood.
Da's nu dus heel anders. We leven veel langer en worden allemaal ook veel
langer in leven gehouden, niet zelden langer zelfs dan ons lief is. Eén steeds
groter probleem hierbij is de toenemende hoeveelheid aan medicijnen en
behandelingen die hiervoor nodig zijn. Vroeger deden een sinasprilletje voor de
kinderen en een aspirientje voor de volwassenen wonderen. Veel huis-, tuin- en
keukenziektes werden ermee bestreden en genazen er vaak geruisloos mee.
Die tijden zijn voorbij. We zijn allemaal voor onze ziektekosten verzekerd en
de meeste medicijnen zijn daarbij inbegrepen. Sterker nog, we zijn hierin zover
doorgeschoten, dat we menen voor ieder akkefietje een pil nodig te hebben. We
zijn helemaal gemedicaliseerd. We rennen voor iedere scheet naar de huisarts en
eisen al snel een verwijzing naar de specialist als we vinden dat de boel niet
opschiet.
Zelf had ik een heel wijze oude moeder, die haar dertien kinderen in dit
opzicht behoorlijk kort hield door op elke lichamelijke klacht zeer
geruststellend te reageren met: "Och kind, het is vanzelf gekomen, 't zal
ook vanzelf wel weer weggaan." En in de meeste gevallen had ze gelijk.
Afgezien van ikzelf met mijn brakke lijf zijn mijn zes broers en zes zussen
gezond groot geworden en huldigen tot op de dag van vandaag dit kerngezonde principe.
Om me heen zie ik het meestal heel anders. Zeker bij oudere mensen. Ik ken er
legio die 's morgen een hele waslijst aan medicijnen moeten innemen en in feite
al gegeten en gedronken hebben als ze daarmee klaar zijn. Ik heb me wel eens
afgevraagd hoe dit zich heeft ontwikkeld en ik denk dat ik toch tenminste één
van de oorzaken hiervan wel ken.
Naarmate we ouder worden, hebben we meer kans op ziektes. Laat ik mezelf als
voorbeeld nemen. Ik heb de ziekte van Crohn. Daar staat een bepaalde vorm van
medicamenteuze behandeling voor en hiermee heb ik mijn eerste serie pillen al
binnen. Crohn gaat soms gepaard met vormen van reuma, in mijn geval is dat zo,
dus komen er reumamedicijnen op het lijstje. Dat gaat een tijdlang goed, maar
dan ontwikkelt zich bijvoorbeeld hoge bloeddruk. Opnieuw worden medicijnen
toegevoegd aan het lijstje. Er komen hartritmestoornissen en ook daar worden
pilletjes op losgelaten.
Al die ziektes worden behandelend door verschillende specialisten, die van
elkaar niet weten wat ze voorschrijven. Het staat allemaal in de diverse
computers, maar in mijn hele 'carrière' als patiënt maak ik het maar zelden mee
dat artsen expliciet controleren of hetgeen zij voorschrijven overeenstemt met
de rest van het medicijnlijstje, en evenmin of er van dat lijstje niet het een
en ander geschrapt kan worden. Als ikzelf mijn medicijnlijst niet meeneem,
wordt er door de meeste artsen niet eens over gesproken.
Bij ouderen kan op deze manier de medicijnlijst gigantisch groeien. Het
verbaast me niks dat sommige ouderen hierdoor een medicijnvergiftiging oplopen
of totaal van de wijs raken en zelfs met vermeende dementieverschijnselen in
een verpleeghuis terechtkomen. Een boel ontwikkelingen in de medische
wetenschap zijn een zegen voor ons, maar met het verdwijnen van de generatie
Nuchterheid Der Grote Gezinnen zijn wij het afgeleerd om ons lichaam
rustig de tijd te geven om zélf de ongemakken te overwinnen en verliezen we
steeds meer aan natuurlijke weerstand.
Misschien moet De Politiek haar oor maar eens te
luisteren leggen bij het handjevol moeders van grote gezinnen dat nog leeft,
die er niet mee aangemaakt konden/kunnen zijn om voor elk kwaaltje en pijntje de
dokter te roepen. Men kan er in de gezondheidszorg miljarden mee besparen.
En dan nu:
OP AANVRAAG VEREEUWIGD
mensen met karakter van 1971 tot
1992
Joep werkte zowel in de molen als in ons huis. In huis boetseerde hij in de
kleine kamer die aan de woonkamer grensde en eigenlijk bedoeld was als
ouderlijke slaapkamer. Wij hadden voor onszelf, net als voor onze dochtertjes,
de slaapkamer boven ingericht. Als de kinderen naar school waren, zat ik in
onze woonkamer te schilderen op paneeltjes van geprepareerd spaanplaat of
schilderslinnen en als ik lekker bezig was, ging ik er ook nog mee door als ze weer thuis waren. Dan vermaakten zij zich het eerste uur
meestal ook met tekenen en schilderen. Vijf jaar na onze verhuizing bouwde Joep
een atelier aan huis en later ben ik daar gaan schilderen. Ook in het atelier
waren de kinderen meestal bij me.
Mijn opdrachtgevers gaf ik altijd de vrijheid om het portretschilderij, als
het klaar was, wel of niet aan te kopen, zodat ik me vrij kon voelen en het
kind, de man of vrouw kon schilderen op de manier waarop ik dat zelf wilde. Dit
werkte uitstekend. Slechts één keer in mijn carrière als portretschilderes
heeft een opdrachtgever het portretschilderij niet gekocht. Door te exposeren
raakte ik hier en daar bekend, begon mijn werk te verkopen, ontwikkelde een
zekere naam onder liefhebbers van naïef-(sur-)realistische kunst en kreeg zo nu
en dan een opdracht voor het schilderen van een portret. De
mond-tot-mondreclame werkte blijkbaar uitstekend, want ik deed niets bijzonders
om hiervoor opdrachten te verwerven.
Met de vrijheid die ik mezelf had toebedeeld door opdrachtgevers nergens
toe te verplichten, had ik de ruimte om geheel in mijn eigen stijl te
schilderen en er mijn eigen visie op het karakter van de mens die voor me zat
in te verwerken. Om goed zicht te hebben op de persoon in kwestie plaatste ik
hem liefst recht tegenover me. Ik begon altijd met een praatje te maken met hem
of haar, om de start wat te vergemakkelijken, want er was altijd van beide
kanten wel enige spanning voelbaar. Degene die geportretteerd ging worden had meestal nooit
eerder geposeerd voor een kunstenaar en voelde zich welhaast zeker onwennig.
Voor mij was het iedere keer opnieuw
afwachten wie er tegenover me kwam zitten en hoe mijn gast zover te krijgen dat
hij of zij zich ontspande. Voor de kinderen had ik stripboeken klaarliggen
waarin ze mochten lezen, onder voorwaarde dat ze zo nu en dan even wilden
opkijken als ik hun ernaar vroeg. Poseren heeft immers altijd iets gedwongens
en deze manier van aanpak had voor mij dan ook grote voordelen, omdat het
krampachtige, verlegene met zon ongebruikelijke situatie erdoor verdween.
Als die eerste onwennigheid was weggetrokken en we eenmaal op gang waren,
ontstond vanzelf een soort sereen-energetische sfeer waarin ik heel prettig kon
werken. In die kalme en toch zo energierijke schildersuren zag ik zonder
uitzondering al mijn gasten tot rust komen en zich ontspannen, wat me in staat
stelde dichter bij hun eigenlijke wezen te komen, hun gelaats- en
karaktertrekken schilderend af te tasten zonder mezelf vrijpostig te vinden.
Meestal voltrok zich dit proces ongemerkt, van beide kanten op een aangename
manier, die een inspirerende en stimulerende uitwerking op me had. Vaak werden
zowel kinderen als volwassenen na enige tijd mededeelzaam. Niet zelden
ontstonden, zeker in de pauzes, zelfs heel vertrouwelijke gesprekken. Daar
werkte wel aan mee dat we altijd uren in een betrekkelijk kleine ruimte bijeen
waren en ik mijn modellen graag
aanmoedigde iets te vertellen over zichzelf of over allerlei gebeurtenissen in
hun leven. Hierdoor ontstond er een sfeer van gemoedelijkheid, waardoor ze zich
helemaal op hun gemak gingen voelen.
In het hele proces van eerste opzet tot afronding van het portret ontstond
op deze manier vaak een speciale verbondenheid tussen degene die voor mij
poseerde en mij, waardoor vanzelf iets van de binnenkant van zon kind of
volwassene zichtbaar voor me werd. Het meest uitdagende en tegelijk
huiveringwekkende van het portretschilderen vond ik om te proberen elke keer
opnieuw met mijn fijne marterharen penselen op het nog ongeschonden witte schilderslinnen
liefst in één dag het wezenlijke karakter van mijn gast te raken, om het in de
dagen erna verder te kunnen uitwerken.
Als ik geconcentreerd bezig was met
de opzet van het portret, klonk dikwijls de stem van Kees Bol in mijn hoofd:
Durf gerust te overdrijven, overdrijving kenmerkt de zaak! Benadruk het
karakteristieke, maak het desnoods karikaturaal! Dat maakte me dan vrijer,
daar kon ik iets mee, ik ontwikkelde er een scherp waarnemingsvermogen door en
een zekere vaardigheid in het met een paar penseelstreken karakteriseren van
degene die tegenover me zat. Schilderend achterhaalde ik wat áchter de façade
van uiterlijke kenmerken van het gelaat verborgen lag. Het was fascinerend te
ervaren dat ik, naarmate het portret vorderde, mijn gast ook echt beter leerde
kennen. Het was en bleef spannend,
maar terwijl ik trachtte de compositie, het lijnenspel, de vlakverdeling, de
kleuren en vooral het wezen van die ene mens die voor me zat op me te laten
inwerken en in olieverven op doek te penselen, overkwam me dit mijn hele
schildersleven lang bij ieder
portret opnieuw. Het heeft me diep
getroffen dat tijdens mijn portretsessies zonder uitzondering iedereen die
tegenover me zat me zonder terughoudendheid zijn eigen kwetsbaarheid heeft laten zien.
Die herkenning, want dat was het in feite voor mij, raakte me telkens weer,
ik voelde me er merkwaardig vertrouwd en verwant mee. De door
mij te portretteren mensen lieten me onbewust op subtiele wijze in hun ziel
kijken. Zoiets kon alleen ontstaan op basis van wederzijds vertrouwen. Het
heeft me tot op de dag van vandaag verwonderd, dat het me tijdens al die
zittingen gelukt is die sfeer van
vertrouwelijkheid te wekken, waardoor ik zo diep kon gaan in het portretteren
van dat ene kind, die ene volwassene die tegenover me zat.
Het portretschilderen is een van die
ervaringen waarbij ik geleerd heb dat kwetsbaarheid niet per definitie
bedreigend is, maar (mijn) creativiteit extra impulsen kan geven. Mezelf
kwetsbaar opstellen kan een verrijking betekenen. Wie zijn kwetsbaarheid
ontkent of die niet wil zien, mist een belangrijk stuk emotie. Het leven wordt
niet gemakkelijker door het bewustzijn van mijn eigen kwetsbaarheid, maar het
voegt wel iets belangrijks toe aan de emotionele kant van mijn bestaan.
Door dit ook zo te ervaren terwijl ik mensen portretteerde, maakte het
portretschilderen voor mij tot de mooiste en meest boeiende bezigheid. Zulke
ervaringen hebben me keer op keer gemotiveerd om mijn persoonlijke kijk op de
geportretteerde onbelemmerd te laten doorklinken in mijn portretten, hoe
confronterend dit voor de opdrachtgevers soms ook kon zijn, want ook dat was mijn ervaring.
Dat er veel waardering was voor mijn wel heel persoonlijke manier van
portretteren, bewees het feit dat ik heel wat portretopdrachten kreeg en met
een aantal van deze (ouders van de) geportretteerden ook bevriend raakte. Het
zijn waardevolle, voor mij veelbetekenende ervaringen.
Even boek houden Met
de Paasdagen ben ik, behalve met mijn gezin, indirect ook bezig geweest met
sterven. Elk jaar rond
Kerstmis of Pasen herzie ik mijn codicil.
Omdat ik diverse keren zeer ernstig ziek geweest ben en de dood in de ogen heb
gezien, heb ik voor mezelf op papier gezet hoe ik rond ernstige ziekte en
overlijden én dementie een en ander zou willen. Dit vind ik
belangrijkrijk, niet in de eerste plaats voor mezelf, maar voor mijn gezin. Al te vaak heb ik in mijn eigen omgeving gezien dat familieleden bijvoorbeeld
rond het overlijden van hun dierbare met de handen in het haar zaten
omdat niets bekend was van hoe de gestorvene het afscheid ingevuld had willen
zien.
Natuurlijk, ik kan nooit alles tot in de kleinste bijzonderheden voorbereiden.
En zelfs al zou ik dat wél kunnen, dan nóg kan alles heel anders gaan lopen dan
was voorzien. Maar een paar heel essentiële wensen met betrekking tot de
laatste fase in mijn leven meen ik toch van tevoren opgetekend te moeten
hebben.
