Mensen, voorwerpen in en om huis en gebeurtenissen in ons dagelijks leven
bleven me inspireren. Ik hield ervan sobere interieurs en taferelen buiten te creëren
waarin ogenschijnlijk niets gebeurde. Door het schilderen van zulke eenvoudige,
tot de essentie teruggebrachte taferelen kreeg ik meer grip op mijn leven. Het
temperde mijn bezorgdheid, bracht mijn soms zeer rusteloze geest tot kalmte en
ordende een en ander in mijn hoofd. Een ander, zeer praktisch en plezierig
aspect ervan, dat me al mijn hele leven goed van pas komt, was dat ik veel aandachtiger
ging kijken naar alles wat binnen mijn gezichtsveld kwam.
Mijn opmerkzaamheid nam er spectaculair door toe, alsof ik voortdurend door
het oog van een cameralens tuurde die haarscherp was afgesteld. Door zo intens
met alles om me heen bezig te zijn, geconcentreerd te blijven observeren,
schilderend vast te leggen en uit te diepen wat ik waarnam, verwierf ik ook
meer inzicht in het kronkelige gangenstelsel van mijn eigen complexe, soms door
triviale gedachten en gevoelens verduisterde geest. Schilderen en schrijven (wat
ik ook steeds meer ging doen) werkten voor mij nog altijd therapeutisch en bleven
een leerzaam proces.
Ieder mens maakt soms moeilijke tijden door, dat hoorde ook bij mijn leven
als vrouw, moeder en kunstenares. Als echtgenote en kunstenares kon ik dit goed
aan, door te blijven schilderen vocht ik me er meestal wel weer bovenuit. Ook financieel
wisten Joep en ik het meestentijds samen wel te rooien. Maar als moeder lag het
voor mij iets gecompliceerder. Hoezeer ik ook opging in mijn taken als moeder
en hoeveel kracht me dit ook gaf, soms beklemde me die nimmer aflatende zorg om
het welzijn van onze kinderen en ervoer ik die als een druk op mijn schouders. Dan
was ik bang in zorg en betrokkenheid tekort te schieten en voelde me hier
schuldig om. Natuurlijk besefte ik dat die zorgdruk niet van me af te nemen was
zoals men zich een zware winterjas van de schouders laat nemen, dat zou ik niet
eens gewild hebben.
Maar hoe fier en gelukkig ik als moeder ook was, dit vond ik niet altijd
even gemakkelijk. Dan had ik de twijfelachtige hoop dat deze in het moederschap
verankerde bezorgdheid voorbij zou zijn als de kinderen ieder hun eigen stek
gevonden hadden en uitgevlogen waren. De werkelijkheid was, begreep ik wel en
dit was een heel diep in me verankerd weten dat moederlijke zorg nooit stopt
en mijn moederrol, met alles wat erbij hoort aan vreugde en verdriet, nooit
uitgespeeld zou raken.
Als ik in de semiwetenschappelijke literatuur, die ik er soms op nasloeg,
tegenkwam dat iedere moeder behept is met zulke gevoelens en verlangens en mocht
concluderen dat de mijne dus volkomen normaal waren, stelde me dat wel
enigszins gerust. Meestal verdwenen zulke wat weemoedige overpeinzingen wel
weer uit mijn geest als ik me bezighield met de gebruikelijke huishoudelijke
karweitjes en me daarna rustig aan het schilderen zette. Terwijl ik kleine ruimtes met diepe vensters
penseelde met kindjes erin, moeders met kindjes aan tafel of poesjes op schoot
en appels op ronde schalen en meer van dit soort vredige taferelen,werd de wereld minder bedreigend, leken onze kinderen
minder frequent aan gevaren bloot te staan, kalmeerde mijn gemoed. Naderhand, als
die golven van overmatige bezorgdheid weer uit me weggetrokken waren, verbaasde
het me dat ik zelfs in deze moeizame uren serene, verstilde, ja vredige
schilderijtjes had gemaakt.
Blijkbaar is de keerzijde van de status van geluk altijd het besef dat de
scheiding tussen geluk en ongeluk, tussen goed en kwaad, vreugde en verdriet
flinterdun is. Misschien is het dit bewustzijn dat me als kunstenares in mijn
werk onderhuids altijd parten heeft gespeeld. Het is een oerbesef dat waarschijnlijk
ieder mens in zich meedraagt. Zo heeft het zich bij mij ongemerkt kunnen mengen
met de terpentijn waarmee ik de kleurrijke olieverven op mijn palet verdunde om
er mijn schilderijtjes mee in te kleuren.
