Zoeken in blog

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Stille wateren
diepe gronden
13-04-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vluchteling

13 april 2013

Vluchteling

Tegenwoordig lijkt een kwart van de mensheid op de vlucht. In grote lijnen is de groep vluchtelingen in te delen in economische en vluchtelingen om andere redenen, die meestal direct te maken hebben met gevaar voor eigen leven. En als je ’t mij vraagt, hebben ze allebei evenveel recht van spreken. Ik probeer me wel eens voor te stellen hoe het moet zijn om als vluchteling naar een heel ander land, werelddeel te moeten trekken en alles achter te laten wat me dierbaar is. Natuurlijk kan ik me daar nooit een voorstelling van maken die helemaal overeenkomt met wat deze mensen doormaken.

Laat ik eens nagaan hoe het voor mij was om uit mijn geboorteplaats Sint-Oedenrode te verkassen naar de Zuid-Limburgse hoofdstad Maastricht, weg uit ons grote gezin en van de familie (die van moederskant allemaal in Sint-Oedenrode woonde). Dat is natuurlijk geen vergelijk, dat begrijp ik, maar voor zo'n onnozel dorpsmeisje als ik toen was, was het een heel grote stap. Essentieel verschil: er waren voor mij geen bedreigingen, er was niemand die me onder druk zette, in tegendeel, ik had alle reden om me erop te verheugen, want ik ging er studeren, was jong en vol ijver en ambitie en vond het vooral spannend.

Toch bleek het in de praktijk veel lastiger te zijn dan ik dacht. Er waren nog geen computers uitgevonden, geen mail dus, en evenmin mobieltjes waarmee ik op alle plekken van de wereld naar huis kon bellen, al was het maar om even de stem van mijn moeder of mijn broers en zussen te horen. Ik zat in een vreemde stad, waar men het onvervalste Maastrichtse dialect sprak waarvan ik nauwelijks iets verstond. Mijn medestudenten kwamen uit alle windstreken van Nederland, dus moest ik algemeen beschaafd Nederlands spreken, wat ik niet gewend was te doen. Ik kwam in een totaal ander milieu, met heel andere normen en waarden, die vrij sterk afstaken tegen wat ik gewend was in onze degelijke Rooms-katholieke familie.

Ik had heimwee, droeg dat in stilte en probeerde me enigszins aan te passen. Maar in al die zeven jaren dat ik in Maastricht woonde, ervoer ik heel sterk dat het echte contact met de ingezetenen zeer moeizaam was. Hun dialect leerde ik weliswaar goed verstaan en zelfs spreken, maar hoe ik ook mijn best deed, ze gaven me nooit het gevoel een van hen te zijn. Voor hen bleef ik een vreemde tegen wie ze ook nooit Maastrichts spraken, ook al wisten ze dat ik het goed verstond. Toen we er weggingen (Joep had er toen al tien jaar gewoond en had hetzelfde ervaren), moesten we tot de conclusie komen dat onder de weinige vrienden die we overhielden aan onze Maastrichtse tijd nagenoeg geen enkele Maastrichtenaar zat.

In Vlierden (kerkdorpje van Deurne) is het ons ongeveer net zo vergaan. Doordat we er nu tweeënveertig jaar wonen, hebben we er in de loop der jaren genoeg contacten gecreëerd, maar we brengen het nooit tot die fijn verweven connecties en de soort van gemeenschappelijke humor die ingezetenen van Vlierden en Deurne met elkaar hebben. Dit werd nog eens bevestigd in een streekbusje, waarvan ik gebruik maakte, samen met een in Deurne geboren en getogen oudere vrouw. Zij vertelde over gebeurtenissen met ingezetenen van Deurne van wie ik misschien wel eens gehoord had, maar die me verder niets zeiden. Terwijl zij aan het vertellen was, werd ik me er heel sterk van bewust dat ik totaal geen verleden, geen geschiedenis heb met de mensen uit ons dorp. Ik mag dan bevriend geraakt zijn met Vlierdense en Deurnese mensen, maar ik zal nooit helemaal kunnen delen in hun gezamenlijke herinneringen en evenmin in allerlei hiermee direct samenhangende anekdotes. Ik spreek hun dialect niet en heb er geen familie; ik heb er niet op de basisschool gezeten en heb er niet gestudeerd of gewerkt.

Toen besefte ik maar weer eens hoe zwaar het moet zijn voor mensen die op drift raken ten gevolge van oorlog en geweld, of omdat ze anders van honger sterven, om dergelijke keuzes  te moeten maken. Als mensen huis en haard verlaten, vluchten met als enige hoop zich (voorlopig) niet opgejaagd te hoeven te voelen, dan is hun voorgeschiedenis zonder meer dramatisch. Om hun hele familie, hun eigen verleden, de band met hun leefgemeenschap, hun historische en culturele wortels van zich los te snijden om ergens in een totaal onbekend land, waarvan ze de taal niet spreken en verstaan, waar ze niemand kennen, met geen mens ook maar énige binding hebben… daar is wel wat voor nodig, dat doet men niet ondoordacht.

Ik ben een geluksvogel. Ik hoefde nergens voor te vluchten, beide verhuizingen waren geheel en al vrijwillig. Ik verstond en versta de mensen om me heen en ook al spreken we niet hetzelfde dialect, ik kan in heel veel met hen delen, ook in humor, die het leven zoveel luchtiger en draaglijker maakt en helpt te relativeren. Voor mijn wortels hoef ik maar een kilometer of 35 te rijden en cultuurverschillen zijn er niet of nauwelijks. Maar voor deze vluchtelingen is het heel andere koek. Jazeker, in ons land krijgen ze een uitkering, een dak boven hun hoofd en begeleiding. Maar er zitten wel zeeën vol water dat overbrugd moet worden tussen hen en hun families, én bijna onoverbrugbare zeeën van verschil in volksaard en cultuur. Hoe eenzaam moet dát soms, en misschien wel voor altijd, voor hen voelen….

Vanuit onze warme, veilige huizen hebben wij makkelijk praten… maar…begin d’r maar eens aan!

 

En dan nu:

DICHT BIJ MEZELF BLIJVEN

niets forceren

 

Schilderen, vrij en in opdracht, exposeren, soms een interview voor een paginagroot artikel over mijn werk – het hoorde allemaal bij mijn beroep als kunstenares. En hoeveel tijd en energie ik daar ook instak, mijn concentratie lag het meest van al op het welzijn van onze kinderen. Ze te zien opgroeien fascineerde me. Geboeid keek ik toe hoe hun karakters zich uitkristalliseerden, hun contacten met leeftijdsgenoten zich ontwikkelden tot (hun meest trouwe) vriendschappen. We vonden genoeg gelegenheden om met elkaar te praten over allerlei belangrijke dingen in hun persoonlijk leven. Hierin voelde ik me bevoorrecht en deelde vol liefde met hen in vreugde of verdriet. Het waren de jaren waarin zij zich langzaam maar onherroepelijk stukje bij beetje losmaakten van ons, ieder met hun eigen toekomstverwachtingen bezig waren en, vervuld van allerlei plannen, hun eerste zelfstandige schreden zetten in de maatschappij der volwassenen. Ik keek toe hoe ze zoekend hun wegen kozen en onvermijdelijk hier en daar botsingen plaatsvonden.

Als moeder ontroerde me de moed en onbevangenheid waarmee ze zich op die weg begaven. Dit hele groeiproces intrigeerde me hevig, als kunstenares liet ik me erdoor inspireren en putte er al mijn ideeën uit. In mijn schilderijen en aquarellen probeerde ik deze voor onze kinderen zo belangrijke levensfase vast te leggen. Hun groei naar de volwassenheid, met alle bijkomende emoties van dien zette ik om in kleurrijke taferelen. Ik had en hield mijn zorgen, verzette me allang niet meer tegen die diep in me gewortelde angst voor de breekbaarheid van ons gezinsgeluk. Maar onbewust of ongewild sijpelde die wel dwars door de ogenschijnlijk idyllische tafereeltjes die op mijn doeken verschenen.

Meestal schilderde ik met olieverf op schilderslinnen, maar zo nu en dan waagde ik me aan het aquarelleren. Het was een mooie manier om nog veel meer vanuit mijn gevoel te schilderen. Het plezierige van aquarelleren was ook dat ik het wat makkelijker en sneller even tussendoor kon doen, met de kinderen aan tafel in de huiskamer, bekers thee of warme chocolademelk binnen handbereik en ieder bezig met onze eigen dingen. Het was huiselijk en intiem.

Maar aquarelleren was geen gemakkelijke manier van schilderen. Er staat wat er staat, elke streek met het penseel blijft zichtbaar, niets kan uitgewist of weg gewassen worden. Ik moest heel erg opletten om de juiste penseelstreken op mijn kostbare aquarelpapier te zetten. Bij elke nieuwe penseelstreek bestond het gevaar het transparante en de kleurrijke helderheid, die zo kenmerkend zijn voor de aquarel in het algemeen en waarvan ik zoveel hield, zomaar te verliezen. Hoe spannend en tegelijk genoeglijk het ook was om te aquarelleren, in de praktijk heb ik het weinig gedaan, mijn voorkeur ging toch uit naar het schilderen met olieverf. Maar ik had zo’n sterke behoefte aan die transparantie dat ik met olieverf op doek dikwijls ook zo dun en doorzichtig schilderde dat het wel geaquarelleerd leek.

In Deurne was in 1980 het Literair Café Deurne opgericht. In 1981 hielden we onze eerste literaire avond in het Deurnese café-restaurant De Roode Leeuw. Tien jaar ben ik lid geweest van het LCD, waarvan vijf jaar als bestuurslid, en na die tien jaar zijn we ermee gestopt. Het LCD sloot perfect aan bij mijn behoefte om naast het schilderen ook te schrijven. Ontelbaar veel brieven had ik in mijn leven al geschreven aan ontelbaar veel mensen en in Maastricht was ik begonnen met het schrijven van korte verhalen en gedichten. Een enkele keer las ik op poëzieavonden in De Roode Leeuw voor uit eigen werk en door ons bestuur georganiseerde Haiku dag werd voor mij het startsein tot het schrijven van mijn eerste haiku.

Haiku spreken me nog altijd aan, misschien omdat ze aan speciale regels gebonden zijn. De regel is dat ze bestaan uit slechts drie dichtregels van respectievelijk vijf, zeven en vijf lettergrepen met de natuur als thema en tweemaal kort na elkaar gelezen worden, wat mij doet denken aan een spiritueel ritueel. Ik kreeg plezier in het schrijven van deze beknopte maar veelzeggende poëtische teksten, ook omdat ze zeldzaam mooi pasten bij de thema's van mijn schilderijtjes. Met Rennie van Windt, mijn (dichters-)vriendin, die er net zo door gegrepen was als ik, wisselden we onze haiku uit via onze dochters, die toen allebei op het Peellandcollege zaten. Een aantal van mijn aquarellen en schilderijen heb ik in die tijd met haiku gecombineerd.

 

13-04-2013 om 10:45 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
12-04-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tunnelvisie III

12 april 2013

Tunnelvisie III

In hoeverre was ik dus medeplichtig.... Al die jaren had ikzelf nooit aangedrongen op nader onderzoek naar een andere oorzaak voor mijn chronische buikklachten en genoeg gehad aan de diagnose Ehlers-Danlos. Nu voelde ik me hierom schuldig, ook ten opzichte van mijn gezin, vroeg me af óf en zo ja, wát ik eraan had kunnen doen om dit alles te voorkomen. Dit was een ware kwelling. Ik heb er in ziekmakende vertwijfeling verschrikkelijk onder geleden. Deze vertwijfeling was heel veel erger dan mijn fysieke krachteloosheid na die grote operaties.

Het was emotioneel dus een zeer moeilijke periode, waarin ik krachttoeren moest uithalen om niet compleet in te storten. Geen psycholoog of psychiater kon me hierin helpen, begreep ik wel, dit traject moest ik in mijn eentje afleggen, zelf alles een aanvaardbare een plek proberen te geven.

Ik probeerde me er doorheen te worstelen door me te concentreren op al het goede dat ik in mijn leven al had meegemaakt. Misschien, zo dacht ik, kon het me helpen terug te denken aan de jaren waarin ik als gezonde, sterke jonge vrouw en moeder had geleefd, God zij dank nog onwetend van wat me later te wachten stond. Hoopvol hield ik mezelf voor dat de rijkdom van zoveel toch redelijk gezonde levensjaren, waarin ik met heel mijn wezen als vrouw en moeder had kunnen genieten van alle mooie gebeurtenissen die in de eerste vier decennia van mijn leven hadden plaatsgevonden, het toch moest winnen van deze emotioneel zo moeilijke tijd.

Maar eerlijk gezegd was dat een hele krachttoer, want alle blijdschap leek uit me weggesijpeld te zijn…. En toen ik in november 2011 weer een grote buikoperatie moest ondergaan om, na twee acute alvleesklierontstekingen de galblaas te laten verwijderen en voor de zoveelste keer een ernstige complicatie optrad, waardoor het herstel een half jaar duurde, dreigde ik het vertrouwen in mijn eigen lichaam en de geneeskracht ervan voorgoed te verliezen en leek dat de druppel die de emmer psychisch deed overlopen. Toen ben ik naar een psycholoog gegaan.

 

Wat me telkens weer overeind getrokken heeft, is moeilijk te zeggen. Ik moet wel over een schier onverwoestbaar optimisme beschikken of er zit, zoals de Rooms-katholieken het zo mooi zeggen, een goede Engelbewaarder op mijn schouder. Ik gok op beide. In dit kader mag het misschien vreemd klinken als ik zeg dat in al die jaren ook de computer een zeer effectief hulpmiddel is gebleken. In dit hele traject van ziekte en bezinning heeft die me over veel pijn en verdriet heen getild. Dreigde ik fysiek af te glijden, mentaal zo nu en dan te bezwijken, mijn bezigheden op de computer fungeerden als een zeer effectieve therapie. Een beter geneesmiddel tegen opduikende negatieve emoties en fysieke pijn was niet denkbaar.

Toch ontbreekt me nog één ding: begrip vanuit de medische wereld voor wat mij is overkomen. Het onvermogen van artsen om zich in te leven in wat de gevolgen van hun handelen voor de patiënt en zijn familie (in dit geval ik en de mijne) zijn. Die kunnen desastreuze proporties aannemen. Al heeft een van hen wel zijn excuses aangeboden voor deze medische misser, voor hen gaat het leven gewoon door. Geen van hen vraagt eens aan me hoe ik dit alles verwerkt heb. Ze zijn gewoon overgegaan tot de orde van de dag en draaien poli zoals voorheen, toen nog niet van deze interne ramp in mijn buik bekend was.

Ik zoek absoluut geen vergelding, ook geen bezoedeling van goede naam en faam van mensen en instituten. Waar mensen werken, worden fouten gemaakt. Ik zoek enkel wat begrip een meeleven van de kant van de medische wereld en hoop dat mijn dramatische medische geschiedenis een beetje kan bijdragen aan een andere, aandachtiger, meer persoonlijk geïnteresseerde bejegening door artsen. En het allerbelangrijkste: de patiënt als serieuze informatiebron.
En dan nu:

IN DE RACE 

aan de weg timmeren

Het eigenhandig verdienen van onze dagelijkse kost vroeg de volledige inzet van ons allebei. Joep maakte wassen beelden die hij in brons liet gieten, ik maakte mijn schilderijen met olieverf van het merk Scheveningen, in die tijd de beste kwaliteit olieverf. Mijn oude schilderkist heeft me op mijn hele weg als kunstenares vergezeld als een soort doos van Pandora. Zo gauw ik die opende, kregen de ideeën die ik wilde gaan uitwerken op mijn doeken van door Joep op vier spielatten bevestigde, mooi strak gespannen schilderslinnen, bij wijze van spreken vastere vorm. Aan heel wat diepere gevoelens heb ik door middel van smeuïge olieverven in allerlei kleuren, uiting kunnen geven.

Bij hard werken hoorden ook acties om flink aan de weg te timmeren, wat aanleiding gaf tot allerlei beschouwingen over ons werk in kranten en tijdschriften. Talloze krantenknipsels waarin geschreven is over Joep en mij hebben we bewaard. Vaak hebben we erom gelachen, soms verscheen er een artikel waarbij we de indruk kregen dat de schrijver ervan zich serieus in ons werk (en leven) had verdiept. In die gevallen stonden er zinnige dingen in en geen of weinig onwaarheden. Maar dat was vrij zeldzaam, goed luisteren is gebleken een hele kunst te zijn. Want ook dit was onze ervaring, lang niet alle journalisten en kunstcritici verstonden die kunst. Wat ze niet onthielden of genoteerd hadden, vulden kunstcritici zelf wel aan, zonder te verifiëren of het om juiste informatie ging.

Soms werden er, zonder het werk in het echt gezien te hebben (bijvoorbeeld alleen aan de hand van foto’s), allerlei bedoelingen aan toegeschreven die ons verrasten omdat wij die er niet aan hadden toegekend of er inhoudelijk een heel ándere betekenis aan gegeven hadden. Op zich was dat nog wel begrijpelijk, elk kunstwerk had pas recht van bestaan als het een bedoeling, een diepere betekenis had, daarvan hadden Kees Bol en Jan Gregoor en nog eens vijf jaar Jan van Eijck Academie me wel van doordrongen.

Het esthetisch aspect in een kunstwerk speelde voor zowel Joep als mij een heel grote rol. De beelden van Joep horen tot de traditionele autonome kunst, mijn schilderijen trouwens ook. Ermee aan de weg timmeren heeft in de huidige moderne museumwereld geen enkele zin, er is geen belangstelling meer voor. Steeds vaker verdwijnt het in de letterlijke betekenis van het woord klassieke beeld en schilderij uit de musea voor moderne kunst. In plaats daarvan staan we meer en meer in oog met, wat ik ‘ideeën-’ en ‘etalagekunst’ pleeg te noemen. Aan deze vormen van kunst, waarmee mensen vermaakt worden als in pretparken, is nagenoeg altijd een filosofische, maatschappelijke of politieke betekenis en/of boodschap gekoppeld, al valt die (door er alleen naar te kijken) in het – conceptuele en onconventionele – kunstobject lang niet altijd te herkennen. Voor de doorsnee museumbezoeker gaat het hier dus om moeilijk te begrijpen vormen van kunst, waarbij deskundige uitleg gewenst is, wil men er de artistieke en emotionele waarde van inzien en begrijpen.

Als ideeën- en/of signaalkunst zijn zulke kunstobjecten ongetwijfeld heel boeiend en hebben ze historisch gezien hun eigen bijzondere betekenis, maar met de aanschouwer en zijn eigen leefomgeving hebben ze naar mijn idee vaak weinig binding. Misschien hoeft er ook nergens en met niemand binding gezocht te worden, gaat het puur om het verhaal, de boodschap, de filosofie, minder om wat ik met mijn ogen waarneem en wat ik ter plekke op dat moment aan het object zelf beleef. Wellicht zijn al die nieuwe vormen van moderne kunst juist wel zinvol omdat ze een signaalfunctie hebben, mij iets laten zien van de chaos en onrust in onze wereld – antropologische aardverschuivingen waaraan niet meer te ontsnappen is. Als dat het geval is, sta ik ervoor open, boeit het me ook. Oude vertrouwde begrippen als ‘esthetisch beleven’ en ‘compositorisch verantwoord’ hoeven dan niet meer per se relevant te zijn. Toch blijf ik het lastig vinden, omdat ik er het puur esthetische in mis, terwijl ik daar in het algemeen bij het kijken naar kunst en de beleving ervan nog altijd heel sterk behoefte aan heb.

Betreurenswaardig is het ook dat er door deze ontwikkelingen in de kunst- en museumwereld van de kant van de kunstcritici en kunstredacties ook steeds minder belangstelling overblijft voor traditioneel werkende kunstenaars zoals Joep, die niet inspelen op de trendgevoelige kunstvormen wereldwijd. Zo ontstaat er ongewild kortsluiting en dreigt kunst toch weer elitair te worden. Kunstenaars die nog op de ‘klassieke’ manier werken worden hierdoor uit de ‘markt’ gemanoeuvreerd. Of kunstcritici beseffen hoeveel macht ze hebben om met hun keuzes en kritische beschouwingen kunstenaars te maken of breken en de behoefte van museumbezoekers te manipuleren, betwijfel ik.

Hoe het ook zij, mijn persoonlijke ervaring met kunstkritieken in kranten en tijdschriften is deze (en die is best hilarisch): in de praktijk werkt óf een heel positieve beoordeling van het tentoongestelde werk, óf een heel negatieve het allerbeste. Op allebei komen een heleboel mensen af, en dit zal niemand echt verbazen, de meeste op de negatieve. Maar dat is dan vaak uit pure nieuwsgierigheid en levert zogezegd geen klandizie op. Het slot van het liedje is, zo is tenminste ónze ervaring, dat zowel kijkers als kopers, die aan geen tijdschrift of redactie gebonden zijn en nooit (meer) iets lezen over kunst, God zij dank meestal hun eigen gevoel, of noem het intuïtie volgen. Voor alle kunstenaars die van hun kunstwerken proberen te leven, is dat maar goed ook.

 

12-04-2013 om 10:18 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
11-04-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tunnelvisie II
Klik op de afbeelding om de link te volgen

11 april 2013

Tunnelvisie II

Het was voor mij en mijn hele gezin een schokkende ervaring, een moeilijke tijd, de periode waarin ik me weer opnieuw terug het leven in had moeten vechten. Nog moeilijker was het, zowel voor mijn man als voor mij, om te aanvaarden dat ik tientallen jaren met niet één maar twee ziektes in mijn lijf rondgelopen had, met zulk verwoestend werk in mijn buik en verslechtering van mijn algehele gezondheidstoestand tot gevolg. Uit alle macht zocht ik naar aanvaardbare redenen waarom dit nooit door ook maar één van mijn behandelende artsen onderkend was.

In radeloosheid vroeg ik me af hoe ik vrede moest sluiten met alle voorafgaande jaren, waarin het zo spectaculair bergaf gegaan was met me en ik meer tijd in het hospitaal dan thuis had doorgebracht. Om nog maar niet te spreken over de jarenlange invloed hiervan op de kwaliteit van leven voor ons als gezin. Als ik eraan dacht en er ook nu nog aan denk hoe diep dit op het dagelijks leven en de gemoedstoestand van Joep en onze kinderen ingevreten moet hebben, word ik letterlijk beroerd van ellende en breekt mijn hart.

Het was een verschrikkelijke tijd, ook voor hen. Zelf werd ik heen en weer geslingerd tussen gevoelens van blijdschap vanwege mijn herstel en gevoelens van teleurstelling, angst, onzekerheid en wantrouwen om wat was gebeurd. Emotioneel liep mijn gemoedstoestand parallel met het scala aan emoties tijdens ernstige ziekte en rouwverwerking, door de psychiater Elisabeth Kübler-Ross zo kernachtig in haar boeken opgetekend, behalve dan dat de boosheid toen nog ontbrak en die er nu intussen wél geweest is.

Toegegeven, het uiteindelijke resultaat van die twee buikoperaties is spectaculair, door niemand verwacht of voorzien, ook niet door de operateurs. De kwaliteit van mijn leven is er ontegenzeglijk aanzienlijk door verbeterd. Maar het is en blijft verbijsterend dat het met mijn gezondheidstoestand zover heeft kunnen komen onder het wakend oog van, waar ik tot dan toe van uitging, medisch goed onderlegde specialisten in een academisch ziekenhuis, en zoveel jaren heeft kunnen voortduren.

Toch deed ik verwoede pogingen om er geen enkele arts persoonlijk op aan te kijken. Welbewust koos ik ervoor om dit dramatisch verloop van mijn ziekteproces toe te schrijven aan wat men in het medisch jargon ‘tunnelvisie’ noemt. Er wás immers een duidelijke diagnose (ED) gesteld, het lag dus voor de hand dat men geen enkele reden meer gezien had om aan de hand van mijn (aanhoudende) buikklachten nog naar andere, eventueel onderliggende aandoeningen te zoeken, aldus praatte ik op mezelf in. Het was die éne en enige strohalm waaraan ik me krampachtig vastklampte om mentaal nog overeind te blijven.

Hoe laakbaar het verschijnsel tunnelvisie ook is, met mijn nog redelijk gezonde verstand en in de hoop niet helemaal weg te zakken in een depressie, probeerde ik mezelf ervan te overtuigen dat iedere arts of specialist dit had kunnen overkomen. Trachtend me in te leven in mijn behandelende specialisten, probeerde ik te begrijpen hoe afschuwelijk deze dramatische reeks van gebeurtenissen ook voor hen moest zijn (geweest). Niemand van hen had dit voor me gewild, nergens was sprake geweest van enige opzet, alle artsen hadden het beste met mij voorgehad, zo praatte ik voortdurend op mezelf in. Alleen zo kon ik de kracht verzamelen om te blijven werken aan mijn herstel, de diepsnijdende pijn verdragen die dit alles in me had gekerfd en die tot op de dag van vandaag nooit meer helemaal is verdwenen.