Hier in Nederland is het legitiem dat ik, wanneer ik aan een terminale
ziekte lijd waarbij de kans op een ontluisterend levenseinde heel groot is,
vraag om (actieve) euthanasie. Ook als ik terminaal ziek in een ziekenhuis
terechtkom, is die mogelijkheid er en is de kans dat mijn verzoek gehonoreerd
wordt vrij groot. Dit in tegenstelling tot dementie. In dat geval lijkt in de
praktijk alleen in de thuissituatie een eventueel medisch ingrijpen
bespreekbaar, mits ik alle euthanasiepapieren, of een eigen handgeschreven en
regelmatig herzien document met het euthanasieverzoek bij (gevorderde)
dementie klaar heb liggen, ondertekend door mezelf. En dan nóg is het heel
moeilijk om hier gehoor voor te vinden, die kwestie ligt - heel begrijpelijk overigens - medisch-ethisch zeer
gevoelig.
Let wel: ik leef graag en hopelijk nog heel lang, maar ik kan zulke belangrijke
dingen - waar ik heel concrete ideeën over heb - beter op papier
zetten als ik nog redelijk gezond ben en helder van geest, dan te wachten tot
ik doodziek te bed lig en voor zulke dingen de energie niet meer kan opbrengen.
Ook vind ik het belangrijk hierover van tijd tot tijd met onze kinderen te
praten, zodat zij weten hoe ik over een en ander denk. Er kan zeer plotseling iets met me gebeuren en dan wil ik niet dat onze
kinderen van niets weten of pas voor het eerst onder ogen krijgen wat
moeders ideeën hierover zijn. Het zou hun in ernstige gewetensnood kunnen
brengen, omdat ze in zo'n situatie mogelijk mede te beslissen hebben over heel essentiële handelingen
die rechtstreeks te maken hebben met leven en dood van hun ouders.
Hoe vastomlijnd mijn ideeën over zulke ingrijpende processen ook zijn,
ik besef dat een euthanasievraag voor onze kinderen, maar ook voor artsen
heel moeilijk kan zijn. Hoe ik het ook draai of keer, het gaat bij euthanasie
altijd over de grens tussen leven en dood en degene die de verlossende injectie
(of het infuus) moet toedienen, verricht op dat moment wel een daad die moedwillig
leidt tot het overlijden van de bewuste persoon. Dat is niet zomaar een
willekeurige medische handeling zoals er zoveel zijn, dat gaat heel diep. Daarom herzie ik ook
ieder jaar mijn papieren en houd de mogelijkheid open dat ik over dit alles
om allerlei redenen toch heel anders kan gaan denken.
De laatste tijd lijkt het er sterk op dat veel mensen zich het recht op
euthanasie toegeëigend hebben, alsof het standaard in het ziekenfondspakket
zit, zoals met medicijnen het geval is. Ik bespeur zelfs enige irritatie als de vraag van hun dierbaren om
euthanasie niet direct gehonoreerd wordt. Maar artsen hebben, zoals ieder
ander mens, een geweten en moeten de volledige vrijheid hebben om voor zichzelf
uit te maken of ze aan (actieve) euthanasie willen meewerken. In mijn beleving is euthanasie
nooit een recht, doch een gewetenskwestie die telkens opnieuw door alle
partijen zeer zorgvuldig afgewogen dient te worden.
Voor mezelf op een rijtje zetten wat hierover mijn gedachten, ideeën en verlangens
zijn, vind ik meer dan zinvol en voor onze kinderen heel praktisch, daar belast ik ook
niemand mee. Al kan dat document er ieder jaar weer anders uitzien, het helpt
straks om een en ander wat te vergemakkelijken. En zolang ik hier nog
rondspring alsof ik pas net met leven begonnen ben, is het een kwestie van de
boekhouding even bijhouden - fluitje van een cent, kost niks.
Eind jaren zestig hadden we serieuze
plannen om te verhuizen. We woonden comfortabel in onze flat, maar de hele
omgeving stond ons nog steeds tegen. We hadden behoefte aan een oud pandje in
een mooie omgeving, liefst in het buitengebied, waaraan we zelf wat zouden
kunnen klussen. We keken opnieuw rond in Maastricht, hadden er even iets op het
oog, maar toen dat niet doorging, besloten we definitief naar elders te
vertrekken. Eigenlijk wilden we niet blijven hangen in het kleinsteedse
kunstenaarswereldje van oud-studenten, we hadden behoefte aan ruimte om ons
heen en een zo normaal mogelijk leven onder gewone mensen.
In mei 1969, het jaar waarin Veronica
werd geboren en ik afstudeerde, deed zich een uitzonderlijk mooie kans voor.
Via een bevriende medestudente kwamen we in aanraking met de compagnon van een
makelaar uit Deurne-Liessel, Noord-Brabant, die tevens wethouder was van de
gemeente Deurne. In Vlierden bleek een molen te staan die de gemeente Deurne,
waaronder Vlierden ressorteerde, liever kwijt dan rijk was. Joep wilde proberen
die te huren als beeldhouwersatelier, we zouden dan een huurwoning zoeken in de
omgeving. Ik was overal content mee, als we maar weggingen uit die flat, uit
die op de tekentafel langs de liniaal getrokken, rechthoekige, saaie buurt,
waar we praktisch niemand kenden en op de basisschool door de juffrouw, voor
onze bijna vierjarige Eva onverstaanbaar, Maastrichts gesproken werd.
Van Vlierden had ik nog nooit
gehoord. Het bleek een van de vijf kerkdorpjes (tot 1926 een zelfstandige
gemeente) van de gemeente Deurne te zijn, gelegen aan de rand van de Brabantse
Peel. De burgemeester zelf benaderde ons met de vraag of we bereid waren op
eigen kosten een woning te bouwen (met opstalrecht) op het molenerf, want
alleen in dat geval bestond de kans dat we ons daar zouden kunnen vestigen. We
gingen hier gretig op in, Joep had al meteen een heel plan in zijn hoofd. De
windmolen was niet geschikt als woning, maar de eerste tijd bij gebrek aan
beter wel als werkruimte.
Nadat we toegezegd hadden, begon de
ambtelijke mallemolen te draaien. Tergend traag, tussen het eerste bericht van
de beschikbare windmolen in april 1969 en de uiteindelijke intrek in ons
landelijk gelegen huisje op het molenerf in september 1971 zaten ruim twee
jaren van over en weer schrijven en bellen met de gemeente Deurne, heel
dikwijls onzekerheid over de realisering van ons plan en zelfs van de kant van
de gemeente Deurne de definitieve afwijzing ervan. Maar we hadden ons erin
vastgebeten en uiteindelijk lukte het ons, we kregen vergunning om te gaan
bouwen met opstalrecht. Pas jaren later
konden we de grond kopen.
De schetsen die Joep maakte van ons woninkje op de Kakeberg werden voor den
dag gehaald, de oudste broer van Joep, architect, ontwierp ons huis. Het was de
uitdrukkelijke wens van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg dat het ontwerp
architectonisch aangepast werd aan het agrarische karakter van de omgeving en
de oude gerestaureerde stenen windmolen uit 1844. We lieten ons huisje bouwen
door een Deurnese aannemer. Een bescheiden woning, maar voor onze beurs
betaalbaar en op een mooie locatie, aan de rand van het dorp, net ver genoeg in
het buitengebied om ons vrij en tegelijk niet van God en iedereen verlaten te
voelen. Later zouden we ons huis diverse keren uitbreiden en verbouwen.
We beseften al spoedig wat voor
buitenkansje het was om uitgerekend op dit mooie plekje te mogen bouwen. We
hadden een beetje geld gespaard, lang niet genoeg voor het bouwen van een huis,
maar vader Coppens was bijgesprongen en we hadden wonder boven wonder een
kleine hypotheek bij de Westland-Utrecht Hypotheekbank kunnen afsluiten. We
volgden de bouw van ons huisje vol ongeduld en toen we in september 1971
eindelijk konden verhuizen, voelde het alsof de wereld herschapen was en wij
een nieuw leven begonnen. We waanden ons emigranten naar een ver land, los van
alle contacten en verplichtingen.
Onze twee dochtertjes, die al even
opgetogen waren als wij en nog nooit onder een echt (punt-)dak geslapen hadden,
zongen de eerste avonden in hun bedjes: Dak, dak, huisje! Dak, dak, huisje!
Zelf was ik helemaal verrukt van het agrarisch landschap van groene, okeren,
bruine en zwarte akkers, diepe voren in zwart, wuivend gras in groen, okeren
gloed over door zon gedroogde velden, bomen en struiken in bruin talloze
schilderijtjes ontwikkelden zich in mijn hoofd.
Het was een enorme sprong, van de
oude monumentale stad Maastricht, rijk aan kunst en cultuur, naar een kerkdorpje
op het platteland, in het agrarisch gebied, waar nagenoeg geen enkel historisch
pand meer te bespeuren viel en grote lelijke varkensstallen en akkers vol maïs
het buitengebied ontsierden. Maar de plek waar wij zouden komen wonen leek wel
een kleine paradijselijke enclave in dit bio-industriegebied. Het lag aan de
rand van wat oorspronkelijk een heidegebied was, maar sinds begin twintigste
eeuw was aangeplant met voornamelijk dennen, berken en eiken. Het was gelegen
in de nabijheid van het waterwingebied, wat inhield dat in deze omgeving tot
onze tevredenheid verder nooit meer gebouwd mocht worden. We hadden de rust
gevonden die we zochten, de kans om een normaal leven in een normale
dorpsgemeenschap op te bouwen lag binnen handbereik.
Toen we er pas woonden, leken de
huizen in de diverse Brabantse plattelandsgemeentes klein en laag, een beetje
armoedig ook, in vergelijking met de statige, hoge, historische panden in Maastricht.
Maar dat wende snel, Joep en ik hadden hier tenminste de ruimte om te werken en
de kinderen om te spelen. Hoe mooi en schilderachtig het ook wonen was in het
agrarisch gebied, na korte tijd kwam Joep toch tot de praktische conclusie dat
de aanschaf van een auto onvermijdelijk was. Beelden vervoeren voor
tentoonstellingen had hij voorheen gedaan met een gehuurde Transit bus, maar
hier op het platteland was een eigen auto zeer gewenst. Tegen de wil van zijn
vader, die dat financieel niet verstandig vond, kocht Joep zijn eerste auto.
Een andere kwestie die zich voordeed,
was het briefje dat hij ontving van Sociale Zaken van de gemeente Deurne,
waarin geschreven stond dat hij geen gebruik kon maken van de BKR. Het was de
schriftelijke reactie van de ambtenaar van sociale zaken die Joep had bezocht
toen onze plannen om in Vlierden te komen wonen concretere vormen aangenomen
hadden, om te informeren of hij eventueel in aanmerking zou kunnen komen voor
de BKR. De man had hem gevraagd hoe het momenteel met zijn financiën zat en
Joep was zo eerlijk geweest te vertellen dat we tot nu toe konden leven van de
verkoop van ons werk en hij erg gemotiveerd was om dit zo te houden. Maar toen
hij dat briefje met afwijzing las, moest hij wel even slikken, en ik ook. In
dit geval had een leugentje om bestwil ons misschien toch net iets meer inkomen
opgeleverd. We moesten hier immers weer van voor af aan beginnen, nieuwe
contacten opbouwen en naamsbekendheid zien te krijgen. We hadden geen keus, we
moesten aan de slag! We richtten ons in met de weinige spullen die we hadden en
zetten ons schrap voor een hopelijk heel lang en gelukkig leven in Vlierden.
Op het internet heb ik even
opgezocht wat de betekenis is van mystiek. Ik heb er zelf wel een betekenis aan
gegeven, maar in Wikipedia las ik het volgende:
Mystiek
betreft het hartstochtelijk streven naar een persoonlijke vereniging van de ziel
met God. De term mystiek verwijst ook naar de achterliggende leer over kennis
en persoonlijke ervaringen van toestanden van bewustzijn voorbij de normale
menselijke perceptie (waarneming).
Vandaag is het Tweede Paasdag. Joep en ik woonden op
Paaszaterdag de Paaswake bij, waarin de eerste lezing het mystieke verhaal
vertelde over Mozes die met zijn volk (Israëlieten) de slavernij in Egypte
ontvluchtte. Hiervoor moesten ze dwars door de zee om in het gebied te komen
dat nu Israël heet. In het Bijbelverhaal wordt verteld dat God op de hand was
van Mozes en zijn volk. Hij deed de zee in tweeën splijten om de doorgang voor het
volk mogelijk te maken en toen de laatste mensen er doorheen waren, sloot de
zee zich om de Egyptenaren (die het volk van Mozes achterna zaten met paarden
en wagens) te verzwelgen door het water.
Op het eerste oog een verhaal vol gruwelijkheid, zeker
als ik zou moeten geloven dat dit historisch allemaal echt in zijn werk gegaan
is, met een oordelende en keuzes makende God die straft en beloont, zoals een
vader in de klassieke betekenis van het woord. Maar die fase ben ik allang
voorbij, nu hecht ik veel meer waarde aan de mystieke betekenis van de
Bijbelverhalen en de boodschap die er achter zit. Namelijk dat goed en kwaad
een evenredige uitwerking hebben op de mens: het kwade brengt hem vroeg of laat
in gewetensnood, het goede wekt liefde op in symbolische zin wordt het kwade
dus toch, zoals het ons vroeger geleerd is, gestraft en het goede beloond.
