In die tijd, waarin ik alles wat ik om me heen zag vertaalde in
abstracte beelden, verscheen in de krant een artikel over de plotselinge
verschijning van een eiland. Door beweging in de aardkorst onder het
wateroppervlak van een der oceanen was in één nacht schijnbaar uit het niets
een eiland opgedoken. Niemand had het eiland ooit eerder waargenomen, het was
er van de ene dag op de andere, als een oprisping van de aardkorst onder het
zilte wateroppervlak. Het was een verbazingwekkende gebeurtenis die veel
wetenschappers intrigeerde. Misschien was het een onderzeese
vulkaanuitbarsting, geen mens wist er toen het fijne van, er werd van alles gesuggereerd
en natuurlijk prikkelde het de fantasie der journalisten, én de mijne.
Er gebeurt heel veel op aarde en daarbuiten dat wij met al ons
wetenschappelijk inzicht weliswaar rationeel (denken te) kunnen verklaren, maar
zelfs met onze geavanceerde en ultramoderne wetenschappelijke en technologische
kennis nog steeds niet in staat zijn te voorspellen, tegen te houden of te
beïnvloeden en waarbij achter (vermeende) oplossingen altijd weer nieuwe vragen
opdoemen. De verschijning van dit eiland was zoiets. In onze regionale krant
stond een foto bij het artikel, een afbeelding van het bewuste eiland, die me direct
inspireerde tot het maken van een schilderij van dit wonderbaarlijke
verschijnsel. Het hield me bezig, ik voelde enige overeenkomst met de geboorte
van een mens, de uitdrijving van het kind door het nauwe geboortekanaal, dat
ook met een dergelijke oerkracht gepaard gaat. Dit eiland, omhoog gestuwd door
onderaardse krachten, herinnerde me daaraan.
Alle krachten
binnenin me begonnen te werken. Bij het zien van het splinternieuwe, rotsige,
nog narokende eiland op die ene krantenfoto kreeg ikzelf opnieuw
scheppingsdrang. Diezelfde dag nog legde ik dit spektakel ook daadwerkelijk
vast. Met een vuur, dat plotseling in me was opgelaaid en me herinnerde aan
mijn Eindhovense academietijd, werkte ik met alle expansiedrang die in me zat
aan het schilderij. Toen het klaar was, na de hele middag heftig gepenseeld te
hebben, zag ik dat mijn werkdrift had geresulteerd in een tamelijk abstracte
weergave van dit aardse wonder, met overwegend gebruik van de kleuren blauw.
Het stemde helemaal overeen met wat ik gevoeld had bij het lezen over de
verschijning van dat mysterieuze eiland. Bij het zien van mijn schilderij welde
er een kleine woordenstroom in me op, het gedicht dat gevoelsmatig nog net
ontbrak aan mijn behoefte om mijn verwondering over dit verschijnsel te
transformeren tot een creatieve en tastbare herinnering eraan.
VLOEIENDE ARABESKEN
in opdracht abstract kijken
Ik zat er helemaal in, het abstract
schilderen beviel me ontzaglijk goed, misschien omdat het op louter intuïtieve
manier gebeurde. Het vond als het ware plaats vanuit een andere dimensie, een
dieper in mezelf gelegen aardlaag, beeldend gezegd. Tot mijn verrassing werd er
ook positief op gereageerd door de mensen in mijn omgeving en daarbuiten. Ik
begon zelfs abstracte schilderijen te verkopen. In 1987 kreeg ik van een
echtpaar uit Zoeterwoude, een gemeente in het Groene Hart van Zuid-Holland, de
opdracht een abstract tweeluik te schilderen. Het moesten twee losse
schilderijen worden die op elkaar aansloten, maar ook afzonderlijk te bekijken
waren. Ze waren van plan die in hun woonkamer heel dicht naast elkaar te
hangen. Een soort tweeluik dus. Het feit dat de doeken samen een twee-eenheid
moesten vormen, was geheel nieuw voor me en gaf me al meteen een flinke impuls.
Het was een interessante uitdaging!
Om inspiratie op te doen nodigde het
echtpaar me uit om eerst te komen kijken naar hun woonplek. Ze woonden midden
in het lage Hollandse polderland. Op een gure, winderige ochtend reden Joep en
ik er naartoe. Hun moderne, rechthoekige witte huis met plat dak deed me, nog
veel sterker dan onze Maastrichtse flat, denken aan de door Piet Mondriaan sterk
beïnvloede architectuur van Gerrit Rietveld. Het stond helemaal vrij in het
heldergroene grasland. Aan alle vier de zijden van het huis hadden ze een
schitterend uitzicht op drassig polderland, doorsneden met sloten en vaarten,
waarvan het water in de meeste vaarten een heel stuk hoger stond dan de weilanden
die er links en rechts aan grensden en waarop hier en daar kleine groepen witte
zwanen te zien waren. Dit landschap sprak tot mijn verbeelding, ik liet me
erdoor inspireren, het daagde me als het ware uit, prikkelde mijn fantasie.