Verstandelijk mocht ik dan zo redeneren, gevoelsmatig werkte deze hele geschiedenis heel anders uit. Het vertrouwen in mijn behandelaars én mijn eigen lijf was ik volledig kwijt. Terwijl ik me op de poli bij mijn behandelende specialisten in alle vriendelijkheid presenteerde, draaide ik in mijn hoofd de klok voortdurend terug, zoekend naar waar de boel ontspoord was. Terugkijkend in hun jarenlange manieren van behandeling van mijn ziekteproces en klachtenpatroon, maar me evenzo afvragend of ik de oorzaak van dit dramatisch verloop soms ook bij mezelf moest zoeken. Mijn poliklinisch behandelend specialist had voor mijn herhaaldelijk gepresenteerde buikklachten altijd zeer aanvaardbare redenen aangevoerd. Uit respect voor zijn medische professie en vertrouwend op zijn deskundigheid én die van het team van behandelende specialisten – waarmee wekelijks ruggenspraak gehouden werd, werd me verteld – had ik die altijd aangenomen en dan ook geprobeerd me ermee te verzoenen dat buikpijn blijkbaar bij mijn algehele constitutie hoorde.

 

En dan nu:

EIGEN HAARD

zoals het klokje thuis tikt

 

Wij werkten dus gewoon aan en in huis. Zo heb ik de eerste jaren zitten schilderen in onze eigen woonkamer, omringd door onze dierbare spullen, terwijl Joep zijn beelden maakte in het aangrenzend atelier. Later ben ik met mijn schildersezel en verfkist naar dat atelier verhuisd en is Joep gaan werken in het nieuwgebouwde, grotere atelier. In zijn houten ‘werkhuis’ is hij de ruwe werkzaamheden gaan verrichten die horen bij de afwerking van zijn in brons gegoten beelden en hij kapt er in hout.

Aan alles wat ons hier omringt ben ik gehecht geraakt, omdat ik er al bijna vijftig jaar in en tussen leef en zich hier alle belangrijke gebeurtenissen van ons en onze vier kinderen hebben afgespeeld. Ik heb er altijd veel plezier in gehad een echt thuis te creëren, een plek waar we als gezin graag zijn, waar onze families en vrienden het prettig vinden om te komen en waar we ons gestimuleerd voelen in onze creatieve bezigheden. Zoiets doen we natuurlijk samen en dat een krappe beurs kan leiden tot creatieve daden, daarvan is ons interieur een levend getuigenis, ieder voorwerp in ons huis heeft een eigen (ontstaans-)geschiedenis.

Voor mij betekenen ons huis en deze woonplek ontzaglijk veel. Als Joep me na een (soms) lange ziekenhuisperiode weer naar huis rijdt, zijn de akkers rond de molen en de bossen rond ons erf al een eerste warm welkom. Maar zo gauw ik ons huis binnenkom, voelt het alsof zorgzame handen een warme deken om mijn schouders leggen. Ik kom echt thuis, kruip terug in mijn tweede huid, mijn veilige cocon waarbinnen ik weer helemaal mezelf mag zijn. Het is natuurlijk heel bijzonder om op een molenerf te wonen. In mijn studententijd had ik nooit kunnen denken dat ik ooit op zo’n plek terecht zou komen. Afkomstig uit Sint-Oedenrode, gewend aan het vruchtbare rivierlandschap in die contreien, met in mijn oren nog altijd het ruisen van populieren in een zachte bries, zou ikzelf nooit gekozen hebben voor het droge hoge akker- en bossenlandschap aan de rand van de Deurnese Peel. Maar die woonplek kwam op ons pad en toen dat eenmaal het geval was, gaf ik me er van harte aan over.

Het moet gezegd, ik heb er heel lang aan moeten wennen om nergens rivierwater te horen, geen zacht tinkelend ruisen van populieren aan de horizon of langs rulle zandpaden. Ik had het er moeilijk mee dat ons woonerf in plaats daarvan bestond uit met droge gele zandgrond, omzoomd met maisakkers en bossen van vliegdennen, berken en eiken. Maar mijn verlangen naar het sappige rivierlandschap in Sint-Oedenrode en de Zuid-Limburgse heuvels met hun vruchtbare boerenakkers is langzaam weggesleten. Ik ben gaan houden van dit stukje hoge droge Brabantse grond, omdat zich hier een heel lange, veelbewogen en gelukkige reeks van jaren in ons huwelijks- en gezinsleven heeft afgespeeld.

In de loop der jaren hebben we onze woning uitgebreid naar onze behoefte. Enig ondernemerschap kan ons niet ontzegd worden, want in totaal hebben we aan ons huis en op het erf zeven keer verbouwd en aangebouwd. In 1976 bouwden we tegen de oostgevel het eerste atelier, dat nu verdeeld is in ouderslaapkamer en kantoorruimte. In 1986 het ‘groot atelier’, in 1992 de ouderlijke badkamer en in 1994 mijn werkplek annex liftkamer. In 1996 richtte Joep het houten werkhuis op en in 1998 werd de expositieruimte gebouwd. In 2011 lieten we ouderlijke badkamer aanpassen en onze slaapkamer vergroten. De houtschuur heb ik dan nog niet meegeteld. Ons huis, dat begon als een sprookjeshuisje, is uitgegroeid tot een heel complex van gebouwen. En het mooie is dat we elke steen ervan door hard werken met eigen handen verdiend hebben.

11-04-2013 om 09:31 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
10-04-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tunnelvisie

10 april 2013

Tunnelvisie

Iedere arts krijgt er vroeg of laat wel mee te maken. Dat hoeft gelukkig in de meeste gevallen niet heel ernstig te zijn, maar soms kan dat wel zeer ingrijpende gevolgen hebben, waardoor de patiënt in kwestie zwaar gedupeerd is en groot kwaliteitsverlies van leven heeft. Ikzelf ben er een bepaald niet bemoedigend voorbeeld van. Het is een lang verhaal, maar ik voel me geroepen het toch te vertellen, omdat het me vele jaren van ziekte, ziekenhuisellende en ernstig verlies van kwaliteit van leven heeft gekost. Ik hoop van harte dat andere chronisch zieken met een concrete diagnose van hun ziekte er in de toekomst profijt van kunnen hebben en mijn behandelende artsen ervan geleerd hebben.

 

Ik ben behept met het syndroom van Ehlers-Danlos, een bindweefselaandoening waarbij de bindweefsels in het lichaam aan de slappe kant zijn. Zodoende ben ik hypermobiel en zijn mijn inwendige organen verslapt. Voorbeeld: maag hangt tot in het kleine bekken, dikke darm was helemaal uitgerekt en lag in lussen op de bekkenbodem, blaas idem dito. Ten gevolge van dit syndroom heb ik al heel wat doorgemaakt, onder andere: significant veel bloedverlies na de bevallingen vanwege het slecht samentrekken van de baarmoeder; baarmoeder en eierstokken verwijderd omdat de baarmoeder naar buiten kwam en eierstokken vol cysten zaten; levenslange ellende met de stoelgang (onder andere jarenlange darmspoelingen); uiteindelijk operatief aanleg van een dikke darm stoma, en wegens ernstige blaasproblemen, door verslapping en uitzakken tot op de bekkenbodem en gebrek aan peristaltiek, ook een urinestoma. Ook ontstond hierdoor bij mij al op tamelijk jonge leeftijd poliartrose met secundaire artritis en botontkalking.

 

Ruim twee jaar ben ik parenteraal gevoed. Dat is voeding die rechtstreeks via een ader dichtbij het hart in de bloedbaan wordt gepompt. Later heb ik bijna 11 jaar op sondevoeding geleefd die rechtstreeks via de dunne darm inliep. Dit had tot gevolg dat ik te kampen kreeg met een negental sepsissen, dat zijn bloedvergiftigingen waarbij een bacterie zich razendsnel in de bloedbaan vermenigvuldigt en je levensgevaarlijk ziek maakt), ernstige lever- en beenmergproblemen, klaplong en talrijke bloedtransfusies, waardoor ik diverse keren op het randje van de dood balanceerde.

 

Half augustus 2009 werd ik heel ziek en belandde voor de zoveelste keer in het universitair ziekenhuis. Voor het eerst na zeer lange tijd ging men (ten einde raad) met een scoop in de dikke darm kijken. Gevolg: pas toen zagen ze dat ik een ernstige vorm van de ziekte van Crohn heb en de gehele dikke darm bleek zeer hevig ontstoken te zijn. Een spoedoperatie op zaterdagmorgen volgde, om mijn leven te redden moest de hele dikke darm worden verwijderd. “U bent in de slechtst mogelijke conditie geopereerd”, aldus de MLD-oncologisch chirurg, en: "Uw darmen waren totaal niet meer in staat om nog voedsel op te nemen". Dat was alvast de verklaring voor het feit dat ik in de loop der jaren ruim 10 kg was afgevallen.
 

De dikke darm bleek zich in 'een proces van tientallen jaren' – aldus de chirurg van het team chirurgen dat me heeft geopereerd – diverse keren rond de dunne darm, de maag en de urineleiders gewikkeld te hebben en was daar helemaal mee gaan vergroeien. De dikke darm was ook zo extreem lang dat nog een deel ervan in een lus op de bekkenbodem lag. Bovendien was de hele darm erg opgezet. De chirurgen 'hadden zoiets nog nooit eerder gezien'. Het was een hele klus om die doodzieke darm van de organen los te krijgen en te verwijderen. Er werd een ileostoma aangelegd i.p.v. de colostoma. De operatie duurde een hele dag. Een aantal weken later bleek tijdens die operatie een van de urineleiders per ongeluk doorgesneden te zijn, wat betekende dat ik opnieuw geopereerd moest worden.

 

Het herstelproces was verschrikkelijk. Ik kwam na twee weken op IC terecht met longontsteking, 14 kg extra vocht in mijn lijf, waarmee ik er uitzag als een Michelinpoppetje, en ik had een postoperatieve sepsis. Toen men me daar weer wat opgekrikt had, werd ik naar de Hartbewaking overgeplaatst, waar bleek dat ik een licht hartinfarct had gehad ten gevolge van een ernstig zuurstofgebrek en dit terwijl de zaalarts me twee dagen ervoor naar huis had willen sturen. Drie maanden hospitaal was het gevolg van deze miserie. Vijf maanden later moest ik opnieuw en grote buikoperatie ondergaan om de doorgeknipte urineleider te bevestigen aan de urostoma. Complicatie: een dunne darmperforatie en een groot abces. Dit keer verbleef ik weer een hele maand in het hospitaal.

Uiteraard is later alles door de patholoog-anatoom onderzocht. Zijn conclusie was dat ik, zoals de chirurg het uitdrukte, 'voor tweehonderd procent aan de ziekte van Crohn' lijd. De combinatie van Ehlers-Danlos en Crohn heeft geleid tot deze desastreuze ontwikkelingen. Confronterende uitspraak van diezelfde chirurg: "Uw dikke darm heeft uw leven tientallen jaren lang ernstig geïnvalideerd!"

 

Ziehier wat het gevolg kan zijn van 'tunnelvisie'. Er was een diagnose gesteld: het syndroom van Ehlers-Danlos en vervolgens werden – heel begrijpelijk! – al die jaren alle lichamelijke klachten uitsluitend hieraan toegeschreven. Ook al verscheen ik jarenlang (met talrijke, soms zeer langdurige ziekenhuisopnamen ertussen) elke paar maanden ter controle bij de poliklinisch behandelende specialist, aan de hand van mijn klachtenpatroon stelde hij doorgaans geen bijzonderheden vast. Wel gaf ik regelmatig aan dat ik last had van twee soorten buikpijn: snerpende pijn rond en in de insteekopeningen van beide katheters die via de buikwand in respectievelijk mijn maag en dunne darm zaten, en permanent een gedempter, zeurende pijn in de onderbuik. Het maagslangetje was aangebracht om de maag leeg te hevelen en het dunne darmslangetje om kunstmatig gevoed te worden.

Men schreef die buikpijn toe aan de gevolgen van langdurig katheters in de buik en het syndroom van ED: de slappe bindweefsels en uitzakking van de organen, plus mijn diverse operaties in die buik en de littekenweefsels die daar het gevolg van waren. Dit alles zou de druk en zeurende pijn in de onderbuik verklaren. Dit klonk plausibel, dus ging ik hier hoopvol in mee (ik ben geen medicus) en volgde het advies om de pijnpoli te bezoeken gemotiveerd op. Helaas hielpen die pijnbehandelingen niet of slechts heel kort. Achteraf gezien omdat er iets veel ernstigers aan de hand was. Totdat ik dus zeer ernstig ziek werd en bovengenoemde toestand zichtbaar werd.
Het laat zich niet moeilijk raden in wat voor psychische toestand me deze gebeurtenissen brachten, en mijn gezin erbij….

Morgen het tweede deel van mijn verhaal.

 

En dan nu:

 

Wat zij nu eigenlijk voor ideeën hadden over hun vader als beeldhouwer en hun moeder als kunstschilderes weet ik niet precies. Nu ze alle vier een eigen leven elders opgebouwd hebben, realiseren ze zich wel dat het heel bijzonder is om grootgebracht te zijn door kunstzinnige ouders en in een artistieke omgeving. Zelf hebben ze geen van vieren gekozen voor een kunstenaarsbestaan, maar ze weten (is onze indruk) wel te waarderen dat ze niet in een doorsnee burgerlijke omgeving zijn opgegroeid. In hun kindertijd ervoeren ze de verschillen met andere gezinnen en vooral die van hun klasgenootjes, waarin heel anders gewoond en geleefd werd, niet altijd als onverdeeld positief. Het riep bij hen wel de nodige vragen op, wat natuurlijk heel begrijpelijk was.

Zo nu en dan spraken ze hardop hun verlangen uit naar ouders die, zoals zij het uitdrukten, 'normaal' waren, in een gewoon huis woonden dat ook op een 'normale' manier was ingericht. In de ogen van onze kinderen voldeden we als ouderpaar waarschijnlijk ook uiterlijk niet aan wat gangbaar was in onze dorpsgemeenschap. Wij zagen er heel anders uit dan de gemiddelde Vlierdenaar. Joep, met baard en altijd in oude, afgedragen werkkleding, en ik in zelfgemaakte, tamelijk artistieke kleren, met heel lang, loshangend stijl haar in plaats van een keurig kapsel voor vrouwen van mijn leeftijd. Misschien schaamden ze zich een beetje voor het grote verschil tussen hun eigen nogal artistieke, onconventionele leefomgeving en de veel meer aan de burgermaatschappij aangepaste van hun vriendjes en vriendinnetjes. Die waren ver in de meerderheid.

Ook mijn schilderijen, die wellicht in hun optiek evenmin pasten in een doorsnee huiskamer en waarop vaak naakte figuurtjes te zien waren, riepen bij de kinderen vragen op. Eén leuk voorval in dit opzicht herinner ik me nog heel goed: onze oudste dochter was een jaar of negen toen ze me vroeg waarom ik zo dikwijls blote mensen schilderde. Een vraag om over na te denken. Ze had toen een warm vestje aan, wat me op een idee bracht. Ik vroeg haar een van haar mouwen op te stropen. Enigszins verwonderd deed ze het en ik streelde zacht met mijn hand over haar onderarm, vroeg haar nu haar mouw weer omlaag te doen en streelde haar arm nog eens. Hierna vroeg ik haar of ze verschil had gevoeld en wat het aangenaamst was. Ze had verschil gevoeld. Gestreeld worden op haar blote armpje had haar voorkeur. Waarop ik haar vertelde dat ik precies hierom kinderen en grote mensen vaak zonder kleren aan schilderde. Het was niet precies de waarheid, maar de tijd was nog niet rijp om haar uit te leggen dat voor mij de naakt geschilderde mens symbool is voor het zich ontdaan hebben van alle franje, zodat de innerlijke mens in al zijn kwetsbaarheid zichtbaar is. Onze dochter was tevredengesteld, ze kwam er nooit meer op terug.

Als onze kinderen lieten merken dat ze worstelden met dergelijke vragen, vroeg ik me in stilte wel eens af of ik niet toch beter kantoorbediende had kunnen blijven en Joep werkzaam als docent aan een of ander instituut. We zouden meer inkomen gehad hebben, regelmatiger ook, en misschien zouden we onze manier van wonen en leven wat meer aangepast hebben. Maar ik wist uiteraard heel goed dat dit niet het geval was en het niets aan onze omgang met de kinderen veranderd zou hebben. We zouden precies dezelfde vader en moeder voor hen geweest zijn en er zouden evengoed vragen geweest zijn.

Ach, ze zouden het later wel begrijpen, het was niet verkeerd te ervaren dat mensen ook op andere manieren konden leven, andere keuzes maakten, stelde ik mezelf dan gerust. En ging weer door met schilderen, me ervan bewust dat mijn zorg hierom enkel en alleen te maken had met mijn hoop en verlangen onze kinderen nooit te zien lijden, zelfs niet om zulke conventionele, uiterlijke dingen. Geruster omdat ik zag hoe natuurlijk ze ermee opgroeiden, er met hun kinderlijke flexibiliteit en loyaliteit mee leerden leven, eenvoudig omdat ze nou eenmaal kinderen van ons waren en eraan gewend geraakt waren. Tot slot kwam daar nog bij dat ons beroep voor hen tenminste één groot voordeel had: we werkten thuis, zodat ze ons altijd wisten te vinden als ze ons nodig hadden, ook dat ontging hun waarschijnlijk niet.

 

10-04-2013 om 10:54 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
09-04-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Psychiatrie

9 april 2013

Psychiatrie

Zijn we met z’n allen psychisch ziek? Dat vroeg ik me af toen ik onlangs naar het semiwetenschappelijk programma Labyrint keek. Daar werd eens uit de doeken gedaan in hoeverre wij ons met z’n allen niet alleen hebben laten medicaliseren, maar ook psychiatriseren. Dit door mijzelf verzonnen woord mag in de volgende editie van de Dikke Van Dale, aangezien ik me er, zonder dit programma gezien te hebben, ook al erg over verwonderd heb hoeveel kinderen en volwassenen er in de tegenwoordige tijd blijken te lijden aan een of anders psychische/psychiatrische stoornis. In Labyrint zag ik een deel van het antwoord hierop.

Op gezette tijden wordt er, net als in de geneeskunde, een boek samengesteld waarin gegevens staan opgetekend die een diagnostische betekenis hebben. Er doet zich een psychische stoornis voor, dan is dit boekwerk erop na te slaan en men vindt ervoor wat met blijkbaar zoekt, namelijk een diagnostische term, een etiket. Het is niet moeilijk zich voor te stellen dat er op het gebied van de psychiatrie heel veel mogelijkheden zijn. Dat is ook wel gebleken, want een verstandig, ouder en wijs mens, zelf psychiater en voormalig hoofdmedewerker van datzelfde boekwerk heeft hier eens een boekje over opengedaan. Hij gaat hierin zover dat hij de mensheid voor, of liever tégen een dergelijke diagnostische honger waarschuwt, omdat dit soort wetenschappelijk geclassificeerde boekwerken, populair en misschien wat overmoedig gezegd een boel nonsens de wereld insturen, waarvan mensen die gezond gedrag vertonen alleen maar ziek gemáákt kunnen worden.

Hij stelde zichzelf als voorbeeld: enige tijd geleden verloor hij zijn vrouw. Als twee mensen veel van elkaar houden, brengt dat een flinke dosis verdriet met zich mee, ook in zijn geval dus. De hem omringende (psychiatrische) wereld wilde hem ervan doordringen dat hij in een depressie zat en hoognodig voor een behandeling moest kiezen. Stel je voor dat hij hierop ingegaan was. Denk maar na over het traject waarin hij dán meegetrokken was. Er zijn talrijke voorbeelden te geven van vermeende psychiatrische aandoeningen die het niet zijn, was zijn boodschap, omdat men met een beetje persoonlijke aandacht en dieper aftasten van wat er werkelijk gaande is, heel veel op natuurlijke wijze te ‘genezen’ is. Emoties durven toelaten, er niet meteen mee naar de psychiater rennen.

Hij noemde als voorbeeld autisme en schizofrenie. Sinds deze twee begrippen tot officiële psychiatrische aandoeningen verklaard zijn, zijn de aanverwante ‘ziektes’ als paddenstoelen uit de grond gerezen. Tegenwoordig heeft bij wijze van spreken de halve groep vier op de basisschool autisme, ADHD of daaraan gelinkte stoornissen, terwijl er in feite geen sprake is van stoornis in de klassieke betekenis van het woord, maar dat ervan gemaakt is door de honger naar diagnostiek en etikettering. Hoe begrijpelijk ook, het is je reinste waanzin.

Je zou verwachten dat dergelijke manoeuvres zouden bijdragen tot het welzijn van mensen, maar het tegendeel is waar. Vanaf het moment dat iemand het etiket (aan) Asperger of ADHD (verwante) stoornis opgeplakt krijgt, zijn al zijn handelingen ‘verdacht’, wordt voor al zijn gedrag een medisch-psychiatrische verklaring gezocht en gebeurt het niet zelden dat er een hele batterij aan medicijnen op losgelaten wordt, om nog maar niet te spreken van alle psychiatrische en maatschappelijke zorg. Die mens, een gezond mens, met misschien wat eigenaardige trekjes (maar die hebben we allemaal), belandt in de categorie ‘patiëntenzorg’, waardoor een normaal en vrij en onbezorgd psychisch leven onmogelijk wordt en voor hem voor de toekomst gegarandeerd allerlei nadelige problemen opduiken.

We hebben gewoon het geduld niet meer om er eens voor te gaan zitten als mensen met verdriet, pijn of niet helemaal aangepast gedrag behept zijn. We zijn wetenschappelijk doorgeslagen. Der diagnostiek en etikettering is belangrijker geworden dat het welzijn van de cliënt/patiënt/mens. Het zou de gezondheidszorg kapitalen schelen als daar eens een eind aan kwam en het zou de mensen een stuk gelukkiger maken. De psychiatrie is uitgegroeid tot een duistere ‘wetenschap’ die in feite geen wetenschap is, maar een scheefgegroeid medisch specialisme dat in de praktijk heel weinig effect sorteert.

Tot slot mezelf als voorbeeld. Op mijn negenentwintigste werd ik gewild zwanger van ons derde kindje. Tijdens die zwangerschap werd ik zeer ernstig ziek, zo ernstig dat het kindje in mijn buik stierf en ik nog net niet. Ik had al leven gevoeld, we hadden het kindje al een naam gegeven, het maakte al min of meer deel uit van ons gezin. Het kindje kwam dood ter wereld en ik genas. In het ziekenhuis werd me door zowel artsen als verpleegkundigen verteld dat ik blij moest zijn dat dit kindje nu uit mijn buik was, het betekende mijn genezing. Zodoende kon ik bij niemand terecht met mijn verdriet. Twee maanden later kreeg ik een inzinking. Ik had waarschijnlijk wat nu een postnatale depressie genoemd wordt. In plaats van dat men eens met mij ging praten, werd ik in het ziekenhuis opgenomen. Slechts voor ‘een paar dagen’, werd door de psychiater  aan mijn man verteld. Het duurde dertien weken. Ik kreeg enkel verschrikkelijke pillen, die me alle emoties ontnamen en na die dertien weken stond ik buiten en was er helemaal niets veranderd. Ik heb het zelf allemaal moeten uitzoeken, van de psychiater heb ik totaal geen bijstand gehad, op zijn rotpillen na. Sindsdien stond ik te boek als iemand met aanleg voor depressie. De rest zal ik de lezer besparen.

Alle psychoanalytica pillen heb ik de deur uit gesmeten. Sindsdien huppel ik vrolijk rond, heb nooit meer een depressie gehad, maar wel alle emoties die mijn hart overspoeld hebben toegelaten en verwerkt. Geef mij maar een paar fijne vrienden, die werken vaak meer genezend dan de hele psychiatrie bij elkaar.

 

En dan nu:

 

DIE ANDERE WERELD

gepenseelde emoties

Onze kinderen hebben alle vier ontzaglijk veel getekend. Op grote vellen geel papier hebben ze de prachtigste taferelen uitgebeeld. Na schooltijd leefden ze zich uit met alles waarmee ze konden tekenen en schilderen, was- en pastelkrijt, viltstiften en kleurpotloden, water- en plakkaatverf. We kregen die vellen van een bevriende laborante die in een ziekenhuis op de röntgenafdeling werkte, waar de overvloed aan zulk papier anders toch maar in de papierversnipperaar verdween. Hele verhalen werden er door hen bij verteld, waardoor ik een mooi beeld kreeg van wat hun bezighield. Hun creaties zetten voor mij de deur naar hun dieperliggende emoties op een kier.