In de Bijbelse verhalen vinden dezelfde gruwelijkheden en
mooie dingen plaats als die we nu in onze huidige wereld overal om ons heen
zien gebeuren: oorlogen, veldslagen, moordpartijen, maar ook zorgzaamheid voor
elkaar, enzovoorts. De mensen die de teksten in de loop der eeuwen opgetekend
hebben, zijn niets menselijks uit de weg gegaan. Dit realisme is de grote
kracht ervan. Maar het zijn geloofsgetuigenissen, geen historische
verslaggevingen van gebeurtenissen, zeer beeldende geloofsgetuigenissen van
zaken die direct ons geweten betreffen en ons voortdurend herinneren aan het
feit dat het kwade zichzelf afstraft en het goede zichzelf beloont elk
verhaal is daarnaar terug te voeren.
De actualiteit, de tijdloosheid van hun opgetekende
verhalen maakt ze overtuigender dan welke roman ook. We dragen allemaal beelden
in ons mee van oorlog en geweld, we kennen allemaal de angst voor ziekte en
dood, we hebben ieder ons eigen stukje lijden in ons leven. Zowel in het Oude
als Nieuwe Testament kom je die basale, diepere betekenis van deze
getuigenissen tegen, mits je durft open te staan voor de mystiek ervan.
Sinds ik dat zo ervaren heb, doet het er voor mij niet
meer toe of de zee zich ja of nee echt in tweeën spleet toen Mozes met zijn
volk wilde vluchten. Voor mij is het in letterlijke zin niet belangrijk of
Jezus echt over het water kon lopen. Voor mij zit m de spirituele kracht in de
spirituele ervaringen van de vertellers, die blijkbaar zo diep zijn gegaan dat
zij ze opgetekend hebben om ze met ons te delen. Juist dat ontroert me nu. Het
ontrafelen van de zogenaamde echtheid van de gebeurtenissen is misschien heel
interessant voor historici en exegeten, maar het voegt in spirituele zin niets
toe aan de inhoudelijke betekenis van de boodschap die in alle Bijbelverhalen
verscholen ligt.
Dit zo te ervaren, heeft me bevrijd van een boel
ballast, me meegegeven in mijn jeugd, waarin God werd opgevoerd als een
patriarch, die te beschikken had over het gedachtegoed van ieder mens, over
zijn welzijn, over alle gebeurtenissen in de wereld, een God voor wie niets
geheim bleef en die kon kijken tot in de verste uithoeken van mijn kinderziel.
Daar heb ik afstand van kunnen nemen, gelukkig, en dat voelt als een
verlossing. Mooie gedachte om mijn verhaal op Tweede Paasdag mee af te sluiten.
Omdat Joep toen we in Vlierden kwamen
wonen niet in de contraprestatie zat
(zoals de BKR onder kunstenaars genoemd werd), moesten we het hoofd boven water
zien te houden door heel veel te exposeren. Wat we veelvuldig deden, in de hoop
voldoende (positieve) publiciteit te krijgen, zodat de mensen doorkregen dat we
bestonden en kunstwerken maakten die de moeite van het aankopen waard waren. In
die jaren hebben we heel wat afgesjouwd met onze beelden en schilderijen. We
exposeerden in de ene galerie na de andere, door heel Nederland en tot in
België en Duitsland toe.
Over dit soort activiteiten, die rechtstreeks met de kost verdienen te
maken hadden, was ons op de Jan van Eijck Academie nooit iets onderwezen. We
hadden er weliswaar gewerkt in riante, lichte ateliers, alle materialen gratis
tot onze beschikking gehad, en de meesten van ons hadden maandelijks ook een
royale studiebeurs ontvangen, maar van werken aan een cv en het opbouwen van pr
was ons nooit iets verteld. Al gauw na mijn studie begreep ik dat het leven als
zelfstandig werkend beeldend kunstenaar, zeker als het hem aan referenties en
connecties ontbrak, veel harder was dan binnen de muren van het moderne, goed
geoutilleerde academiegebouw.Als kunststudenten hadden we in een enclave geleefd, afgesneden
van het normale (arbeids-)leven, waarin de meeste mensen gewoon naar hun werk moesten
om hun dagelijkse boterham te verdienen. En na vijf jaar studeren onder deze
luxueuze omstandigheden waren we in het diepe gegooid en moesten nu zelf maar zien
uit te vinden hoe het in de praktijk werkt.
Onze successen waren zeer wisselend, het
gebeurde wel eens dat Joep enkele bronzen beelden verkocht en ik nagenoeg
niets, soms verkochten we allebei ongeveer evenveel of even weinig. Maar het
gebeurde evengoed andersom, dat ik de helft van mijn schilderijen verkocht en
Joep amper iets, en vaak genoeg verkochten we allebei helemaal niets. Dan
hadden we wel de kosten gemaakt van het vervoer van onze schilderijen en
beelden, de vernissage, en meestal ook nog een fors geldbedrag om te mogen
exposeren, en dus enkel verlies geleden.
Verkochten we wel wat, dan vroeg de
galeriehouder naast al die andere kosten ook een bepaald percentage van de
opbrengst. Aanvankelijk 20, 30 en later zelfs 40 procent en tegenwoordig vragen
sommige galeriehouders zelfs nog meer. Soms moesten we daarbij ook ieder nog
een kunstwerk afstaan. Eén keer is het me overkomen dat ik een schilderij
afstond en het later in Amsterdam in diezelfde galerie zag staan voor het
dubbele van de prijs die ik het had toegekend toen ik het daar had geëxposeerd.
Toen voelde ik toch wel iets van woede in me opkomen. Doorgaans hielden we er,
als we geluk hadden, mooie uitnodigingskaarten of promotiefolders aan over,
maar die hadden we dan meestal wel zelf betaald. Ja, we leerden snel. Het
kunstenaarsbestaan was hard en met vier kleine kinderen was het financieel soms
behoorlijk zuur.
allereerst: ZALIG PASEN en voor allemaal een heel mooie Paasweek waarin het hopelijk eindelijk lente wordt! Dit keer heb ik er mijn boek STILLE WATEREN waarin ik schrijf over mijn leven als kunstschilderes en moeder, moeder en kunstschilderes (die twee hoedanigheden zijn niet los te denken van elkaar. In mijn boek schrijf ik ergens: ik ben moeder-schilderes, schilderes-moeder) nog maar eens bij gezet. zie link helemaal onderaan.
Voor wie een iPad of ander tablet heeft, is het heel makkelijk rechtstreeks naar de 'bibliotheek' over te brengen. Ook op de pc of laptop is het eenvoudig te openen. Wel moet Adobe Reader op de pc en laptop staan.
Veel leesplezier voor de mensen die eraan willen/durven beginnen! En als alles meezit ben ik er morgen weer!!!
De Vasten is voorbij, als vanmiddag
om twaalf uur de kerkklokken gaan luiden, mogen we ons snoeptrommeltje leeg
eten. Wie herinnert het zich nog . In de jaren vijftig was dit algemeen
gebruikelijk. Na het carnaval, waarin iedereen zich drie dagen had uitgekuurd,
volgegeten en volgegoten, brak de vastentijd aan. Er werd een askruisje gehaald
en er volgden zes weken van matigen, geen vlees eten en niet snoepen. Tot aan
Paaszaterdag, dan mochten alle remmen weer los.
We moesten dus een langdurige
versterving doen, zes weken lang. Al heel jong was ons geleerd wat een
versterving inhield. Dingen die je heel graag deed of heel erg begeerde, moest
je nalaten en niet willen. Dan was je flink en steeg je in Jezus achting, je
bracht een offertje, daar kon je de weg naar de hemel weer een stukje mee
plaveien, opdat je dichter bij God en de Engelen kwam en minder kans liep in het
vagevuur terecht te komen. Want in principe kwam je dáár namelijk in terecht na
je dood, en konden de mensen op aarde je er uit vandaan helpen door voor jou te
blijven bidden. Met elke versterving raakte je verder weg van het vagevuur.
Niet snoepen was ook zon versterving, en als je dat zes weken volhield was het
een heel grote versterving, een heus offer, waarmee je een heel eind kwam.
Bij ons thuis hielden ze zich strikt
aan de vastentijd. Er kwam geen vlees op tafel, er werd niet gesnoept en het
snoep dat we hier of daar toch kregen, moesten we in ons snoeptrommeltje doen.
Wie sterk van geest was en er al die zes weken niet stiekem uit snoepte had op
Paaszaterdag een hele voorraad, want op de zondagen trokken we, traditiegetrouw
langs alle ooms en tantes en kregen daar snoep. Dat deden we trouwens door
het hele jaar. Elke zondagmorgen gingen we op pad om onze opoe en ooms en
tantes die in ons dorp woonden op te zoeken, er even te toeven en bij het
weggaan iets lekker mee te krijgen. In de vastentijd was dat dus heel
lucratief!
Voor mij was het erg moeilijk om
geen enkele keer in dat vastentrommeltje te duiken en van dat lekkers te
snoepen, wat ik was een zoetekauw. Hoe langer het erin zat, hoe verleidelijker
het werd, want al dat snoep werd in mijn beleving steeds lekkerder. Mijn
begeerte nam met de dag toe en mijn gewetensnood evenzo, want op school hadden
we geleerd dat de begeerte een van de slechtste ondeugden was. Toch deed ik,
als er niemand in de buurt was, mijn trommeltje open om naar al dat snoepgoed
te kijken, waarbij me het water in de mond liep. Soms kwelde ik mezelf door
zon snoepje in mijn hand te nemen en het tot vlakbij mijn mond te houden.
Sjonge, dan had ik het moeilijk! Dat snoepje schreeuwde om opgegeten te worden,
maar mijn geweten schreeuwde minstens even hard om het NIET te doen. Meestal
legde ik het gauw weer terug, toch een beetje bang voor de mentale gevolgen als
ik het wél zou opeten (een paar plaveien minder voor mijn pad naar de hemel) en
mezelf een slappeling zou vinden. Heel wat keren heb ik mezelf zo staan
kwellen, me toch beheerst en had zo tegen dat het Paaszaterdag was aardig wat
snoep bij elkaar gesprokkeld.
Maar als de kerkklokken gebeierd
hadden en wij ons snoeptrommeltje mochten ontsluiten, dan gebeurde er iets wat
ik nu als uitzonderlijk pedagogisch zou klasseren, doch toen minder kon
waarderen: de brave snoepspaarders moesten hun buit delen met broertjes en zusjes
die de verleiding niet hadden kunnen weerstaan en wél stiekem hadden gesnoept
uit hun snoeptrommeltje.
Jazeker, we hadden we een
verstandige moeder, maar wat vonden we haar toen onrechtvaardig, ondanks de
plaveien die we toch ook met déze edelmoedige daad verdienden voor ons pad naar
de hemel .
Zo heb ik dus de (Paas-)klokken horen luiden en heb
zelfs geleerd waar de klepels hangen!
En dan nu:
Omdat Joep toen we in Vlierden kwamen
wonen niet in de contraprestatie zat
(zoals de BKR onder kunstenaars genoemd werd), moesten we het hoofd boven water
zien te houden door heel veel te exposeren. Wat we veelvuldig deden, in de hoop
voldoende (positieve) publiciteit te krijgen, zodat de mensen doorkregen dat we
bestonden en kunstwerken maakten die de moeite van het aankopen waard waren. In
die jaren hebben we heel wat afgesjouwd met onze beelden en schilderijen. We
exposeerden in de ene galerie na de andere, door heel Nederland en tot in
België en Duitsland toe.
Over dit soort activiteiten, die rechtstreeks met de kost verdienen te
maken hadden, was ons op de Jan van Eijck Academie nooit iets onderwezen. We
hadden er weliswaar gewerkt in riante, lichte ateliers, alle materialen gratis
tot onze beschikking gehad, en de meesten van ons hadden maandelijks ook een
royale studiebeurs ontvangen, maar van werken aan een cv en het opbouwen van pr
was ons nooit iets verteld. Al gauw na mijn studie begreep ik dat het leven als
zelfstandig werkend beeldend kunstenaar, zeker als het hem aan referenties en
connecties ontbrak, veel harder was dan binnen de muren van het moderne, goed
geoutilleerde academiegebouw.Als kunststudenten hadden we in een enclave geleefd, afgesneden
van het normale (arbeids-)leven, waarin de meeste mensen gewoon naar hun werk
moesten om hun dagelijkse boterham te verdienen. En na vijf jaar studeren onder
deze luxueuze omstandigheden waren we in het diepe gegooid en moesten nu zelf
maar zien uit te vinden hoe het in de praktijk werkt.
Onze successen waren zeer wisselend,
het gebeurde wel eens dat Joep enkele bronzen beelden verkocht en ik nagenoeg
niets, soms verkochten we allebei ongeveer evenveel of even weinig. Maar het
gebeurde evengoed andersom, dat ik de helft van mijn schilderijen verkocht en
Joep amper iets, en vaak genoeg verkochten we allebei helemaal niets. Dan
hadden we wel de kosten gemaakt van het vervoer van onze schilderijen en
beelden, de vernissage, en meestal ook nog een fors geldbedrag om te mogen
exposeren, en dus enkel verlies geleden.