Om een begin te hebben, koos ik ook voor
dit abstracte tweeluik een van onze stenen als uitgangspunt, zette wat lijnen
op het eerste doek en liet me vervolgens drijven op wat ik door mijn oogharen
zag in de steen en zich in mijn hoofd had verzameld aan herinnering aan dat drassige
poldergebied. Mijn penselen liet ik de vrije loop, stuurde ze slechts bij
vanuit mijn intuïtie. Luisterend naar Bach genoot ik ervan om me geheel te
laten drijven op mijn impulsen. Het was fascinerend om schilderend als vanzelf
blauwgrijze waterpartijen te zien ontstaan, hierin met mijn penselen blauw en
rood getinte stroomgebieden te creëren, riviertjes te laten meanderen,
akkerland te doen onderlopen, geulen uit te hollen en op deze manier mijn heel
eigen abstracte polderland te creëren. Niet voor buiten, maar voor op de grote
witte muur in de riante huiskamer van de moderne villa van het echtpaar midden
in de Hollandse polder.
Het is spijtig dat mijn abstracte periode in verhouding tot de
figuratieve zo kort heeft geduurd. Ik had volop ideeën in mijn hoofd, zag nog
een heel lange weg van schilderen en schrijven voor me. Maar terwijl ik vol
plannen zat, deden zich al geruime tijd verschijnselen voor van het
bindweefselsyndroom Ehlers-Danlos. Een aandoening die eerder al (rond 1978) in
het Universitair Medisch Centrum Nijmegen
Sint Radboud bij me was vastgesteld en waardoor ik steeds minder in staat
was nog op volle kracht te blijven schilderen.
In 1990, toen mijn activiteiten als kunstenares al tanende waren,
kreeg ik van een bevriend echtpaar uit Asten toch nog opdracht voor een voor
mijn doen heel groot abstract schilderij. Zij hadden een kolossaal huis gebouwd,
met ruime en hoge hal met blinde muur, waarvoor zij een passend abstract
schilderij zochten. We werden uitgenodigd speciaal voor deze opdracht te komen
kijken naar de plek waar het schilderij moest komen hangen. We waren al eens eerder
in dat huis geweest, een villa in de stijl van de Bossche School, opgetrokken in betongrijskleurige steen. Het doek moest
tegen een grote hoge grijze muur komen hangen.
Fysiek ging het
toen al minder goed met me, maar vereerd als ik me voelde met deze mooie en grote opdracht, heb
ik me er nog helemaal aan gegeven. Onder mijn handen ontstond een donker, maar
kleurrijk en gloedvol schilderij, én groot, zoals zij het hadden gewild. De
eigenaars weten het misschien niet, maar ik herinner me nog heel goed hoe het
plezier dat ik beleefde aan het schilderen ervan zich in de donker gloeiende
kleuren op palet en doek vermengde met de weemoed die al in me sluimerde door
mijn naderend afscheid van wat me zo dierbaar was. Het was een mooie tijd, die
periode van abstract schilderen, waarnaar ik ook nu soms nog een heel sterk
verlangen in me omhoog voel komen. In zulke ogenblikken ontstaan in mijn hoofd
abstracte doeken van landschappen die geen landschap zijn en toch zo
landschappelijk dat ze de aanschouwer het gevoel geven er middenin te staan. Ik
kán het, weet dat ik het nog
altijd in me heb.
Maar dan
realiseer ik me dat er de laatste twee decennia teveel is gebeurd waardoor mijn
leven een andere wending genomen heeft en schilderen buiten beeld getuimeld is.
Toch koester ik die beelden die nog geen werkelijkheid geworden zijn, want diep
in me leeft de stille hunkering voort ze ooit te schilderen en met behulp van
mijn olieverven, schildersterpentijn en marterharen penselen op het trouw door
Joep wit geprepareerde en opgespannen schilderslinnen onverwacht sterke, nieuwe
werelden te creëren.