De emoties van onze kinderen nam ik net zo serieus als mijn eigen emoties en die van iedere andere volwassene. Ik was er heel sterk van doordrongen dat het verdriet van een kind even diep kan gaan als dat van een volwassene, de vreugde trouwens evengoed, en handelde er ook naar. Ik was er minstens even sterk van overtuigd dat ieder kind positieve bevestiging nodig heeft. Daarom prees ik onze kinderen bewust in alles wat ze deden en ondernamen. Omdat ik er met grote stelligheid in geloofde dat ze hierdoor meer zelfvertrouwen zouden ontwikkelen en later stabieler in het leven zouden staan. In de jaren zeventig had ik gretig de boeken van de Deurnese psychiater dr. Anna Terruwe gelezen en was het helemaal eens met haar Leer der bevestiging, die in die tijd voor veel mensen een openbaring was. Door haar voordrachten en boeken liet ik me

inspireren in mijn taak als echtgenote en moeder, maar al te goed beseffend wat het met een mens doet als hij in zijn jeugd te weinig bevestiging ontvangen heeft.

Tegen de tijd dat onze kinderen de leeftijd van een jaar of dertien bereikten, stopten ze een voor een met zo intensief te tekenen en schilderen. Hun actieradius verbreedde zich, er kwamen blijkbaar andere beelden hun leven binnen. Die hadden misschien meer te maken met het in actie komen van hun hormonen en het ermee gepaard gaande prille ontluiken van hun seksuele interesse. Wat mij weer beelden bracht die per se geschilderd wilden worden.

In de jaren dat onze kinderen naar de middelbare school gingen en hun vleugels begonnen uit te slaan naar elders schilderde ik gestaag door. Hoe groter de kringen in de vijver van hun leven, hoe meer ik me bewust was van de gevaren die onze kinderen bedreigden. Ze namen intensiever deel aan het verkeer, zagen ongetwijfeld dat er rond en op scholen hier en daar al werd gedeald, moesten welhaast merken dat het hasjgebruik toenam. Jongeren gingen uit en dronken (veel) alcoholische dranken. Ook voor ons viertal lonkte het uitgaansleven. Maar met hoeveel zorg ik die tijd ook naderbij zag komen, ik probeerde me in te houden, gebood mezelf te vertrouwen op hun loyaliteit jegens ons en hun gezond verstand. Dat heeft naar beide kanten toe doorgaans redelijk goed gewerkt.

Het was voor mij als moeder ontegenzeglijk een boeiende tijd. De kinderen bereikten een voor een de leeftijd waarop we over serieuze thema’s konden praten met elkaar. Ik was meer een voorlees-, luister- en praatmoeder dan een moeder van samen dingen doen en genoot dan ook veel meer van de gesprekken die we voerden bij kopjes thee en bekers warme chocolademelk dan van samen kaarten of bordspelen. Aan de hand van wat onze kinderen me toevertrouwden, ontstonden in mijn hoofd schilderijtjes die hun verborgen dromen verbeeldden. Ik probeerde er de achter hun verhalen verscholen emoties, voor zover het tenminste binnen mijn vermogen lag, in tot uitdrukking te brengen. Schilderen kalmeerde me, het was in die turbulente jaren, waarin zoveel in beweging was in het leven van onze kinderen, een soort reddingsboei voor me. Het temperde mijn voor de buitenwereld grotendeels verborgen, maar wel voortdurend aanwezige onrust en zorg om het welzijn van ons ondernemende (en uitgaande) viertal.

 

09-04-2013 om 13:10 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
08-04-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Graaiers

8 april 2013

Graaiers

Je opwinden over allerlei zaken waar je in je eentje toch niks aan kunt veranderen, heeft geen zin en is slecht voor je rikketik. Het levert een boel stress op en het leidt nergens toe. Maar…vanmorgen was ik toch even helemaal furieus. Niet dat er plotseling zoiets spectaculairs gebeurd was – als je tenminste het nieuwsitem dat Portugal nog niet genoeg heeft aan die om en nabij de 75 miljard euro’s die het van de EuroUnie gekregen heeft als niet-spectaculair wilt beschouwen – maar ik werd me er ineens heel sterk van bewust hoe onbetrouwbaar het hele politieke en economische wereldgebeuren in elkaar zit. Hoe er wereldwijd steeds meer een graaicultuur is ontstaan, die alle perken te buiten gaat en eerlijke hardwerkende mensen massaal de kop kost.

Het trieste is, dat die graaicultuur zich niet beperkt tot een kleine groep die standaard nooit genoeg heeft aan de miljoenen die ze al verdienen, maar zich verspreid heeft over de hele samenleving. Ga maar na, in de politiek, in het bedrijfsleven, in de bankensector, in de goede doelen branche, in de zorgsector. Eén grote schandvlek, waarvan het voor gewone mensen zoals ik niet te bevatten is hoe zoiets heeft kunnen groeien en hoe De Politiek dit allemaal maar heeft kunnen laten gebeuren. Ja, daar kan ik me nog steeds heel woedend om maken.

Ik word misselijk als ik lees met wat voor salarissen bankdirecteuren, zorgmanagers, goede doelen directeuren en aanverwante lieden aan de haal gaan. Hoe ze zonder blikken of blozen elke maand hun schandalig hoge salarissen innen en hun overtollige kapitalen wegsluizen naar belastingparadijzen. Ik erger me groen en geel aan de bonussencultuur die gewoon doorgaat, De Politiek die zonder schaamte publiekelijk exorbitante salarissen in de bankensector goedkeurt, sterker nog, er zelfs het welslagen aan verbindt van de ‘overlevingsstrategie van banken’. Terwijl het ene Europese land na het andere omvalt, overal mensen massaal worden ontslagen, heeft de kleine bovenlaag ergens ver weg miljarden op obscure banken staan en steekt geen poot uit om daar iets aan te veranderen. De staatsschuld in de meeste Europese landen bedraagt miljarden, maar geen mens van die grote graaiers zal zijn salaris verminderen. Geen enkele die opstaat om zijn bonus te weigeren.

En wij moeten dat allemaal heel gewoon vinden, over ons heen laten komen als een regenbuitje. Al het geld dat al in de bankensector gepompt is, mogen de brave, rechtschapen belastingbetalers ophoesten en de argeloze hardwerkende mensen plus de meest kwetsbare groep van ouderen, gehandicapten en zieken zijn het haasje, desnoods ten koste van hun eigen welzijn. Want denk maar niet dat het aan de bovenkant van de koek wordt afgeschraapt. Wij zijn het slachtoffer van de economische belangen geworden. Het gaat in De Politiek allang niet meer om het welzijn van de burgers.

Wat ik me afvraag, is waarom die categorie mensen het er zo op begrepen heeft nóg meer te verdienen dan ze al verdienen en hun kapitaal nóg meer te vergroten. Onze kinderen, die toen ze wat groter werden, wel zagen dat een kunstenaarsbestaan niet bepaald lucratief is, riepen in koor: wij worden nooit kunstenaar! Wij gaan later heel veel geld verdienen. Ze moesten nog wél even bedenken waarmee. Dan legde ik hen uit dat ze ook met een berg geld niet meer konden eten dan tot de honger gestild was; ze zich niet warmer konden kleden dan nodig was om het niet koud te krijgen; ze maar in één auto tegelijk konden rijden en in één huis tegelijk wonen, en hield hen voor wat mijn oude wijze moeder ons vroeger zei: genoeg is genoeg.

Je zou zeggen, dat dit soort eenvoudige spelregels toch voor iedereen gelden. Maar nee, blijkbaar is het voor mensen die veel verdienen nooit genoeg. Ik probeer wel eens te begrijpen hoe dat dan werkt. Misschien is het een vorm van verslaving – zoals je plantjes uit de grond kijkt als je ze net gepoot hebt: je hebt een kapitaaltje bijeen gespaard en dat wil je gestaag zien groeien, liever nog heel snel zien groeien. En ben je daar eenmaal mee begonnen, dan wordt het een sport om het nog verder te zien groeien, ook al hoef je er zelf niet meer van te eten en er je huishoudgeld niet vanaf te knijpen.

Of die mensen door al hun gegraai heen nog naar hun geweten (durven te) luisteren, is maar de vraag. Of ze beseffen, of wíllen beseffen dat ze met hun gedrag een hele samenleving ontwrichten en eerlijke mensen in een noodsituatie brengen, dáár valt sterk aan te twijfelen.

Wat ben ik blij dat mij zo’n giga rijk leven bespaard is gebleven!

 

En dan nu:

LEVENDE STILTE

stillevens als meditatieve bron

Opdrachten krijgen was fijn, het betekende extra inkomen, maar ze waren niet dik gezaaid en bovendien wilde ik ook een collectie schilderijen opbouwen om te kunnen blijven exposeren. Naast portretten en themaschilderijen schilderde ik ook met heel veel plezier stillevens. Hiervoor koos ik de gewone dingen om me heen, groente en fruit, siervruchten, lege flesjes die ik mooi vond, gedroogde bloemen, zonnebloemen, stenen die Joep en ik nog in Maastricht opgeraapt hadden toen we langs de Maas wandelden – alles kon dienen als voorwerp voor zulke schilderijen.

Als ik hiermee bezig was, kwam ik tot rust. Ik hield van die voorwerpen zonder diepere betekenis, die niet vroegen om de zin van het bestaan, waarvoor ik me niet verantwoordelijk hoefde te voelen, maar die er in hun eigen bescheiden gedaante gewoon waren en ikzelf had uitgekozen en voor me had neergelegd of op een rijtje gezet. Voorwerpen vroegen niets van me, ze nodigden me enkel uit om te gaan zitten schilderen en met mijn zachte marterharen penselen iets op het schilderslinnen te creëren dat diezelfde stille rust ademde. Mijn gedachten kon ik laten dwalen, schilderend luisteren naar het keuvelen van onze kinderen. Als ik later aandachtig keek naar wat ik geschilderd had, hoe ik die pretentieloze voorwerpen had vormgegeven en gerangschikt, was ik verwonderd over de rust en het aangenaam harmonieuze ervan en verheugde me erover, omdat dit het was wat ik had gehoopt te creëren in zulke schilderijtjes.

Als ik hiermee bezig was, kwam ik tot rust. Ik hield van die voorwerpen zonder diepere betekenis, die niet vroegen om de zin van het bestaan, waarvoor ik me niet verantwoordelijk hoefde te voelen, maar die er in hun eigen bescheiden gedaante gewoon waren en ikzelf had uitgekozen en voor me had neergelegd of op een rijtje gezet. Voorwerpen vroegen niets van me, ze nodigden me enkel uit om te gaan zitten schilderen en met mijn zachte marterharen penselen iets op het schilderslinnen te creëren dat diezelfde stille rust ademde. Mijn gedachten kon ik laten dwalen en ondertussen schilderend luisteren naar het keuvelen van onze kinderen.

Veel van die stillevens vonden hun weg naar liefhebbers. Ik verkocht ze aan particulieren en stuurde ze soms naar kunstuitleencentra, die midden jaren tachtig ontstonden. Instituten waar schilderijen en beelden tentoongesteld en te huur aangeboden werden met de bedoeling beeldende kunst dichter bij de mensen te brengen en binnen handbereik voor mensen die graag een kunstwerk wilden kopen, maar zich dat financieel niet zonder meer konden permitteren. Men kon voor een bepaald maandelijks bedrag een kunstwerk huren naar eigen keuze. De huurprijs gold tevens als afbetaling. Als men het kunstwerk maar vaak genoeg opnieuw inhuurde, kon het na langere tijd voor het restantbedrag gekocht worden en was de nieuwe eigenaar op een plezierige manier en passend bij zijn beurs in het bezit gekomen van zijn geliefde beeld of schilderij. Via zulke instanties heb ik regelmatig schilderijen verkocht en, wat ik nooit had voorzien, ook diverse portretopdrachten gekregen. Toch een heel mooie aanvulling op onze wervingsarbeid, lonend voor zowel huurders en kopers als ons, kunstenaars.

 

08-04-2013 om 10:59 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
07-04-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Muziek

7 april 2013

Muziek

In mijn hele leven heeft muziek een heel grote rol gespeeld. Mijn vader was voorzitter van Harmonie Nos Jungit Apollo in Sint-Oedenrode en hoewel ik hem nauwelijks gekend heb en dit het enige is wat ik zo ongeveer van hem weet, herinner ik me nog wel dat dit voor hem heel belangrijk was. Hij was een muzikale man, die behalve naar zijn harmonie ook graag naar klassieke muziek luisterde. Wij, zijn kinderen kregen pianoles. Die pianoles was voor mij een ware kwelling, niet vanwege het pianospel zelf, maar omdat die lessen bij ons thuis plaatsvonden en altijd op de onmogelijkste tijdstippen, bij voorkeur als ik hongerig uit school kwam. De pianoleraar, een corpulente man met een dikke bril op zijn vlezige neus, tikte ons op de vingers als we ons lesje niet goed kenden en als we het in zijn ogen te bont maakten, moesten we op de fiets naar Olland, zijn woonplaats, om daar een lesje te komen leren. Zelf ben ik bij mijn weten nooit naar Olland gefietst en mocht dit wel het geval zijn dan heb ik dat definitief uit mijn geheugen gewist.

Het gevolg van die gedwongen pianolessen is dat ik nooit meer een piano heb aangeraakt, maar de liefde van vader voor de muziek en zijn behoefte aan enige muzikale ontwikkeling van zijn kinderen heeft toch iets in me gezaaid dat tot mijn latere interesse in de muziek heeft geleid. Jarenlang deed ik er overigens niets mee. Ja, ik luisterde in het voorbijgaan naar de klassieke radiozender (Bel Canto) op onze radio thuis, hoorde in de Rooms-katholieke kerk het orgelspel en de koorgezangen, maar dat was nooit de muziek van mijn keuze. Ik was nog te jong om al enig inzicht in muziek te hebben, laat staan er onderscheid in te maken. Het hoorde erbij zoals de dagelijkse afwas en ik associeerde veel van wat ik hoorde met de stemmingen waarin ik verkeerde.

Een voorbeeld. Toen mijn vader begraven was, klonk bij het binnengaan en weer verlaten van de kerk zware, sonore orgelmuziek. Het verlies van een vader is voor een gezin met dertien kinderen natuurlijk een groot drama en de organist, die dit haarfijn aanvoelde, trok alle basregisters open. Ik herinner me nog heel goed hoe die muziek door mijn hele lijf trilde en me zo somber maakte als ik me nog nooit eerder gevoeld had. Sindsdien associeerde ik elke orgelklank met de dood van mijn vader en een kerk die, vanwege de uitvaart, helemaal in het zwart gehuld was. Het heeft nog heel lang geduurd voor ik naar de orgelklanken van Bach en Händel kon luisteren zonder er dat dramatische gevoel van somberheid bij te krijgen en mijn oren niet dicht te drukken.

Als jong meisje in de puberteit begon ik aarzelend de muzikale wereld te verkennen. De pianolessen hadden me al enige liefde bijgebracht voor Chopin, mijn vaders Bel Canto programma’s voor de klassieke Italiaanse opera’s en mijn balletlessen leidden me naar Tsjaikowsky en Grieg, Beethoven en Strawinsky. Van mijn verdiende centjes met het boekje Alison wil ballerina worden, waarmee ik zowaar duizend harde guldens verdiend had, kocht ik een draagbare pick-up. Daarmee sloot ik me op in een van de slaapkamers en luisterde naar mijn lievelingsmuziek. Jaren later ben ik blokfluitlessen gaan nemen en heb zeven jaar met vrienden in een barokensemble gezeten.

Intussen zijn de jaren voortgegleden en heb ik ervaren dat het beleven van muziek, in welke vorm dan ook, uit welke periode dan ook, heel persoonlijk is en muziek ontzaglijk veel voor een mens kan betekenen op cruciale momenten in het leven. Een paar klanken, een enkele gezongen tekstregel kan je onverwacht diep raken, je bemoedigen, je opbeuren of je gevoelens van dat moment ondersteunen. Je ontkomt er bijna niet aan of je verbindt de muzikale klanken met de gemoedsstemming waarin je verkeerde toen je ernaar luisterde. Geen wonder dus dat zoveel mensen op een of andere manier van muziek houden en muziek ook vaak gebruiken als middel om allerlei gemoedsstemmingen mee tot uitdrukking te brengen, zowel bij feestelijke als droevige gelegenheden.

Onze twee puberzonen wisten het al heel jong, in de zomer trokken ze met hun kornuiten naar het Eindhovense muziekfestival Dynamo Open Air, om zich daar – geheel in contrast met hun naar middeleeuwse muziek luisterende ouders – vier dagen lang te laten bedwelmen door hardrock heavy metal music, en na zo’n lang muzikaal weekend, beladen onder de modder, met de nodige verhalen thuis te komen, waar moeders, minder harmonieus, maar wel praktisch, de wasmachine maar weer aanzette.

 

En dan nu:

In de tekenkamer van het bedrijf wachtten de campanoloog en twee medewerkers me op. Ik kreeg een vierkant paneel op schaal te zien, waarop een van de ontwerpers voor elke hoek rond de eigenlijke klokring een krullenornament had getekend dat me sterk deed denken aan decoratieve opvullingen in barok ingerichte kerken uit de zeventiende en achttiende eeuw. De campanoloog had Joep en mij eerder al eens uitgelegd wat zo’n astronomisch uurwerk allemaal voor mogelijkheden had. Bij het zien van dit concreet model ging mijn fantasie onmiddellijk aan het werken en mijn schildershart sneller kloppen. Er werd me nadrukkelijk om mijn mening gevraagd, dus gaf ik te kennen dat dit naar mijn idee op een heel wat origineler en interessanter manier beschilderd zou kunnen worden. Er werd me gevraagd dit nader uiteen te zetten.

Er hing heel veel af van wat ik ging zeggen. Misschien stond ik op het punt een grote opdracht te krijgen waarvan ikzelf nooit had durven dromen, maar die me, als het om het wekken van verwachtingen ging, wel hevig op de proef zou stellen. Met die aan te gaan zou er uitzonderlijk veel van me verwacht worden. Ik wist niet of ik dat zou aandurven, ik voelde de druk ervan al nog vóór er überhaupt sprake was van een opdracht. Maar het fantastische project haalde genoeg lef in me naar boven om het erop te wagen en mijn gezond verstand bleef blijkbaar voldoende waakzaam. We hadden een gezin met vier opgroeiende kinderen, we konden het geld goed gebruiken en opnieuw overwon het prikkelend gevoel van de uitdaging mijn angst om te falen. Ik besloot de uitdaging aan te gaan die mogelijk tot zo’n mooie grote opdracht kon leiden.

Enthousiast vertelde ik de heren dat ikzelf de vier hoeken zou vullen met landschappen van de vier seizoenen, jaargetijden de klok rond, in mijn optiek sterke metaforen voor het verglijden van de tijd. Binnen de ronde cijferring, waarop ik de uren van de dag, schemering en nacht zou afbeelden, zou ik in het dagdeel de dieren schilderen die overdag te zien zijn. Ook de schemering en de nacht zouden elk hun eigen diersoorten krijgen en de dierenriem zou ik uitbeelden in twaalf zinnebeeldige (figuratieve) tafereeltjes. Dit alles natuurlijk in mijn eigen stijl van schilderen, waarvan ik wist dat de campanoloog en zijn medewerkers die goed kenden en waardeerden.

Mijn ideeën, ludiek en fantasierijk in vergelijking met wat de ontwerper van de tekenkamer voor ogen had gehad, werden tot mijn grote vreugde met belangstelling aangehoord. De heren werden enthousiast en wat onvoorstelbaar leek, gebeurde: ik kreeg deze bijzondere opdracht! Het was totaal nieuw voor me, schilderen in opdracht op deze manier én het zou op een zeer prominente plaats komen staan, in Parijs nog wel, bij de ESA, een organisatie die volop in het nieuws was. Dat zat me zeker in de beginfase van de uitvoering behoorlijk in de weg. Maar de druk van de verwachting, die er van de kant van de firma uiteraard volop was, verdween uit mijn gemoed door het enthousiasme waarmee ik me in alle vrijheid op de vier panelen en de grote wijzerplaat kon uitleven. Hoe spannend ook, met veel inspiratie en ontzaglijk veel plezier heb ik aan dit eerste astronomisch kunstuurwerk gewerkt.

Blijkbaar was het eindresultaat zeer tot tevredenheid van de firma, want mijn onderneming resulteerde in vijfmaal de opdracht voor de beschildering van een astronomische kunstuurwerk. Ze staan in Parijs, in het gemeentehuis in Best, in het stadhuis in Hoorn, in Kollenberg, Duitsland en het grootste en laatste astronomisch kunstuurwerk is te vinden in het Nationaal Beiaardmuseum in Asten, waar het sinds enkele jaren staat, nadat het jarenlang in het centrum van Asten achter in de Rooms-katholieke kerk Maria Presentatie heeft gestaan. De eerste vier zijn anderhalve meter in het vierkant, het vijfde twee meter en aan dit astronomisch kunstuurwerk is later een Driekoningenomloop toegevoegd, waarvan de aankleding en beschildering ook geheel van mijn hand zijn.

Dit waren voor mijn doen heel grote en bijzonder mooie opdrachten, die misschien maar zelden voorkomen in het leven van een kunstschilder. Op deze gedenkwaardige avond had ik deze eerste opdracht spontaan aangenomen. Mijn fantasie, de drang om me creatief uit te drukken en de mogelijkheid me op zulke tot de verbeelding sprekende opdrachten uit te leven, hadden me een flinke duw in de rug gegeven. En tijdens het schilderen leverde het me nog een andere bijzondere ervaring op, ik hield me voor de allereerste keer bezig met toegepaste kunst. Dit keer maakte ik nu eens geen autonoom schilderij, maar beschilderde een instrument, een gebruiksvoorwerp met een heel concrete functie. Mijn arbeid was van grote toegevoegde waarde, omdat die het technisch zeer vernuftig astronomisch uurwerk tot een serieus kunstuurwerk verhief. Deze mooie, eervolle opdrachten brachten me op heel nieuwe ideeën. En let wel, ik verwierf ze – om even terug te komen op wat ik hierboven geschreven heb – omdat wij de campanoloog van de firma Koninklijke Eijsbouts Klokkengieterij in Asten persoonlijk kenden. Wat maar weer bewees hoe belangrijk relaties voor ons waren. We hadden al heel veel bijgeleerd.

 

07-04-2013 om 19:35 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
06-04-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Orde en netheid

6 april 2013

Orde en netheid

De boel ordenen, daar heb ik een speciaal talent voor. Dat moet wel ergens vandaan komen, het heeft beslist met mijn karakter te maken en natuurlijk met de manier waarop ik vroeger thuis grootgebracht ben. In een gezin van dertien kinderen, op de wereld gekomen in een tijdsbestek van amper achttien jaren, moest wel orde heersen. Als daar niemand was geweest die in zo’n huishouden de scepter zwaaide (zeker nadat er geen vader meer in huis was), zou het er een janboel geworden zijn. Da’s heel mooi op schilderijen van Jan Steen en Pieter Brueghel, maar in de praktijk geeft het toch vaak de nodige problemen.

Goed, ik ben dus opgegroeid met orde en regelmaat, want ook dat laatste hield moeder scherp in de gaten. Er werd thuis niet afgeweken van het dagelijks patroon, drie maaltijd op vaste tijdstippen, op tijd opstaan, op tijd naar bed. Niemand leed daaronder, in tegendeel, in ons grote gezin liep alles gesmeerd, ieder had zijn eigen taken en zonder veel misbaar werden die door ons gehoorzaam afgewerkt.

Toen ik thuis wegging om te gaan studeren, kwam ik eigenlijk pas voor het eerst met chaos en troep in aanraking. Studenten, zo bleek al gauw, namen het niet zo nauw met orde en netheid. Dat waren ouderwetse, aftandse begrippen, daar stond je boven, daar lachte je om, want je had wel wat belangrijkers om je mee bezig te houden, al was het maar je studie, die ook niet eens bovenaan je lijstje van prioriteiten stond. Dat was voor mij helemaal nieuw. Ik had er vijf jaar avondstudie opzitten, gevat in een heel strak leefpatroon. Dat had prima gewerkt, ik was er tevreden mee geweest en had er ook veel baat bij gehad.

Ineens kwam ik in een leefwereld terecht waarin heel andere regels golden. Orde en regelmaat werden er weggelachen, als oerburgerlijk gestempeld en fatsoen was ouderwets. Ik schaamde me voor mijn eigen afkomst, want die was nu juist van de meest oerburgerlijke soort en fatsoenlijker dan ik was opgevoed, was bijna ondenkbaar. Zoals het gaat met studenten…ook ik probeerde me enigszins aan te passen, niet al te erg, om mijn familie niet voor het hoofd te stoten en te provoceren, maar net genoeg om niet ál te erg af te wijken van de rest. Ik had er grote moeite mee en hield het niet lang vol.