Verkochten we wel wat, dan vroeg de
galeriehouder naast al die andere kosten ook een bepaald percentage van de
opbrengst. Aanvankelijk 20, 30 en later zelfs 40 procent en tegenwoordig vragen
sommige galeriehouders zelfs nog meer. Soms moesten we daarbij ook ieder nog
een kunstwerk afstaan. Eén keer is het me overkomen dat ik een schilderij
afstond en het later in Amsterdam in diezelfde galerie zag staan voor het
dubbele van de prijs die ik het had toegekend toen ik het daar had geëxposeerd.
Toen voelde ik toch wel iets van woede in me opkomen. Doorgaans hielden we er,
als we geluk hadden, mooie uitnodigingskaarten of promotiefolders aan over,
maar die hadden we dan meestal wel zelf betaald. Ja, we leerden snel. Het
kunstenaarsbestaan was hard en met vier kleine kinderen was het financieel soms
behoorlijk zuur.
Eind jaren zestig hadden we serieuze
plannen om te verhuizen. We woonden comfortabel in onze flat, maar de hele
omgeving stond ons nog steeds tegen. We hadden behoefte aan een oud pandje in
een mooie omgeving, liefst in het buitengebied, waaraan we zelf wat zouden
kunnen klussen. We keken opnieuw rond in Maastricht, hadden er even iets op het
oog, maar toen dat niet doorging, besloten we definitief naar elders te
vertrekken. Eigenlijk wilden we niet blijven hangen in het kleinsteedse
kunstenaarswereldje van oud-studenten, we hadden behoefte aan ruimte om ons
heen en een zo normaal mogelijk leven onder gewone mensen.
In mei 1969, het jaar waarin Veronica
werd geboren en ik afstudeerde, deed zich een uitzonderlijk mooie kans voor.
Via een bevriende medestudente kwamen we in aanraking met de compagnon van een
makelaar uit Deurne-Liessel, Noord-Brabant, die tevens wethouder was van de
gemeente Deurne. In Vlierden bleek een molen te staan die de gemeente Deurne,
waaronder Vlierden ressorteerde, liever kwijt dan rijk was. Joep wilde proberen
die te huren als beeldhouwersatelier, we zouden dan een huurwoning zoeken in de
omgeving. Ik was overal content mee, als we maar weggingen uit die flat, uit die
op de tekentafel langs de liniaal getrokken, rechthoekige, saaie buurt, waar we
praktisch niemand kenden en op de basisschool door de juffrouw, voor onze bijna
vierjarige Eva onverstaanbaar, Maastrichts gesproken werd.
Van Vlierden had ik nog nooit gehoord.
Het bleek een van de vijf kerkdorpjes (tot 1926 een zelfstandige gemeente) van
de gemeente Deurne te zijn, gelegen aan de rand van de Brabantse Peel. De
burgemeester zelf benaderde ons met de vraag of we bereid waren op eigen kosten
een woning te bouwen (met opstalrecht) op het molenerf, want alleen in dat
geval bestond de kans dat we ons daar zouden kunnen vestigen. We gingen hier
gretig op in, Joep had al meteen een heel plan in zijn hoofd. De windmolen was
niet geschikt als woning, maar de eerste tijd bij gebrek aan beter wel als
werkruimte.
Nadat we toegezegd hadden, begon de
ambtelijke mallemolen te draaien. Tergend traag, tussen het eerste bericht van
de beschikbare windmolen in april 1969 en de uiteindelijke intrek in ons
landelijk gelegen huisje op het molenerf in september 1971 zaten ruim twee
jaren van over en weer schrijven en bellen met de gemeente Deurne, heel
dikwijls onzekerheid over de realisering van ons plan en zelfs van de kant van
de gemeente Deurne de definitieve afwijzing ervan. Maar we hadden ons erin
vastgebeten en uiteindelijk lukte het ons, we kregen vergunning om te gaan
bouwen met opstalrecht. Pas jaren later
konden we de grond kopen.
De schetsen die Joep maakte van ons woninkje op de Kakeberg werden voor den
dag gehaald, de oudste broer van Joep, architect, ontwierp ons huis. Het was de
uitdrukkelijke wens van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg dat het ontwerp
architectonisch aangepast werd aan het agrarische karakter van de omgeving en
de oude gerestaureerde stenen windmolen uit 1844. We lieten ons huisje bouwen
door een Deurnese aannemer. Een bescheiden woning, maar voor onze beurs
betaalbaar en op een mooie locatie, aan de rand van het dorp, net ver genoeg in
het buitengebied om ons vrij en tegelijk niet van God en iedereen verlaten te
voelen. Later zouden we ons huis diverse keren uitbreiden en verbouwen.
We beseften al spoedig wat voor
buitenkansje het was om uitgerekend op dit mooie plekje te mogen bouwen. We
hadden een beetje geld gespaard, lang niet genoeg voor het bouwen van een huis,
maar vader Coppens was bijgesprongen en we hadden wonder boven wonder een
kleine hypotheek bij de Westland-Utrecht Hypotheekbank kunnen afsluiten. We
volgden de bouw van ons huisje vol ongeduld en toen we in september 1971
eindelijk konden verhuizen, voelde het alsof de wereld herschapen was en wij
een nieuw leven begonnen. We waanden ons emigranten naar een ver land, los van
alle contacten en verplichtingen.
Onze twee dochtertjes, die al even
opgetogen waren als wij en nog nooit onder een echt (punt-)dak geslapen hadden,
zongen de eerste avonden in hun bedjes: Dak, dak, huisje! Dak, dak, huisje!
Zelf was ik helemaal verrukt van het agrarisch landschap van groene, okeren,
bruine en zwarte akkers, diepe voren in zwart, wuivend gras in groen, okeren
gloed over door zon gedroogde
velden, bomen en struiken in bruin
talloze schilderijtjes ontwikkelden zich in mijn hoofd.
Vanmorgen zag ik op de tv dat heel
veel mensen niet meer weten wat Pasen inhoudt. Je zou verwachten dat het meest
jonge mensen zijn die dit niet weten, maar dat was niet het geval, ook mensen
van mijn generatie en ouder wisten het niet te vertellen. Ze hebben blijkbaar
alles wat met de christelijke geloofsleer te maken heeft uit hun geheugen
gewist. Veel mensen weten van alles te vertellen over de Islam, het Jodendom,
het Boeddhisme en Hindoeïsme, maar van het Christendom, waar toch hun eigen
wortels liggen, hebben ze alles laten wegzakken. Misschien uit schaamte, omdat het
tegenwoordig als oerconservatief ofwel hopeloos ouderwets beschouwd wordt als
men zich nog bekend durft te maken als gelovige, laat staan als Rooms-katholiek.
Na het Tweede Vaticaans Concilie van
11 oktober 1962 tot 8 december 1965 kwam de secularisatie in de kerken op gang.
Kort na dit concilie nam dit zelfs exorbitante vormen aan: beelden en andere
kunstwerken werden uit kerken gehaald en er werden eigentijdse, veel kleinere,
moderne kerken gebouwd, die veel weg hadden van gymnastiekzalen, fabriekshallen
of verenigingsgebouwen. Die waren misschien wat toegankelijker, maar misten (als
je t mij vraagt) de serene mystieke sfeer die de oude historische kerkgebouwen
uitstraalden, waarmee die nog uitnodigden tot gebed en meditatie.
Een lang leven is zowel de oude als
nieuwe kerken nadien niet meer gegeven, want met de secularisatie verdween de
lust tot kerkgang bij de beminde gelovigen nagenoeg helemaal, traden priesters
en religieuzen uit hun ambt en ontstond een veel kleinere, maar wellicht veel
sterker gemotiveerde, zoekende geloofsgemeenschap.
Er werden overal Bijbelgroepen
opgericht, in parochies ontstonden werkgroepen die pastores bijstonden in hun
pastorale taken en er werden cursussen georganiseerd voor mannen én vrouwen die
zich ook liturgisch wilden inzetten in de parochies. Er kwamen zowel vrouwelijke
als mannelijke diakens, die van grote betekenis werden op pastoraal gebied. Een
in mijn ogen bijzonder positieve ontwikkeling. De kerk werd gezuiverd van schijnheiligheid,
parochianen werden veel meer direct betrokken bij allerlei activiteiten, er kon
een democratische bestuurs- en werkstructuur ontstaan, kortom, de kerk kwam
dichter naar de mensen toe, gezagsverhoudingen veranderden, de plaatselijke kerkelijke
macht nam af, er kwam meer ruimte voor samen delen, ook en juist op het gebied
van de invulling van liturgische vieringen.
Dat veel mensen desondanks toch afgehaakt
zijn, is misschien te betreuren, maar tegelijkertijd vind ik het heel erg mooi
dat de mensen die hun kerk trouw gebleven zijn dit zijn omdat ze er blijkbaar een
gegronde reden voor hebben. Ze voelen zich er daadwerkelijk mee verbonden en laten
hiermee zien dat de geloofsgemeenschap voor hen veel betekent en liturgische
vieringen ook inhoud en betekenis hebben. Zo filtert de kerkgemeenschap zichzelf
als het ware schoon.
Misschien moet de traditionele kerk
wel eerst tot de grond toe afgebroken worden, opdat er uit de puinhopen een
nieuw soort kerk(-gemeenschap) kan ontstaan waarbinnen niet het instituut met
haar wetten en dogmas centraal staat, maar de pure naastenliefde zoals Jezus
Christus ons die heeft gepredikt.
Of anders gezegd: PASEN, Christus is,
zoals het geschreven stond in de Heilige Schrift, voorspeld door de profeten, de
kruisdood moeten sterven, om daarna op te staan uit de dood en voor de mensheid
een nieuw leven vol hoop te creëren. Het is spijtig dat de huidige gezaghebbers binnen de R.-k. kerk hun uiterste best doen om deze zo moeizaam verworven positieve ontwikkelingen weer terug te draaien. Maar we weten allemaal dat een ontwikkeling die eenmaal op gang gekomen is, niet meer stop te zetten of terug te draaien is. Dat geldt voor alles op aarde, ook voor de beminde gelovigen. Dus blijf ik er vertrouwen in hebben dat wat nu al een aantal jaren gaande is zich verder zal ontwikkelen en tot een waarachtig samenzijn in geloof kan leiden, van welke gezindte, huidskleur of bevolkingsgroep
dan ook.
ZALIG PASEN
En dan nu:
Gelukkig vroegen de gewone dagelijkse bezigheden mijn gezonde aandacht.
Elke ochtend stond ik vol vreugde op om met mijn dagtaken te beginnen. We
ontbeten samen, de kinderen gingen naar school en daarna deed ik alle dingen
die een normale huisvrouw en moeder ook doet in huis. Het was goed, dit
regelmatige, geordende leven dat zich in een vertrouwde cadans voltrok. Het
hield me met twee benen op de grond, relativeerde mijn wat overtrokken besef
van de breekbaarheid van ons bestaan. In zulke ongecompliceerde werkzaamheden
vond ik ontspanning, het vormde een gezond tegenwicht en schiep ruimte voor
mijn creatiever en spiritueler bezigheden. En na zulke doodgewone dagelijkse
karweitjes vond ik de rust, zin en tijd om te schilderen.
Dat latent permanent aanwezige gevoel van kwetsbaarheid en mijn belevingen als zorgende moeder moesten zich wel manifesteren in mijn werk als
kunstenares. In Maastricht en later ook in Vlierden maakte ik
themaschilderijtjes die heel dicht bij mijn dagelijkse moederlijke bezigheden
stonden. Moeders met kindjes aan de borst, moeder naast ziek kind in bed,
kinderen aan tafel, zwangere vrouw op stoel, moeder en dochter in de
maneschijn, meisje in donker bos, kindje in rivier, jongetje in het donker,
jongen met twee geliefden in idyllisch landschap, etcetera, ik creëerde mijn eigen ogenschijnlijk vredige en veilige wereld.
Maar hoe vredig mijn geschilderde wereld ook leek, altijd bleef voor de
aanschouwer de broosheid van het bestaan zichtbaar die zich tijdens het
schilderen, zonder dat ik er enig verweer tegen had, onherroepelijk als een flinterdun
vlies over de verstilde tafereeltjes had uitgespreid. De kunstcriticus Walter
de Bruijn schreef er in het Dagblad voor
Noord-Limburg (7 april 1973) het volgende over:
Els Coppens schildert kleine
paradijsjes van eenvoudig leven, waarin alleen de dood plotseling zacht bloeiende
vreugde kan verdrijven. In dezelfde onbedorven groene landschappen waarin
mensen en paarden aardig zijn tegen elkaar, kan het verschrikkelijke plotseling
gebeuren: er schuift een wolk voor het hart, de warmte verdwijnt uit het bloed,
in het water van een beek drijft een kind dat zojuist nog in het weiland
speelde. In huis ligt zon roerloos kind opgebaard, met als schril contrast
naast zich een sinaasappelboompje met oranje vruchten. Het leven zelf heeft
geen kleur meer.