Het is er nooit
meer van gekomen om ook met mijn abstract werk te exposeren. Nu is daar ook
geen reden meer voor, door verkoop zijn er nog te weinig schilderijen
overgebleven. Bovendien was ik door alles wat er in de jaren erna gebeurde ook
niet voldoende meer gemotiveerd om nog het land in te trekken met mijn
schilderijen. In de eerste helft van de negentiger jaren brak hiermee voor mij een moeilijke
tijd aan van overdenking, herinnering, verwerking en aanvaarding die zoveel
innerlijke kracht van me vergde, dat er tot mijn verdriet in mijn geest voor
het schilderen nog maar weinig ruimte overbleef.
Jarenlang was ik content met mijn manier van
schilderen, die paste bij mijn dagelijks leven en hoorde bij wat me het meest
bezighield, welke dingen in het leven het belangrijkste voor me waren. Maar
toch ontstond er op de langere duur behoefte aan verandering, een verlangen
naar iets heel nieuws. De uitspraak van Jan Gregoor, die ons destijds op de
Eindhovense academie zo vaak geadviseerd had de dingen groot te zien, bleef gedurende mijn hele
schildersloopbaan van tijd tot tijd in me oplichten. Jarenlang was ik mijn
kleine schilderijen blijven maken, met de vertrouwde tafereeltjes,
afspiegelingen van mijn gezinsleven, het net aan de oppervlakte zichtbare geluk
en het onderhuids permanent aanwezige bewustzijn van de breekbaarheid ervan.
Maar naarmate onze kinderen groter werden, hun
vleugels begonnen uit te slaan en ik met eigen ogen kon zien hoe goed ze zich
wisten te handhaven in de wereld om zich heen, leek die bron langzamerhand op
te drogen. Ik wilde me er ook van losmaken, al wist ik nog niet precies hoe en
waarom. Het schilderen van landschappen had me ongemerkt al min of meer de
richting van het abstract schilderen op geleid. Door de manier waarop ik mijn
landschappen op doek componeerde, hadden ze in zich al iets weg van abstracte
composities. Het verlangen het experiment eens aan te gaan, begon langzaam in
me op te warmen en nam steeds vastere vormen aan.
Op een winterse dag in 1986 ben ik er, net als eerder aan de landschappen,
zomaar aan begonnen. Onze verzameling keien (de meeste afkomstig uit
Maastricht) heb ik ervoor van de zolder gehaald en een van die stenen voor me
op tafel gelegd. Die, zo besloot ik, diende als uitgangspunt voor mijn
allereerste abstracte doek. Stenen hebben voor ons altijd een speciale
betekenis gehad. Als naamloze schepselen van de evolutie dragen ze een eeuwenoude,
geheimzinnig eroderende wereld in zich mee, verborgen aardse krachten, verwijzend
naar een paleontologisch verleden. In de tijd dat Joep en ik in Maastricht langs
de Maas gingen wandelen, liepen we dikwijls te zoeken naar in onze ogen mooie
stenen, raapten die op en namen ze mee naar huis. We bewaarden onze verzameling
in oude schoenendozen op de zolder en de mooiste legden we op een door Joep
zelf gemaakte, ronde schaal van chamotteklei.
Ik hield van onze stenen, zag er behalve een verborgen verleden ook sculpturen
in. En jazeker, ook Kees Bol had gelijk, door mijn oogharen gezien leken het
tweedimensionale vlakken in allerlei vormen, lijnen en kleuren, holtes en
uitstulpingen, klaar om me de weg te wijzen in het labyrint van abstracte
mogelijkheden. Aan de hand van telkens een andere steen probeerde ik, zonder
enige vaste vorm of patroon in mijn hoofd, op kleurige wijze met gepenseelde
pirouettes, arabesken en slingerbewegingen de wereld die ik erin zag tot
uitdrukking te brengen.
Het duurde niet lang of
ik had de smaak van het abstract schilderen volop te pakken. Ik had een
splinternieuwe weg ontdekt, kon een ander spoor volgen, ervoer het als een
verfrissende uitdaging. Deze voor mij geheel nieuwe, voor mijn doen tamelijk
gewaagde manier van schilderen werd een ontdekkingsreis vol verrassingen. Ik
kreeg weer een heel andere kijk op mijn vroegere werk, nu mijn creativiteit en
vindingrijkheid op hernieuwde wijze aangesproken en gestimuleerd werden. Het verstilde en serene in mijn figuratieve werk, zo
karakteristiek voor mijn verhalende schilderijtjes, trof me nu vol. Ineens werd
ik me er heel sterk van bewust hoe groot hun emotionele betekenis voor me was.