Jaren later moest ik wel een beetje lachen om mijn valse schaamte van toen. Ouder en wat wijzer geworden, was ik intussen blij met mijn aangeboren en van huis uit meegekregen gevoel voor orde en netheid, want dat resulteerde in harmonie en schoonheid, was mijn ervaring. Eenmaal los van thuis, mijn studententijd achter me, moeder van vier kinderen en kunstenares, had ik ondervonden van hoeveel nut die burgerlijke netheid een mens kan zijn, hoeveel extra energie en tijd me die opleverde. Mijn oude wijze moeder was zo gek nog niet geweest. Dankzij dat burgerlijk fatsoen, dankzij haar behoefte aan rust, regelmaat en orde had zij haar hele huishouden op poten gehouden – ik ervoer het nu zelf! Een prettige bijkomstigheid, die van grote betekenis gebleken is voor me, was mijn ervaring dat een ordelijk huis en een regelmatig leven niet alleen schoonheid en harmonie creëerden, overal in huis, maar ook mijn overladen geest tot rust brachten. En...dat werkt nog altijd zo, eerst en vooral voor mij als kunstenares!

Toch leeft bij veel mensen blijkbaar nog altijd het idee dat ‘artistiek’ en ‘chaos’ onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Een kunstenaar is pas echt een kunstenaar als hij/zij chaos om zich heen gecreëerd heeft en een onregelmatig leven leidt. Het beeld van de bohemien, het clochard-achtige type is uitgegroeid tot een symbool voor het begrip ‘echte kunstenaar’. Jammer, want juist een kunstenaar heeft er, net als ieder ander, heel veel baat bij om zijn boeltje te ordenen. Voor het quasi-artistieke komen ze bij ons bedrogen uit…want de invloed van mijn oerburgerlijke moeder is overal waarneembaar, tot en met in het kleinste geheime kamertje. Prettig fatsoenlijk dus.

 

En dan nu:

 

We moesten leren geduld te beoefenen, het kwam voor dat zulke (langdurige) ontmoetingen, die zich soms meerdere keren herhaalden voor men tot een definitieve beslissing kwam, zonder enig resultaat bleven. Maar het gebeurde evengoed dat we onverwacht (snel) succes boekten. Met deze zeer wisselende ervaringen leerden we op den duur wel omgaan. Joep, die zeker doordeweeks liever niet zijn atelier uitkwam, had het er niet altijd even gemakkelijk mee, maar met vereende krachten probeerden we een en ander toch zo prettig mogelijk te laten verlopen en mensen nooit onder druk te zetten. De ernst van Joep en mijn natuurlijke drang om het de mensen zoveel mogelijk naar de zin te maken, compenseerden elkaar ruim voldoende. Daarbij begrepen we allebei goed genoeg dat ons lot min of meer afhing van deze hartelijke ontvangsten in de huiselijke sfeer. En last but not least heeft een aantal van deze ontmoetingen ons naast de broodnodige bestaansmiddelen, ook heel fijne, zeer waardevolle vriendschappen voor het leven gebracht.

Aan geen galerie of kunstinstituut verbonden en niet in de BKR, hadden we financieel nooit zekerheid, het is zelfs voorgekomen dat we op de rand van de onvervalste armoede balanceerden. Maar tegenover deze schommelingen in onze financiële toestand stond wel onze vrijheid van leven en werken en de bevrijdende wetenschap, door geen mens opgejaagd of gecontroleerd te worden. Hoe prettig dit zonder meer ook was, het was niet altijd even gemakkelijk, verre van dat zelfs. Die altijd aanwezige financiële onzekerheid, de permanente druk ervan, heb ik persoonlijk wel ervaren als het moeilijkste en meest belastende in mijn kunstenaarsbestaan. Al het geld dat we overhielden als het beetje huishoudgeld was opgebruikt en onze maandelijkse vaste lasten betaald, probeerden we opzij te leggen. Dat werd bestemd voor noodsituaties als een kapotte wasmachine, koelkast of andere huishoudelijk apparatuur, of schade aan het huis. Wat we konden, zetten we opzij voor de studies van onze kinderen. Dit hield in dat we ons de eerste dertig jaar van ons huwelijksleven geen enkele vorm van luxe permitteerden. Daar konden we goed mee leven, zolang de financiële druk niet al te groot werd.

Een heel ander verschijnsel, dat niets met onze financiën te maken had, maar mijn plezier in het schilderen pur sang behoorlijk kon temperen, was het feit dat mensen, op grond van het werk dat ze al van me kenden, een en ander van me verwachtten dat ik niet kon waarmaken. Voldoen aan andermans verwachtingen ervaar ik nog altijd als een van de zwaarste lasten in mijn leven. Als men iets van me verwacht op grond van wat ik in het verleden gepresteerd heb, verlies ik, uit angst de ander teleur te stellen, mijn onbevangenheid. Als kunstenares woog dit zwaar op me, het remde me in mijn spontaniteit en hinderde me het meest als het om portretopdrachten ging. Altijd moest ik iets in mezelf overwinnen om aan een nieuwe opdracht te beginnen. Als ik achter mijn schildersezel stond en het witte doek voor me zag waar nog geen enkele penseelstreek op stond, voelde ik die druk het sterkst. Pas als ik een aantal penseelstreken op het schilderslinnen geplaatst had en het gevoel begon te krijgen dat het me misschien wel ging lukken, viel die spanning grotendeels van me af, maar nooit helemaal. Men zou denken dat dit met de jaren en de nodige ervaring wel verdween, maar dat was niet het geval, het heeft me gehinderd zolang ik heb geschilderd. Mijn weerzin tegen die druk van de verwachting, vanwaar ook, is de voornaamste reden geweest die me in de late jaren negentig deed besluiten geen opdrachten meer aan te nemen.

Joep liet eind jaren zeventig nog al zijn wassen beelden in brons gieten bij de firma Koninklijke Eijsbouts Klokkengieterij in Asten. We waren bevriend geraakt met de campanoloog (die in de directie van dit bedrijf zetelde) en zijn vrouw. Joep had op diens verzoek zitting genomen in het bestuur van het Nationaal Beiaardmuseum, waarvan de campanoloog (klokken- en beiaarddeskundige) conservator was. Op een dag werd ik door hem gebeld. Hij vertelde me dat men in de fabriek bezig was een astronomisch kunstuurwerk te maken, in opdracht van the European Space Agency (ESA) in Parijs. Het was voor de firma Eijsbouts de eerste opdracht voor een dergelijk kunstuurwerk. Een van de ontwerpers van de tekenkamer van de firma had een ontwerp gemaakt voor de grote wijzerplaat. De campanoloog wilde mijn mening hierover horen en stond open voor nieuwe ideeën. Verrast door zijn vraag en nieuwsgierig naar wat ik te zien zou krijgen, ging ik op zijn uitnodiging in.

 

06-04-2013 om 11:38 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
05-04-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vluchteling
Klik op de afbeelding om de link te volgen












Er zijn zoveel mensen op de vlucht, vandaar vandaag van mij een gedicht:

5 april 2013                  

vluchteling

 

geen thuis meer

verloren veiligheid

nergens rust

opgejaagd wild

aan bloei ontrukte

ontwortelde boom

die bodem zoekt

vereenzaamd kind

vol verborgen verdriet

tot op het bot verkleumd

bevroren glimlach

stil wanhopig

verlangend naar warmte

die thuiskomen heet


en dan nu:

HET VERHAAL VAN DE TIJD

astronomische kunstuurwerken in beeld

 

Na Eva en Veronica waren Valerius (1975) en Lendert (1977) geboren, na twee dochters twee zonen, mooier kon het niet. Ons gezin was compleet en ik genoot van alles wat het moederschap met zich meebracht. Mijn themaschilderijtjes vertelden hierover in heldere kleuren mijn verhaal. Daarnaast schilderde ik steeds vaker portretten, altijd in opdracht. Heel soms maakte ik, zonder daartoe opdracht gekregen te hebben, portretten van vrienden en kinderen die me het spontane verlangen ingaven om hen te schilderen. Natuurlijk schilderde ik onze eigen kinderen ook. Wat zich in hun kinderziel afspeelde, probeerde ik op doek zichtbaar te maken. En ondertussen aanschouwde ik met trots hoe Joep zijn gezonde levenskracht, zijn sterke gedrevenheid om zich als beeldhouwer te manifesteren en zijn verantwoordelijkheid als vader omzette in talloze houten en bronzen beelden in geheel eigen stijl. We werkten hard, exposeerden veel, kregen publiciteit en langzaam maar zeker begonnen mensen in onze omgeving en daarbuiten ons op te merken. Een en ander begon te lopen, we gingen aan het verkopen en bruisten van leven.

Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig was mijn leven als kunstenares volop in beweging, rijk gevuld en vol afwisseling. Ik ontmoette mensen uit allerlei lagen van de samenleving, kreeg mooie opdrachten, exposeerde nog volop en bleef groeien in mijn werk. Regelmatig verkocht ik schilderijen, zowel thuis als tijdens tentoonstellingen, al ging die verkoop wel in golfbewegingen. Het werd me stilaan duidelijk, dat vooral onze bekendheid onder vrienden en kennissen tot de meeste aankopen en opdrachten leidde. Dit bevestigde uitspraken als ‘je moet je overal laten zien, zodat ze je kennen’ en ‘goede relaties zijn van wezenlijk belang’, die we te horen kregen van oudere en ervarener collega-kunstenaars. Al gauw genoeg kwamen we erachter dat, zolang wij ons afzonderden, geen mens in de regio ooit zou ontdekken wie we als kunstenaars waren en wat we zoal maakten.

In de eerste jaren na mijn studies leefde die gedachte bij mij nog niet zo sterk, ik was teveel met alles heel dicht bij huis en vooral vanuit mezelf bezig. Op de Jan van Eijck Academie was ons nooit gewezen op het ontwikkelen van relaties en, duidelijk onder invloed van Joep, was ik nog vervuld van de hoop dat geïnteresseerden zich vanzelf wel zouden aandienen. Joep, sterkt individualistisch ingesteld en gedreven, bleef het liefst zoveel mogelijk in zijn atelier aan het werk. Hij huldigde het principe dat enkel en alleen zijn werk de buitenwereld kon overtuigen van de artistieke waarde ervan – contacten om de contacten en mooie (verkoop-)praatjes vond hij zinloos. Maar we hadden wél toegang tot die buitenwereld nodig en daar moesten we toch echt zelf voor zorgen Al gauw genoeg werd ons duidelijk dat we toch wel iets moesten ondernemen. Als we de deur op slot hielden, konden we beelden en schilderijen verkopen aan huis wel vergeten. Niet alleen veel exposeren was noodzakelijk en dat deden we ook, maar het opbouwen van een vrienden- en kennissenkring in onze eigen regio, een sociaal netwerk, zoals dit tegenwoordig genoemd wordt, was minstens zo belangrijk. We leerden snel.

Als vrij werkende kunstenaars met een onzeker, sterk wisselend inkomen voelden we ons genoodzaakt zuinig te leven. Zoals al eerder gezegd hadden wij nooit les gehad in marketing. Ook waren we allebei niet goed in het ‘afkopen’ van publiciteit, waarover we wel hadden horen spreken door collega-kunstenaars. Voor activiteiten die met een mooi woord ‘klantenbinding’ genoemd worden, hadden we allebei geen aanleg. Financieel konden we het ons niet permitteren om aspirant-kopers diners buitenshuis aan te bieden of op andere manieren aan ons te verplichten, wat we wel hoorden dat andere kunstenaars plachten te doen. Moreel stond het ons ook tegen. We moesten onze weg in de ‘markthandel’ op eenvoudiger, beter bij ons passende manier zien te vinden.

Ingewikkeld of niet, de praktijk van alledag, de strijd om het dagelijks brood voor ons gezin leerde ons feilloos hoe het op onze eigen manier ook kon. Al spoedig merkten we dat potentiële kopers het liefst persoonlijk kennismaakten met de kunstenaar en zijn leefomgeving. Ze bezochten hem graag thuis, om met eigen ogen te zien hoe hij woont en werkt. Het bleek een gulden regel dat beslissingen over eventuele aankoop nooit koel zakelijk konden worden afgehandeld. In de huiselijke sfeer, met tijdens het koffiedrinken persoonlijke verhalen, was men eerder geneigd na te denken over eventuele aankoop. Zo werkte dat nu eenmaal. We ontvingen mensen die belangstelling toonden voor een van onze beelden of schilderijen dus gewoon in onze huiskamer, in de hoop dat zij zich tevreden stelden met onze bescheiden gastvrijheid, die altijd bestond uit ontvangst met verse koffie of thee met peperkoek en onze warme belangstelling voor hun persoon, wat prima bleek te werken.

Ook was het een waarheid als een koe dat het meestal de beter gesitueerden waren die tot aankoop van een kunstwerk overgingen. En het was een gegeven feit dat vrijwel alle geïnteresseerden die zich bij ons meldden, al langer met het plan tot aankoop van een kunstwerk rondgelopen hadden. Meestal hadden ze zich ook al elders georiënteerd en liepen met een redelijk vast omlijnd idee in het hoofd rond over wat een beeld of schilderij tot uitdrukking moest brengen. Het kwam dikwijls voor dat een speciale gebeurtenis voor hen primaire aanleiding was tot (definitieve) aankoop. De ruimte die wij deze mensen gaven om in alle rust en vrijheid voor zichzelf te beslissen om wel of niet tot aanschaf over te gaan, in combinatie met ons eenvoudig onthaal, heeft men, zo is onze indruk, altijd ervaren als een weldaad.

 

05-04-2013 om 11:50 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
04-04-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Reanimatie

4 april 2013

Reanimatie

Teruggeroepen worden, het leven weer in, terwijl je voor dood ergens buiten op straat op de grond ligt of ergens in een hoog ziekenhuisbed. Die beelden kennen we allemaal en als we de ‘reclame’filmpjes mogen geloven die de Nederlandse Hartstichting de ronde heeft laten doen, dan mogen we zeer hoopvol verwachten dat we uit zo’n reanimatie weer gezond en wel tevoorschijn springen. Even een stoornisje gehad, de batterij weer bijgesteld en opgeladen en daarna weer een heel leven voor ons. Dat is toch mooi! Wie zou dát niet willen....

Het dagblad Trouw spreekt dit vandaag wel tegen. Slechts acht procent van de mensen die op straat gereanimeerd worden, overleeft het en daarvan maar een enkeling fatsoenlijk, aldus Trouw. De rest gaat dood of houdt er de een of andere stoornis aan over, en alle nog levende gereanimeerden zijn vanaf dat tijdstip, of ze willen of niet, hartpatiënt. Want al hadden ze voorheen geen enkele kwaal of pil, na een dergelijke gezondheidsstoornis en medische ingreep komen onherroepelijk de hartritmestoornispillen in beeld, de bloeddrukverlagers en bloedverdunners en staan ze halfjaarlijks op de polichecklist van hun cardioloog.

Reanimatie staat in de belangstelling, de ziekenhuizen beginnen zich bewust te worden van de zin en zinloosheid ervan. Toen ik vorig jaar zeer plotseling met een alvleesklierontsteking werd opgenomen in het ziekenhuis kwam een van de EHBO-artsen naar me toe met een papier in de hand. Niet om me te onderzoeken, dat was al gebeurd, nee, om me te vragen: 1. of ik in geval van nood gereanimeerd wenste te worden en 2. of ik in zo’n geval aan de beademing wilde.

Nu ben ik door mijn eigen langdurige ziek zijn zo’n beetje door de wol geverfd en heb over zulke dingen nolens volens goed nagedacht. Ik had mijn antwoord klaar: geen beademing, geen reanimatie. De man tekende dat op en vertrok weer. Tien minuten later kwam hij terug. “Ik wil hier nog even op terugkomen, mevrouw Coppens,” zei hij. “U ziet er goed uit, u bent helder van geest, u verkeert momenteel in een redelijk stabiele gezondheidstoestand en toch geeft u aan niet gereanimeerd te willen worden.” Ik was stomverbaasd, dit had ik nog nooit meegemaakt. Maar al gauw werd het me duidelijk: “U zou ook kunnen overwegen om u één keer te laten reanimeren en als dat mislukt, géén tweede keer. En beademing is veel minder ingrijpend dan reanimatie,” betoogde hij. Een deal dus.

We praatten er even over door, ik liet me door hem voorlichten over de kansen en onmogelijkheden en stemde uiteindelijk aarzelend in met zijn voorstel. Aarzelend, omdat ik er toch niet helemaal het gevoel bij had dat ik van dit zo plotseling veranderde besluit had verwacht: opluchting – nieuwe extra kans in geval dát… Nee, het voelde niet zo.

Weer terug thuis ben ik erover gaan nadenken. Ik overwoog mijn huidige levenssituatie: ik ben bijna zeventig jaar oud. Ik heb alles in het leven meegemaakt wat een mens kan meemaken – ik ben jong geweest, student, verliefd, getrouwd, echtgenote, moeder en zelfs oma geworden. Ik ben langdurig ziek, heb alle mogelijkheden en beperkingen van de gezondheidszorg ervaren en verkeer nu in het stadium waarin ik zonder aarzeling kan zeggen een heel mooi leven gehad te hebben. Ik besef ook dat er, naarmate ik ouder word, meer en meer risico is op (nog meer) ziekte en beperkingen, ernstige stoornissen die direct en indirect nare gevolgen kunnen hebben voor mijn gezin.

Wat zou ik me toch nog laten reanimeren als de kans op een kwalitatief redelijk leven nagenoeg nihil is…. Wat met die beademing als ik in feite voor de hemelpoort sta….

Eén ding werd toen zeker voor me: voor het welzijn van mijn gezin en om nare misverstanden in het medisch circuit te voorkomen, is het zinvol wat dit aangaat mijn eigen wensen en verlangens in een codicil te zetten. Dus heb ik de daad bij het woord gevoegd. Al jaren eerder trouwens. En elk jaar herzie ik mijn codicil: wil ik het nog steeds zoals het hier staat? Zo ja, nieuwe print, nieuwe handtekening, nieuwe datum, en de hele wereld weet dat ik niet meer op reanimatie of beademing zit te wachten.

Wél zo prettig voor degenen die achterblijven en stukken goedkoper voor de gezondheidszorg. Ik kan het iedereen aanbevelen.


En dan nu:

ANGELA

sterk in haar ziek zijn

 

Eén heel bijzondere ervaring met portretschilderen is me altijd bijgebleven, de dag waarop ik Angela Bosma geschilderd heb, een gesluierd zonnige herfstdag. Haar heb ik leren kennen door de schilderijtjes die ze al van me gekocht had. Ze had me ook haar twee kinderen laten portretteren. Ze woonde met haar gezin in Rosmalen en was een zachtmoedige, bijzonder mooie vrouw, die me altijd deed denken aan de karakteristieke portretschilderijen van de Italiaanse kunstschilder Amadeo Modigliani (1984-1920).

 

Blijkbaar had ik tot haar tevredenheid en die van haar man mijn opdrachten vervuld, want op zekere avond werd ik door haar echtgenoot gebeld met de vraag om Angela te portretteren. Zij bleek zeer ernstig ziek te zijn en zou binnen afzienbare tijd al haar mooie, sluike, donkere haar verliezen. Haar man wilde haar graag vereeuwigd hebben voordat dit zou gaan gebeuren. Angela was te zwak om naar Vlierden te komen, dus ging ik in de herfst van 1977 met al mijn schildersspullen naar Rosmalen. Lendert, die in juni geboren was, nam ik mee omdat ik hem nog borstvoeding gaf.

Die dag zal ik nooit meer vergeten. Er scheen een gesluierd herfstzonnetje, waardoor het buiten heiig was en in de woonkamer alles met diffuus licht omgeven leek, Angela in haar grote rieten leunstoel, die licht kraakte bij elke beweging, in het bijzonder. Ze zag er heel mooi, vredig, maar broos uit. Met lood in de schoenen begon ik aan deze moeilijke opdracht, in het besef dat dit portret binnen niet al te lange tijd voor haar man de herinnering zou zijn aan zijn lieve overleden vrouw.

Angela had er met mij heel rustig over gesproken. Ze wist dat haar ziekte uitzichtloos was en leek dit aanvaard te hebben. Zoals ze daar in haar stoel zat, met haar ranke, slanke, roomblanke handen gevouwen in haar schoot straalde ze rust en bezonkenheid uit, vredige aanvaarding. Dat was voor mij, springlevende, nog zogende jonge moeder vol hoop op nog een heel lang leven, bijna niet te bevatten. Haar kalme berusting in dit zware lot maakte diepe indruk op me, greep me sterk aan. Als vanzelf schilderde ik, hoewel de herfst nog maar net begonnen was, een winterlandschap als achtergrond. En terwijl we in weldadige stilte ieder met onze eigen gedachtespinsels bezig waren, klonk uit de speakers van de cd-speler heel zachtjes pianomuziek van Eric Satie, op fijnzinnige wijze gespeeld door Reinbert de Leeuw. De hele dag luisterden we alleen naar die pianoklanken. We spraken nauwelijks met elkaar, door me te concentreren op het schilderen kwam ik tot rust. Ons samenzijn voelde goed, fijn, stil en vredig.

Aan het eind van de dag had ik Angela's portret, althans toch haar fijne gelaatstrekken, haar ingetogen, serene persoonlijkheid te pakken en voelde met grote zekerheid dat zij het wás, met haar hele wezen. Angela bevestigde dit, was er gelukkig mee en toen haar echtgenoot later thuiskwam, toonde hij zich verrast, tevreden en blij met het schilderij. Ik moest het doek mee naar huis nemen om het te voltooien, tot teleurstelling van deze twee sympathieke mensen, die er ook in dat stadium al heel tevreden mee geweest zouden zijn.

Anderhalf jaar later stierf Angela en toen men haar ten grave droeg, klonk opnieuw 'onze' pianomuziek van Eric Satie, en dan nu op de piano vertolkt door een goede vriend. Het is de meest ontroerende ervaring voor me geweest in heel mijn mooie, soms veelbewogen carrière als portretschilderes.  

 

04-04-2013 om 11:50 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
03-04-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Overdosis

3 april 2013
Overdosis
We worden met z'n allen veel ouder dan onze voorouders. Vroeger kwam het nog in de krant als iemand honderd jaar werd, gouden huwelijksparen werden uitgebreid gefotografeerd en in de bloemetjes gezet en wie de zestigjarige bruiloft haalde, was in één klap een nationale held. We waren nog niet overgemedicaliseerd zoals nu en gingen nog op een natuurlijke manier dood.
Da's nu dus heel anders. We leven veel langer en worden allemaal ook veel langer in leven gehouden, niet zelden langer zelfs dan ons lief is. Eén steeds groter probleem hierbij is de toenemende hoeveelheid aan medicijnen en behandelingen die hiervoor nodig zijn. Vroeger deden een sinasprilletje voor de kinderen en een aspirientje voor de volwassenen wonderen. Veel huis-, tuin- en keukenziektes werden ermee bestreden en genazen er vaak geruisloos mee.
Die tijden zijn voorbij. We zijn allemaal voor onze ziektekosten verzekerd en de meeste medicijnen zijn daarbij inbegrepen. Sterker nog, we zijn hierin zover doorgeschoten, dat we menen voor ieder akkefietje een pil nodig te hebben. We zijn helemaal gemedicaliseerd. We rennen voor iedere scheet naar de huisarts en eisen al snel een verwijzing naar de specialist als we vinden dat de boel niet opschiet.
Zelf had ik een heel wijze oude moeder, die haar dertien kinderen in dit opzicht behoorlijk kort hield door op elke lichamelijke klacht zeer geruststellend te reageren met: "Och kind, het is vanzelf gekomen, 't zal ook vanzelf wel weer weggaan." En in de meeste gevallen had ze gelijk. Afgezien van ikzelf met mijn brakke lijf zijn mijn zes broers en zes zussen gezond groot geworden en huldigen tot op de dag van vandaag dit kerngezonde principe.
Om me heen zie ik het meestal heel anders. Zeker bij oudere mensen. Ik ken er legio die 's morgen een hele waslijst aan medicijnen moeten innemen en in feite al gegeten en gedronken hebben als ze daarmee klaar zijn. Ik heb me wel eens afgevraagd hoe dit zich heeft ontwikkeld en ik denk dat ik toch tenminste één van de oorzaken hiervan wel ken.
Naarmate we ouder worden, hebben we meer kans op ziektes. Laat ik mezelf als voorbeeld nemen. Ik heb de ziekte van Crohn. Daar staat een bepaalde vorm van medicamenteuze behandeling voor en hiermee heb ik mijn eerste serie pillen al binnen. Crohn gaat soms gepaard met vormen van reuma, in mijn geval is dat zo, dus komen er reumamedicijnen op het lijstje. Dat gaat een tijdlang goed, maar dan ontwikkelt zich bijvoorbeeld hoge bloeddruk. Opnieuw worden medicijnen toegevoegd aan het lijstje. Er komen hartritmestoornissen en ook daar worden pilletjes op losgelaten.
Al die ziektes worden behandelend door verschillende specialisten, die van elkaar niet weten wat ze voorschrijven. Het staat allemaal in de diverse computers, maar in mijn hele 'carrière' als patiënt maak ik het maar zelden mee dat artsen expliciet controleren of hetgeen zij voorschrijven overeenstemt met de rest van het medicijnlijstje, en evenmin of er van dat lijstje niet het een en ander geschrapt kan worden. Als ikzelf mijn medicijnlijst niet meeneem, wordt er door de meeste artsen niet eens over gesproken.
Bij ouderen kan op deze manier de medicijnlijst gigantisch groeien. Het verbaast me niks dat sommige ouderen hierdoor een medicijnvergiftiging oplopen of totaal van de wijs raken en zelfs met vermeende dementieverschijnselen in een verpleeghuis terechtkomen. Een boel ontwikkelingen in de medische wetenschap zijn een zegen voor ons, maar met het verdwijnen van de generatie Nuchterheid Der Grote Gezinnen zijn wij het afgeleerd om ons lichaam rustig de tijd te geven om zélf de ongemakken te overwinnen en verliezen we steeds meer aan natuurlijke weerstand.