Els Coppens schildert haar dromen,
haar intieme gevoelens en angsten in een vorm die deze roerende inhoud zonder
omwegen prijsgeeft. Het draait vrijwel steeds om de drie-eenheid man-vrouw-kind
en het verlangen naar geborgenheid, de vreugde van het wederzijds contact, de
streling van handen, een kind op je schoot. Alles is geïdealiseerd en erg
kwetsbaar daarom bovendien, want voor wie zulke argeloze dromen droomt moet
veel in de werkelijkheid onverdraaglijk zijn.
Zachtaardige mensen verblijven in
onaangeraakte landschappen, die zo groen zijn dat het duidelijk is dat zon en
regen er erg hun best op hebben gedaan alles zo voordelig mogelijk te laten
uitkomen. Mens en natuur zijn nog niet vervreemd van elkaar. Een onbereikbaar
sprookje opent zich. Dit is heimwee. Het verlangen naar een bestendige
werkelijkheid, één eindeloos moment, waarin voornamelijk verwondering en rust.
De kleine taferelen zijn betrekkelijk simpel geschilderd, nu nog meer dan
voorheen, maar daardoor ook direct toegankelijk. Als in een gedicht zonder
begin of einde herhaalt Els Coppens dezelfde beelden die afkomstig zijn uit een
imaginair land waar het leven echt goed lijkt. Kleine delen werkelijkheid
worden daarmee vermengd. Soms werpt een donkere vogel over dat alles een
schaduw, want door haar romantische droom heen ziet Els Coppens het
onverbiddelijke einde.
Walter de
Bruijn had de essentie van mijn werk heel goed aangevoeld. Ik was blij met zijn
inzicht en waardering en voelde me, hoewel ik regelmatig bleef twijfelen aan mijn
kwaliteiten als kunstenares, erdoor gesterkt om door te gaan. Maar één goede recensie van één kunstcriticus zette nog niet veel zoden aan
de dijk. De dagelijks strijd voor ons levensonderhoud ging gewoon door, we
moesten ons financieel staande zien te houden.
In die tijd verkochten
we redelijk goed, zodat Joep geen gebruik hoefde te maken van de Beeldende Kunstenaars Regeling, kortweg
BKR genoemd. Dit was een instelling van het Rijk waarbij gemeentes kunst
aankochten. De kunstenaar kon een of meerdere van zijn werken insturen voor
aankoop door de Sociale Dienst van zijn woonplaats, die zich liet adviseren
door een aankoopcommissie. Van het bedrag dat voor het kunstwerk betaald werd,
moest de kunstenaar een bepaald aantal weken in zijn eigen levensonderhoud
voorzien voor hij weer een nieuw werk mocht aanbieden. De hoogte van het
uitbetaalde bedrag bepaalde de hoeveelheid weken dat hij ervan rond moest zien
te komen. De weeknorm lag ongeveer gelijk met een bijstandsuitkering. Er werd wel
behoorlijk ruim voor de kunstwerken betaald. In feite was de BKR dus een
verkapt soort bijstandsregeling voor kunstenaars die niet van hun eigen werk
konden leven. Joep heeft er in Maastricht een paar jaar gebruik van gemaakt en
enige tijd later nog enkele jaren in Deurne, over het geheel genomen dus vrij
weinig.
Wij worden dagelijks gemanipuleerd
door de media. We mogen denken dat we geheel zelfstandig onze opinies vormen,
onze inzichten ontwikkelen, onze politieke kleur bepalen, maar forget it! De
media hebben een enorme invloed op ons, zonder dat we het zelf in de gaten
hebben.
Het begint er al mee dat praktisch
iedereen altijd en overal de hele dag de radio aan heeft staan. Niet om ernaar
te luisteren, dat niet eens, maar als achtergrondgeluid, om de stilte te
vermijden, want stilte daar hebben we het over het algemeen niet zo op. Muziek en het
gebabbel van presentatoren is bij het dagelijks leven gaan horen als de ruisende
wind in de populieren, we horen het niet eens meer.
Van alle kanten
worden we met deze lawaaimachine geconfronteerd, wáár we ook komen, er klinkt muziek of iets wat erop lijkt. In
winkelcentra, supermarkten, openbare instituten, ziekenhuizen, wachtkamers van
artsen, et cetera, overal schettert die (vaak irritante) muziek óf hangt een
tv-scherm aan de muur waar instructieve filmpjes op vertoond worden, of als alternatief Animal
Planet voorbij komt, veelvuldig onderbroken door reclames. Terwijl we zo verleren wat stilte is, worden we tussen de muziekjes en reclameboodschappen door ongemerkt geïnfiltreerd
door de boodschappers van de media, de presentatoren en journalisten, die
permanent op zoek zijn naar sensatie, schokkende berichtgeving, om de
luisteraars en kijkers aan zich te binden. Presentatoren zijn verschrikkelijk goed in het creëren van hypes, de alweer oude nieuwe Amerikaanse term voor hot items. Daar bedoel ik dus veelvuldig bekeken en beluisterde gebeurtenissen mee, kan niet schelen wat, waar overal iedereen het zeer korte tijd constant over heeft. Daar zijn we ons er niet eens meer van bewust, precies zoals we ons niet meer bewust zijn van de lucht die we onophoudelijk inademen.
De lawine van lawaai die over ons uitgestort wordt, gaat zover dat
zelfs de politiek en de gerechtelijke macht de oren legt naar de media. Er kan
allang niet meer in alle rust en weloverwogen politiek bedreven worden en
rechtspraak gevoerd, de media c.q. de journalisten en presentatoren springen overal bovenop, haken zich vast in elke
gebeurtenis, elk voorval, elke verspreking, en vergroten een en ander uit tot
proporties die iedere aardbewoner wel móéten bereiken, of hij wil of niet. Dit alles
gaat zo razendsnel in zijn werk, dat we er niet eens verweer tegen hebben, we
worden overspoeld door berichtgeving over alles wat er tot in de verste
uithoeken van de wereld gebeurt. Het lijkt alsof we voortdurend door beeld- en
geluidsapparatuur omgeven zijn.
Als ik het nader beschouw vind ik het eigenlijk hondsbrutaal om in
elke openbare gelegenheid ongevraagd gekweld te worden met die waanzinnige
popmuziekjes. Ik kan geen instantie bellen of ik moet, na mijn toetskeuze
gemaakt te hebben, in de wacht en krijg ze te horen, de pop, hop, rap en twig muziek,
afgestemd op de categorie liefhebbende-jeugd-van-lichte-muziek, alsof de wereld
enkel en alleen bestaat uit jongeren rond de achttien.
Er zijn talloze voorbeelden aan
te halen van lawaaivervuiling, terwijl we niet eens beseffen hoe ernstig het is. Dus stel ik het volgende voor: om één hele dag overal alle
radios en tvs uit te zetten. Echt overal, en eens te kijken en beleven wat
stilte is. Echt stil is het in ons kleine, overbevolkte Nederland natuurlijk
nooit, maar als het alleen al met al dit soort ruis maar eens voor slechts één dagje gedaan is wat zou dát een
verademing zijn!
TOCH NAAR BRABANT
van stadsmensen naar plattelandsbewoners
We wilden graag
een gezin en carrière maken. Het gezin was er al, de carrière ging iets minder
snel. We waren allebei vervuld van hoop op ontdekking door een of ander museum
en/of galerie of een belangrijk kunstcriticus die een lans voor ons zou breken.
Voor de verkoop van ons werk was bekendheid verwerven met onze kunstproducten
prioriteit nummer een, zeker voor Joep, die zichzelf toch als voornaamste
kostwinner beschouwde, wat ook klopte met de werkelijkheid. Die rolverdeling
hij hele dagen werkend aan zijn beelden en zorgdragend voor de promotie van ons
werk in de vorm van exposities, ik schilderend in onze huiskamer, met als
hoofdtaak de zorg voor onze kinderen en de huishouding paste prima bij ons.
Joep was
doodongelukkig als hij niet kon werken, terwijl ik me in de eerste plaats
moeder voelde en me met hart en ziel wijdde aan het grootbrengen van onze
kinderen. Als ik tussen de bedrijven door kon werken aan mijn schilderijtjes
was ik dik tevreden. Maar vóór mijn status als moeder en mede-kostverdiener had
ik er heel andere ideeën over gehad, ook wat mijn stijl van tekenen en
schilderen betrof. Eigenlijk had ik me voorgenomen voort te gaan op dezelfde
manier en in de stijl waarin ik had gewerkt op de Eindhovense academie en dan
ook met het vuur uitdie tijd. De zwangerschappen en de komst van onze kinderen hadden
mijn ideeën en behoeftes alsook mijn stijl van schilderen echter radicaal
veranderd.
Tijdens de zwangerschappen had zich in mijn hele wezen een ingrijpende
verandering voltrokken en niet alleen hormonaal, hoewel de hormonale
veranderingen zeker wel van invloed waren op mijn gemoedsstemmingen. Ik was me
er heel sterk van bewust dat zich in mijn schoot een kind ontwikkelde waarvoor ik
de verantwoordelijkheid te dragen kreeg. Het was een mooie tijd, fysiek voelde
ik me sterk, we genoten samen van het feit dat onze liefde een kind voortbracht.
Het hele proces van groei in de moederschoot volgden we welbewust en met grote be-
en verwondering over wat het menselijk lichaam, in dit geval het mijne, in dit
opzicht vermocht.
Vier keer
hebben we de geboorte van een gezond kind meegemaakt. De geboortes van onze
kinderen waren voor ons alle vier de keren een zeer ingrijpende en
indrukwekkende gebeurtenis. Bij elke geboorte had heftige pijn zich vermengd
met intense gevoelens van geluk. Gedreven door een instinctieve oerkracht had
ik me alle keren hevig ingespannen om ons kindje door het nauwe geboortekanaal
de wijde wereld in te schuiven om zo voor haar of hem hijgend en persend die
ene en enige verlossende weg te banen. Onderwijl had Joep gefascineerd
toegekeken hoe zich het wonder voltrok van uitdrijving en geboorte van een heus
nieuw mensenkind, klein en kwetsbaar, maar voorzien van alles wat het tot een
volkomen gezond kind had gemaakt.
Een kind baren, was mijn ervaring, is verdwijnen
in de hoge golven van een oceaan, erdoor opgetild en neergesmeten worden, de
vrees hebben te verdrinken en toch het vertrouwen vasthouden weer boven te
komen drijven. De oerkrachten die toen in me werkzaam waren, gingen bij het
bevrijdend naar buiten glijden van ons kind gepaard met een werkelijk
onbeschrijflijk gevoel van verlossing, triomf, vreugde, verwondering, geluk.
Tegelijkertijd voelde ik tot op de bodem van mijn ziel de grote ernst van deze
gebeurtenis, namelijk dat ik voortaan mijn hele verdere leven moeder ging zijn,
verantwoordelijk voor dit nu nog geheel nieuwe, oh zo kwetsbare leven. Er
restte me slechts één ding: me met alle liefde die ik in me had te ontfermen over
dit kind, wat ik alle keren met hart en ziel heb gedaan.
De geboortes van onze kinderen hadden iets zeer essentieels toegevoegd
aan mijn bestaan als mens, als vrouw in het bijzonder, alsof ik pas compleet
was toen ik dit had meegemaakt. Mijn lichaam was nu af, het had voltooid
waarvoor het bestemd was en ik maakte voorgoed deel uit van die mystieke keten
van leven en leven doorgeven. Ik was erdoor veranderd, ik was nu moeder,
vetgedrukt met hoofdletters. In natuurdocumentaires heb ik gezien hoe de leeuwin
haar klauwen uitslaat en blaast, zo gauw er ook maar énig gevaar dreigt voor
haar jongen, om er zo indrukwekkend en afschrikwekkend mogelijk uit te zien.
Hoe zij zich met haar hele wezen over haar welpen ontfermt, ze afschermt,
niemand in de buurt duldt die geen lid is van de troep. Een soortgelijk proces voltrok
zich na de geboortes van onze kinderen ook in mij. Als een moederdier voelde ik
me voortgestuwd door het allesoverheersende instinct onze kinderen te behoeden
voor alle gevaren van de wereld. Een niet meer af te remmen en nooit meer
verdwenen oerkracht was er in me door ontwaakt.
Met mijn kinderen een voor een aan de borst besefte ik hoezeer mijn
leven zich door hun intrede in ons gezin verbreed en verdiept had, maar evenzo
hoe mijn eigen kwetsbaarheid erdoor was toegenomen. Vanaf het eerste ogenblik na
hun geboorte voelde ik me het meest kwetsbaar in onze kinderen. Ik voelde me
gelukkig en bijzonder, met vier gezonde kinderen, maar tegelijkertijd vibreerde
onafgebroken het weemoedige besef in me hoe onnoemelijk breekbaar dit grote
geluk in feite was. Ik werd me nog veel meer bewust van de dreigende krachten der
rumoerige, hectische buitenwereld vol gevaren. Het was
onmogelijk voor me geworden om grote doeken vol te schilderen, gefocust op
museale kansen; na de geboortes van onze kinderen viel dat buiten mijn
gezichtsveld. In plaats van dat soort ambities vast te houden en te voeden,
ontfermde ik me als een kloek over mijn kinderen. Schilderend kroop ik in mijn
eigen beschutte wereld van vertrouwde bezigheden die direct het moederschap
betroffen en vereeuwigd konden worden aan de huiskamertafel, met een kopje thee
naast me en de kinderen dicht bij me. Alsof ik hiermee de gevaren die ons van
buitenaf bedreigden, kon bezweren.