Als ik nu naar mijn schilderijen kijk en mijn gehele oeuvre overzie, durf
ik te zeggen dat ze allemaal heel authentiek zijn, aan niemand anders toe te schrijven
dan aan mezelf. Ze zijn hoe dan ook levensecht, in elk geval als het om mijn
persoonlijke levenswandel gaat. Ik houd van mijn schilderijen, vind ze
aangenaam om naar te kijken. Ondanks het net onder de oppervlakte sterk
voelbare broze, stralen ze een zekere rust uit. Omdat ze harmonieus van kleur
en compositie zijn, de vormentaal eenvoudig is en de taferelen huiselijk, zijn
ze voor de aanschouwer niet moeilijk te begrijpen. Ik denk zelfs dat heel veel
mensen er iets herkenbaars in ervaren, niet alleen in de voorstellingen, waarvan
de meeste vertellen over gebeurtenissen die in bijna ieder mensenleven
plaatsvinden, maar ook in de kwetsbaarheid van ons bestaan die in ieder
schilderij voelbaar is, omdat nu eenmaal ieder mens vroeg of laat in het leven
met lijden en de eindigheid van ons bestaan in aanraking komt.
Landschappen,
stillevens, maar ook de dode vogeltjes die onze kinderen ergens op ons erf
vonden en mee naar binnen namen, schilderde ik. Ze brachten ze voor me mee in
de hoop dat ik er mooie, tere schilderijtjes van maakte, waarin zich wellicht
ook iets van hun stille teleurstelling en verdriet om zon gestorven vogeltje
weerspiegelde. Ik vond dode vogels schilderachtig mooi. Het was spannend om
zo'n kwetsbaar vogeltje, dat zich tegen een van onze ramen te pletter gevlogen
had, of uit het nest gevallen was, of om onnaspeurbare reden dood op ons erf
lag, op aquarelachtige, zo transparant mogelijke manier te vereeuwigen. Meestal
werkte ik het niet uit zoals ik het over het algemeen deed met portretten en mijn
andere schilderijen, maar probeerde schetsend in slechts een paar
penseelstreken weer te geven wat me in het dode wezentje zo trof. Het dunne,
schetsmatige opbrengen van de olieverf had een mooi, doorzichtig effect,
waardoor de breekbaarheid van die (meestal nog heel) kleine schepseltjes nog
veel beter tot uitdrukking kwam.
De dode vogels legde ik
altijd voor me op een wit stuk papier, omdat ik hun kleuren dan beter zag. Al
lagen ze morsdood voor me, ik vond ze zo mooi omdat ze er aards en vergankelijk
uitzagen en ik tegelijkertijd geroerd was door hun tere, nog bijna levende
kwetsbaarheid. Objectief gezien kon niemand ze nog pijn doen, maar juist in hun
dode vergankelijkheid leken ze nóg brozer en weerlozer. Dat ontroerde me en
stimuleerde me om, uit een zekere vorm van piëteit, met mijn olieverven de transparantie
van het aquarelleren toe te passen. De meeste van mijn vogelschilderijtjes heb
ik daarom op die manier geschilderd.
Het dode mereltje, dat
nog maar net een paar dagen oud al uit het warme nest gevallen was, roerde nog
iets veel diepers in me aan. Dit hulpeloze wezentje, met amper net de
vleugelpennetjes zichtbaar in het piepkleine zachte vogellijfje, heeft me het
meest getroffen van alle vogels en vogeltjes die onze kinderen in de loop der
jaren mee naar binnen gebracht hebben. Waarschijnlijk omdat het me deed denken
aan een (mijn?) hulpeloos, veel te vroeg geboren kindje dat de warme
moederschoot al verlaten had toen het er eigenlijk nog in thuishoorde. Het met
sterk verdunde olieverf penselen van dit tere wezentje op grijs getint
schilderslinnen was troostend voor me, alsof ik na zoveel jaren nog een zachte,
woordeloze omarming gaf aan het kindje dat nooit tastbaar deel uitgemaakt had
van ons gezin, en het hiermee alsnog recht van bestaan had gegeven.