Misschien moet De Politiek haar oor maar eens te luisteren leggen bij het handjevol moeders van grote gezinnen dat nog leeft, die er niet mee aangemaakt konden/kunnen zijn om voor elk kwaaltje en pijntje de dokter te roepen. Men kan er in de gezondheidszorg miljarden mee besparen.

 

En dan nu:

OP AANVRAAG VEREEUWIGD

mensen met karakter – van 1971 tot 1992

 

Joep werkte zowel in de molen als in ons huis. In huis boetseerde hij in de kleine kamer die aan de woonkamer grensde en eigenlijk bedoeld was als ouderlijke slaapkamer. Wij hadden voor onszelf, net als voor onze dochtertjes, de slaapkamer boven ingericht. Als de kinderen naar school waren, zat ik in onze woonkamer te schilderen op paneeltjes van geprepareerd spaanplaat of schilderslinnen en als ik lekker bezig was, ging ik er ook nog mee door als ze weer thuis waren. Dan vermaakten zij zich het eerste uur meestal ook met tekenen en schilderen. Vijf jaar na onze verhuizing bouwde Joep een atelier aan huis en later ben ik daar gaan schilderen. Ook in het atelier waren de kinderen meestal bij me.

Mijn opdrachtgevers gaf ik altijd de vrijheid om het portretschilderij, als het klaar was, wel of niet aan te kopen, zodat ik me vrij kon voelen en het kind, de man of vrouw kon schilderen op de manier waarop ik dat zelf wilde. Dit werkte uitstekend. Slechts één keer in mijn carrière als portretschilderes heeft een opdrachtgever het portretschilderij niet gekocht. Door te exposeren raakte ik hier en daar bekend, begon mijn werk te verkopen, ontwikkelde een zekere naam onder liefhebbers van naïef-(sur-)realistische kunst en kreeg zo nu en dan een opdracht voor het schilderen van een portret. De mond-tot-mondreclame werkte blijkbaar uitstekend, want ik deed niets bijzonders om hiervoor opdrachten te verwerven.

Met de vrijheid die ik mezelf had toebedeeld door opdrachtgevers nergens toe te verplichten, had ik de ruimte om geheel in mijn eigen stijl te schilderen en er mijn eigen visie op het karakter van de mens die voor me zat in te verwerken. Om goed zicht te hebben op de persoon in kwestie plaatste ik hem liefst recht tegenover me. Ik begon altijd met een praatje te maken met hem of haar, om de start wat te vergemakkelijken, want er was altijd van beide kanten wel enige spanning voelbaar. Degene die geportretteerd ging worden had meestal nooit eerder geposeerd voor een kunstenaar en voelde zich welhaast zeker onwennig.

Voor mij was het iedere keer opnieuw afwachten wie er tegenover me kwam zitten en hoe mijn gast zover te krijgen dat hij of zij zich ontspande. Voor de kinderen had ik stripboeken klaarliggen waarin ze mochten lezen, onder voorwaarde dat ze zo nu en dan even wilden opkijken als ik hun ernaar vroeg. Poseren heeft immers altijd iets gedwongens en deze manier van aanpak had voor mij dan ook grote voordelen, omdat het krampachtige, verlegene met zo’n ongebruikelijke situatie erdoor verdween.

Als die eerste onwennigheid was weggetrokken en we eenmaal op gang waren, ontstond vanzelf een soort sereen-energetische sfeer waarin ik heel prettig kon werken. In die kalme en toch zo energierijke schildersuren zag ik zonder uitzondering al mijn gasten tot rust komen en zich ontspannen, wat me in staat stelde dichter bij hun eigenlijke wezen te komen, hun gelaats- en karaktertrekken schilderend af te tasten zonder mezelf vrijpostig te vinden. Meestal voltrok zich dit proces ongemerkt, van beide kanten op een aangename manier, die een inspirerende en stimulerende uitwerking op me had. Vaak werden zowel kinderen als volwassenen na enige tijd mededeelzaam. Niet zelden ontstonden, zeker in de pauzes, zelfs heel vertrouwelijke gesprekken. Daar werkte wel aan mee dat we altijd uren in een betrekkelijk kleine ruimte bijeen waren en ik mijn ‘modellen’ graag aanmoedigde iets te vertellen over zichzelf of over allerlei gebeurtenissen in hun leven. Hierdoor ontstond er een sfeer van gemoedelijkheid, waardoor ze zich helemaal op hun gemak gingen voelen.

In het hele proces van eerste opzet tot afronding van het portret ontstond op deze manier vaak een speciale verbondenheid tussen degene die voor mij poseerde en mij, waardoor vanzelf iets van de binnenkant van zo’n kind of volwassene zichtbaar voor me werd. Het meest uitdagende en tegelijk huiveringwekkende van het portretschilderen vond ik om te proberen elke keer opnieuw met mijn fijne marterharen penselen op het nog ongeschonden witte schilderslinnen liefst in één dag het wezenlijke karakter van mijn gast te raken, om het in de dagen erna verder te kunnen uitwerken.

Als ik geconcentreerd bezig was met de opzet van het portret, klonk dikwijls de stem van Kees Bol in mijn hoofd: “Durf gerust te overdrijven, overdrijving kenmerkt de zaak! Benadruk het karakteristieke, maak het desnoods karikaturaal!” Dat maakte me dan vrijer, daar kon ik iets mee, ik ontwikkelde er een scherp waarnemingsvermogen door en een zekere vaardigheid in het met een paar penseelstreken karakteriseren van degene die tegenover me zat. Schilderend achterhaalde ik wat áchter de façade van uiterlijke kenmerken van het gelaat verborgen lag. Het was fascinerend te ervaren dat ik, naarmate het portret vorderde, mijn gast ook echt beter leerde kennen. Het was en bleef spannend, maar terwijl ik trachtte de compositie, het lijnenspel, de vlakverdeling, de kleuren en vooral het wezen van die ene mens die voor me zat op me te laten inwerken en in olieverven op doek te penselen, overkwam me dit mijn hele schildersleven lang bij ieder portret opnieuw. Het heeft me diep getroffen dat tijdens mijn portretsessies zonder uitzondering iedereen die tegenover me zat me zonder terughoudendheid zijn eigen kwetsbaarheid heeft laten zien.

Die herkenning, want dat was het in feite voor mij, raakte me telkens weer, ik voelde me er merkwaardig vertrouwd en verwant mee. De door mij te portretteren mensen lieten me onbewust op subtiele wijze in hun ziel kijken. Zoiets kon alleen ontstaan op basis van wederzijds vertrouwen. Het heeft me tot op de dag van vandaag verwonderd, dat het me tijdens al die zittingen gelukt is die sfeer van vertrouwelijkheid te wekken, waardoor ik zo diep kon gaan in het portretteren van dat ene kind, die ene volwassene die tegenover me zat.

Het portretschilderen is een van die ervaringen waarbij ik geleerd heb dat kwetsbaarheid niet per definitie bedreigend is, maar (mijn) creativiteit extra impulsen kan geven. Mezelf kwetsbaar opstellen kan een verrijking betekenen. Wie zijn kwetsbaarheid ontkent of die niet wil zien, mist een belangrijk stuk emotie. Het leven wordt niet gemakkelijker door het bewustzijn van mijn eigen kwetsbaarheid, maar het voegt wel iets belangrijks toe aan de emotionele kant van mijn bestaan. 

Door dit ook zo te ervaren terwijl ik mensen portretteerde, maakte het portretschilderen voor mij tot de mooiste en meest boeiende bezigheid. Zulke ervaringen hebben me keer op keer gemotiveerd om mijn persoonlijke kijk op de geportretteerde onbelemmerd te laten doorklinken in mijn portretten, hoe confronterend dit voor de opdrachtgevers soms ook kon zijn, want ook dat was mijn ervaring. Dat er veel waardering was voor mijn wel heel persoonlijke manier van portretteren, bewees het feit dat ik heel wat portretopdrachten kreeg en met een aantal van deze (ouders van de) geportretteerden ook bevriend raakte. Het zijn waardevolle, voor mij veelbetekenende ervaringen.

 

03-04-2013 om 20:57 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
02-04-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Even boek houden

2 april 2013

Even boek houden
Met de Paasdagen ben ik, behalve met mijn gezin, indirect ook bezig geweest met sterven. Elk jaar rond Kerstmis of Pasen herzie ik mijn codicil. Omdat ik diverse keren zeer ernstig ziek geweest ben en de dood in de ogen heb gezien, heb ik voor mezelf op papier gezet hoe ik rond ernstige ziekte en overlijden én dementie een en ander zou willen. Dit vind ik belangrijkrijk, niet in de eerste plaats voor mezelf, maar voor mijn gezin. Al te vaak heb ik in mijn eigen omgeving gezien dat familieleden bijvoorbeeld rond het overlijden van hun dierbare met de handen in het haar zaten omdat niets bekend was van hoe de gestorvene het afscheid ingevuld had willen zien.
Natuurlijk, ik kan nooit alles tot in de kleinste bijzonderheden voorbereiden. En zelfs al zou ik dat wél kunnen, dan nóg kan alles heel anders gaan lopen dan was voorzien. Maar een paar heel essentiële wensen met betrekking tot de laatste fase in mijn leven meen ik toch van tevoren opgetekend te moeten hebben. 
Hier in Nederland is het legitiem dat ik, wanneer ik aan een terminale ziekte lijd waarbij de kans op een ontluisterend levenseinde heel groot is, vraag om (actieve) euthanasie. Ook als ik terminaal ziek in een ziekenhuis terechtkom, is die mogelijkheid er en is de kans dat mijn verzoek gehonoreerd wordt vrij groot. Dit in tegenstelling tot dementie. In dat geval lijkt in de praktijk alleen in de thuissituatie een eventueel medisch ingrijpen bespreekbaar, mits ik alle euthanasiepapieren, of een eigen handgeschreven en regelmatig herzien document met het euthanasieverzoek bij (gevorderde) dementie klaar heb liggen, ondertekend door mezelf. En dan nóg is het heel moeilijk om hier gehoor voor te vinden, die kwestie ligt - heel begrijpelijk overigens - medisch-ethisch zeer gevoelig.
Let wel: ik leef graag en hopelijk nog heel lang, maar ik kan zulke belangrijke dingen - waar ik heel concrete ideeën over heb - beter op papier zetten als ik nog redelijk gezond ben en helder van geest, dan te wachten tot ik doodziek te bed lig en voor zulke dingen de energie niet meer kan opbrengen. Ook vind ik het belangrijk hierover van tijd tot tijd met onze kinderen te praten, zodat zij weten hoe ik over een en ander denk. Er kan zeer plotseling iets met me gebeuren en dan wil ik niet dat onze kinderen van niets weten of pas voor het eerst onder ogen krijgen wat moeders ideeën hierover zijn. Het zou hun in ernstige gewetensnood kunnen brengen, omdat ze in zo'n situatie mogelijk mede te beslissen hebben over heel essentiële handelingen die rechtstreeks te maken hebben met leven en dood van hun ouders.
Hoe vastomlijnd mijn ideeën over zulke ingrijpende processen ook zijn, ik besef dat een euthanasievraag voor onze kinderen, maar ook voor artsen heel moeilijk kan zijn. Hoe ik het ook draai of keer, het gaat bij euthanasie altijd over de grens tussen leven en dood en degene die de verlossende injectie (of het infuus) moet toedienen, verricht op dat moment wel een daad die moedwillig leidt tot het overlijden van de bewuste persoon. Dat is niet zomaar een willekeurige medische handeling zoals er zoveel zijn, dat gaat heel diep. Daarom herzie ik ook ieder jaar mijn papieren en houd de mogelijkheid open dat ik over dit alles om allerlei redenen toch heel anders kan gaan denken.
De laatste tijd lijkt het er sterk op dat veel mensen zich het recht op euthanasie toegeëigend hebben, alsof het standaard in het ziekenfondspakket zit, zoals met medicijnen het geval is. Ik bespeur zelfs enige irritatie als de vraag van hun dierbaren om euthanasie niet direct gehonoreerd wordt. Maar artsen hebben, zoals ieder ander mens, een geweten en moeten de volledige vrijheid hebben om voor zichzelf uit te maken of ze aan (actieve) euthanasie willen meewerken. In mijn beleving is euthanasie nooit een recht, doch een gewetenskwestie die telkens opnieuw door alle partijen zeer zorgvuldig afgewogen dient te worden.
Voor mezelf op een rijtje zetten wat hierover mijn gedachten, ideeën en verlangens zijn, vind ik meer dan zinvol en voor onze kinderen heel praktisch, daar belast ik ook niemand mee. Al kan dat document er ieder jaar weer anders uitzien, het helpt straks om een en ander wat te vergemakkelijken. En zolang ik hier nog rondspring alsof ik pas net met leven begonnen ben, is het een kwestie van de boekhouding even bijhouden - fluitje van een cent, kost niks.


Eind jaren zestig hadden we serieuze plannen om te verhuizen. We woonden comfortabel in onze flat, maar de hele omgeving stond ons nog steeds tegen. We hadden behoefte aan een oud pandje in een mooie omgeving, liefst in het buitengebied, waaraan we zelf wat zouden kunnen klussen. We keken opnieuw rond in Maastricht, hadden er even iets op het oog, maar toen dat niet doorging, besloten we definitief naar elders te vertrekken. Eigenlijk wilden we niet blijven hangen in het kleinsteedse kunstenaarswereldje van oud-studenten, we hadden behoefte aan ruimte om ons heen en een zo normaal mogelijk leven onder gewone mensen.

In mei 1969, het jaar waarin Veronica werd geboren en ik afstudeerde, deed zich een uitzonderlijk mooie kans voor. Via een bevriende medestudente kwamen we in aanraking met de compagnon van een makelaar uit Deurne-Liessel, Noord-Brabant, die tevens wethouder was van de gemeente Deurne. In Vlierden bleek een molen te staan die de gemeente Deurne, waaronder Vlierden ressorteerde, liever kwijt dan rijk was. Joep wilde proberen die te huren als beeldhouwersatelier, we zouden dan een huurwoning zoeken in de omgeving. Ik was overal content mee, als we maar weggingen uit die flat, uit die op de tekentafel langs de liniaal getrokken, rechthoekige, saaie buurt, waar we praktisch niemand kenden en op de basisschool door de juffrouw, voor onze bijna vierjarige Eva onverstaanbaar, Maastrichts gesproken werd.

Van Vlierden had ik nog nooit gehoord. Het bleek een van de vijf kerkdorpjes (tot 1926 een zelfstandige gemeente) van de gemeente Deurne te zijn, gelegen aan de rand van de Brabantse Peel. De burgemeester zelf benaderde ons met de vraag of we bereid waren op eigen kosten een woning te bouwen (met opstalrecht) op het molenerf, want alleen in dat geval bestond de kans dat we ons daar zouden kunnen vestigen. We gingen hier gretig op in, Joep had al meteen een heel plan in zijn hoofd. De windmolen was niet geschikt als woning, maar de eerste tijd bij gebrek aan beter wel als werkruimte.

Nadat we toegezegd hadden, begon de ambtelijke mallemolen te draaien. Tergend traag, tussen het eerste bericht van de beschikbare windmolen in april 1969 en de uiteindelijke intrek in ons landelijk gelegen huisje op het molenerf in september 1971 zaten ruim twee jaren van over en weer schrijven en bellen met de gemeente Deurne, heel dikwijls onzekerheid over de realisering van ons plan en zelfs van de kant van de gemeente Deurne de definitieve afwijzing ervan. Maar we hadden ons erin vastgebeten en uiteindelijk lukte het ons, we kregen vergunning om te gaan bouwen met opstalrecht. Pas jaren later konden we de grond kopen.

De schetsen die Joep maakte van ons woninkje op de Kakeberg werden voor den dag gehaald, de oudste broer van Joep, architect, ontwierp ons huis. Het was de uitdrukkelijke wens van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg dat het ontwerp architectonisch aangepast werd aan het agrarische karakter van de omgeving en de oude gerestaureerde stenen windmolen uit 1844. We lieten ons huisje bouwen door een Deurnese aannemer. Een bescheiden woning, maar voor onze beurs betaalbaar en op een mooie locatie, aan de rand van het dorp, net ver genoeg in het buitengebied om ons vrij en tegelijk niet van God en iedereen verlaten te voelen. Later zouden we ons huis diverse keren uitbreiden en verbouwen.

We beseften al spoedig wat voor buitenkansje het was om uitgerekend op dit mooie plekje te mogen bouwen. We hadden een beetje geld gespaard, lang niet genoeg voor het bouwen van een huis, maar vader Coppens was bijgesprongen en we hadden wonder boven wonder een kleine hypotheek bij de Westland-Utrecht Hypotheekbank kunnen afsluiten. We volgden de bouw van ons huisje vol ongeduld en toen we in september 1971 eindelijk konden verhuizen, voelde het alsof de wereld herschapen was en wij een nieuw leven begonnen. We waanden ons emigranten naar een ver land, los van alle contacten en verplichtingen.

Onze twee dochtertjes, die al even opgetogen waren als wij en nog nooit onder een echt (punt-)dak geslapen hadden, zongen de eerste avonden in hun bedjes: “Dak, dak, huisje! Dak, dak, huisje!” Zelf was ik helemaal verrukt van het agrarisch landschap van groene, okeren, bruine en zwarte akkers, diepe voren in zwart, wuivend gras in groen, okeren gloed over door zon gedroogde velden, bomen en struiken in bruin – talloze schilderijtjes ontwikkelden zich in mijn hoofd.

Het was een enorme sprong, van de oude monumentale stad Maastricht, rijk aan kunst en cultuur, naar een kerkdorpje op het platteland, in het agrarisch gebied, waar nagenoeg geen enkel historisch pand meer te bespeuren viel en grote lelijke varkensstallen en akkers vol maïs het buitengebied ontsierden. Maar de plek waar wij zouden komen wonen leek wel een kleine paradijselijke enclave in dit bio-industriegebied. Het lag aan de rand van wat oorspronkelijk een heidegebied was, maar sinds begin twintigste eeuw was aangeplant met voornamelijk dennen, berken en eiken. Het was gelegen in de nabijheid van het waterwingebied, wat inhield dat in deze omgeving tot onze tevredenheid verder nooit meer gebouwd mocht worden. We hadden de rust gevonden die we zochten, de kans om een normaal leven in een normale dorpsgemeenschap op te bouwen lag binnen handbereik.

Toen we er pas woonden, leken de huizen in de diverse Brabantse plattelandsgemeentes klein en laag, een beetje armoedig ook, in vergelijking met de statige, hoge, historische panden in Maastricht. Maar dat wende snel, Joep en ik hadden hier tenminste de ruimte om te werken en de kinderen om te spelen. Hoe mooi en schilderachtig het ook wonen was in het agrarisch gebied, na korte tijd kwam Joep toch tot de praktische conclusie dat de aanschaf van een auto onvermijdelijk was. Beelden vervoeren voor tentoonstellingen had hij voorheen gedaan met een gehuurde Transit bus, maar hier op het platteland was een eigen auto zeer gewenst. Tegen de wil van zijn vader, die dat financieel niet verstandig vond, kocht Joep zijn eerste auto.

Een andere kwestie die zich voordeed, was het briefje dat hij ontving van Sociale Zaken van de gemeente Deurne, waarin geschreven stond dat hij geen gebruik kon maken van de BKR. Het was de schriftelijke reactie van de ambtenaar van sociale zaken die Joep had bezocht toen onze plannen om in Vlierden te komen wonen concretere vormen aangenomen hadden, om te informeren of hij eventueel in aanmerking zou kunnen komen voor de BKR. De man had hem gevraagd hoe het momenteel met zijn financiën zat en Joep was zo eerlijk geweest te vertellen dat we tot nu toe konden leven van de verkoop van ons werk en hij erg gemotiveerd was om dit zo te houden. Maar toen hij dat briefje met afwijzing las, moest hij wel even slikken, en ik ook. In dit geval had een leugentje om bestwil ons misschien toch net iets meer inkomen opgeleverd. We moesten hier immers weer van voor af aan beginnen, nieuwe contacten opbouwen en naamsbekendheid zien te krijgen. We hadden geen keus, we moesten aan de slag! We richtten ons in met de weinige spullen die we hadden en zetten ons schrap voor een hopelijk heel lang en gelukkig leven in Vlierden.

 


02-04-2013 om 18:59 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
01-04-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mystiek

1 april 2013

Mystiek

Op het internet heb ik even opgezocht wat de betekenis is van mystiek. Ik heb er zelf wel een betekenis aan gegeven, maar in Wikipedia las ik het volgende:

Mystiek betreft het hartstochtelijk streven naar een persoonlijke vereniging van de ziel met God. De term mystiek verwijst ook naar de achterliggende leer over kennis en persoonlijke ervaringen van toestanden van bewustzijn voorbij de normale menselijke perceptie (waarneming).

Vandaag is het Tweede Paasdag. Joep en ik woonden op Paaszaterdag de Paaswake bij, waarin de eerste lezing het mystieke verhaal vertelde over Mozes die met zijn volk (Israëlieten) de slavernij in Egypte ontvluchtte. Hiervoor moesten ze dwars door de zee om in het gebied te komen dat nu Israël heet. In het Bijbelverhaal wordt verteld dat God op de hand was van Mozes en zijn volk. Hij deed de zee in tweeën splijten om de doorgang voor het volk mogelijk te maken en toen de laatste mensen er doorheen waren, sloot de zee zich om de Egyptenaren (die het volk van Mozes achterna zaten met paarden en wagens) te verzwelgen door het water.

Op het eerste oog een verhaal vol gruwelijkheid, zeker als ik zou moeten geloven dat dit historisch allemaal echt in zijn werk gegaan is, met een oordelende en keuzes makende God die straft en beloont, zoals een vader in de klassieke betekenis van het woord. Maar die fase ben ik allang voorbij, nu hecht ik veel meer waarde aan de mystieke betekenis van de Bijbelverhalen en de boodschap die er achter zit. Namelijk dat goed en kwaad een evenredige uitwerking hebben op de mens: het kwade brengt hem vroeg of laat in gewetensnood, het goede wekt liefde op – in symbolische zin wordt het kwade dus toch, zoals het ons vroeger geleerd is, gestraft en het goede beloond.

In de Bijbelse verhalen vinden dezelfde gruwelijkheden en mooie dingen plaats als die we nu in onze huidige wereld overal om ons heen zien gebeuren: oorlogen, veldslagen, moordpartijen, maar ook zorgzaamheid voor elkaar, enzovoorts. De mensen die de teksten in de loop der eeuwen opgetekend hebben, zijn niets menselijks uit de weg gegaan. Dit realisme is de grote kracht ervan. Maar het zijn geloofsgetuigenissen, geen historische verslaggevingen van gebeurtenissen, zeer beeldende geloofsgetuigenissen van zaken die direct ons geweten betreffen en ons voortdurend herinneren aan het feit dat het kwade zichzelf afstraft en het goede zichzelf beloont – elk verhaal is daarnaar terug te voeren.

De actualiteit, de tijdloosheid van hun opgetekende verhalen maakt ze overtuigender dan welke roman ook. We dragen allemaal beelden in ons mee van oorlog en geweld, we kennen allemaal de angst voor ziekte en dood, we hebben ieder ons eigen stukje lijden in ons leven. Zowel in het Oude als Nieuwe Testament kom je die basale, diepere betekenis van deze getuigenissen tegen, mits je durft open te staan voor de mystiek ervan.

Sinds ik dat zo ervaren heb, doet het er voor mij niet meer toe of de zee zich ja of nee echt in tweeën spleet toen Mozes met zijn volk wilde vluchten. Voor mij is het in letterlijke zin niet belangrijk of Jezus echt over het water kon lopen. Voor mij zit ‘m de spirituele kracht in de spirituele ervaringen van de vertellers, die blijkbaar zo diep zijn gegaan dat zij ze opgetekend hebben om ze met ons te delen. Juist dat ontroert me nu. Het ontrafelen van de zogenaamde echtheid van de gebeurtenissen is misschien heel interessant voor historici en exegeten, maar het voegt in spirituele zin niets toe aan de inhoudelijke betekenis van de boodschap die in alle Bijbelverhalen verscholen ligt.

Dit zo te ervaren, heeft me bevrijd van een boel ballast, me meegegeven in mijn jeugd, waarin God werd opgevoerd als een patriarch, die te beschikken had over het gedachtegoed van ieder mens, over zijn welzijn, over alle gebeurtenissen in de wereld, een God voor wie niets geheim bleef en die kon kijken tot in de verste uithoeken van mijn kinderziel. Daar heb ik afstand van kunnen nemen, gelukkig, en dat voelt als een verlossing. Mooie gedachte om mijn verhaal op Tweede Paasdag mee af te sluiten.