Het leven ging
voor mij bestaan uit twee componenten: de ene, waarin Joep en ik met onze
kinderen, familie en vrienden leefden. Een eenvoudig, vredig, af te bakenen
bestaan, waarin schoonheid, liefhebben en tevredenheid binnen handbereik waren.
De andere component was de grote buitenwereld, waarin politiek en economie
sterk bepalend waren voor het (collectief) welzijnsgevoel. De wereld vol onrecht, oorlog en geweld, armoede,
honger en ziekte, die via dagblad, radio en later televisie brutaal ons leven
binnenkwam; waarin al het menselijk leed zichtbaar was waarvoor ik onze
kinderen in mijn angstvallige bezorgdheid wilde afschermen, maar waarmee ook
zij toch moesten leren leven. Ik kon me natuurlijk niet afsluiten voor allerlei
maatschappelijke problematiek, nam er tegen wil en dank kennis van via de media en literatuur, maar
was me er wel voortdurend van bewust dat die het besloten en vreedzame leven
binnen ons gezin te allen tijde kon verstoren.
Van De Politiek heb ik onderhand
mijn buik vol. Ik vraag me af waar al die politici nu eigenlijk voor strijden,
voor zichzelf of voor het algeheel welzijn van de inwoners van hun land. Ik heb
sterk mijn twijfels. Hoe heeft het in Europa (en ons eigen landje) zover kunnen
komen . Hoe hebben de politici dit alles kunnen laten gebeuren . De banken
worden aangewezen als de hoofdschuldigen van de huidige Eurocrisis, maar de
politici hebben er naar mijn idee evenveel schuld aan, zij hebben - hoewel ze al jaren eerder door deskundigen gewaarschuwd zijn - al die
malversaties (omwille van hun politieke scores?) toegelaten, hebben zichzelf ook rijk gerekend en heel veel meer
geld uitgegeven dan in de staatskas zat.
Als ik toevalligerwijze hoor dat men in België
besluit dat de staatsschuld niet meer dan honderd procent mag bedragen jaja,
heus waar, dat verkondigen ze: niet meer dan honderd procent staatsschuld! Dat
moeten wij eens proberen! dan gaat er bij mij toch een alarmbel rinkelen.
Waar halen regeringen het recht vandaan om als verantwoordelijken voor het
welzijn van de inwoners van hun land zich zover in de schulden te steken en te
houden! We weten intussen immers wie de rekening gepresenteerd krijgen! Dat
zijn niet de boven Jan Modaal bezitters van giga kapitalen, die ze allang
doorgesluisd hebben naar landen die zich profileren als belastingparadijzen
(wat Nederland en België trouwens ook blijken te zijn). Nee, nee, het is de
onschuldige belastingbetaler, de brave spaarder, de harde werker die nu ook nog
moet vrezen zijn baan te verliezen.
Hier kan ik me wel boos om maken. In
Cyprus speelt zich dit alles in het ultra klein en mega uitvergroot af. De
Russische maffiosi daar hebben hun kapitalen ondertussen allang veilig gesteld
of zijn zo schandalig rijk, dat het ze niet uitmaakt of ze dat beetje geld
uit Cyprus gaan kwijtraken. Ze maken dat ze wegkomen en laten de hardwerkend
Cyprioten berooid achter. En wat doet Europa? Roepen dat ook elders spaarders
met een kapitaaltje boven de honderdduizend de kans lopen vroeg of laat alles
wat daar bovenuit steekt te moeten storten in dit bodemloze vat dat Europa heet
en waar niemand nog vertrouwen in heeft.
Okay, de welvaart kon ook niet op. En
het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen. Wat blijkt? Die sterke benen
hebben we niet, we hebben niet alleen de hele koek opgegeten, maar de hele
winkel leeg gesnoept en daar hebben we nog niet eens genoeg aan.
Maar al deze dwaasheid heeft een
keerzijde! In Spanje en Italië doen zich al innovatieve ontwikkelingen voor.
Gedupeerden die mede dankzij de bandiet Berlusconi en consorten in de armoede
getuimeld zijn zonder dat ze daar zelf iets aan konden doen, blijken zich
bekeerd te hebben tot de basale levensbehoeften. Ze leggen hun eigen
groentetuintje aan, gaan niet meer duur uit eten, naaien hun eigen kleren,
kopen niets meer wat niet nodig is en weten zich op die manier te redden.
Hoera crisis, roep ik dan. Want het
is toch van de gekken zoals wij onze consumptiemaatschappij hebben laten groeien!
Voor al die luxe werken arme donders elders op de wereld zich te pletter,
worden uitgebuit en arm gehouden, terwijl wij ons hier wentelen in weelde. Al
zouden we heel wat meer in moeten leveren dan die twee of drie procent waarover
zo gemekkerd wordt, dan nog zouden we het veel beter hebben dan die Chinese
arbeiders, de Afrikaanse ploeteraars en de Aziatische kinderen. Wat niet wil
zeggen dat ik niet heel erg te doen heb met alle mensen die hun baan verloren
hebben of op het punt staan dat te doen.
Van mij hadden de banken mogen
springen. Dat zou voor even heel vreselijk geweest zijn, maar het zou de lucht
wel gezuiverd hebben. Nu hebben zachte heelmeesters al stinkende wonden gemaakt
die maar blijven dooretteren. Dus mijn devies is: we gaan met zn allen alle
geld van de banken halen, lekker opmaken en weer vooraan beginnen, terug naar
de oertijd. En de politici? Die mogen zich gerust eens afvragen of ze voor
zichzelf of voor de medemens in de politiek zitten. De meesten zitten namelijk enkele
jaren in de kamer, sommige onder hen maken binnen de kamer wat carrière, en
meestal verdwijnen de meesten na enige tijd in het bedrijfsleven (met nog
enkele jaartjes kamergeld als bagage), krijgen lucratieve aanbiedingen en komen
terecht in dure jobs. Van welke politieke kleur ze ook zijn, goed geld
verdienen schuwen ze blijkbaar geen van allen.
En dan nu:
Terwijl ik naar de academie bleef gaan en thuis doorwerkte aan mijn
schilderijtjes, raakte ik (gewenst) zwanger van ons tweede kind en werd in de
maand mei van 1969 in het Maastrichtse Sint Annaziekenhuis Veronica geboren.
Haar geboorte, anderhalve maand voor de uitreiking van mijn diploma, verliep niet
zonder gevaar. Haar komst ging met zeer ernstig bloedverlies gepaard en bracht
voor even mijn leven in gevaar. Pas op langere termijn werd duidelijk hoeveel
invloed die gebeurtenis op me bleek te hebben. Bij Eva's geboorte had ik al
veel bloed verloren en was ik me sterk bewust geworden van de
kwetsbaarheid van ons bestaan, maar door dit
dramatisch bloedverlies direct na Veronica's komst werd mijn besef van
kwetsbaarheid nog versterkt.
Terwijl ik met ons warme mooie lieve pasgeboren kindje in mijn armen lag en de artsen voor mijn leven vochten,
voelde ik me in mijn hele wezen opgesplitst, in golven van intens geluk vanwege
ons kerngezond kindje aan de ene kant, en aan de andere kant de angst en het
sterke besef van mijn kwetsbare moederlichaam dat me in die spannende uren nog
slechts via een flinterdun draadje met het leven verbond. De academie werd
opslag een randverschijnsel. Het bewustzijn van de broosheid van ons bestaan
had me overrompeld en zou voortaan doorklinken in mijn dagelijks leven en dus
ook in mijn werk als kunstenares. Deze gebeurtenis had me diep in mijn fysieke
en mentale zelfvertrouwen geraakt.
Kort na Veronica's geboorte studeerde ik met nog twaalf andere studenten
definitief af en kon ik voortaan op elk
formulier waarop de vraag 'van beroep' stond, invullen: kunstenares! Het werk
dat ik het laatste jaar thuis had gemaakt, had ik tot mijn grote opluchting ter beoordeling voor mijn
afstudeertentoonstelling dus mogen inzenden
en nu kon ik er mijn studie mee afronden. Ik moet bekennen dat ik er, als dit niet het
geval was geweest, niets fatsoenlijks voor in de plaats gehad zou hebben,
aangezien ik in het laatste studiejaar op de academie in het luchtledige had
verkeerd, van geen mens enige leiding gekregen had en zodoende, gedemotiveerd
als ik was geraakt, zo goed als niets meer gepresteerd had.
Toen ik afstudeerde was Eva bijna twee jaar en Veronica anderhalve maand
oud. In het academiegebouw hingen mijn schilderijtjes en wandkleedjes naast het
academiewerk van de andere studenten. Jaarlijks werden er prijzen uitgereikt
aan afgestudeerden, maar met mijn onacademische en, zoals onze dochter Veronica
het jaren later zo passend zou verwoorden, naïef-surrealistische
schilderijtjes viel ik uiteraard niet in de officiële prijzen. Of ja toch, zo bleek! Tijdens deze plechtige ceremonie kwam een Amsterdamse
beeldhouwer, de provo Jacob Jutte, helemaal in wit verband gewikkeld, het
podium opgesprongen om te verkondigen dat hij alle afstudeerwerken gezien had
en een alternatieve prijs had toegekend. En ik, jazeker, het van huis uit
keurige Rooise kantoormeisje Els van de Rijt inmiddels getrouwd met de
Eindhovenaar en oud-student Joep Coppens, werkzaam als beeldhouwer; Els
Coppens, nu student-af en moeder van twee heel jonge kinderen, was de
uitverkorene! De prijs, bedacht door die ludieke provo uit het Amsterdamse
revolutiewereldje, bestond uit een heuse voetreis naar India.
Hoe blij ik ook was met het feit dat ik met het afstuderen mijn
studentenperiode definitief achter me had gelaten, niet te voet naar India
hoefde en me nu volledig kon wijden aan mijn gezin en mijn werk als
kunstenares, ik was nog volop bezig met de verwerking van de gebeurtenissen
rond Veronicas geboorte in het ziekenhuis. Die hadden me voorgoed
getransformeerd tot een ander, rijper en minder naïef mens. Ook op Joep had
haar geboorte, met direct erna mijn kritieke toestand, diepe indruk gemaakt.
Het besef dat het geluk van twee jonge, gezonde, sterke mensen, verheugd over de geboortes van hun (gezonde) kinderen, zonder enige waarschuwing vooraf
plotseling wreed verstoord kon worden, had zich in onze ontvankelijke ziel
gekerfd om er nooit meer uit vandaan te gaan. Joep en ik ervoeren nu allebei de
vreugde, maar ook de zorg van het ouderschap. Door de zwangerschappen en
geboortes van onze kinderen voelde ik me vrouw van mijn kruin tot in de buitenste
contouren van mijn tenen en ik was er
trots op vrouw én moeder te zijn. Er viel niet meer te twijfelen aan mijn
volwassenheid.
Daar heb ik nou de pest over in, als
ik zie dat kinderen of volwassenen elkaar pesten. Het komt veel meer voor dan
wij weten en de laatste tijd is het veelvuldig in het nieuws geweest. Als kind
heb ik ook meegemaakt dat kinderen op school gepest werden. Kinderen kunnen
keihard zijn jegens elkaar. De groepsvorming is heel belangrijk, geen enkel
kind wil alleen staan, ieder kind heeft de behoefte zich te identificeren met
iemand. Thuis zijn dat meestal de ouders, op school de klasgenootjes. Om erbij
te horen moeten ze aan allerlei onuitgesproken regels voldoen en hoe moeilijk
soms ook, toch hebben kinderen er heel veel voor over. Soms gaan ze er
zover in dat ze het niet schuwen om zich aan te sluiten bij de pesters, ook al
voelen ze diep in hun hart dat dit niet klopt met wat ze in werkelijkheid
zouden willen.
Zo herinner ik me nog één meisje uit
mijn lagere schooltijd, het dochtertje van een koperslagerswinkel, dat zo enorm
gepest werd dat het er ongetwijfeld een trauma aan overgehouden moet hebben.
Het bleef voor haar niet alleen bij een scheldnaam, het pesten filterde zich door
alle activiteiten op de speelplaats heen, het meisje moest er elke dag aan
geloven, werd geslagen, geschopt en uitgejouwd. Ik zie nog altijd haar betraande,
gekwelde gezichtje voor me, getekend door angst en verdriet, waardoor ze nóg
kwetsbaarder was en waardoor het pesten nog toenam. Hoewel ik nooit van de
partij was, schaam ik me diep als ik er aan terugdenk. Die beelden van dat
meisje op de speelplaats, met haar schuwe, bange lichaamshouding zijn me altijd bijgebleven.