Dat verraste en ontroerde me. Nu ik er niet meer middenin zat, drong de waarde
van deze schilderijen met onverwachte heftigheid tot me door. Iets
soortgelijks, eenzelfde sterke emotionele binding met wie ik was, hoopte ik
later ook te ontwaren in mijn abstracte werken. Al begreep ik wel dat ik er zoiets
dergelijks niet bewust (zoals het bijvoorbeeld het bewust plaatsen van de ene kleur naast de andere)
vooraf kon invoegen. Toch zocht ik schilderend op grotere doeken naar
soortgelijke rust en harmonie.
Abstract schilderen was
nog zoeken voor me, aftasten waar in het abstracte mijn kwaliteiten lagen.
Stenen waren in vorm en kleur al abstract en voor wie aandachtig keek ook
voorzien van subtiele kleurschakeringen en fijn lijnenspel. Als startblok
bleken ze me uitstekend van dienst te zijn. Gewone keien, waaraan de meeste
wandelaars misschien achteloos voorbijgelopen waren, door ons geraapt aan de
oevers van de Maas, hielpen me bij elk nieuw schilderij over de eerste
aarzelende, onzekere penseelstreken heen, ik voelde me een ontdekkingsreiziger.
Een gewaarwording die een bijzonder
stimulerende uitwerking op me had, was dat de ene penseelstreek vanzelf de
andere uitlokte, waardoor gaandeweg een heel landschap van kleuren, vlakken en
lijnen ontstond waarover ik als het ware geen zeggenschap had. Dit creëerde
zichtbaar een aangenaam spanningsveld waaraan ik me volledig overgaf, waardoor
de meest verrassende composities ontstonden. Meestal bleef er van de
oorspronkelijke basisvorm van de steen niets meer over en ontstond er iets dat
op een landschap leek, doorsneden met koele rivierstromen, spiegelende meertjes
en kleurrijke eilandjes.
Al spoedig ondervond ik
dat het een feest was om me hierin helemaal te laten gaan en te schilderen
vanuit mijn onderbewuste, niets anders te doen dan me te laten leiden door wat
ik al aan penseelstreken op het doek had gezet en hierop te anticiperen. Nooit
hoefde ik te zoeken naar themas, ze ontstonden vanzelf op het schilderij, ik
hoefde me enkel te laten sturen door wat ik al op het doek had zien verschijnen
en hierin mee te gaan als water in een meanderende rivier. Het was fascinerend
te ervaren dat abstract schilderen helemaal geschiedde vanuit de diepere lagen
van mijn onderbewustzijn en bevrijdend werkte.
Pas wanneer ik al behoorlijk
vergevorderd was, nam ik de tijd om op me te laten inwerken wat de betekenis of
het thema op het doek zou kunnen zijn en of het resultaat ook overeenkwam met
wat ik er (onbewust) mee had willen uitbeelden. Hierna was er ruimte om
aandacht te schenken aan compositie, vorm en kleur. Soms was het alsof Jan
Gregoor in levende lijve achter me stond en me met zijn rustige stem aanspoorde
groot te denken, niet bang te zijn. Nu begreep ik nog veel beter wat hij
destijds geprobeerd had zijn studenten duidelijk te maken. Vaak was ik verrast
door wat ik zag als het schilderij uiteindelijk af was. Bij abstract schilderen
was dit altijd een moeilijke beslissing. Het gevaar was groot maar door te gaan
en alles dood of kapot te schilderen. Altijd moest ik er alert op zijn om
op tijd te stoppen, de boel niet dicht te smeren en de kleuren helder en
transparant te houden. Van de keren dat het me niet lukte, leerde ik overigens
meer dan genoeg.
De olieverf bracht ik
net zo dun op als in mijn figuratieve schilderijtjes. Ik kon niet anders, het
was mijn manier van schilderen, zo gauw ik dikke klodders opbracht, voelde dat
alsof ik niet mezelf was. Ik hield van het speciale effect dat ik verkreeg als
ik de verf zo dun gebruikte. Ook in mijn abstracte schilderijen zocht ik naar
transparantie, ik wilde niets verborgen houden, alles zichtbaar maken, de ander
erin laten lezen als in een opengeslagen boek. Langs die weg raakte ik
langzamerhand net zo vertrouwd met mijn abstracte schilderijen als met de
figuratieve. Ze gingen bij de rest van mijn werk horen alsof ze er nog aan
ontbroken hadden. En net als bij mijn andere schilderijen ontstond er een
kleurige wisselwerking tussen gedicht en schilderij, schilderij en gedicht.