 

Omdat Joep toen we in Vlierden kwamen wonen niet in de contraprestatie zat (zoals de BKR onder kunstenaars genoemd werd), moesten we het hoofd boven water zien te houden door heel veel te exposeren. Wat we veelvuldig deden, in de hoop voldoende (positieve) publiciteit te krijgen, zodat de mensen doorkregen dat we bestonden en kunstwerken maakten die de moeite van het aankopen waard waren. In die jaren hebben we heel wat afgesjouwd met onze beelden en schilderijen. We exposeerden in de ene galerie na de andere, door heel Nederland en tot in België en Duitsland toe.

Over dit soort activiteiten, die rechtstreeks met de kost verdienen te maken hadden, was ons op de Jan van Eijck Academie nooit iets onderwezen. We hadden er weliswaar gewerkt in riante, lichte ateliers, alle materialen gratis tot onze beschikking gehad, en de meesten van ons hadden maandelijks ook een royale studiebeurs ontvangen, maar van werken aan een cv en het opbouwen van pr was ons nooit iets verteld. Al gauw na mijn studie begreep ik dat het leven als zelfstandig werkend beeldend kunstenaar, zeker als het hem aan referenties en connecties ontbrak, veel harder was dan binnen de muren van het moderne, goed geoutilleerde academiegebouw. Als kunststudenten hadden we in een enclave geleefd, afgesneden van het normale (arbeids-)leven, waarin de meeste mensen gewoon naar hun werk moesten om hun dagelijkse boterham te verdienen. En na vijf jaar studeren onder deze luxueuze omstandigheden waren we in het diepe gegooid en moesten nu zelf maar zien uit te vinden hoe het in de praktijk werkt.

Onze successen waren zeer wisselend, het gebeurde wel eens dat Joep enkele bronzen beelden verkocht en ik nagenoeg niets, soms verkochten we allebei ongeveer evenveel of even weinig. Maar het gebeurde evengoed andersom, dat ik de helft van mijn schilderijen verkocht en Joep amper iets, en vaak genoeg verkochten we allebei helemaal niets. Dan hadden we wel de kosten gemaakt van het vervoer van onze schilderijen en beelden, de vernissage, en meestal ook nog een fors geldbedrag om te mogen exposeren, en dus enkel verlies geleden.

Verkochten we wel wat, dan vroeg de galeriehouder naast al die andere kosten ook een bepaald percentage van de opbrengst. Aanvankelijk 20, 30 en later zelfs 40 procent en tegenwoordig vragen sommige galeriehouders zelfs nog meer. Soms moesten we daarbij ook ieder nog een kunstwerk afstaan. Eén keer is het me overkomen dat ik een schilderij afstond en het later in Amsterdam in diezelfde galerie zag staan voor het dubbele van de prijs die ik het had toegekend toen ik het daar had geëxposeerd. Toen voelde ik toch wel iets van woede in me opkomen. Doorgaans hielden we er, als we geluk hadden, mooie uitnodigingskaarten of promotiefolders aan over, maar die hadden we dan meestal wel zelf betaald. Ja, we leerden snel. Het kunstenaarsbestaan was hard en met vier kleine kinderen was het financieel soms behoorlijk zuur.

01-04-2013 om 11:36 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
31-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn boek
allereerst:
ZALIG PASEN
en voor allemaal een
heel mooie Paasweek
waarin het hopelijk eindelijk
lente wordt!
Dit keer heb ik er mijn boek
STILLE WATEREN
waarin ik schrijf over mijn leven als kunstschilderes en moeder, moeder en kunstschilderes (die twee hoedanigheden zijn niet los te denken van elkaar. In mijn boek schrijf ik ergens: ik ben moeder-schilderes, schilderes-moeder)
nog maar eens bij gezet. zie link helemaal onderaan.

Voor wie een iPad of ander tablet heeft, is het heel makkelijk rechtstreeks naar de 'bibliotheek' over te brengen. Ook op de pc of laptop is het eenvoudig te openen. Wel moet Adobe Reader op de pc en laptop staan.

Veel leesplezier voor de mensen die eraan willen/durven beginnen!
En als alles meezit ben ik er morgen weer!!!

Bijlagen:
STILLE WATEREN 2013.pdf (8 MB)   

31-03-2013 om 10:05 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
30-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Paasklokken

 

30 maart 2013

Paasklokken

De Vasten is voorbij, als vanmiddag om twaalf uur de kerkklokken gaan luiden, mogen we ons snoeptrommeltje leeg eten. Wie herinnert het zich nog…. In de jaren vijftig was dit algemeen gebruikelijk. Na het carnaval, waarin iedereen zich drie dagen had uitgekuurd, volgegeten en volgegoten, brak de vastentijd aan. Er werd een askruisje gehaald en er volgden zes weken van matigen, geen vlees eten en niet snoepen. Tot aan Paaszaterdag, dan mochten alle remmen weer los.

We moesten dus een langdurige versterving doen, zes weken lang. Al heel jong was ons geleerd wat een versterving inhield. Dingen die je heel graag deed of heel erg begeerde, moest je nalaten en niet willen. Dan was je flink en steeg je in Jezus’ achting, je bracht een offertje, daar kon je de weg naar de hemel weer een stukje mee plaveien, opdat je dichter bij God en de Engelen kwam en minder kans liep in het vagevuur terecht te komen. Want in principe kwam je dáár namelijk in terecht na je dood, en konden de mensen op aarde je er uit vandaan helpen door voor jou te blijven bidden. Met elke versterving raakte je verder weg van het vagevuur. Niet snoepen was ook zo’n versterving, en als je dat zes weken volhield was het een heel grote versterving, een heus offer, waarmee je een heel eind kwam.

Bij ons thuis hielden ze zich strikt aan de vastentijd. Er kwam geen vlees op tafel, er werd niet gesnoept en het snoep dat we hier of daar toch kregen, moesten we in ons snoeptrommeltje doen. Wie sterk van geest was en er al die zes weken niet stiekem uit snoepte had op Paaszaterdag een hele voorraad, want op de zondagen trokken we, traditiegetrouw langs alle ooms en tantes en kregen daar snoep. Dat deden we trouwens door het hele jaar. Elke zondagmorgen gingen we op pad om onze opoe en ooms en tantes die in ons dorp woonden op te zoeken, er even te toeven en bij het weggaan iets lekker mee te krijgen. In de vastentijd was dat dus heel lucratief!

Voor mij was het erg moeilijk om geen enkele keer in dat vastentrommeltje te duiken en van dat lekkers te snoepen, wat ik was een zoetekauw. Hoe langer het erin zat, hoe verleidelijker het werd, want al dat snoep werd in mijn beleving steeds lekkerder. Mijn begeerte nam met de dag toe en mijn gewetensnood evenzo, want op school hadden we geleerd dat de begeerte een van de slechtste ondeugden was. Toch deed ik, als er niemand in de buurt was, mijn trommeltje open om naar al dat snoepgoed te kijken, waarbij me het water in de mond liep. Soms kwelde ik mezelf door zo’n snoepje in mijn hand te nemen en het tot vlakbij mijn mond te houden. Sjonge, dan had ik het moeilijk! Dat snoepje schreeuwde om opgegeten te worden, maar mijn geweten schreeuwde minstens even hard om het NIET te doen. Meestal legde ik het gauw weer terug, toch een beetje bang voor de mentale gevolgen als ik het wél zou opeten (een paar plaveien minder voor mijn pad naar de hemel) en mezelf een slappeling zou vinden. Heel wat keren heb ik mezelf zo staan kwellen, me toch beheerst en had zo tegen dat het Paaszaterdag was aardig wat snoep bij elkaar gesprokkeld.

Maar…als de kerkklokken gebeierd hadden en wij ons snoeptrommeltje mochten ontsluiten, dan gebeurde er iets wat ik nu als uitzonderlijk pedagogisch zou klasseren, doch toen minder kon waarderen: de brave snoepspaarders moesten hun buit delen met broertjes en zusjes die de verleiding niet hadden kunnen weerstaan en wél stiekem hadden gesnoept uit hun snoeptrommeltje.

Jazeker, we hadden we een verstandige moeder, maar wat vonden we haar toen onrechtvaardig, ondanks de plaveien die we toch ook met déze edelmoedige daad verdienden voor ons pad naar de hemel….

Zo heb ik dus de (Paas-)klokken horen luiden en heb zelfs geleerd waar de klepels hangen!

 

 

En dan nu:

 

Omdat Joep toen we in Vlierden kwamen wonen niet in de contraprestatie zat (zoals de BKR onder kunstenaars genoemd werd), moesten we het hoofd boven water zien te houden door heel veel te exposeren. Wat we veelvuldig deden, in de hoop voldoende (positieve) publiciteit te krijgen, zodat de mensen doorkregen dat we bestonden en kunstwerken maakten die de moeite van het aankopen waard waren. In die jaren hebben we heel wat afgesjouwd met onze beelden en schilderijen. We exposeerden in de ene galerie na de andere, door heel Nederland en tot in België en Duitsland toe.

Over dit soort activiteiten, die rechtstreeks met de kost verdienen te maken hadden, was ons op de Jan van Eijck Academie nooit iets onderwezen. We hadden er weliswaar gewerkt in riante, lichte ateliers, alle materialen gratis tot onze beschikking gehad, en de meesten van ons hadden maandelijks ook een royale studiebeurs ontvangen, maar van werken aan een cv en het opbouwen van pr was ons nooit iets verteld. Al gauw na mijn studie begreep ik dat het leven als zelfstandig werkend beeldend kunstenaar, zeker als het hem aan referenties en connecties ontbrak, veel harder was dan binnen de muren van het moderne, goed geoutilleerde academiegebouw. Als kunststudenten hadden we in een enclave geleefd, afgesneden van het normale (arbeids-)leven, waarin de meeste mensen gewoon naar hun werk moesten om hun dagelijkse boterham te verdienen. En na vijf jaar studeren onder deze luxueuze omstandigheden waren we in het diepe gegooid en moesten nu zelf maar zien uit te vinden hoe het in de praktijk werkt.

Onze successen waren zeer wisselend, het gebeurde wel eens dat Joep enkele bronzen beelden verkocht en ik nagenoeg niets, soms verkochten we allebei ongeveer evenveel of even weinig. Maar het gebeurde evengoed andersom, dat ik de helft van mijn schilderijen verkocht en Joep amper iets, en vaak genoeg verkochten we allebei helemaal niets. Dan hadden we wel de kosten gemaakt van het vervoer van onze schilderijen en beelden, de vernissage, en meestal ook nog een fors geldbedrag om te mogen exposeren, en dus enkel verlies geleden.

Verkochten we wel wat, dan vroeg de galeriehouder naast al die andere kosten ook een bepaald percentage van de opbrengst. Aanvankelijk 20, 30 en later zelfs 40 procent en tegenwoordig vragen sommige galeriehouders zelfs nog meer. Soms moesten we daarbij ook ieder nog een kunstwerk afstaan. Eén keer is het me overkomen dat ik een schilderij afstond en het later in Amsterdam in diezelfde galerie zag staan voor het dubbele van de prijs die ik het had toegekend toen ik het daar had geëxposeerd. Toen voelde ik toch wel iets van woede in me opkomen. Doorgaans hielden we er, als we geluk hadden, mooie uitnodigingskaarten of promotiefolders aan over, maar die hadden we dan meestal wel zelf betaald. Ja, we leerden snel. Het kunstenaarsbestaan was hard en met vier kleine kinderen was het financieel soms behoorlijk zuur.

Eind jaren zestig hadden we serieuze plannen om te verhuizen. We woonden comfortabel in onze flat, maar de hele omgeving stond ons nog steeds tegen. We hadden behoefte aan een oud pandje in een mooie omgeving, liefst in het buitengebied, waaraan we zelf wat zouden kunnen klussen. We keken opnieuw rond in Maastricht, hadden er even iets op het oog, maar toen dat niet doorging, besloten we definitief naar elders te vertrekken. Eigenlijk wilden we niet blijven hangen in het kleinsteedse kunstenaarswereldje van oud-studenten, we hadden behoefte aan ruimte om ons heen en een zo normaal mogelijk leven onder gewone mensen.

In mei 1969, het jaar waarin Veronica werd geboren en ik afstudeerde, deed zich een uitzonderlijk mooie kans voor. Via een bevriende medestudente kwamen we in aanraking met de compagnon van een makelaar uit Deurne-Liessel, Noord-Brabant, die tevens wethouder was van de gemeente Deurne. In Vlierden bleek een molen te staan die de gemeente Deurne, waaronder Vlierden ressorteerde, liever kwijt dan rijk was. Joep wilde proberen die te huren als beeldhouwersatelier, we zouden dan een huurwoning zoeken in de omgeving. Ik was overal content mee, als we maar weggingen uit die flat, uit die op de tekentafel langs de liniaal getrokken, rechthoekige, saaie buurt, waar we praktisch niemand kenden en op de basisschool door de juffrouw, voor onze bijna vierjarige Eva onverstaanbaar, Maastrichts gesproken werd.

Van Vlierden had ik nog nooit gehoord. Het bleek een van de vijf kerkdorpjes (tot 1926 een zelfstandige gemeente) van de gemeente Deurne te zijn, gelegen aan de rand van de Brabantse Peel. De burgemeester zelf benaderde ons met de vraag of we bereid waren op eigen kosten een woning te bouwen (met opstalrecht) op het molenerf, want alleen in dat geval bestond de kans dat we ons daar zouden kunnen vestigen. We gingen hier gretig op in, Joep had al meteen een heel plan in zijn hoofd. De windmolen was niet geschikt als woning, maar de eerste tijd bij gebrek aan beter wel als werkruimte.

Nadat we toegezegd hadden, begon de ambtelijke mallemolen te draaien. Tergend traag, tussen het eerste bericht van de beschikbare windmolen in april 1969 en de uiteindelijke intrek in ons landelijk gelegen huisje op het molenerf in september 1971 zaten ruim twee jaren van over en weer schrijven en bellen met de gemeente Deurne, heel dikwijls onzekerheid over de realisering van ons plan en zelfs van de kant van de gemeente Deurne de definitieve afwijzing ervan. Maar we hadden ons erin vastgebeten en uiteindelijk lukte het ons, we kregen vergunning om te gaan bouwen met opstalrecht. Pas jaren later konden we de grond kopen.

De schetsen die Joep maakte van ons woninkje op de Kakeberg werden voor den dag gehaald, de oudste broer van Joep, architect, ontwierp ons huis. Het was de uitdrukkelijke wens van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg dat het ontwerp architectonisch aangepast werd aan het agrarische karakter van de omgeving en de oude gerestaureerde stenen windmolen uit 1844. We lieten ons huisje bouwen door een Deurnese aannemer. Een bescheiden woning, maar voor onze beurs betaalbaar en op een mooie locatie, aan de rand van het dorp, net ver genoeg in het buitengebied om ons vrij en tegelijk niet van God en iedereen verlaten te voelen. Later zouden we ons huis diverse keren uitbreiden en verbouwen.

We beseften al spoedig wat voor buitenkansje het was om uitgerekend op dit mooie plekje te mogen bouwen. We hadden een beetje geld gespaard, lang niet genoeg voor het bouwen van een huis, maar vader Coppens was bijgesprongen en we hadden wonder boven wonder een kleine hypotheek bij de Westland-Utrecht Hypotheekbank kunnen afsluiten. We volgden de bouw van ons huisje vol ongeduld en toen we in september 1971 eindelijk konden verhuizen, voelde het alsof de wereld herschapen was en wij een nieuw leven begonnen. We waanden ons emigranten naar een ver land, los van alle contacten en verplichtingen.

Onze twee dochtertjes, die al even opgetogen waren als wij en nog nooit onder een echt (punt-)dak geslapen hadden, zongen de eerste avonden in hun bedjes: “Dak, dak, huisje! Dak, dak, huisje!” Zelf was ik helemaal verrukt van het agrarisch landschap van groene, okeren, bruine en zwarte akkers, diepe voren in zwart, wuivend gras in groen, okeren gloed over door zon gedroogde

velden, bomen en struiken in bruin – talloze schilderijtjes ontwikkelden zich in mijn hoofd.

 

30-03-2013 om 10:14 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
29-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pasen

29 maart 2013

Pasen

Vanmorgen zag ik op de tv dat heel veel mensen niet meer weten wat Pasen inhoudt. Je zou verwachten dat het meest jonge mensen zijn die dit niet weten, maar dat was niet het geval, ook mensen van mijn generatie en ouder wisten het niet te vertellen. Ze hebben blijkbaar alles wat met de christelijke geloofsleer te maken heeft uit hun geheugen gewist. Veel mensen weten van alles te vertellen over de Islam, het Jodendom, het Boeddhisme en Hindoeïsme, maar van het Christendom, waar toch hun eigen wortels liggen, hebben ze alles laten wegzakken. Misschien uit schaamte, omdat het tegenwoordig als oerconservatief ofwel hopeloos ouderwets beschouwd wordt als men zich nog bekend durft te maken als gelovige, laat staan als Rooms-katholiek.

Na het Tweede Vaticaans Concilie van 11 oktober 1962 tot 8 december 1965 kwam de secularisatie in de kerken op gang. Kort na dit concilie nam dit zelfs exorbitante vormen aan: beelden en andere kunstwerken werden uit kerken gehaald en er werden eigentijdse, veel kleinere, moderne kerken gebouwd, die veel weg hadden van gymnastiekzalen, fabriekshallen of verenigingsgebouwen. Die waren misschien wat toegankelijker, maar misten (als je ’t mij vraagt) de serene mystieke sfeer die de oude historische kerkgebouwen uitstraalden, waarmee die nog uitnodigden tot gebed en meditatie.

Een lang leven is zowel de oude als nieuwe kerken nadien niet meer gegeven, want met de secularisatie verdween de lust tot kerkgang bij de beminde gelovigen nagenoeg helemaal, traden priesters en religieuzen uit hun ambt en ontstond een veel kleinere, maar wellicht veel sterker gemotiveerde, zoekende geloofsgemeenschap.

Er werden overal Bijbelgroepen opgericht, in parochies ontstonden werkgroepen die pastores bijstonden in hun pastorale taken en er werden cursussen georganiseerd voor mannen én vrouwen die zich ook liturgisch wilden inzetten in de parochies. Er kwamen zowel vrouwelijke als mannelijke diakens, die van grote betekenis werden op pastoraal gebied. Een in mijn ogen bijzonder positieve ontwikkeling. De kerk werd gezuiverd van schijnheiligheid, parochianen werden veel meer direct betrokken bij allerlei activiteiten, er kon een democratische bestuurs- en werkstructuur ontstaan, kortom, de kerk kwam dichter naar de mensen toe, gezagsverhoudingen veranderden, de plaatselijke kerkelijke macht nam af, er kwam meer ruimte voor samen delen, ook en juist op het gebied van de invulling van liturgische vieringen.

Dat veel mensen desondanks toch afgehaakt zijn, is misschien te betreuren, maar tegelijkertijd vind ik het heel erg mooi dat de mensen die hun kerk trouw gebleven zijn dit zijn omdat ze er blijkbaar een gegronde reden voor hebben. Ze voelen zich er daadwerkelijk mee verbonden en laten hiermee zien dat de geloofsgemeenschap voor hen veel betekent en liturgische vieringen ook inhoud en betekenis hebben. Zo filtert de kerkgemeenschap zichzelf als het ware ‘schoon’.

Misschien moet de traditionele kerk wel eerst tot de grond toe afgebroken worden, opdat er uit de puinhopen een nieuw soort kerk(-gemeenschap) kan ontstaan waarbinnen niet het instituut met haar wetten en dogma’s centraal staat, maar de pure naastenliefde zoals Jezus Christus ons die heeft gepredikt.

Of anders gezegd: PASEN, Christus is, zoals het geschreven stond in de Heilige Schrift, voorspeld door de profeten, de kruisdood moeten sterven, om daarna op te staan uit de dood en voor de mensheid een nieuw leven vol hoop te creëren.
Het is spijtig dat de huidige gezaghebbers binnen de R.-k. kerk hun uiterste best doen om deze zo moeizaam verworven positieve ontwikkelingen weer terug te draaien. Maar we weten allemaal dat een ontwikkeling die  eenmaal op gang gekomen is, niet meer stop te zetten of terug te draaien is. Dat geldt voor alles op aarde, ook voor de beminde gelovigen. Dus blijf ik er vertrouwen in hebben dat wat nu al een aantal jaren gaande is zich verder zal ontwikkelen en tot een waarachtig samenzijn in geloof kan leiden, van welke gezindte, huidskleur of bevolkingsgroep dan ook.

ZALIG PASEN

 

En dan nu:

Gelukkig vroegen de gewone dagelijkse bezigheden mijn gezonde aandacht. Elke ochtend stond ik vol vreugde op om met mijn dagtaken te beginnen. We ontbeten samen, de kinderen gingen naar school en daarna deed ik alle dingen die een normale huisvrouw en moeder ook doet in huis. Het was goed, dit regelmatige, geordende leven dat zich in een vertrouwde cadans voltrok. Het hield me met twee benen op de grond, relativeerde mijn wat overtrokken besef van de breekbaarheid van ons bestaan. In zulke ongecompliceerde werkzaamheden vond ik ontspanning, het vormde een gezond tegenwicht en schiep ruimte voor mijn creatiever en spiritueler bezigheden. En na zulke doodgewone dagelijkse karweitjes vond ik de rust, zin en tijd om te schilderen.

Dat latent permanent aanwezige gevoel van kwetsbaarheid en mijn belevingen als zorgende moeder moesten zich wel manifesteren in mijn werk als kunstenares. In Maastricht en later ook in Vlierden maakte ik themaschilderijtjes die heel dicht bij mijn dagelijkse moederlijke bezigheden stonden. Moeders met kindjes aan de borst, moeder naast ziek kind in bed, kinderen aan tafel, zwangere vrouw op stoel, moeder en dochter in de maneschijn, meisje in donker bos, kindje in rivier, jongetje in het donker, jongen met twee geliefden in idyllisch landschap, et cetera, ik creëerde mijn eigen ogenschijnlijk vredige en veilige wereld. Maar hoe vredig mijn geschilderde wereld ook leek, altijd bleef voor de aanschouwer de broosheid van het bestaan zichtbaar die zich tijdens het schilderen, zonder dat ik er enig verweer tegen had, onherroepelijk als een flinterdun vlies over de verstilde tafereeltjes had uitgespreid. De kunstcriticus Walter de Bruijn schreef er in het Dagblad voor Noord-Limburg (7 april 1973) het volgende over:

“Els Coppens schildert kleine paradijsjes van eenvoudig leven, waarin alleen de dood plotseling zacht bloeiende vreugde kan verdrijven. In dezelfde onbedorven groene landschappen waarin mensen en paarden aardig zijn tegen elkaar, kan het verschrikkelijke plotseling gebeuren: er schuift een wolk voor het hart, de warmte verdwijnt uit het bloed, in het water van een beek drijft een kind dat zojuist nog in het weiland speelde. In huis ligt zo’n roerloos kind opgebaard, met als schril contrast naast zich een sinaasappelboompje met oranje vruchten. Het leven zelf heeft geen kleur meer.

Els Coppens schildert haar dromen, haar intieme gevoelens en angsten in een vorm die deze roerende inhoud zonder omwegen prijsgeeft. Het draait vrijwel steeds om de drie-eenheid man-vrouw-kind en het verlangen naar geborgenheid, de vreugde van het wederzijds contact, de streling van handen, een kind op je schoot. Alles is geïdealiseerd en erg kwetsbaar daarom bovendien, want voor wie zulke argeloze dromen droomt moet veel in de werkelijkheid onverdraaglijk zijn.

Zachtaardige mensen verblijven in onaangeraakte landschappen, die zo groen zijn dat het duidelijk is dat zon en regen er erg hun best op hebben gedaan alles zo voordelig mogelijk te laten uitkomen. Mens en natuur zijn nog niet vervreemd van elkaar. Een onbereikbaar sprookje opent zich. Dit is heimwee. Het verlangen naar een bestendige werkelijkheid, één eindeloos moment, waarin voornamelijk verwondering en rust. De kleine taferelen zijn betrekkelijk simpel geschilderd, nu nog meer dan voorheen, maar daardoor ook direct toegankelijk. Als in een gedicht zonder begin of einde herhaalt Els Coppens dezelfde beelden die afkomstig zijn uit een imaginair land waar het leven echt goed lijkt. Kleine delen werkelijkheid worden daarmee vermengd. Soms werpt een donkere vogel over dat alles een schaduw, want door haar romantische droom heen ziet Els Coppens het onverbiddelijke einde.”