In mijn lagere schooljaren gebeurde
het pesten gewoon, geen mens die zich ertegen verzette en niemand die actief
ingreep. Toen ik zelf kinderen kreeg en zij naar school gingen ben ik pas echt
gaan beseffen wat pesten met kinderen (en volwassenen) doet. Het kan heel
onschuldig lijken, maar als kleine plagerijen elke dag terugkeren, werkt dat
als de welbekende druppel die elke seconde valt op het hoofd van de gevangene
in zijn kerker, het wordt een tantaluskwelling. Er ontstaat chronische angst
voor de herhaling. Kinderen lopen straten om, om de pestkoppen te vermijden.
Hun hele gedrag wordt erdoor beïnvloed en vaak hebben ze niet eens de moed om
er met hun ouders en/of de leerkracht over te praten, bang als ze zijn voor
represailles. Zulke kinderen vereenzamen op den duur, ze sluiten zich af van
alles en iedereen en zitten gevangen in een web van pure angst. Ik kan dan ook
begrijpen dat jonge mensen die in hun kindertijd veel gepest zijn een eind aan
hun leven maken. Pesten maakt kinderen nog weerlozer dan ze al zijn, angstig en geremd.
Zelf heb ik één keer in mijn leven de spot gedreven met een klasgenootje en ik schaam me er nog altijd voor als ik daaraan terugdenk. Toen ik naar de ulo ging in
Sint-Oedenrode kwam ik in een klas van plusminus vijfentwintig kinderen,
ongeveer evenveel meisjes als jongens. Ik was toen nog een verlegen kind, maar
rond mijn twaalfde veranderde dat. In de tweede klas wilde ik er ineens bij horen,
ging in plaats van voor achterin de klas zitten en was niet meer het
brave, oplettende meisje dat als voorbeeld diende voor de hele klas. Eén
jongen in onze klas was, ocharm, het prototype van het gepeste kind. Hij keek niet
al te snugger en als hij een beurt kreeg, hakkelde en stotterde hij en kwam
meestal niet uit zijn woorden. Waarschijnlijk had hij het op zijn lagere school
al te verduren gehad en dat ging op de ulo gewoon door. Na school kregen wij studieles,
wat in de praktijk inhield dat we onder begeleiding huiswerk konden maken en
een van de leraren tussen de diverse klassen op en neer liep om te controleren
waar we mee bezig waren. Van moeder moest ik ook naar die studieles.
Op een namiddag verliet de leraar
even ons klaslokaal. Er ontstond rumoer, zoals dat gewoonlijk gebeurt als de
kat van honk is. Er werden grappen gemaakt en ik wilde ook mijn steentje
bijdragen. Ik kon aardig mensen imiteren en deed die arme jongen na, hakkelend
en stotterend maakte ik de klas aan het lachen. Terwijl ik hiermee doende was,
kwam de leraar binnen. Mijn lievelingsleraar op wie ik stiekem een beetje
verliefd was. Hij betrapte mij en werd niet boos (wat veel makkelijker voor me geweest zou zijn), maar hield een opvoedkundig
verhaal dat sterk op mijn gemoed werkte, waardoor ik me geweldig schaamde voor mijn gedrag,
enorme spijt had van wat ik had gedaan en nooit, maar dan ook nooit meer mezelf
vermaakt heb ten koste van een ander. Want dat was wat ik gedaan had, daarvan
wist hij me ten aanzien van de hele klas wel te doordringen. Iedereen was
doodstil, mijn zeer kortdurend succes was tenietgedaan en in plaats daarvan
had ik wel door de grond willen zakken.
De jongen kon zich niet verdedigen,
hij was die dag niet op school en ik had gemeend met mijn dwaze capriolen de klasgenootjes voor me in
te nemen. Ja, voor even. Maar toen kwamen de schaamte en het schuldgevoel en die waren heel veel heftiger
dan het zogenaamde succes dat me mijn imitatie voor heel even opgeleverd had.
Nog heel lang heb ik die jongen niet aan durven kijken, bang dat hij aan me zou
zien wat ik gedaan had. Mijn aardige leraar ben ik tot op de dag van vandaag
dankbaar omdat hij onmiddellijk deed wat het allerbeste was voor mij en de hele
klas. n Plagerijtje hier en daar? Allez, moet kunnen, maar pas op, de
kinderziel is teerhartiger dan het soms lijkt.
FATSOENLIJK
LEVEN
schilderend zorgen
Nog steeds was ik student, maar nu wel
getrouwd en moeder, en we waren verhuisd naar wat men beschouwde als een
fatsoenlijke woning in een fatsoenlijke buurt, op de Pottenberg, Terracottalaan
10c. Die laan lag aan de rand van Maastricht, met als begrenzing het Albertkanaal,
dicht bij de Belgische grens en het dorpje Veldwezelt, waar we graag gingen
wandelen in de nabijgelegen naaldbossen en op zondagmorgen wel eens vers brood kochten
bij de warme bakker. In deze moderne wijk met allemaal flatgebouwen hadden we een
appartement toegewezen gekregen in een woonblok op de derde woonlaag. Aan elke
kant van het trappenhuis grensden drie woningen boven elkaar, wij woonden dus
op de bovenste. Van midden in de stad op de Kakeberg, in een achterhuis boven
het rommelhok van een antiquair, van ons oude, vervallen woninkje, bestaande
uit twee kamers en een tochtige zolder, verkast te zijn naar een fatsoenlijke,
oersaaie rechttoe rechtaan etagewoning aan de rand van Maastricht, was een
enorme verandering voor ons.
In de binnenstad hadden we klein en zeer primitief gewoond, met slechts één
bruikbare, armzalige koudwaterkraan aan de muur. Zolang we daar woonden had ik
me genoodzaakt gevoeld om op de Jan van Eijck Academie wekelijks gebruik te
maken van de doucheruimtes waar de modellen zich gewoonlijk douchten. In het
nuchtere appartement op de Pottenberg, met twee woonkamers, drie slaapkamers,
keuken en doucheruimte, voorzien van warm en koud stromend water, en een grote
hal met toilet, waren we er ineens buitengewoon op vooruit gegaan. Burgerlijk,
lelijk, zakelijk, het kon allemaal waar zijn, maar we moesten het wel toegeven,
voor ons was wonen in dit appartement een
ongekende weelde.
Hoe comfortabel onze woning ook was, de herinnering aan ons domicilie op de
Kakeberg liet zich niet zomaar verdrijven. De oude muren op dit historisch
plekje herbergden een heel belangrijk en romantisch stukje van onze
levensgeschiedenis. Nu moesten we in plaats van op dat oeroude, schilderachtige woonplekje in deze langs de liniaal ontworpen, kale,
cleane omgeving opnieuw proberen een echt thuis te creëren. Dat leek ons in
deze ontnuchterend rechthoekige woonvertrekken met gestreept behangselpapier
tegen de muren en ramen tot op de grond bijna
onmogelijk. De architectuur van de flatgebouwen was een vage afspiegeling van
de combinatie Mondriaan Rietveld. Klassieke doorzonflats, met glas van boven tot onder en over de gehele
buitenwand in rechthoeken en vierkanten verdeeld. We keken van voor naar achter
dwars door de kamers heen, we woonden in een aquarium.
De kamer aan de straatkant was door een matglazen cannelé glaswand
gescheiden van de achterkamer, die Joep meteen
bestemde tot boetseerateliertje. Deze cannelé glaswand was zo lelijk dat Joep besloot zo spoedig mogelijk een
boekenkast te maken die de gehele wand zou bedekken. Wat hij weldra ook deed,
hij maakte een kast van ruw geschaafde panlatten en spaanplaat (zo goedkoop
mogelijk), die hij met grote bouten en moeren in elkaar schroefde. Die stoere boekenkast doet in zijn huidige
kantoortje nog altijd dienst als archiefkast. Voor onze begrippen leefden we nu
weliswaar in luxe, maar de hele omgeving weerhield ons ervan te genieten van
ineens zoveel leefruimte. We moesten heel wat in ons gemoed naar boven halen om
de positieve kanten van onze gedwongen verhuizing te willen zien.
De eerste dagen schilderden we alle muren spierwit, spanden dun neteldoek
voor de grote doorzonramen en richtten ons appartement in met het schaarse dat
we hadden aan meubilair, in de hoop er ons alvast een klein beetje thuis te
gaan voelen. De eerste weken leefden we op de betonnen vloer en deden niets aan
verdere inrichting, in het vaste voornemen hier zo spoedig mogelijk weer vandaan
te vluchten. We bleven zoeken naar huurhuizen.
Maar het leven van alle dag trok aan ons. Ik moest halve dagen naar de
academie om mijn studie af te maken. Joep richtte zijn boetseerateliertje in en
fietste van de Pottenberg regelmatig naar het atelier dat hij op de Kakeberg
huurde boven een slagerswinkel, enkele huizen bij ons oude woninkje vandaan, om
er in hout te kappen. Zo had hij nog een beetje verbinding met ons oude leven
in dat korte, nauwe straatje op De Kakeberg, dat de huwelijksambtenaar
bij de burgerlijke voltrekking van ons huwelijk zo poëtisch het Quartier
Latin genoemd had. Ik benijdde hem erom. Zelf kwam ik dagelijks op de
academie en hoewel het pleintje voor het academiegebouw grensde aan de
Kakeberg, kon ik in dat zakelijk vormgegeven gebouw geen enkel raakvlak ontwaren
met ons leven in dat historisch straatje. Heimwee naar het vervallen,
verveloze, maar romantische bovenwoninkje, waar voor ons alles begonnen was,
heeft me nog lang dwarsgezeten.
Wat we niet konden geloven toen we erin trokken, gebeurde uiteindelijk
toch: we raakten van lieverlee gewend aan onze nieuwe moderne omgeving,
ondervonden het grote gemak van warm en koud stromend water, fatsoenlijk toilet
en ruime douche en begonnen dit zelfs te waarderen. We beseften dat we
tenminste gehuisvest waren en geen gevaar meer liepen terecht te komen in een
zwervend bestaan, of zoals we enige tijd gevreesd hadden, om na huisuitzetting,
bij gebrek aan een woning als illegale armoedzaaiers onder een tentzeil voor
iedereen te kijk gezet te worden.
Toen we ons min of meer genesteld hadden en enigszins verzoend raakten met
deze nieuwe woonplek, ging ik in de woonkamer voorzichtig weer, zij het nog
aarzelend, aan het schilderen. Tafereeltjes van ons huiselijk leven die weinig
overeenkomst vertoonden met mijn werk op de academie en later in de pers als naïef-realistisch
zouden worden aangeduid. Eerst schilderde ik op kleine, door Joep geprepareerde
panelen en later op schilderslinnen. Op die schilderijtjes legde ik
voornamelijk mijn kersverse nieuwe leven als echtgenote en moeder vast, dat ik
als spannend, gelukkig, maar tegelijk ook heel kwetsbaar ervoer. Op de academie
kenden zeer weinig studenten mijn werk van thuis, ik nam het nooit mee.
Naast mijn
werk voor het afstuderen en mijn taak als huisvrouw en moeder had ik relatief
weinig tijd voor het onderhouden van contacten met medestudenten. Onder hen had
ik slechts een paar fijne, trouwe vrienden en vriendinnen met wie ik ook later
nog jarenlang contact onderhouden heb, maar van de meerderheid der studenten
heb ik na mijn studietijd nooit meer iemand ontmoet. Mijn vrienden waren de
weinigen die mijn werk van thuis kenden. Pas kort voordat ik afstudeerde confronteerde
ik ook de professoren Troost en Sarneel met wat ik in huis had gemaakt. Zij
toonden zich verrast, waren er zichtbaar verlegen mee, wellicht omdat mijn
stijl van werken en de thematiek van mijn schilderijen niet overeenkwamen met
het werk waar academiestudenten gewoonlijk mee afstudeerden. Maar ze vonden het
blijkbaar goed of tenminste toch interessant genoeg om het goed te keuren en
mij toe te staan ermee af te studeren.
De laatste tijd horen we veel over
allerlei ongeregeldheden in de topsport. Dopinggebruik, goktoestanden,
zwart-geld-wit-was-praktijken enzovoorts. Naar mijn idee is de hele topsport
ziek. Sinds het grote geld een grote rol is gaan spelen in de sport is er heel
wat van de grootse, de echte sportiviteit verdwenen. Topsport is geld verdienen,
verschrikkelijk veel geld verdienen, schandalig veel geld verdienen, niet
zelden ten koste van de concurrenten. Ik weet het wel, in de Oudheid bij de
Grieken en in de Romeinse arenas waren sportprestaties al een hot item, zelfs
een hoogstaand cultureel verschijnsel, maar ik kan er toch niet goed tegen dat
het in de topsport niet meer in de eerste plaats om de sportieve prestaties
gaat maar om het grote geld. Sport is een industrie geworden, topsporters
sloven zich uit ten koste van hun eigen gezondheid en God weet wat nog meer. Sport is verheven tot een
religie.
En dat terwijl we ieder weekend
meemaken dat talloze (amateur-)sporters bij de EHBOs in de ziekenhuizen
terechtkomen, waar ze hun blessures moeten laten behandelen. Dat kost de arbeidsmarkt en
de zorgsector jaarlijks miljoenen, want blessures beperken zich vaak niet
alleen tot eerste hulp, maar kennen een opeenvolgende reeks van behandelingen
die werknemers tijdelijk en soms zelfs voor langere tijd arbeidsongeschikt
houden.
Toch worden we van alle kanten
gestimuleerd om frequent aan sport te doen, zelfs de ziektekostenverzekeraars
stimuleren hun verzekerden daartoe door middel van
lucratieve aanbiedingen in de vorm van flink wat korting op de premie.
Misschien verklaart iedereen me voor gek als ik zeg dat ik die collectieve verering
van de sport buiten proportie vind en wel omdat ik ervan overtuigd ben dat de
mens helemaal niet geschapen is om zich zo extreem uit te sloven. Okay, ik ben
een sportbarbaar. Als ik hardlopers hier voorbij ons huis zie komen, elke dag
hun rondjes zie draaien, word ik al moe, heb met hen te doen, maar krijg tegelijk
bijna de slappe lach en vraag me af waarvoor ze zich toch zo uitsloven.
Het antwoord is wellicht dat het er bij
ons voortdurend ingehamerd wordt dat sporten nodig is om hart- en vaatziekten,
kanker en erger te voorkomen. We zijn heel erg bang gemaakt. Dat is er zo
ingeheid, dat we het met zn allen ook zijn gaan geloven en de sportscholen als
paddenstoelen uit de grond verrezen zijn. Instituten waar je voor veel geld een
uurtje gewicht kunt heffen, bootje varen op het droge, je rot trappen op een
hometrainer of je hoopvol uitrekken aan bandagetoestellen. Terwijl een gewone
lange boswandeling maken in feite al voldoende is om wat conditie te handhaven
en dit veel dichter bij de natuur van de mens ligt. Maar goed, geen mens valt
graag ineens dood neer op de stoep, hoewel het een verkieslijke dood is boven langzaam
uitmergelen tot aan je laatste snik. Dus wordt er massaal (extreem)gesport.
Mijn moeder heeft dertien kinderen
op de wereld gezet, heeft ze zo ongeveer in haar eentje grootgebracht, heeft
nooit never nooit aan sport gedaan en is toch eenennegentig jaar geworden, fris
en helder van lichaam en geest tot aan haar laatste ademtocht. Joep en ik hebben
de zeventig al gehaald zonder te sporten. En zo ken ik talloze mensen die
gelukkig oud worden zonder zich uit te sloven aan apparaten die geen mens
gelukkiger maken, wel armer.
Sportieve prestaties worden zo hoog
gewaardeerd, dat ouders en kinderen het er voor over hebben om jarenlang een
heel gezin te onderwerpen aan de sportprestaties van hun éne talentvolle
dochter of zoon. Voor zon kind dat per ongeluk als een sporttalentje geboren blijkt te
zijn, moet alles wijken. De ouders stemmen er hun hele leefpatroon op af en
de andere gezinsleden hebben dat ook te doen. Het sportieve kind zelf wordt min
of meer uit de samenleving en zijn eigen kinderwereld gehaald, omdat het naast
school alle vrije uren getraind dient te worden, in de hoop ooit, in een verre
toekomst, te gloriëren op het tennis- of voetbalveld, in de turnzaal of tijdens
de marathon.
Toen ik voor het eerst bij de
reumatoloog kwam ik was een jaar of vijfendertig en bij mij de diagnose
Ehlers-Danlos gesteld werd, vertelde die man me dat alle topsporters vroeg of
laat bij hem terechtkwamen omdat zij hun bewegingsapparaat voortdurend overbelast
hebben. Daar is het niet op gemaakt, zei hij, dat geeft vervroegde slijtage
en erger en het gevolg is dat zij op relatief jonge leeftijd het slachtoffer
worden van hun eigen sportiviteit.
Toch vloek ik in de kerk als ik
hardop roep dat ik die hele sportcultuur aan het waanzinnige vind grenzen. Want
er gaat juist in deze tak van werkverschaffing ontzaglijk veel geld om. Dus
dien ik er respect voor te hebben. Okay, ik geef toe dat ik onder de indruk was
van Epke Zonderland aan zijn rekstok en ringen, dat het me wel wat doet als ik
Irene Wüst weer een gouden plak zie winnen en Pieter van den Hoogeband zijn
baantjes zag trekken. Maar ik zie het aan met gemengde gevoelens, vraag me wel
af ten koste van wat en wie ze zover gekomen zijn en wat zich achter de
schermen allemaal (aan drama) heeft afgespeeld. Tobsport.
Enfin, ik besef het... ik ben een sportbarbaar en
zoek lotgenoten. Misschien bestaan ze nog.
DRAADJE VOOR DRAADJE
vruchtbaarheid met naald en draad
Het wonen op de Kakeberg, later op de
Pottenberg, maakte voor mijn geluksgevoel niet zoveel uit. Ik had al ervaren
dat ik overal gelukkig en tevreden kon zijn. In artistieke zin was ik volop in ontwikkeling
en stond midden in het leven, genoot van alles wat op mijn pad kwam. Door mijn
studies was de beeldende kunst uiteraard een steeds belangrijker rol gaan
spelen in mijn persoonlijk leven. Als jong meisje had ik me voornamelijk
beziggehouden met ballet, muziek en literatuur en was nauwelijks in aanraking
gekomen met beeldende kunst, die hele wereld kende ik voor mijn zestiende zo
goed als niet. Pas op de Avondacademie in Eindhoven heb ik voor het eerst
serieus kennisgemaakt met beeldende kunst in het algemeen. Mijn docenten Kees
Bol en Jan Gregoor hadden me al op het goede en artistiek historisch goede
spoor gezet, door wat ze me onderwezen en in hun stimulans bij het uitvoeren
van hun scriptieopdrachten. Op de Jan van Eijck Academie kon ik mijn kennis en
inzicht verder uitbreiden en verdiepen dankzij de colleges aan de Academie voor
Cultureel Esthetische Vorming. Toen heeft zich voor mij een nog veel ruimere wereld
der kunsten geopend, mede door georganiseerde studiereizen naar steden als
Parijs en Venetië. Uit dit alles put ik tot op de dag van vandaag heel wat
inspiratie en ik heb er vooral ontzaglijk veel van geleerd. Ik kwam pas
rechtstreeks in aanraking met kunstwerken buiten de musea in een particuliere
collectie toen ik voor het eerst kennismaakte met mijn (toen nog toekomstige)
schoonouders in Eindhoven, eerder was ik nooit bij hedendaagse
kunstverzamelaars geweest.
De kunstverzameling van deze mensen bestond uit een aantal moderne werken
van hedendaagse kunstenaars. Daarnaast hadden ze in de loop der jaren enkele
middeleeuwse religieuze kunstwerken en een groot aantal Afrikaanse beelden
aangekocht. Met name de Afrikaanse beelden maakten diepe indruk op me. Ze
vertegenwoordigden op zeer expressieve en indringende wijze de menselijke vruchtbaarheid,
de traditionele voorouderverering, de mannelijke kracht en strijdvaardigheid en
demonenbezwering. Deze exotische tekens van ons oerbestaan, door de makers
ervan vertaald in pakkende monumentale vormentaal, hadden een enorme
zeggingskracht, waarvoor ik in die tijd als jonge liefhebbende vrouw, vruchtbare echtgenote en (toekomstige) moeder in
de kracht van mijn leven zeer ontvankelijk was, maar die me tegelijkertijd op
een vreemde manier beangstigde. In hun uitdrukkingskracht waren de Afrikaanse
beelden bij mijn schoonouders volkomen anders dan de beeldhouwwerken uit de
Klassieke Oudheid, de serene (religieuze) schilder- en beeldhouwkunst uit de
Middeleeuwen en de klassieke vormentaal uit de Renaissance, waarover we op de
Jan van Eijck Academie uitgebreid onderwezen werden en waarmee ik langzamerhand
vertrouwd geraakt was.
De beelden bij mijn schoonouders van
onder andere de Malinese Dogon en Tellem enNigeriaanse Yoruba
hadden op mij de uitwerking van een blikseminslag, ze troffen me heel direct en
hevig. Diezelfde, bijna verpletterende uitwerking had ook de Afrikaanse kunst op
me waarmee ik oog in oog kwam te staan tijdens een van onze studiereizen naar
het Louvre enMusée de l'Homme in Parijs. Daar maakte
ik toen voor het eerst uitgebreid kennis met regenroepers, maskers om boze geesten te verdrijven en bezwerendevoorouderbeelden.
Deze beelden de meeste van harde, veelal donkere houtsoorten, afkomstig uit
een voor mij totaal andere wereld, met hun krachtige vormentaal en bijna hypnotiserende expressie hadden me toen al diep en heftig geraakt,
omdat hierin zoals ik het ervoer, de vruchtbaarheid van de mens op bijna rauwe,
ja obsessieve wijze in tot uitdrukking was gebracht.
Terwijl op de Jan van Eijck Academie in Maastricht het vuur in me langzaam uitdoofde, raakte ik geïnspireerd door de Afrikaanse beelden die ik bij mijn
schoonouders zag. Verrassend genoeg ontstak weer iets van datzelfde vuur in me dat in mijn Eindhovense academietijd nog zo fel in me had
gebrand. Ik voelde weer die bijna ouderwetse innerlijke drang om op mijn eigen
creatieve manier uitdrukking te geven aan mijn emoties en ging nu,naast het
schilderen op kleine paneeltjes, ook aan het
borduren.Vruchtbare tafereeltjes vol symboliek borduurde ik, in de vorm van kleine wandkleedjes en
exotisch ogende poppen. De Afrikaanse beelden hadden me er nog intense
bewust van gemaakt dat ik als vruchtbare,
zwangere vrouw deel uitmaak van die nooit eindigende, ja bijna mystieke menselijke keten van leven ontvangen en leven doorgeven. In sterk
vereenvoudigde vormen en primaire kleuren probeerde ik met naald en draad in poëtische taaldit merkwaardige gevoel van verbondenheid met die onbekende en expressieve
Afrikaanse volkeren tot uitdrukking te brengen. En terwijl ik hiermee bezig was,
zag ik dat ook Joep zich er in zijn werk
sterk door liet inspireren. Door zijn
vaders interesse op dit gebied en zijn collectie Afrikaanse beeldhouwkunst
verdiepten ook wij ons in de achtergronden ervan, waardoor de beelden voor ons
nog veel meer betekenis kregen.
In de ban van
wat we bij Joep thuis zagen, lieten we ons meeslepen door álles wat met
exotische kunsten te maken had. Naast onze verzameling middeleeuwse en
barokmuziek, toen nog in de vorm van langspeelplaten, schaften we ook
niet-westerse muziek aan. We draaiden etnische muziek uit Afrika, Mexico en
andere Zuid-Amerikaanse landen, alsook uit Aziatische landen als India en
Afghanistan. Ik ging mijn kleren versieren met borduursels en jurken naaien van
Vliscos batikstoffen. Vader Coppens maakte
studie van de makers van zijn Afrikaanse beelden, in zijn bibliotheek bevond
zich een aantal rijk geïllustreerde tijdschriften en boeken over Afrikaanse en
andere exotische kunsten. Hij was dan ook verheugd over onze belangstelling
voor zijn groeiende collectie. Als hij weer een of meer beelden op zicht had
of aangekocht, kwam hij ermee naar ons om Joep (als beeldhouwer) naar zijn mening
erover te vragen.
Als draagster
van ons nog ongeboren kindje voelde ik me verantwoordelijk voor mijn toekomstige rol als moeder. Met al mijn voelsprieten was ik op zoek naar de zingeving
van het leven, mijn leven, hier en nu, het ene wandkleedje na het andere
bordurend. Aan wat de Afrikanen in hun beelden tot uitdrukking brachten, hoe rauw ook,
voelde ik me op ondefinieerbare wijze verwant. Maar ook al liet ik medoor de exotische schoonheid ervan helemaal meeslepen en inspireren, hierdoor
voelde ik wel des te sterkerdat mijn
bestaan geworteld was in het door het christendom sterk
bepaalde West-Europa en, dichter
bij huis, in Brabant. Het
fascineerde me dat de etnische Afrikaanse en de christelijke kunst artistiek gezien met elkaar in strijd waren, terwijl ik er
spiritueel sterke overeenkomsten in ervoer. Maar als het erop aan kwam, ja, dat
moest ik wel erkennen, voelde ik mijn verbintenis met de West-Europese christelijke cultuurtoch sterker aan me trekken dan de van potentie en vruchtbaarheid barstende Afrikaanse.
Er kwam in die jaren heel veel op me af,
bordurend en schilderend zocht ik hierin mijn weg. Waren er voor mij als
aanstaande moederin mijn
persoonlijk leven nog genoeg onzekerheden, in
artistieke zin voelde ik me heel sterk aangetrokken tot de middeleeuwse
religieuze kunst, waarover professor Timmers (specialist op het gebied van de
middeleeuwse Maaslandse kunst) ons onderwees. Die was me vertrouwd, daar kwam ik
uit voort. Mijn bewonderingvoor de Afrikaanse kunst pur sang was minstens even sterk, maar had een totaal andere
dimensie, die voelde misschien
wat vreemd gezegd als rijst die niet
kan gedijen op een aardappelveld. Anders gezegd: het cultuurverschil was
uiteindelijk onoverkomelijk groot.