Walter de Bruijn had de essentie van mijn werk heel goed aangevoeld. Ik was blij met zijn inzicht en waardering en voelde me, hoewel ik regelmatig bleef twijfelen aan mijn kwaliteiten als kunstenares, erdoor gesterkt om door te gaan. Maar één goede recensie van één kunstcriticus zette nog niet veel zoden aan de dijk. De dagelijks strijd voor ons levensonderhoud ging gewoon door, we moesten ons financieel staande zien te houden.

In die tijd verkochten we redelijk goed, zodat Joep geen gebruik hoefde te maken van de Beeldende Kunstenaars Regeling, kortweg BKR genoemd. Dit was een instelling van het Rijk waarbij gemeentes kunst aankochten. De kunstenaar kon een of meerdere van zijn werken insturen voor aankoop door de Sociale Dienst van zijn woonplaats, die zich liet adviseren door een aankoopcommissie. Van het bedrag dat voor het kunstwerk betaald werd, moest de kunstenaar een bepaald aantal weken in zijn eigen levensonderhoud voorzien voor hij weer een nieuw werk mocht aanbieden. De hoogte van het uitbetaalde bedrag bepaalde de hoeveelheid weken dat hij ervan rond moest zien te komen. De weeknorm lag ongeveer gelijk met een bijstandsuitkering. Er werd wel behoorlijk ruim voor de kunstwerken betaald. In feite was de BKR dus een verkapt soort bijstandsregeling voor kunstenaars die niet van hun eigen werk konden leven. Joep heeft er in Maastricht een paar jaar gebruik van gemaakt en enige tijd later nog enkele jaren in Deurne, over het geheel genomen dus vrij weinig.

 

29-03-2013 om 10:03 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
28-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De media

28 maart 2013

De media

Wij worden dagelijks gemanipuleerd door de media. We mogen denken dat we geheel zelfstandig onze opinies vormen, onze inzichten ontwikkelen, onze politieke kleur bepalen, maar… forget it! De media hebben een enorme invloed op ons, zonder dat we het zelf in de gaten hebben.

Het begint er al mee dat praktisch iedereen altijd en overal de hele dag de radio aan heeft staan. Niet om ernaar te luisteren, dat niet eens, maar als achtergrondgeluid, om de stilte te vermijden, want stilte… daar hebben we het over het algemeen niet zo op. Muziek en het gebabbel van presentatoren is bij het dagelijks leven gaan horen als de ruisende wind in de populieren, we horen het niet eens meer.

Van alle kanten worden we met deze lawaaimachine geconfronteerd, wáár we ook komen, er klinkt muziek of iets wat erop lijkt. In winkelcentra, supermarkten, openbare instituten, ziekenhuizen, wachtkamers van artsen, et cetera, overal schettert die (vaak irritante) muziek óf hangt een tv-scherm aan de muur waar instructieve filmpjes op vertoond worden, of als alternatief Animal Planet voorbij komt, veelvuldig onderbroken door reclames.
Terwijl we zo verleren wat stilte is, worden we tussen de muziekjes en reclameboodschappen door ongemerkt geïnfiltreerd door de boodschappers van de media, de presentatoren en journalisten, die permanent op zoek zijn naar sensatie, schokkende berichtgeving, om de luisteraars en kijkers aan zich te binden. Presentatoren zijn verschrikkelijk goed in het creëren van hypes, de alweer oude nieuwe Amerikaanse term voor hot items. Daar bedoel ik dus veelvuldig bekeken en beluisterde gebeurtenissen mee, kan niet schelen wat, waar overal iedereen het zeer korte tijd constant over heeft. Daar zijn we ons er niet eens meer van bewust, precies zoals we ons niet meer bewust zijn van de lucht die we onophoudelijk inademen. 

De lawine van lawaai die over ons uitgestort wordt, gaat zover dat zelfs de politiek en de gerechtelijke macht de oren legt naar de media. Er kan allang niet meer in alle rust en weloverwogen politiek bedreven worden en rechtspraak gevoerd, de media c.q. de journalisten en presentatoren springen overal bovenop, haken zich vast in elke gebeurtenis, elk voorval, elke verspreking, en vergroten een en ander uit tot proporties die iedere aardbewoner wel móéten bereiken, of hij wil of niet. Dit alles gaat zo razendsnel in zijn werk, dat we er niet eens verweer tegen hebben, we worden overspoeld door berichtgeving over alles wat er tot in de verste uithoeken van de wereld gebeurt. Het lijkt alsof we voortdurend door beeld- en geluidsapparatuur omgeven zijn.

Als ik het nader beschouw vind ik het eigenlijk hondsbrutaal om in elke openbare gelegenheid ongevraagd gekweld te worden met die waanzinnige popmuziekjes. Ik kan geen instantie bellen of ik moet, na mijn toetskeuze gemaakt te hebben, in de wacht en krijg ze te horen, de pop, hop, rap en twig muziek, afgestemd op de categorie liefhebbende-jeugd-van-lichte-muziek, alsof de wereld enkel en alleen bestaat uit jongeren rond de achttien.

Er zijn talloze voorbeelden aan te halen van lawaaivervuiling, terwijl we niet eens beseffen hoe ernstig het is. Dus stel ik het volgende voor: om één hele dag overal alle radio’s en tv’s uit te zetten. Echt overal, en eens te kijken en beleven wat stilte is. Echt stil is het in ons kleine, overbevolkte Nederland natuurlijk nooit, maar als het alleen al met al dit soort ruis maar eens voor slechts één dagje gedaan is… wat zou dát een verademing zijn!

 

TOCH NAAR BRABANT

van stadsmensen naar plattelandsbewoners

 

We wilden graag een gezin en carrière maken. Het gezin was er al, de carrière ging iets minder snel. We waren allebei vervuld van hoop op ontdekking door een of ander museum en/of galerie of een belangrijk kunstcriticus die een lans voor ons zou breken. Voor de verkoop van ons werk was bekendheid verwerven met onze kunstproducten prioriteit nummer een, zeker voor Joep, die zichzelf toch als voornaamste kostwinner beschouwde, wat ook klopte met de werkelijkheid. Die rolverdeling – hij hele dagen werkend aan zijn beelden en zorgdragend voor de promotie van ons werk in de vorm van exposities, ik schilderend in onze huiskamer, met als hoofdtaak de zorg voor onze kinderen en de huishouding – paste prima bij ons.

Joep was doodongelukkig als hij niet kon werken, terwijl ik me in de eerste plaats moeder voelde en me met hart en ziel wijdde aan het grootbrengen van onze kinderen. Als ik tussen de bedrijven door kon werken aan mijn schilderijtjes was ik dik tevreden. Maar vóór mijn status als moeder en mede-kostverdiener had ik er heel andere ideeën over gehad, ook wat mijn stijl van tekenen en schilderen betrof. Eigenlijk had ik me voorgenomen voort te gaan op dezelfde manier en in de stijl waarin ik had gewerkt op de Eindhovense academie en dan ook met het vuur uit die tijd. De zwangerschappen en de komst van onze kinderen hadden mijn ideeën en behoeftes alsook mijn stijl van schilderen echter radicaal veranderd.

Tijdens de zwangerschappen had zich in mijn hele wezen een ingrijpende verandering voltrokken en niet alleen hormonaal, hoewel de hormonale veranderingen zeker wel van invloed waren op mijn gemoedsstemmingen. Ik was me er heel sterk van bewust dat zich in mijn schoot een kind ontwikkelde waarvoor ik de verantwoordelijkheid te dragen kreeg. Het was een mooie tijd, fysiek voelde ik me sterk, we genoten samen van het feit dat onze liefde een kind voortbracht. Het hele proces van groei in de moederschoot volgden we welbewust en met grote be- en verwondering over wat het menselijk lichaam, in dit geval het mijne, in dit opzicht vermocht.

Vier keer hebben we de geboorte van een gezond kind meegemaakt. De geboortes van onze kinderen waren voor ons alle vier de keren een zeer ingrijpende en indrukwekkende gebeurtenis. Bij elke geboorte had heftige pijn zich vermengd met intense gevoelens van geluk. Gedreven door een instinctieve oerkracht had ik me alle keren hevig ingespannen om ons kindje door het nauwe geboortekanaal de wijde wereld in te schuiven om zo voor haar of hem hijgend en persend die ene en enige verlossende weg te banen. Onderwijl had Joep gefascineerd toegekeken hoe zich het wonder voltrok van uitdrijving en geboorte van een heus nieuw mensenkind, klein en kwetsbaar, maar voorzien van alles wat het tot een volkomen gezond kind had gemaakt.

Een kind baren, was mijn ervaring, is verdwijnen in de hoge golven van een oceaan, erdoor opgetild en neergesmeten worden, de vrees hebben te verdrinken en toch het vertrouwen vasthouden weer boven te komen drijven. De oerkrachten die toen in me werkzaam waren, gingen bij het bevrijdend naar buiten glijden van ons kind gepaard met een werkelijk onbeschrijflijk gevoel van verlossing, triomf, vreugde, verwondering, geluk. Tegelijkertijd voelde ik tot op de bodem van mijn ziel de grote ernst van deze gebeurtenis, namelijk dat ik voortaan mijn hele verdere leven moeder ging zijn, verantwoordelijk voor dit nu nog geheel nieuwe, oh zo kwetsbare leven. Er restte me slechts één ding: me met alle liefde die ik in me had te ontfermen over dit kind, wat ik alle keren met hart en ziel heb gedaan.

De geboortes van onze kinderen hadden iets zeer essentieels toegevoegd aan mijn bestaan als mens, als vrouw in het bijzonder, alsof ik pas compleet was toen ik dit had meegemaakt. Mijn lichaam was nu ‘af’, het had voltooid waarvoor het bestemd was en ik maakte voorgoed deel uit van die mystieke keten van leven en leven doorgeven. Ik was erdoor veranderd, ik was nu moeder, vetgedrukt met hoofdletters. In natuurdocumentaires heb ik gezien hoe de leeuwin haar klauwen uitslaat en blaast, zo gauw er ook maar énig gevaar dreigt voor haar jongen, om er zo indrukwekkend en afschrikwekkend mogelijk uit te zien. Hoe zij zich met haar hele wezen over haar welpen ontfermt, ze afschermt, niemand in de buurt duldt die geen lid is van de troep. Een soortgelijk proces voltrok zich na de geboortes van onze kinderen ook in mij. Als een moederdier voelde ik me voortgestuwd door het allesoverheersende instinct onze kinderen te behoeden voor alle gevaren van de wereld. Een niet meer af te remmen en nooit meer verdwenen oerkracht was er in me door ontwaakt.

Met mijn kinderen een voor een aan de borst besefte ik hoezeer mijn leven zich door hun intrede in ons gezin verbreed en verdiept had, maar evenzo hoe mijn eigen kwetsbaarheid erdoor was toegenomen. Vanaf het eerste ogenblik na hun geboorte voelde ik me het meest kwetsbaar in onze kinderen. Ik voelde me gelukkig en bijzonder, met vier gezonde kinderen, maar tegelijkertijd vibreerde onafgebroken het weemoedige besef in me hoe onnoemelijk breekbaar dit grote geluk in feite was. Ik werd me nog veel meer bewust van de dreigende krachten der rumoerige, hectische buitenwereld vol gevaren. Het was onmogelijk voor me geworden om grote doeken vol te schilderen, gefocust op museale kansen; na de geboortes van onze kinderen viel dat buiten mijn gezichtsveld. In plaats van dat soort ambities vast te houden en te voeden, ontfermde ik me als een kloek over mijn kinderen. Schilderend kroop ik in mijn eigen beschutte wereld van vertrouwde bezigheden die direct het moederschap betroffen en vereeuwigd konden worden aan de huiskamertafel, met een kopje thee naast me en de kinderen dicht bij me. Alsof ik hiermee de gevaren die ons van buitenaf bedreigden, kon bezweren.

Het leven ging voor mij bestaan uit twee componenten: de ene, waarin Joep en ik met onze kinderen, familie en vrienden leefden. Een eenvoudig, vredig, af te bakenen bestaan, waarin schoonheid, liefhebben en tevredenheid binnen handbereik waren. De andere component was de grote buitenwereld, waarin politiek en economie sterk bepalend waren voor het (collectief) welzijnsgevoel. De wereld vol onrecht, oorlog en geweld, armoede, honger en ziekte, die via dagblad, radio en later televisie brutaal ons leven binnenkwam; waarin al het menselijk leed zichtbaar was waarvoor ik onze kinderen in mijn angstvallige bezorgdheid wilde afschermen, maar waarmee ook zij toch moesten leren leven. Ik kon me natuurlijk niet afsluiten voor allerlei maatschappelijke problematiek, nam er tegen wil en dank kennis van via de media en literatuur, maar was me er wel voortdurend van bewust dat die het besloten en vreedzame leven binnen ons gezin te allen tijde kon verstoren.

 

28-03-2013 om 10:56 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
27-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Politiek

27 maart 2013

De Politiek

 

Van De Politiek heb ik onderhand mijn buik vol. Ik vraag me af waar al die politici nu eigenlijk voor strijden, voor zichzelf of voor het algeheel welzijn van de inwoners van hun land. Ik heb sterk mijn twijfels. Hoe heeft het in Europa (en ons eigen landje) zover kunnen komen…. Hoe hebben de politici dit alles kunnen laten gebeuren…. De banken worden aangewezen als de hoofdschuldigen van de huidige Eurocrisis, maar de politici hebben er naar mijn idee evenveel schuld aan, zij hebben - hoewel ze al jaren eerder door deskundigen gewaarschuwd zijn - al die malversaties (omwille van hun politieke scores?) toegelaten, hebben zichzelf ook rijk gerekend en heel veel meer geld uitgegeven dan in de staatskas zat.

Als ik toevalligerwijze hoor dat men in België besluit dat de staatsschuld niet meer dan honderd procent mag bedragen – jaja, heus waar, dat verkondigen ze: niet meer dan honderd procent staatsschuld! Dat moeten wij eens proberen! – dan gaat er bij mij toch een alarmbel rinkelen. Waar halen regeringen het recht vandaan om als verantwoordelijken voor het welzijn van de inwoners van hun land zich zover in de schulden te steken en te houden! We weten intussen immers wie de rekening gepresenteerd krijgen! Dat zijn niet de boven Jan Modaal bezitters van giga kapitalen, die ze allang doorgesluisd hebben naar landen die zich profileren als belastingparadijzen (wat Nederland en België trouwens ook blijken te zijn). Nee, nee, het is de onschuldige belastingbetaler, de brave spaarder, de harde werker die nu ook nog moet vrezen zijn baan te verliezen.

Hier kan ik me wel boos om maken. In Cyprus speelt zich dit alles in het ultra klein en mega uitvergroot af. De Russische maffiosi daar hebben hun kapitalen ondertussen allang veilig gesteld of zijn zo schandalig rijk, dat het ze niet uitmaakt of ze dat ‘beetje’ geld uit Cyprus gaan kwijtraken. Ze maken dat ze wegkomen en laten de hardwerkend Cyprioten berooid achter. En wat doet Europa? Roepen dat ook elders spaarders met een kapitaaltje boven de honderdduizend de kans lopen vroeg of laat alles wat daar bovenuit steekt te moeten storten in dit bodemloze vat dat Europa heet en waar niemand nog vertrouwen in heeft.

Okay, de welvaart kon ook niet op. En het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen. Wat blijkt? Die sterke benen hebben we niet, we hebben niet alleen de hele koek opgegeten, maar de hele winkel leeg gesnoept en daar hebben we nog niet eens genoeg aan.

Maar… al deze dwaasheid heeft een keerzijde! In Spanje en Italië doen zich al innovatieve ontwikkelingen voor. Gedupeerden die mede dankzij de bandiet Berlusconi en consorten in de armoede getuimeld zijn zonder dat ze daar zelf iets aan konden doen, blijken zich bekeerd te hebben tot de basale levensbehoeften. Ze leggen hun eigen groentetuintje aan, gaan niet meer duur uit eten, naaien hun eigen kleren, kopen niets meer wat niet nodig is en weten zich op die manier te redden.

Hoera crisis, roep ik dan. Want het is toch van de gekken zoals wij onze consumptiemaatschappij hebben laten groeien! Voor al die luxe werken arme donders elders op de wereld zich te pletter, worden uitgebuit en arm gehouden, terwijl wij ons hier wentelen in weelde. Al zouden we heel wat meer in moeten leveren dan die twee of drie procent waarover zo gemekkerd wordt, dan nog zouden we het veel beter hebben dan die Chinese arbeiders, de Afrikaanse ploeteraars en de Aziatische kinderen. Wat niet wil zeggen dat ik niet heel erg te doen heb met alle mensen die hun baan verloren hebben of op het punt staan dat te doen.

Van mij hadden de banken mogen springen. Dat zou voor even heel vreselijk geweest zijn, maar het zou de lucht wel gezuiverd hebben. Nu hebben zachte heelmeesters al stinkende wonden gemaakt die maar blijven dooretteren. Dus mijn devies is: we gaan met z’n allen alle geld van de banken halen, lekker opmaken en weer vooraan beginnen, terug naar de oertijd. En de politici? Die mogen zich gerust eens afvragen of ze voor zichzelf of voor de medemens in de politiek zitten. De meesten zitten namelijk enkele jaren in de kamer, sommige onder hen maken binnen de kamer wat carrière, en meestal verdwijnen de meesten na enige tijd in het bedrijfsleven (met nog enkele jaartjes kamergeld als bagage), krijgen lucratieve aanbiedingen en komen terecht in dure jobs. Van welke politieke kleur ze ook zijn, goed geld verdienen schuwen ze blijkbaar geen van allen.

 

En dan nu:

 

Terwijl ik naar de academie bleef gaan en thuis doorwerkte aan mijn schilderijtjes, raakte ik (gewenst) zwanger van ons tweede kind en werd in de maand mei van 1969 in het Maastrichtse Sint Annaziekenhuis Veronica geboren. Haar geboorte, anderhalve maand voor de uitreiking van mijn diploma, verliep niet zonder gevaar. Haar komst ging met zeer ernstig bloedverlies gepaard en bracht voor even mijn leven in gevaar. Pas op langere termijn werd duidelijk hoeveel invloed die gebeurtenis op me bleek te hebben. Bij Eva's geboorte had ik al veel bloed verloren en was ik me sterk bewust geworden van de kwetsbaarheid van ons bestaan, maar door dit dramatisch bloedverlies direct na Veronica's komst werd mijn besef van kwetsbaarheid nog versterkt.

Terwijl ik met ons warme mooie lieve pasgeboren kindje in mijn armen lag en de artsen voor mijn leven vochten, voelde ik me in mijn hele wezen opgesplitst, in golven van intens geluk vanwege ons kerngezond kindje aan de ene kant, en aan de andere kant de angst en het sterke besef van mijn kwetsbare moederlichaam dat me in die spannende uren nog slechts via een flinterdun draadje met het leven verbond. De academie werd opslag een randverschijnsel. Het bewustzijn van de broosheid van ons bestaan had me overrompeld en zou voortaan doorklinken in mijn dagelijks leven en dus ook in mijn werk als kunstenares. Deze gebeurtenis had me diep in mijn fysieke en mentale zelfvertrouwen geraakt.

Kort na Veronica's geboorte studeerde ik met nog twaalf andere studenten definitief af en kon ik voortaan op elk formulier waarop de vraag 'van beroep' stond, invullen: kunstenares! Het werk dat ik het laatste jaar thuis had gemaakt, had ik tot mijn grote opluchting ter beoordeling voor mijn afstudeertentoonstelling dus mogen inzenden en nu kon ik er mijn studie mee afronden. Ik moet bekennen dat ik er, als dit niet het geval was geweest, niets fatsoenlijks voor in de plaats gehad zou hebben, aangezien ik in het laatste studiejaar op de academie in het luchtledige had verkeerd, van geen mens enige leiding gekregen had en zodoende, gedemotiveerd als ik was geraakt, zo goed als niets meer gepresteerd had.

Toen ik afstudeerde was Eva bijna twee jaar en Veronica anderhalve maand oud. In het academiegebouw hingen mijn schilderijtjes en wandkleedjes naast het academiewerk van de andere studenten. Jaarlijks werden er prijzen uitgereikt aan afgestudeerden, maar met mijn onacademische en, zoals onze dochter Veronica het jaren later zo passend zou verwoorden, naïef-surrealistische schilderijtjes viel ik uiteraard niet in de officiële prijzen. Of… ja toch, zo bleek! Tijdens deze plechtige ceremonie kwam een Amsterdamse beeldhouwer, de provo Jacob Jutte, helemaal in wit verband gewikkeld, het podium opgesprongen om te verkondigen dat hij alle afstudeerwerken gezien had en een alternatieve prijs had toegekend. En ik, jazeker, het van huis uit keurige Rooise kantoormeisje Els van de Rijt – inmiddels getrouwd met de Eindhovenaar en oud-student Joep Coppens, werkzaam als beeldhouwer; Els Coppens, nu student-af en moeder van twee heel jonge kinderen, was de uitverkorene! De prijs, bedacht door die ludieke provo uit het Amsterdamse revolutiewereldje, bestond uit een heuse voetreis naar India.

Hoe blij ik ook was met het feit dat ik met het afstuderen mijn studentenperiode definitief achter me had gelaten, niet te voet naar India hoefde en me nu volledig kon wijden aan mijn gezin en mijn werk als kunstenares, ik was nog volop bezig met de verwerking van de gebeurtenissen rond Veronica’s geboorte in het ziekenhuis. Die hadden me voorgoed getransformeerd tot een ander, rijper en minder naïef mens. Ook op Joep had haar geboorte, met direct erna mijn kritieke toestand, diepe indruk gemaakt. Het besef dat het geluk van twee jonge, gezonde, sterke mensen, verheugd over de geboortes van hun (gezonde) kinderen, zonder enige waarschuwing vooraf plotseling wreed verstoord kon worden, had zich in onze ontvankelijke ziel gekerfd om er nooit meer uit vandaan te gaan. Joep en ik ervoeren nu allebei de vreugde, maar ook de zorg van het ouderschap. Door de zwangerschappen en geboortes van onze kinderen voelde ik me vrouw van mijn kruin tot in de buitenste contouren van mijn tenen en ik was er trots op vrouw én moeder te zijn. Er viel niet meer te twijfelen aan mijn volwassenheid.

 

27-03-2013 om 15:20 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
26-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pesten

26 maart 2013

Pesten

Daar heb ik nou de pest over in, als ik zie dat kinderen of volwassenen elkaar pesten. Het komt veel meer voor dan wij weten en de laatste tijd is het veelvuldig in het nieuws geweest. Als kind heb ik ook meegemaakt dat kinderen op school gepest werden. Kinderen kunnen keihard zijn jegens elkaar. De groepsvorming is heel belangrijk, geen enkel kind wil alleen staan, ieder kind heeft de behoefte zich te identificeren met iemand. Thuis zijn dat meestal de ouders, op school de klasgenootjes. Om erbij te horen moeten ze aan allerlei onuitgesproken regels voldoen en hoe moeilijk soms ook, toch hebben kinderen er heel veel voor over. Soms gaan ze er zover in dat ze het niet schuwen om zich aan te sluiten bij de pesters, ook al voelen ze diep in hun hart dat dit niet klopt met wat ze in werkelijkheid zouden willen.

Zo herinner ik me nog één meisje uit mijn lagere schooltijd, het dochtertje van een koperslagerswinkel, dat zo enorm gepest werd dat het er ongetwijfeld een trauma aan overgehouden moet hebben. Het bleef voor haar niet alleen bij een scheldnaam, het pesten filterde zich door alle activiteiten op de speelplaats heen, het meisje moest er elke dag aan geloven, werd geslagen, geschopt en uitgejouwd. Ik zie nog altijd haar betraande, gekwelde gezichtje voor me, getekend door angst en verdriet, waardoor ze nóg kwetsbaarder was en waardoor het pesten nog toenam. Hoewel ik nooit van de partij was, schaam ik me diep als ik er aan terugdenk. Die beelden van dat meisje op de speelplaats, met haar schuwe, bange lichaamshouding zijn me altijd bijgebleven.

In mijn lagere schooljaren gebeurde het pesten gewoon, geen mens die zich ertegen verzette en niemand die actief ingreep. Toen ik zelf kinderen kreeg en zij naar school gingen ben ik pas echt gaan beseffen wat pesten met kinderen (en volwassenen) doet. Het kan heel onschuldig lijken, maar als kleine plagerijen elke dag terugkeren, werkt dat als de welbekende druppel die elke seconde valt op het hoofd van de gevangene in zijn kerker, het wordt een tantaluskwelling. Er ontstaat chronische angst voor de herhaling. Kinderen lopen straten om, om de pestkoppen te vermijden. Hun hele gedrag wordt erdoor beïnvloed en vaak hebben ze niet eens de moed om er met hun ouders en/of de leerkracht over te praten, bang als ze zijn voor represailles. Zulke kinderen vereenzamen op den duur, ze sluiten zich af van alles en iedereen en zitten gevangen in een web van pure angst. Ik kan dan ook begrijpen dat jonge mensen die in hun kindertijd veel gepest zijn een eind aan hun leven maken. Pesten maakt kinderen nog weerlozer dan ze al zijn, angstig en geremd.

Zelf heb ik één keer in mijn leven de spot gedreven met een klasgenootje en ik schaam me er nog altijd voor als ik daaraan terugdenk. Toen ik naar de ulo ging in Sint-Oedenrode kwam ik in een klas van plusminus vijfentwintig kinderen, ongeveer evenveel meisjes als jongens. Ik was toen nog een verlegen kind, maar rond mijn twaalfde veranderde dat. In de tweede klas wilde ik er ineens bij horen, ging in plaats van voor achterin de klas zitten en was niet meer het brave, oplettende meisje dat als voorbeeld diende voor de hele klas. Eén jongen in onze klas was, ocharm, het prototype van het gepeste kind. Hij keek niet al te snugger en als hij een beurt kreeg, hakkelde en stotterde hij en kwam meestal niet uit zijn woorden. Waarschijnlijk had hij het op zijn lagere school al te verduren gehad en dat ging op de ulo gewoon door. Na school kregen wij studieles, wat in de praktijk inhield dat we onder begeleiding huiswerk konden maken en een van de leraren tussen de diverse klassen op en neer liep om te controleren waar we mee bezig waren. Van moeder moest ik ook naar die studieles.

Op een namiddag verliet de leraar even ons klaslokaal. Er ontstond rumoer, zoals dat gewoonlijk gebeurt als de kat van honk is. Er werden grappen gemaakt en ik wilde ook mijn steentje bijdragen. Ik kon aardig mensen imiteren en deed die arme jongen na, hakkelend en stotterend maakte ik de klas aan het lachen. Terwijl ik hiermee doende was, kwam de leraar binnen. Mijn lievelingsleraar op wie ik stiekem een beetje verliefd was. Hij betrapte mij en werd niet boos (wat veel makkelijker voor me geweest zou zijn), maar hield een opvoedkundig verhaal dat sterk op mijn gemoed werkte, waardoor ik me geweldig schaamde voor mijn gedrag, enorme spijt had van wat ik had gedaan en nooit, maar dan ook nooit meer mezelf vermaakt heb ten koste van een ander. Want dat was wat ik gedaan had, daarvan wist hij me ten aanzien van de hele klas wel te doordringen. Iedereen was doodstil, mijn zeer kortdurend ‘succes’ was tenietgedaan en in plaats daarvan had ik wel door de grond willen zakken.

De jongen kon zich niet verdedigen, hij was die dag niet op school en ik had gemeend met mijn dwaze capriolen de klasgenootjes voor me in te nemen. Ja, voor even. Maar toen kwamen de schaamte en het schuldgevoel en die waren heel veel heftiger dan het zogenaamde succes dat me mijn imitatie voor heel even opgeleverd had. Nog heel lang heb ik die jongen niet aan durven kijken, bang dat hij aan me zou zien wat ik gedaan had. Mijn aardige leraar ben ik tot op de dag van vandaag dankbaar omdat hij onmiddellijk deed wat het allerbeste was voor mij en de hele klas. ’n Plagerijtje hier en daar? Allez, moet kunnen, maar pas op, de kinderziel is teerhartiger dan het soms lijkt.

 

FATSOENLIJK LEVEN  

schilderend zorgen

 

Nog steeds was ik student, maar nu wel getrouwd en moeder, en we waren verhuisd naar wat men beschouwde als een fatsoenlijke woning in een fatsoenlijke buurt, op de Pottenberg, Terracottalaan 10c. Die laan lag aan de rand van Maastricht, met als begrenzing het Albertkanaal, dicht bij de Belgische grens en het dorpje Veldwezelt, waar we graag gingen wandelen in de nabijgelegen naaldbossen en op zondagmorgen wel eens vers brood kochten bij de warme bakker. In deze moderne wijk met allemaal flatgebouwen hadden we een appartement toegewezen gekregen in een woonblok op de derde woonlaag. Aan elke kant van het trappenhuis grensden drie woningen boven elkaar, wij woonden dus op de bovenste. Van midden in de stad op de Kakeberg, in een achterhuis boven het rommelhok van een antiquair, van ons oude, vervallen woninkje, bestaande uit twee kamers en een tochtige zolder, verkast te zijn naar een fatsoenlijke, oersaaie rechttoe rechtaan etagewoning aan de rand van Maastricht, was een enorme verandering voor ons.

In de binnenstad hadden we klein en zeer primitief gewoond, met slechts één bruikbare, armzalige koudwaterkraan aan de muur. Zolang we daar woonden had ik me genoodzaakt gevoeld om op de Jan van Eijck Academie wekelijks gebruik te maken van de doucheruimtes waar de modellen zich gewoonlijk douchten. In het nuchtere appartement op de Pottenberg, met twee woonkamers, drie slaapkamers, keuken en doucheruimte, voorzien van warm en koud stromend water, en een grote hal met toilet, waren we er ineens buitengewoon op vooruit gegaan. Burgerlijk, lelijk, zakelijk, het kon allemaal waar zijn, maar we moesten het wel toegeven, voor ons was wonen in dit appartement een ongekende weelde.

Hoe comfortabel onze woning ook was, de herinnering aan ons domicilie op de Kakeberg liet zich niet zomaar verdrijven. De oude muren op dit historisch plekje herbergden een heel belangrijk en romantisch stukje van onze levensgeschiedenis. Nu moesten we in plaats van op dat oeroude, schilderachtige woonplekje in deze langs de liniaal ontworpen, kale, cleane omgeving opnieuw proberen een echt thuis te creëren. Dat leek ons in deze ontnuchterend rechthoekige woonvertrekken met gestreept behangselpapier tegen de muren en ramen tot op de grond bijna onmogelijk. De architectuur van de flatgebouwen was een vage afspiegeling van de combinatie Mondriaan – Rietveld. Klassieke doorzonflats, met glas van boven tot onder en over de gehele buitenwand in rechthoeken en vierkanten verdeeld. We keken van voor naar achter dwars door de kamers heen, we woonden in een aquarium.

De kamer aan de straatkant was door een matglazen cannelé glaswand gescheiden van de achterkamer, die Joep meteen bestemde tot boetseerateliertje. Deze cannelé glaswand was zo lelijk dat Joep besloot zo spoedig mogelijk een boekenkast te maken die de gehele wand zou bedekken. Wat hij weldra ook deed, hij maakte een kast van ruw geschaafde panlatten en spaanplaat (zo goedkoop mogelijk), die hij met grote bouten en moeren in elkaar schroefde. Die stoere boekenkast doet in zijn huidige kantoortje nog altijd dienst als archiefkast. Voor onze begrippen leefden we nu weliswaar in luxe, maar de hele omgeving weerhield ons ervan te genieten van ineens zoveel leefruimte. We moesten heel wat in ons gemoed naar boven halen om de positieve kanten van onze gedwongen verhuizing te willen zien.

De eerste dagen schilderden we alle muren spierwit, spanden dun neteldoek voor de grote doorzonramen en richtten ons appartement in met het schaarse dat we hadden aan meubilair, in de hoop er ons alvast een klein beetje thuis te gaan voelen. De eerste weken leefden we op de betonnen vloer en deden niets aan verdere inrichting, in het vaste voornemen hier zo spoedig mogelijk weer vandaan te vluchten. We bleven zoeken naar huurhuizen.

Maar het leven van alle dag trok aan ons. Ik moest halve dagen naar de academie om mijn studie af te maken. Joep richtte zijn boetseerateliertje in en fietste van de Pottenberg regelmatig naar het atelier dat hij op de Kakeberg huurde boven een slagerswinkel, enkele huizen bij ons oude woninkje vandaan, om er in hout te kappen. Zo had hij nog een beetje verbinding met ons oude leven in dat korte, nauwe straatje op De Kakeberg, dat de huwelijksambtenaar bij de burgerlijke voltrekking van ons huwelijk zo poëtisch het Quartier Latin genoemd had. Ik benijdde hem erom. Zelf kwam ik dagelijks op de academie en hoewel het pleintje voor het academiegebouw grensde aan de Kakeberg, kon ik in dat zakelijk vormgegeven gebouw geen enkel raakvlak ontwaren met ons leven in dat historisch straatje. Heimwee naar het vervallen, verveloze, maar romantische bovenwoninkje, waar voor ons ‘alles’ begonnen was, heeft me nog lang dwarsgezeten.

Wat we niet konden geloven toen we erin trokken, gebeurde uiteindelijk toch: we raakten van lieverlee gewend aan onze nieuwe moderne omgeving, ondervonden het grote gemak van warm en koud stromend water, fatsoenlijk toilet en ruime douche en begonnen dit zelfs te waarderen. We beseften dat we tenminste gehuisvest waren en geen gevaar meer liepen terecht te komen in een zwervend bestaan, of zoals we enige tijd gevreesd hadden, om na huisuitzetting, bij gebrek aan een woning als illegale armoedzaaiers onder een tentzeil voor iedereen te kijk gezet te worden.

Toen we ons min of meer genesteld hadden en enigszins verzoend raakten met deze nieuwe woonplek, ging ik in de woonkamer voorzichtig weer, zij het nog aarzelend, aan het schilderen. Tafereeltjes van ons huiselijk leven die weinig overeenkomst vertoonden met mijn werk op de academie en later in de pers als naïef-realistisch zouden worden aangeduid. Eerst schilderde ik op kleine, door Joep geprepareerde panelen en later op schilderslinnen. Op die schilderijtjes legde ik voornamelijk mijn kersverse nieuwe leven als echtgenote en moeder vast, dat ik als spannend, gelukkig, maar tegelijk ook heel kwetsbaar ervoer. Op de academie kenden zeer weinig studenten mijn werk van thuis, ik nam het nooit mee.

Naast mijn werk voor het afstuderen en mijn taak als huisvrouw en moeder had ik relatief weinig tijd voor het onderhouden van contacten met medestudenten. Onder hen had ik slechts een paar fijne, trouwe vrienden en vriendinnen met wie ik ook later nog jarenlang contact onderhouden heb, maar van de meerderheid der studenten heb ik na mijn studietijd nooit meer iemand ontmoet. Mijn vrienden waren de weinigen die mijn werk van thuis kenden. Pas kort voordat ik afstudeerde confronteerde ik ook de professoren Troost en Sarneel met wat ik in huis had gemaakt. Zij toonden zich verrast, waren er zichtbaar verlegen mee, wellicht omdat mijn stijl van werken en de thematiek van mijn schilderijen niet overeenkwamen met het werk waar academiestudenten gewoonlijk mee afstudeerden. Maar ze vonden het blijkbaar goed of tenminste toch interessant genoeg om het goed te keuren en mij toe te staan ermee af te studeren.

 

26-03-2013 om 09:14 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
25-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tobsport

Tobsport

De laatste tijd horen we veel over allerlei ongeregeldheden in de topsport. Dopinggebruik, goktoestanden, zwart-geld-wit-was-praktijken enzovoorts. Naar mijn idee is de hele topsport ziek. Sinds het grote geld een grote rol is gaan spelen in de sport is er heel wat van de grootse, de echte sportiviteit verdwenen. Topsport is geld verdienen, verschrikkelijk veel geld verdienen, schandalig veel geld verdienen, niet zelden ten koste van de concurrenten. Ik weet het wel, in de Oudheid bij de Grieken en in de Romeinse arena’s waren sportprestaties al een hot item, zelfs een hoogstaand cultureel verschijnsel, maar ik kan er toch niet goed tegen dat het in de topsport niet meer in de eerste plaats om de sportieve prestaties gaat maar om het grote geld. Sport is een industrie geworden, topsporters sloven zich uit ten koste van hun eigen gezondheid en God weet wat nog meer. Sport is verheven tot een religie.

En dat terwijl we ieder weekend meemaken dat talloze (amateur-)sporters bij de EHBO’s in de ziekenhuizen terechtkomen, waar ze hun blessures moeten laten behandelen. Dat kost de arbeidsmarkt en de zorgsector jaarlijks miljoenen, want blessures beperken zich vaak niet alleen tot eerste hulp, maar kennen een opeenvolgende reeks van behandelingen die werknemers tijdelijk en soms zelfs voor langere tijd arbeidsongeschikt houden.

Toch worden we van alle kanten gestimuleerd om frequent aan sport te doen, zelfs de ziektekostenverzekeraars stimuleren hun verzekerden daartoe door middel van lucratieve aanbiedingen in de vorm van flink wat korting op de premie. Misschien verklaart iedereen me voor gek als ik zeg dat ik die collectieve verering van de sport buiten proportie vind en wel omdat ik ervan overtuigd ben dat de mens helemaal niet geschapen is om zich zo extreem uit te sloven. Okay, ik ben een sportbarbaar. Als ik hardlopers hier voorbij ons huis zie komen, elke dag hun rondjes zie draaien, word ik al moe, heb met hen te doen, maar krijg tegelijk bijna de slappe lach en vraag me af waarvoor ze zich toch zo uitsloven.

Het antwoord is wellicht dat het er bij ons voortdurend ingehamerd wordt dat sporten nodig is om hart- en vaatziekten, kanker en erger te voorkomen. We zijn heel erg bang gemaakt. Dat is er zo ingeheid, dat we het met z’n allen ook zijn gaan geloven en de sportscholen als paddenstoelen uit de grond verrezen zijn. Instituten waar je voor veel geld een uurtje gewicht kunt heffen, bootje varen op het droge, je rot trappen op een hometrainer of je hoopvol uitrekken aan bandagetoestellen. Terwijl een gewone lange boswandeling maken in feite al voldoende is om wat conditie te handhaven en dit veel dichter bij de natuur van de mens ligt. Maar goed, geen mens valt graag ineens dood neer op de stoep, hoewel het een verkieslijke dood is boven langzaam uitmergelen tot aan je laatste snik. Dus wordt er massaal  (extreem)gesport.

Mijn moeder heeft dertien kinderen op de wereld gezet, heeft ze zo ongeveer in haar eentje grootgebracht, heeft nooit never nooit aan sport gedaan en is toch eenennegentig jaar geworden, fris en helder van lichaam en geest tot aan haar laatste ademtocht. Joep en ik hebben de zeventig al gehaald zonder te sporten. En zo ken ik talloze mensen die gelukkig oud worden zonder zich uit te sloven aan apparaten die geen mens gelukkiger maken, wel armer.

Sportieve prestaties worden zo hoog gewaardeerd, dat ouders en kinderen het er voor over hebben om jarenlang een heel gezin te onderwerpen aan de sportprestaties van hun éne talentvolle dochter of zoon. Voor zo’n kind dat per ongeluk als een sporttalentje geboren blijkt te zijn, moet alles wijken. De ouders stemmen er hun hele leefpatroon op af en de andere gezinsleden hebben dat ook te doen. Het sportieve kind zelf wordt min of meer uit de samenleving en zijn eigen kinderwereld gehaald, omdat het naast school alle vrije uren getraind dient te worden, in de hoop ooit, in een verre toekomst, te gloriëren op het tennis- of voetbalveld, in de turnzaal of tijdens de marathon.

Toen ik voor het eerst bij de reumatoloog kwam – ik was een jaar of vijfendertig – en bij mij de diagnose Ehlers-Danlos gesteld werd, vertelde die man me dat alle topsporters vroeg of laat bij hem terechtkwamen omdat zij hun bewegingsapparaat voortdurend overbelast hebben. Daar is het niet op ‘gemaakt’, zei hij, dat geeft vervroegde slijtage en erger en het gevolg is dat zij op relatief jonge leeftijd het slachtoffer worden van hun eigen sportiviteit.

Toch vloek ik in de kerk als ik hardop roep dat ik die hele sportcultuur aan het waanzinnige vind grenzen. Want er gaat juist in deze tak van werkverschaffing ontzaglijk veel geld om. Dus dien ik er respect voor te hebben. Okay, ik geef toe dat ik onder de indruk was van Epke Zonderland aan zijn rekstok en ringen, dat het me wel wat doet als ik Irene Wüst weer een gouden plak zie winnen en Pieter van den Hoogeband zijn baantjes zag trekken. Maar ik zie het aan met gemengde gevoelens, vraag me wel af ten koste van wat en wie ze zover gekomen zijn en wat zich achter de schermen allemaal (aan drama) heeft afgespeeld. Tobsport.

Enfin, ik besef het... ik ben een sportbarbaar en zoek lotgenoten. Misschien bestaan ze nog.

 

DRAADJE VOOR DRAADJE

vruchtbaarheid met naald en draad

 

Het wonen op de Kakeberg, later op de Pottenberg, maakte voor mijn geluksgevoel niet zoveel uit. Ik had al ervaren dat ik overal gelukkig en tevreden kon zijn. In artistieke zin was ik volop in ontwikkeling en stond midden in het leven, genoot van alles wat op mijn pad kwam. Door mijn studies was de beeldende kunst uiteraard een steeds belangrijker rol gaan spelen in mijn persoonlijk leven. Als jong meisje had ik me voornamelijk beziggehouden met ballet, muziek en literatuur en was nauwelijks in aanraking gekomen met beeldende kunst, die hele wereld kende ik voor mijn zestiende zo goed als niet. Pas op de Avondacademie in Eindhoven heb ik voor het eerst serieus kennisgemaakt met beeldende kunst in het algemeen. Mijn docenten Kees Bol en Jan Gregoor hadden me al op het goede en artistiek historisch goede spoor gezet, door wat ze me onderwezen en in hun stimulans bij het uitvoeren van hun scriptieopdrachten. Op de Jan van Eijck Academie kon ik mijn kennis en inzicht verder uitbreiden en verdiepen dankzij de colleges aan de Academie voor Cultureel Esthetische Vorming. Toen heeft zich voor mij een nog veel ruimere wereld der kunsten geopend, mede door georganiseerde studiereizen naar steden als Parijs en Venetië. Uit dit alles put ik tot op de dag van vandaag heel wat inspiratie en ik heb er vooral ontzaglijk veel van geleerd. Ik kwam pas rechtstreeks in aanraking met kunstwerken buiten de musea in een particuliere collectie toen ik voor het eerst kennismaakte met mijn (toen nog toekomstige) schoonouders in Eindhoven, eerder was ik nooit bij hedendaagse kunstverzamelaars geweest.

De kunstverzameling van deze mensen bestond uit een aantal moderne werken van hedendaagse kunstenaars. Daarnaast hadden ze in de loop der jaren enkele middeleeuwse religieuze kunstwerken en een groot aantal Afrikaanse beelden aangekocht. Met name de Afrikaanse beelden maakten diepe indruk op me. Ze vertegenwoordigden op zeer expressieve en indringende wijze de menselijke vruchtbaarheid, de traditionele voorouderverering, de mannelijke kracht en strijdvaardigheid en demonenbezwering. Deze exotische tekens van ons oerbestaan, door de makers ervan vertaald in pakkende monumentale vormentaal, hadden een enorme zeggingskracht, waarvoor ik in die tijd – als jonge liefhebbende vrouw, vruchtbare echtgenote en (toekomstige) moeder in de kracht van mijn leven – zeer ontvankelijk was, maar die me tegelijkertijd op een vreemde manier beangstigde. In hun uitdrukkingskracht waren de Afrikaanse beelden bij mijn schoonouders volkomen anders dan de beeldhouwwerken uit de Klassieke Oudheid, de serene (religieuze) schilder- en beeldhouwkunst uit de Middeleeuwen en de klassieke vormentaal uit de Renaissance, waarover we op de Jan van Eijck Academie uitgebreid onderwezen werden en waarmee ik langzamerhand vertrouwd geraakt was.

De beelden bij mijn schoonouders van onder andere de Malinese Dogon en Tellem en Nigeriaanse Yoruba hadden op mij de uitwerking van een blikseminslag, ze troffen me heel direct en hevig. Diezelfde, bijna verpletterende uitwerking had ook de Afrikaanse kunst op me waarmee ik oog in oog kwam te staan tijdens een van onze studiereizen naar het Louvre en Musée de l'Homme in Parijs. Daar maakte ik toen voor het eerst uitgebreid kennis met regenroepers, maskers om boze geesten te verdrijven en bezwerende voorouderbeelden. Deze beelden – de meeste van harde, veelal donkere houtsoorten, afkomstig uit een voor mij totaal andere wereld, met hun krachtige vormentaal en bijna hypnotiserende expressie – hadden me toen al diep en heftig geraakt, omdat hierin zoals ik het ervoer, de vruchtbaarheid van de mens op bijna rauwe, ja obsessieve wijze in tot uitdrukking was gebracht.

Terwijl op de Jan van Eijck Academie in Maastricht het vuur in me langzaam uitdoofde, raakte ik geïnspireerd door de Afrikaanse beelden die ik bij mijn schoonouders zag. Verrassend genoeg ontstak weer iets van datzelfde vuur in me dat in mijn Eindhovense academietijd nog zo fel in me had gebrand. Ik voelde weer die bijna ouderwetse innerlijke drang om op mijn eigen creatieve manier uitdrukking te geven aan mijn emoties en ging nu, naast het schilderen op kleine paneeltjes, ook aan het borduren. Vruchtbare tafereeltjes vol symboliek borduurde ik, in de vorm van kleine wandkleedjes en exotisch ogende poppen. De Afrikaanse beelden hadden me er nog intense bewust van gemaakt dat ik als vruchtbare, zwangere vrouw deel uitmaak van die nooit eindigende, ja bijna mystieke menselijke keten van leven ontvangen en leven doorgeven. In sterk vereenvoudigde vormen en primaire kleuren probeerde ik met naald en draad in poëtische taal dit merkwaardige gevoel van verbondenheid met die onbekende en expressieve Afrikaanse volkeren tot uitdrukking te brengen. En terwijl ik hiermee bezig was, zag ik dat ook Joep zich er in zijn werk sterk door liet inspireren. Door zijn vaders interesse op dit gebied en zijn collectie Afrikaanse beeldhouwkunst verdiepten ook wij ons in de achtergronden ervan, waardoor de beelden voor ons nog veel meer betekenis kregen.

In de ban van wat we bij Joep thuis zagen, lieten we ons meeslepen door álles wat met exotische kunsten te maken had. Naast onze verzameling middeleeuwse en barokmuziek, toen nog in de vorm van langspeelplaten, schaften we ook niet-westerse muziek aan. We draaiden etnische muziek uit Afrika, Mexico en andere Zuid-Amerikaanse landen, alsook uit Aziatische landen als India en Afghanistan. Ik ging mijn kleren versieren met borduursels en jurken naaien van Vlisco’s batikstoffen. Vader Coppens maakte studie van de makers van zijn Afrikaanse beelden, in zijn bibliotheek bevond zich een aantal rijk geïllustreerde tijdschriften en boeken over Afrikaanse en andere exotische kunsten. Hij was dan ook verheugd over onze belangstelling voor zijn groeiende collectie. Als hij weer een of meer beelden ‘op zicht’ had of aangekocht, kwam hij ermee naar ons om Joep (als beeldhouwer) naar zijn mening erover te vragen.

Als draagster van ons nog ongeboren kindje voelde ik me verantwoordelijk voor mijn toekomstige rol als moeder. Met al mijn voelsprieten was ik op zoek naar de zingeving van het leven, mijn leven, hier en nu, het ene wandkleedje na het andere bordurend. Aan wat de Afrikanen in hun beelden tot uitdrukking brachten, hoe rauw ook, voelde ik me op ondefinieerbare wijze verwant. Maar ook al liet ik me door de exotische schoonheid ervan helemaal meeslepen en inspireren, hierdoor voelde ik wel des te sterker dat mijn bestaan geworteld was in het door het christendom sterk bepaalde West-Europa en, dichter bij huis, in Brabant. Het fascineerde me dat de etnische Afrikaanse en de christelijke kunst artistiek gezien met elkaar in strijd waren, terwijl ik er spiritueel sterke overeenkomsten in ervoer. Maar als het erop aan kwam, ja, dat moest ik wel erkennen, voelde ik mijn verbintenis met de West-Europese christelijke cultuur toch sterker aan me trekken dan de van potentie en vruchtbaarheid barstende Afrikaanse.

Er kwam in die jaren heel veel op me af, bordurend en schilderend zocht ik hierin mijn weg. Waren er voor mij als aanstaande moeder in mijn persoonlijk leven nog genoeg onzekerheden, in artistieke zin voelde ik me heel sterk aangetrokken tot de middeleeuwse religieuze kunst, waarover professor Timmers (specialist op het gebied van de middeleeuwse Maaslandse kunst) ons onderwees. Die was me vertrouwd, daar kwam ik uit voort. Mijn bewondering voor de Afrikaanse kunst pur sang was minstens even sterk, maar had een totaal andere dimensie, die voelde – misschien wat vreemd gezegd – als rijst die niet kan gedijen op een aardappelveld. Anders gezegd: het cultuurverschil was uiteindelijk onoverkomelijk groot.

25-03-2013 om 00:00 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)


Gastenboek

Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


Inhoud blog
  • Abstract vervolg
  • Ander tijdperk
  • Binnenste buiten
  • Dierenwereld
  • In vogelvlucht
  • vervolg de beeldhouwer Joep
  • excuses
  • Stille wateren - Joep als echtgenoot/beeldhouwer
  • Met zomerreces
  • In a hurry

    Archief per week
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013

    Foto

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Categorieën

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs