Zoeken in blog

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Stille wateren
diepe gronden
31-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn boek
allereerst:
ZALIG PASEN
en voor allemaal een
heel mooie Paasweek
waarin het hopelijk eindelijk
lente wordt!
Dit keer heb ik er mijn boek
STILLE WATEREN
waarin ik schrijf over mijn leven als kunstschilderes en moeder, moeder en kunstschilderes (die twee hoedanigheden zijn niet los te denken van elkaar. In mijn boek schrijf ik ergens: ik ben moeder-schilderes, schilderes-moeder)
nog maar eens bij gezet. zie link helemaal onderaan.

Voor wie een iPad of ander tablet heeft, is het heel makkelijk rechtstreeks naar de 'bibliotheek' over te brengen. Ook op de pc of laptop is het eenvoudig te openen. Wel moet Adobe Reader op de pc en laptop staan.

Veel leesplezier voor de mensen die eraan willen/durven beginnen!
En als alles meezit ben ik er morgen weer!!!

Bijlagen:
STILLE WATEREN 2013.pdf (8 MB)   

31-03-2013 om 10:05 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
30-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Paasklokken

 

30 maart 2013

Paasklokken

De Vasten is voorbij, als vanmiddag om twaalf uur de kerkklokken gaan luiden, mogen we ons snoeptrommeltje leeg eten. Wie herinnert het zich nog…. In de jaren vijftig was dit algemeen gebruikelijk. Na het carnaval, waarin iedereen zich drie dagen had uitgekuurd, volgegeten en volgegoten, brak de vastentijd aan. Er werd een askruisje gehaald en er volgden zes weken van matigen, geen vlees eten en niet snoepen. Tot aan Paaszaterdag, dan mochten alle remmen weer los.

We moesten dus een langdurige versterving doen, zes weken lang. Al heel jong was ons geleerd wat een versterving inhield. Dingen die je heel graag deed of heel erg begeerde, moest je nalaten en niet willen. Dan was je flink en steeg je in Jezus’ achting, je bracht een offertje, daar kon je de weg naar de hemel weer een stukje mee plaveien, opdat je dichter bij God en de Engelen kwam en minder kans liep in het vagevuur terecht te komen. Want in principe kwam je dáár namelijk in terecht na je dood, en konden de mensen op aarde je er uit vandaan helpen door voor jou te blijven bidden. Met elke versterving raakte je verder weg van het vagevuur. Niet snoepen was ook zo’n versterving, en als je dat zes weken volhield was het een heel grote versterving, een heus offer, waarmee je een heel eind kwam.

Bij ons thuis hielden ze zich strikt aan de vastentijd. Er kwam geen vlees op tafel, er werd niet gesnoept en het snoep dat we hier of daar toch kregen, moesten we in ons snoeptrommeltje doen. Wie sterk van geest was en er al die zes weken niet stiekem uit snoepte had op Paaszaterdag een hele voorraad, want op de zondagen trokken we, traditiegetrouw langs alle ooms en tantes en kregen daar snoep. Dat deden we trouwens door het hele jaar. Elke zondagmorgen gingen we op pad om onze opoe en ooms en tantes die in ons dorp woonden op te zoeken, er even te toeven en bij het weggaan iets lekker mee te krijgen. In de vastentijd was dat dus heel lucratief!

Voor mij was het erg moeilijk om geen enkele keer in dat vastentrommeltje te duiken en van dat lekkers te snoepen, wat ik was een zoetekauw. Hoe langer het erin zat, hoe verleidelijker het werd, want al dat snoep werd in mijn beleving steeds lekkerder. Mijn begeerte nam met de dag toe en mijn gewetensnood evenzo, want op school hadden we geleerd dat de begeerte een van de slechtste ondeugden was. Toch deed ik, als er niemand in de buurt was, mijn trommeltje open om naar al dat snoepgoed te kijken, waarbij me het water in de mond liep. Soms kwelde ik mezelf door zo’n snoepje in mijn hand te nemen en het tot vlakbij mijn mond te houden. Sjonge, dan had ik het moeilijk! Dat snoepje schreeuwde om opgegeten te worden, maar mijn geweten schreeuwde minstens even hard om het NIET te doen. Meestal legde ik het gauw weer terug, toch een beetje bang voor de mentale gevolgen als ik het wél zou opeten (een paar plaveien minder voor mijn pad naar de hemel) en mezelf een slappeling zou vinden. Heel wat keren heb ik mezelf zo staan kwellen, me toch beheerst en had zo tegen dat het Paaszaterdag was aardig wat snoep bij elkaar gesprokkeld.

Maar…als de kerkklokken gebeierd hadden en wij ons snoeptrommeltje mochten ontsluiten, dan gebeurde er iets wat ik nu als uitzonderlijk pedagogisch zou klasseren, doch toen minder kon waarderen: de brave snoepspaarders moesten hun buit delen met broertjes en zusjes die de verleiding niet hadden kunnen weerstaan en wél stiekem hadden gesnoept uit hun snoeptrommeltje.

Jazeker, we hadden we een verstandige moeder, maar wat vonden we haar toen onrechtvaardig, ondanks de plaveien die we toch ook met déze edelmoedige daad verdienden voor ons pad naar de hemel….

Zo heb ik dus de (Paas-)klokken horen luiden en heb zelfs geleerd waar de klepels hangen!

 

 

En dan nu:

 

Omdat Joep toen we in Vlierden kwamen wonen niet in de contraprestatie zat (zoals de BKR onder kunstenaars genoemd werd), moesten we het hoofd boven water zien te houden door heel veel te exposeren. Wat we veelvuldig deden, in de hoop voldoende (positieve) publiciteit te krijgen, zodat de mensen doorkregen dat we bestonden en kunstwerken maakten die de moeite van het aankopen waard waren. In die jaren hebben we heel wat afgesjouwd met onze beelden en schilderijen. We exposeerden in de ene galerie na de andere, door heel Nederland en tot in België en Duitsland toe.

Over dit soort activiteiten, die rechtstreeks met de kost verdienen te maken hadden, was ons op de Jan van Eijck Academie nooit iets onderwezen. We hadden er weliswaar gewerkt in riante, lichte ateliers, alle materialen gratis tot onze beschikking gehad, en de meesten van ons hadden maandelijks ook een royale studiebeurs ontvangen, maar van werken aan een cv en het opbouwen van pr was ons nooit iets verteld. Al gauw na mijn studie begreep ik dat het leven als zelfstandig werkend beeldend kunstenaar, zeker als het hem aan referenties en connecties ontbrak, veel harder was dan binnen de muren van het moderne, goed geoutilleerde academiegebouw. Als kunststudenten hadden we in een enclave geleefd, afgesneden van het normale (arbeids-)leven, waarin de meeste mensen gewoon naar hun werk moesten om hun dagelijkse boterham te verdienen. En na vijf jaar studeren onder deze luxueuze omstandigheden waren we in het diepe gegooid en moesten nu zelf maar zien uit te vinden hoe het in de praktijk werkt.

Onze successen waren zeer wisselend, het gebeurde wel eens dat Joep enkele bronzen beelden verkocht en ik nagenoeg niets, soms verkochten we allebei ongeveer evenveel of even weinig. Maar het gebeurde evengoed andersom, dat ik de helft van mijn schilderijen verkocht en Joep amper iets, en vaak genoeg verkochten we allebei helemaal niets. Dan hadden we wel de kosten gemaakt van het vervoer van onze schilderijen en beelden, de vernissage, en meestal ook nog een fors geldbedrag om te mogen exposeren, en dus enkel verlies geleden.

Verkochten we wel wat, dan vroeg de galeriehouder naast al die andere kosten ook een bepaald percentage van de opbrengst. Aanvankelijk 20, 30 en later zelfs 40 procent en tegenwoordig vragen sommige galeriehouders zelfs nog meer. Soms moesten we daarbij ook ieder nog een kunstwerk afstaan. Eén keer is het me overkomen dat ik een schilderij afstond en het later in Amsterdam in diezelfde galerie zag staan voor het dubbele van de prijs die ik het had toegekend toen ik het daar had geëxposeerd. Toen voelde ik toch wel iets van woede in me opkomen. Doorgaans hielden we er, als we geluk hadden, mooie uitnodigingskaarten of promotiefolders aan over, maar die hadden we dan meestal wel zelf betaald. Ja, we leerden snel. Het kunstenaarsbestaan was hard en met vier kleine kinderen was het financieel soms behoorlijk zuur.

Eind jaren zestig hadden we serieuze plannen om te verhuizen. We woonden comfortabel in onze flat, maar de hele omgeving stond ons nog steeds tegen. We hadden behoefte aan een oud pandje in een mooie omgeving, liefst in het buitengebied, waaraan we zelf wat zouden kunnen klussen. We keken opnieuw rond in Maastricht, hadden er even iets op het oog, maar toen dat niet doorging, besloten we definitief naar elders te vertrekken. Eigenlijk wilden we niet blijven hangen in het kleinsteedse kunstenaarswereldje van oud-studenten, we hadden behoefte aan ruimte om ons heen en een zo normaal mogelijk leven onder gewone mensen.

In mei 1969, het jaar waarin Veronica werd geboren en ik afstudeerde, deed zich een uitzonderlijk mooie kans voor. Via een bevriende medestudente kwamen we in aanraking met de compagnon van een makelaar uit Deurne-Liessel, Noord-Brabant, die tevens wethouder was van de gemeente Deurne. In Vlierden bleek een molen te staan die de gemeente Deurne, waaronder Vlierden ressorteerde, liever kwijt dan rijk was. Joep wilde proberen die te huren als beeldhouwersatelier, we zouden dan een huurwoning zoeken in de omgeving. Ik was overal content mee, als we maar weggingen uit die flat, uit die op de tekentafel langs de liniaal getrokken, rechthoekige, saaie buurt, waar we praktisch niemand kenden en op de basisschool door de juffrouw, voor onze bijna vierjarige Eva onverstaanbaar, Maastrichts gesproken werd.

Van Vlierden had ik nog nooit gehoord. Het bleek een van de vijf kerkdorpjes (tot 1926 een zelfstandige gemeente) van de gemeente Deurne te zijn, gelegen aan de rand van de Brabantse Peel. De burgemeester zelf benaderde ons met de vraag of we bereid waren op eigen kosten een woning te bouwen (met opstalrecht) op het molenerf, want alleen in dat geval bestond de kans dat we ons daar zouden kunnen vestigen. We gingen hier gretig op in, Joep had al meteen een heel plan in zijn hoofd. De windmolen was niet geschikt als woning, maar de eerste tijd bij gebrek aan beter wel als werkruimte.

Nadat we toegezegd hadden, begon de ambtelijke mallemolen te draaien. Tergend traag, tussen het eerste bericht van de beschikbare windmolen in april 1969 en de uiteindelijke intrek in ons landelijk gelegen huisje op het molenerf in september 1971 zaten ruim twee jaren van over en weer schrijven en bellen met de gemeente Deurne, heel dikwijls onzekerheid over de realisering van ons plan en zelfs van de kant van de gemeente Deurne de definitieve afwijzing ervan. Maar we hadden ons erin vastgebeten en uiteindelijk lukte het ons, we kregen vergunning om te gaan bouwen met opstalrecht. Pas jaren later konden we de grond kopen.

De schetsen die Joep maakte van ons woninkje op de Kakeberg werden voor den dag gehaald, de oudste broer van Joep, architect, ontwierp ons huis. Het was de uitdrukkelijke wens van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg dat het ontwerp architectonisch aangepast werd aan het agrarische karakter van de omgeving en de oude gerestaureerde stenen windmolen uit 1844. We lieten ons huisje bouwen door een Deurnese aannemer. Een bescheiden woning, maar voor onze beurs betaalbaar en op een mooie locatie, aan de rand van het dorp, net ver genoeg in het buitengebied om ons vrij en tegelijk niet van God en iedereen verlaten te voelen. Later zouden we ons huis diverse keren uitbreiden en verbouwen.

We beseften al spoedig wat voor buitenkansje het was om uitgerekend op dit mooie plekje te mogen bouwen. We hadden een beetje geld gespaard, lang niet genoeg voor het bouwen van een huis, maar vader Coppens was bijgesprongen en we hadden wonder boven wonder een kleine hypotheek bij de Westland-Utrecht Hypotheekbank kunnen afsluiten. We volgden de bouw van ons huisje vol ongeduld en toen we in september 1971 eindelijk konden verhuizen, voelde het alsof de wereld herschapen was en wij een nieuw leven begonnen. We waanden ons emigranten naar een ver land, los van alle contacten en verplichtingen.

Onze twee dochtertjes, die al even opgetogen waren als wij en nog nooit onder een echt (punt-)dak geslapen hadden, zongen de eerste avonden in hun bedjes: “Dak, dak, huisje! Dak, dak, huisje!” Zelf was ik helemaal verrukt van het agrarisch landschap van groene, okeren, bruine en zwarte akkers, diepe voren in zwart, wuivend gras in groen, okeren gloed over door zon gedroogde

velden, bomen en struiken in bruin – talloze schilderijtjes ontwikkelden zich in mijn hoofd.

 

30-03-2013 om 10:14 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
29-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pasen

29 maart 2013

Pasen

Vanmorgen zag ik op de tv dat heel veel mensen niet meer weten wat Pasen inhoudt. Je zou verwachten dat het meest jonge mensen zijn die dit niet weten, maar dat was niet het geval, ook mensen van mijn generatie en ouder wisten het niet te vertellen. Ze hebben blijkbaar alles wat met de christelijke geloofsleer te maken heeft uit hun geheugen gewist. Veel mensen weten van alles te vertellen over de Islam, het Jodendom, het Boeddhisme en Hindoeïsme, maar van het Christendom, waar toch hun eigen wortels liggen, hebben ze alles laten wegzakken. Misschien uit schaamte, omdat het tegenwoordig als oerconservatief ofwel hopeloos ouderwets beschouwd wordt als men zich nog bekend durft te maken als gelovige, laat staan als Rooms-katholiek.

Na het Tweede Vaticaans Concilie van 11 oktober 1962 tot 8 december 1965 kwam de secularisatie in de kerken op gang. Kort na dit concilie nam dit zelfs exorbitante vormen aan: beelden en andere kunstwerken werden uit kerken gehaald en er werden eigentijdse, veel kleinere, moderne kerken gebouwd, die veel weg hadden van gymnastiekzalen, fabriekshallen of verenigingsgebouwen. Die waren misschien wat toegankelijker, maar misten (als je ’t mij vraagt) de serene mystieke sfeer die de oude historische kerkgebouwen uitstraalden, waarmee die nog uitnodigden tot gebed en meditatie.

Een lang leven is zowel de oude als nieuwe kerken nadien niet meer gegeven, want met de secularisatie verdween de lust tot kerkgang bij de beminde gelovigen nagenoeg helemaal, traden priesters en religieuzen uit hun ambt en ontstond een veel kleinere, maar wellicht veel sterker gemotiveerde, zoekende geloofsgemeenschap.

Er werden overal Bijbelgroepen opgericht, in parochies ontstonden werkgroepen die pastores bijstonden in hun pastorale taken en er werden cursussen georganiseerd voor mannen én vrouwen die zich ook liturgisch wilden inzetten in de parochies. Er kwamen zowel vrouwelijke als mannelijke diakens, die van grote betekenis werden op pastoraal gebied. Een in mijn ogen bijzonder positieve ontwikkeling. De kerk werd gezuiverd van schijnheiligheid, parochianen werden veel meer direct betrokken bij allerlei activiteiten, er kon een democratische bestuurs- en werkstructuur ontstaan, kortom, de kerk kwam dichter naar de mensen toe, gezagsverhoudingen veranderden, de plaatselijke kerkelijke macht nam af, er kwam meer ruimte voor samen delen, ook en juist op het gebied van de invulling van liturgische vieringen.

Dat veel mensen desondanks toch afgehaakt zijn, is misschien te betreuren, maar tegelijkertijd vind ik het heel erg mooi dat de mensen die hun kerk trouw gebleven zijn dit zijn omdat ze er blijkbaar een gegronde reden voor hebben. Ze voelen zich er daadwerkelijk mee verbonden en laten hiermee zien dat de geloofsgemeenschap voor hen veel betekent en liturgische vieringen ook inhoud en betekenis hebben. Zo filtert de kerkgemeenschap zichzelf als het ware ‘schoon’.

Misschien moet de traditionele kerk wel eerst tot de grond toe afgebroken worden, opdat er uit de puinhopen een nieuw soort kerk(-gemeenschap) kan ontstaan waarbinnen niet het instituut met haar wetten en dogma’s centraal staat, maar de pure naastenliefde zoals Jezus Christus ons die heeft gepredikt.

Of anders gezegd: PASEN, Christus is, zoals het geschreven stond in de Heilige Schrift, voorspeld door de profeten, de kruisdood moeten sterven, om daarna op te staan uit de dood en voor de mensheid een nieuw leven vol hoop te creëren.
Het is spijtig dat de huidige gezaghebbers binnen de R.-k. kerk hun uiterste best doen om deze zo moeizaam verworven positieve ontwikkelingen weer terug te draaien. Maar we weten allemaal dat een ontwikkeling die  eenmaal op gang gekomen is, niet meer stop te zetten of terug te draaien is. Dat geldt voor alles op aarde, ook voor de beminde gelovigen. Dus blijf ik er vertrouwen in hebben dat wat nu al een aantal jaren gaande is zich verder zal ontwikkelen en tot een waarachtig samenzijn in geloof kan leiden, van welke gezindte, huidskleur of bevolkingsgroep dan ook.

ZALIG PASEN

 

En dan nu:

Gelukkig vroegen de gewone dagelijkse bezigheden mijn gezonde aandacht. Elke ochtend stond ik vol vreugde op om met mijn dagtaken te beginnen. We ontbeten samen, de kinderen gingen naar school en daarna deed ik alle dingen die een normale huisvrouw en moeder ook doet in huis. Het was goed, dit regelmatige, geordende leven dat zich in een vertrouwde cadans voltrok. Het hield me met twee benen op de grond, relativeerde mijn wat overtrokken besef van de breekbaarheid van ons bestaan. In zulke ongecompliceerde werkzaamheden vond ik ontspanning, het vormde een gezond tegenwicht en schiep ruimte voor mijn creatiever en spiritueler bezigheden. En na zulke doodgewone dagelijkse karweitjes vond ik de rust, zin en tijd om te schilderen.

Dat latent permanent aanwezige gevoel van kwetsbaarheid en mijn belevingen als zorgende moeder moesten zich wel manifesteren in mijn werk als kunstenares. In Maastricht en later ook in Vlierden maakte ik themaschilderijtjes die heel dicht bij mijn dagelijkse moederlijke bezigheden stonden. Moeders met kindjes aan de borst, moeder naast ziek kind in bed, kinderen aan tafel, zwangere vrouw op stoel, moeder en dochter in de maneschijn, meisje in donker bos, kindje in rivier, jongetje in het donker, jongen met twee geliefden in idyllisch landschap, et cetera, ik creëerde mijn eigen ogenschijnlijk vredige en veilige wereld. Maar hoe vredig mijn geschilderde wereld ook leek, altijd bleef voor de aanschouwer de broosheid van het bestaan zichtbaar die zich tijdens het schilderen, zonder dat ik er enig verweer tegen had, onherroepelijk als een flinterdun vlies over de verstilde tafereeltjes had uitgespreid. De kunstcriticus Walter de Bruijn schreef er in het Dagblad voor Noord-Limburg (7 april 1973) het volgende over:

“Els Coppens schildert kleine paradijsjes van eenvoudig leven, waarin alleen de dood plotseling zacht bloeiende vreugde kan verdrijven. In dezelfde onbedorven groene landschappen waarin mensen en paarden aardig zijn tegen elkaar, kan het verschrikkelijke plotseling gebeuren: er schuift een wolk voor het hart, de warmte verdwijnt uit het bloed, in het water van een beek drijft een kind dat zojuist nog in het weiland speelde. In huis ligt zo’n roerloos kind opgebaard, met als schril contrast naast zich een sinaasappelboompje met oranje vruchten. Het leven zelf heeft geen kleur meer.

Els Coppens schildert haar dromen, haar intieme gevoelens en angsten in een vorm die deze roerende inhoud zonder omwegen prijsgeeft. Het draait vrijwel steeds om de drie-eenheid man-vrouw-kind en het verlangen naar geborgenheid, de vreugde van het wederzijds contact, de streling van handen, een kind op je schoot. Alles is geïdealiseerd en erg kwetsbaar daarom bovendien, want voor wie zulke argeloze dromen droomt moet veel in de werkelijkheid onverdraaglijk zijn.

Zachtaardige mensen verblijven in onaangeraakte landschappen, die zo groen zijn dat het duidelijk is dat zon en regen er erg hun best op hebben gedaan alles zo voordelig mogelijk te laten uitkomen. Mens en natuur zijn nog niet vervreemd van elkaar. Een onbereikbaar sprookje opent zich. Dit is heimwee. Het verlangen naar een bestendige werkelijkheid, één eindeloos moment, waarin voornamelijk verwondering en rust. De kleine taferelen zijn betrekkelijk simpel geschilderd, nu nog meer dan voorheen, maar daardoor ook direct toegankelijk. Als in een gedicht zonder begin of einde herhaalt Els Coppens dezelfde beelden die afkomstig zijn uit een imaginair land waar het leven echt goed lijkt. Kleine delen werkelijkheid worden daarmee vermengd. Soms werpt een donkere vogel over dat alles een schaduw, want door haar romantische droom heen ziet Els Coppens het onverbiddelijke einde.”

Walter de Bruijn had de essentie van mijn werk heel goed aangevoeld. Ik was blij met zijn inzicht en waardering en voelde me, hoewel ik regelmatig bleef twijfelen aan mijn kwaliteiten als kunstenares, erdoor gesterkt om door te gaan. Maar één goede recensie van één kunstcriticus zette nog niet veel zoden aan de dijk. De dagelijks strijd voor ons levensonderhoud ging gewoon door, we moesten ons financieel staande zien te houden.

In die tijd verkochten we redelijk goed, zodat Joep geen gebruik hoefde te maken van de Beeldende Kunstenaars Regeling, kortweg BKR genoemd. Dit was een instelling van het Rijk waarbij gemeentes kunst aankochten. De kunstenaar kon een of meerdere van zijn werken insturen voor aankoop door de Sociale Dienst van zijn woonplaats, die zich liet adviseren door een aankoopcommissie. Van het bedrag dat voor het kunstwerk betaald werd, moest de kunstenaar een bepaald aantal weken in zijn eigen levensonderhoud voorzien voor hij weer een nieuw werk mocht aanbieden. De hoogte van het uitbetaalde bedrag bepaalde de hoeveelheid weken dat hij ervan rond moest zien te komen. De weeknorm lag ongeveer gelijk met een bijstandsuitkering. Er werd wel behoorlijk ruim voor de kunstwerken betaald. In feite was de BKR dus een verkapt soort bijstandsregeling voor kunstenaars die niet van hun eigen werk konden leven. Joep heeft er in Maastricht een paar jaar gebruik van gemaakt en enige tijd later nog enkele jaren in Deurne, over het geheel genomen dus vrij weinig.

 

29-03-2013 om 10:03 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
28-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De media

28 maart 2013

De media

Wij worden dagelijks gemanipuleerd door de media. We mogen denken dat we geheel zelfstandig onze opinies vormen, onze inzichten ontwikkelen, onze politieke kleur bepalen, maar… forget it! De media hebben een enorme invloed op ons, zonder dat we het zelf in de gaten hebben.

Het begint er al mee dat praktisch iedereen altijd en overal de hele dag de radio aan heeft staan. Niet om ernaar te luisteren, dat niet eens, maar als achtergrondgeluid, om de stilte te vermijden, want stilte… daar hebben we het over het algemeen niet zo op. Muziek en het gebabbel van presentatoren is bij het dagelijks leven gaan horen als de ruisende wind in de populieren, we horen het niet eens meer.

Van alle kanten worden we met deze lawaaimachine geconfronteerd, wáár we ook komen, er klinkt muziek of iets wat erop lijkt. In winkelcentra, supermarkten, openbare instituten, ziekenhuizen, wachtkamers van artsen, et cetera, overal schettert die (vaak irritante) muziek óf hangt een tv-scherm aan de muur waar instructieve filmpjes op vertoond worden, of als alternatief Animal Planet voorbij komt, veelvuldig onderbroken door reclames.
Terwijl we zo verleren wat stilte is, worden we tussen de muziekjes en reclameboodschappen door ongemerkt geïnfiltreerd door de boodschappers van de media, de presentatoren en journalisten, die permanent op zoek zijn naar sensatie, schokkende berichtgeving, om de luisteraars en kijkers aan zich te binden. Presentatoren zijn verschrikkelijk goed in het creëren van hypes, de alweer oude nieuwe Amerikaanse term voor hot items. Daar bedoel ik dus veelvuldig bekeken en beluisterde gebeurtenissen mee, kan niet schelen wat, waar overal iedereen het zeer korte tijd constant over heeft. Daar zijn we ons er niet eens meer van bewust, precies zoals we ons niet meer bewust zijn van de lucht die we onophoudelijk inademen. 

De lawine van lawaai die over ons uitgestort wordt, gaat zover dat zelfs de politiek en de gerechtelijke macht de oren legt naar de media. Er kan allang niet meer in alle rust en weloverwogen politiek bedreven worden en rechtspraak gevoerd, de media c.q. de journalisten en presentatoren springen overal bovenop, haken zich vast in elke gebeurtenis, elk voorval, elke verspreking, en vergroten een en ander uit tot proporties die iedere aardbewoner wel móéten bereiken, of hij wil of niet. Dit alles gaat zo razendsnel in zijn werk, dat we er niet eens verweer tegen hebben, we worden overspoeld door berichtgeving over alles wat er tot in de verste uithoeken van de wereld gebeurt. Het lijkt alsof we voortdurend door beeld- en geluidsapparatuur omgeven zijn.

Als ik het nader beschouw vind ik het eigenlijk hondsbrutaal om in elke openbare gelegenheid ongevraagd gekweld te worden met die waanzinnige popmuziekjes. Ik kan geen instantie bellen of ik moet, na mijn toetskeuze gemaakt te hebben, in de wacht en krijg ze te horen, de pop, hop, rap en twig muziek, afgestemd op de categorie liefhebbende-jeugd-van-lichte-muziek, alsof de wereld enkel en alleen bestaat uit jongeren rond de achttien.

Er zijn talloze voorbeelden aan te halen van lawaaivervuiling, terwijl we niet eens beseffen hoe ernstig het is. Dus stel ik het volgende voor: om één hele dag overal alle radio’s en tv’s uit te zetten. Echt overal, en eens te kijken en beleven wat stilte is. Echt stil is het in ons kleine, overbevolkte Nederland natuurlijk nooit, maar als het alleen al met al dit soort ruis maar eens voor slechts één dagje gedaan is… wat zou dát een verademing zijn!

 

TOCH NAAR BRABANT

van stadsmensen naar plattelandsbewoners

 

We wilden graag een gezin en carrière maken. Het gezin was er al, de carrière ging iets minder snel. We waren allebei vervuld van hoop op ontdekking door een of ander museum en/of galerie of een belangrijk kunstcriticus die een lans voor ons zou breken. Voor de verkoop van ons werk was bekendheid verwerven met onze kunstproducten prioriteit nummer een, zeker voor Joep, die zichzelf toch als voornaamste kostwinner beschouwde, wat ook klopte met de werkelijkheid. Die rolverdeling – hij hele dagen werkend aan zijn beelden en zorgdragend voor de promotie van ons werk in de vorm van exposities, ik schilderend in onze huiskamer, met als hoofdtaak de zorg voor onze kinderen en de huishouding – paste prima bij ons.

Joep was doodongelukkig als hij niet kon werken, terwijl ik me in de eerste plaats moeder voelde en me met hart en ziel wijdde aan het grootbrengen van onze kinderen. Als ik tussen de bedrijven door kon werken aan mijn schilderijtjes was ik dik tevreden. Maar vóór mijn status als moeder en mede-kostverdiener had ik er heel andere ideeën over gehad, ook wat mijn stijl van tekenen en schilderen betrof. Eigenlijk had ik me voorgenomen voort te gaan op dezelfde manier en in de stijl waarin ik had gewerkt op de Eindhovense academie en dan ook met het vuur uit die tijd. De zwangerschappen en de komst van onze kinderen hadden mijn ideeën en behoeftes alsook mijn stijl van schilderen echter radicaal veranderd.

Tijdens de zwangerschappen had zich in mijn hele wezen een ingrijpende verandering voltrokken en niet alleen hormonaal, hoewel de hormonale veranderingen zeker wel van invloed waren op mijn gemoedsstemmingen. Ik was me er heel sterk van bewust dat zich in mijn schoot een kind ontwikkelde waarvoor ik de verantwoordelijkheid te dragen kreeg. Het was een mooie tijd, fysiek voelde ik me sterk, we genoten samen van het feit dat onze liefde een kind voortbracht. Het hele proces van groei in de moederschoot volgden we welbewust en met grote be- en verwondering over wat het menselijk lichaam, in dit geval het mijne, in dit opzicht vermocht.

Vier keer hebben we de geboorte van een gezond kind meegemaakt. De geboortes van onze kinderen waren voor ons alle vier de keren een zeer ingrijpende en indrukwekkende gebeurtenis. Bij elke geboorte had heftige pijn zich vermengd met intense gevoelens van geluk. Gedreven door een instinctieve oerkracht had ik me alle keren hevig ingespannen om ons kindje door het nauwe geboortekanaal de wijde wereld in te schuiven om zo voor haar of hem hijgend en persend die ene en enige verlossende weg te banen. Onderwijl had Joep gefascineerd toegekeken hoe zich het wonder voltrok van uitdrijving en geboorte van een heus nieuw mensenkind, klein en kwetsbaar, maar voorzien van alles wat het tot een volkomen gezond kind had gemaakt.

Een kind baren, was mijn ervaring, is verdwijnen in de hoge golven van een oceaan, erdoor opgetild en neergesmeten worden, de vrees hebben te verdrinken en toch het vertrouwen vasthouden weer boven te komen drijven. De oerkrachten die toen in me werkzaam waren, gingen bij het bevrijdend naar buiten glijden van ons kind gepaard met een werkelijk onbeschrijflijk gevoel van verlossing, triomf, vreugde, verwondering, geluk. Tegelijkertijd voelde ik tot op de bodem van mijn ziel de grote ernst van deze gebeurtenis, namelijk dat ik voortaan mijn hele verdere leven moeder ging zijn, verantwoordelijk voor dit nu nog geheel nieuwe, oh zo kwetsbare leven. Er restte me slechts één ding: me met alle liefde die ik in me had te ontfermen over dit kind, wat ik alle keren met hart en ziel heb gedaan.

De geboortes van onze kinderen hadden iets zeer essentieels toegevoegd aan mijn bestaan als mens, als vrouw in het bijzonder, alsof ik pas compleet was toen ik dit had meegemaakt. Mijn lichaam was nu ‘af’, het had voltooid waarvoor het bestemd was en ik maakte voorgoed deel uit van die mystieke keten van leven en leven doorgeven. Ik was erdoor veranderd, ik was nu moeder, vetgedrukt met hoofdletters. In natuurdocumentaires heb ik gezien hoe de leeuwin haar klauwen uitslaat en blaast, zo gauw er ook maar énig gevaar dreigt voor haar jongen, om er zo indrukwekkend en afschrikwekkend mogelijk uit te zien. Hoe zij zich met haar hele wezen over haar welpen ontfermt, ze afschermt, niemand in de buurt duldt die geen lid is van de troep. Een soortgelijk proces voltrok zich na de geboortes van onze kinderen ook in mij. Als een moederdier voelde ik me voortgestuwd door het allesoverheersende instinct onze kinderen te behoeden voor alle gevaren van de wereld. Een niet meer af te remmen en nooit meer verdwenen oerkracht was er in me door ontwaakt.

Met mijn kinderen een voor een aan de borst besefte ik hoezeer mijn leven zich door hun intrede in ons gezin verbreed en verdiept had, maar evenzo hoe mijn eigen kwetsbaarheid erdoor was toegenomen. Vanaf het eerste ogenblik na hun geboorte voelde ik me het meest kwetsbaar in onze kinderen. Ik voelde me gelukkig en bijzonder, met vier gezonde kinderen, maar tegelijkertijd vibreerde onafgebroken het weemoedige besef in me hoe onnoemelijk breekbaar dit grote geluk in feite was. Ik werd me nog veel meer bewust van de dreigende krachten der rumoerige, hectische buitenwereld vol gevaren. Het was onmogelijk voor me geworden om grote doeken vol te schilderen, gefocust op museale kansen; na de geboortes van onze kinderen viel dat buiten mijn gezichtsveld. In plaats van dat soort ambities vast te houden en te voeden, ontfermde ik me als een kloek over mijn kinderen. Schilderend kroop ik in mijn eigen beschutte wereld van vertrouwde bezigheden die direct het moederschap betroffen en vereeuwigd konden worden aan de huiskamertafel, met een kopje thee naast me en de kinderen dicht bij me. Alsof ik hiermee de gevaren die ons van buitenaf bedreigden, kon bezweren.

Het leven ging voor mij bestaan uit twee componenten: de ene, waarin Joep en ik met onze kinderen, familie en vrienden leefden. Een eenvoudig, vredig, af te bakenen bestaan, waarin schoonheid, liefhebben en tevredenheid binnen handbereik waren. De andere component was de grote buitenwereld, waarin politiek en economie sterk bepalend waren voor het (collectief) welzijnsgevoel. De wereld vol onrecht, oorlog en geweld, armoede, honger en ziekte, die via dagblad, radio en later televisie brutaal ons leven binnenkwam; waarin al het menselijk leed zichtbaar was waarvoor ik onze kinderen in mijn angstvallige bezorgdheid wilde afschermen, maar waarmee ook zij toch moesten leren leven. Ik kon me natuurlijk niet afsluiten voor allerlei maatschappelijke problematiek, nam er tegen wil en dank kennis van via de media en literatuur, maar was me er wel voortdurend van bewust dat die het besloten en vreedzame leven binnen ons gezin te allen tijde kon verstoren.

 

28-03-2013 om 10:56 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
27-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Politiek

27 maart 2013

De Politiek

 

Van De Politiek heb ik onderhand mijn buik vol. Ik vraag me af waar al die politici nu eigenlijk voor strijden, voor zichzelf of voor het algeheel welzijn van de inwoners van hun land. Ik heb sterk mijn twijfels. Hoe heeft het in Europa (en ons eigen landje) zover kunnen komen…. Hoe hebben de politici dit alles kunnen laten gebeuren…. De banken worden aangewezen als de hoofdschuldigen van de huidige Eurocrisis, maar de politici hebben er naar mijn idee evenveel schuld aan, zij hebben - hoewel ze al jaren eerder door deskundigen gewaarschuwd zijn - al die malversaties (omwille van hun politieke scores?) toegelaten, hebben zichzelf ook rijk gerekend en heel veel meer geld uitgegeven dan in de staatskas zat.

Als ik toevalligerwijze hoor dat men in België besluit dat de staatsschuld niet meer dan honderd procent mag bedragen – jaja, heus waar, dat verkondigen ze: niet meer dan honderd procent staatsschuld! Dat moeten wij eens proberen! – dan gaat er bij mij toch een alarmbel rinkelen. Waar halen regeringen het recht vandaan om als verantwoordelijken voor het welzijn van de inwoners van hun land zich zover in de schulden te steken en te houden! We weten intussen immers wie de rekening gepresenteerd krijgen! Dat zijn niet de boven Jan Modaal bezitters van giga kapitalen, die ze allang doorgesluisd hebben naar landen die zich profileren als belastingparadijzen (wat Nederland en België trouwens ook blijken te zijn). Nee, nee, het is de onschuldige belastingbetaler, de brave spaarder, de harde werker die nu ook nog moet vrezen zijn baan te verliezen.

Hier kan ik me wel boos om maken. In Cyprus speelt zich dit alles in het ultra klein en mega uitvergroot af. De Russische maffiosi daar hebben hun kapitalen ondertussen allang veilig gesteld of zijn zo schandalig rijk, dat het ze niet uitmaakt of ze dat ‘beetje’ geld uit Cyprus gaan kwijtraken. Ze maken dat ze wegkomen en laten de hardwerkend Cyprioten berooid achter. En wat doet Europa? Roepen dat ook elders spaarders met een kapitaaltje boven de honderdduizend de kans lopen vroeg of laat alles wat daar bovenuit steekt te moeten storten in dit bodemloze vat dat Europa heet en waar niemand nog vertrouwen in heeft.

Okay, de welvaart kon ook niet op. En het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen. Wat blijkt? Die sterke benen hebben we niet, we hebben niet alleen de hele koek opgegeten, maar de hele winkel leeg gesnoept en daar hebben we nog niet eens genoeg aan.

Maar… al deze dwaasheid heeft een keerzijde! In Spanje en Italië doen zich al innovatieve ontwikkelingen voor. Gedupeerden die mede dankzij de bandiet Berlusconi en consorten in de armoede getuimeld zijn zonder dat ze daar zelf iets aan konden doen, blijken zich bekeerd te hebben tot de basale levensbehoeften. Ze leggen hun eigen groentetuintje aan, gaan niet meer duur uit eten, naaien hun eigen kleren, kopen niets meer wat niet nodig is en weten zich op die manier te redden.

Hoera crisis, roep ik dan. Want het is toch van de gekken zoals wij onze consumptiemaatschappij hebben laten groeien! Voor al die luxe werken arme donders elders op de wereld zich te pletter, worden uitgebuit en arm gehouden, terwijl wij ons hier wentelen in weelde. Al zouden we heel wat meer in moeten leveren dan die twee of drie procent waarover zo gemekkerd wordt, dan nog zouden we het veel beter hebben dan die Chinese arbeiders, de Afrikaanse ploeteraars en de Aziatische kinderen. Wat niet wil zeggen dat ik niet heel erg te doen heb met alle mensen die hun baan verloren hebben of op het punt staan dat te doen.

Van mij hadden de banken mogen springen. Dat zou voor even heel vreselijk geweest zijn, maar het zou de lucht wel gezuiverd hebben. Nu hebben zachte heelmeesters al stinkende wonden gemaakt die maar blijven dooretteren. Dus mijn devies is: we gaan met z’n allen alle geld van de banken halen, lekker opmaken en weer vooraan beginnen, terug naar de oertijd. En de politici? Die mogen zich gerust eens afvragen of ze voor zichzelf of voor de medemens in de politiek zitten. De meesten zitten namelijk enkele jaren in de kamer, sommige onder hen maken binnen de kamer wat carrière, en meestal verdwijnen de meesten na enige tijd in het bedrijfsleven (met nog enkele jaartjes kamergeld als bagage), krijgen lucratieve aanbiedingen en komen terecht in dure jobs. Van welke politieke kleur ze ook zijn, goed geld verdienen schuwen ze blijkbaar geen van allen.

 

En dan nu:

 

Terwijl ik naar de academie bleef gaan en thuis doorwerkte aan mijn schilderijtjes, raakte ik (gewenst) zwanger van ons tweede kind en werd in de maand mei van 1969 in het Maastrichtse Sint Annaziekenhuis Veronica geboren. Haar geboorte, anderhalve maand voor de uitreiking van mijn diploma, verliep niet zonder gevaar. Haar komst ging met zeer ernstig bloedverlies gepaard en bracht voor even mijn leven in gevaar. Pas op langere termijn werd duidelijk hoeveel invloed die gebeurtenis op me bleek te hebben. Bij Eva's geboorte had ik al veel bloed verloren en was ik me sterk bewust geworden van de kwetsbaarheid van ons bestaan, maar door dit dramatisch bloedverlies direct na Veronica's komst werd mijn besef van kwetsbaarheid nog versterkt.

Terwijl ik met ons warme mooie lieve pasgeboren kindje in mijn armen lag en de artsen voor mijn leven vochten, voelde ik me in mijn hele wezen opgesplitst, in golven van intens geluk vanwege ons kerngezond kindje aan de ene kant, en aan de andere kant de angst en het sterke besef van mijn kwetsbare moederlichaam dat me in die spannende uren nog slechts via een flinterdun draadje met het leven verbond. De academie werd opslag een randverschijnsel. Het bewustzijn van de broosheid van ons bestaan had me overrompeld en zou voortaan doorklinken in mijn dagelijks leven en dus ook in mijn werk als kunstenares. Deze gebeurtenis had me diep in mijn fysieke en mentale zelfvertrouwen geraakt.

Kort na Veronica's geboorte studeerde ik met nog twaalf andere studenten definitief af en kon ik voortaan op elk formulier waarop de vraag 'van beroep' stond, invullen: kunstenares! Het werk dat ik het laatste jaar thuis had gemaakt, had ik tot mijn grote opluchting ter beoordeling voor mijn afstudeertentoonstelling dus mogen inzenden en nu kon ik er mijn studie mee afronden. Ik moet bekennen dat ik er, als dit niet het geval was geweest, niets fatsoenlijks voor in de plaats gehad zou hebben, aangezien ik in het laatste studiejaar op de academie in het luchtledige had verkeerd, van geen mens enige leiding gekregen had en zodoende, gedemotiveerd als ik was geraakt, zo goed als niets meer gepresteerd had.

Toen ik afstudeerde was Eva bijna twee jaar en Veronica anderhalve maand oud. In het academiegebouw hingen mijn schilderijtjes en wandkleedjes naast het academiewerk van de andere studenten. Jaarlijks werden er prijzen uitgereikt aan afgestudeerden, maar met mijn onacademische en, zoals onze dochter Veronica het jaren later zo passend zou verwoorden, naïef-surrealistische schilderijtjes viel ik uiteraard niet in de officiële prijzen. Of… ja toch, zo bleek! Tijdens deze plechtige ceremonie kwam een Amsterdamse beeldhouwer, de provo Jacob Jutte, helemaal in wit verband gewikkeld, het podium opgesprongen om te verkondigen dat hij alle afstudeerwerken gezien had en een alternatieve prijs had toegekend. En ik, jazeker, het van huis uit keurige Rooise kantoormeisje Els van de Rijt – inmiddels getrouwd met de Eindhovenaar en oud-student Joep Coppens, werkzaam als beeldhouwer; Els Coppens, nu student-af en moeder van twee heel jonge kinderen, was de uitverkorene! De prijs, bedacht door die ludieke provo uit het Amsterdamse revolutiewereldje, bestond uit een heuse voetreis naar India.

Hoe blij ik ook was met het feit dat ik met het afstuderen mijn studentenperiode definitief achter me had gelaten, niet te voet naar India hoefde en me nu volledig kon wijden aan mijn gezin en mijn werk als kunstenares, ik was nog volop bezig met de verwerking van de gebeurtenissen rond Veronica’s geboorte in het ziekenhuis. Die hadden me voorgoed getransformeerd tot een ander, rijper en minder naïef mens. Ook op Joep had haar geboorte, met direct erna mijn kritieke toestand, diepe indruk gemaakt. Het besef dat het geluk van twee jonge, gezonde, sterke mensen, verheugd over de geboortes van hun (gezonde) kinderen, zonder enige waarschuwing vooraf plotseling wreed verstoord kon worden, had zich in onze ontvankelijke ziel gekerfd om er nooit meer uit vandaan te gaan. Joep en ik ervoeren nu allebei de vreugde, maar ook de zorg van het ouderschap. Door de zwangerschappen en geboortes van onze kinderen voelde ik me vrouw van mijn kruin tot in de buitenste contouren van mijn tenen en ik was er trots op vrouw én moeder te zijn. Er viel niet meer te twijfelen aan mijn volwassenheid.

 

27-03-2013 om 15:20 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
26-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pesten

26 maart 2013

Pesten

Daar heb ik nou de pest over in, als ik zie dat kinderen of volwassenen elkaar pesten. Het komt veel meer voor dan wij weten en de laatste tijd is het veelvuldig in het nieuws geweest. Als kind heb ik ook meegemaakt dat kinderen op school gepest werden. Kinderen kunnen keihard zijn jegens elkaar. De groepsvorming is heel belangrijk, geen enkel kind wil alleen staan, ieder kind heeft de behoefte zich te identificeren met iemand. Thuis zijn dat meestal de ouders, op school de klasgenootjes. Om erbij te horen moeten ze aan allerlei onuitgesproken regels voldoen en hoe moeilijk soms ook, toch hebben kinderen er heel veel voor over. Soms gaan ze er zover in dat ze het niet schuwen om zich aan te sluiten bij de pesters, ook al voelen ze diep in hun hart dat dit niet klopt met wat ze in werkelijkheid zouden willen.

Zo herinner ik me nog één meisje uit mijn lagere schooltijd, het dochtertje van een koperslagerswinkel, dat zo enorm gepest werd dat het er ongetwijfeld een trauma aan overgehouden moet hebben. Het bleef voor haar niet alleen bij een scheldnaam, het pesten filterde zich door alle activiteiten op de speelplaats heen, het meisje moest er elke dag aan geloven, werd geslagen, geschopt en uitgejouwd. Ik zie nog altijd haar betraande, gekwelde gezichtje voor me, getekend door angst en verdriet, waardoor ze nóg kwetsbaarder was en waardoor het pesten nog toenam. Hoewel ik nooit van de partij was, schaam ik me diep als ik er aan terugdenk. Die beelden van dat meisje op de speelplaats, met haar schuwe, bange lichaamshouding zijn me altijd bijgebleven.

In mijn lagere schooljaren gebeurde het pesten gewoon, geen mens die zich ertegen verzette en niemand die actief ingreep. Toen ik zelf kinderen kreeg en zij naar school gingen ben ik pas echt gaan beseffen wat pesten met kinderen (en volwassenen) doet. Het kan heel onschuldig lijken, maar als kleine plagerijen elke dag terugkeren, werkt dat als de welbekende druppel die elke seconde valt op het hoofd van de gevangene in zijn kerker, het wordt een tantaluskwelling. Er ontstaat chronische angst voor de herhaling. Kinderen lopen straten om, om de pestkoppen te vermijden. Hun hele gedrag wordt erdoor beïnvloed en vaak hebben ze niet eens de moed om er met hun ouders en/of de leerkracht over te praten, bang als ze zijn voor represailles. Zulke kinderen vereenzamen op den duur, ze sluiten zich af van alles en iedereen en zitten gevangen in een web van pure angst. Ik kan dan ook begrijpen dat jonge mensen die in hun kindertijd veel gepest zijn een eind aan hun leven maken. Pesten maakt kinderen nog weerlozer dan ze al zijn, angstig en geremd.

Zelf heb ik één keer in mijn leven de spot gedreven met een klasgenootje en ik schaam me er nog altijd voor als ik daaraan terugdenk. Toen ik naar de ulo ging in Sint-Oedenrode kwam ik in een klas van plusminus vijfentwintig kinderen, ongeveer evenveel meisjes als jongens. Ik was toen nog een verlegen kind, maar rond mijn twaalfde veranderde dat. In de tweede klas wilde ik er ineens bij horen, ging in plaats van voor achterin de klas zitten en was niet meer het brave, oplettende meisje dat als voorbeeld diende voor de hele klas. Eén jongen in onze klas was, ocharm, het prototype van het gepeste kind. Hij keek niet al te snugger en als hij een beurt kreeg, hakkelde en stotterde hij en kwam meestal niet uit zijn woorden. Waarschijnlijk had hij het op zijn lagere school al te verduren gehad en dat ging op de ulo gewoon door. Na school kregen wij studieles, wat in de praktijk inhield dat we onder begeleiding huiswerk konden maken en een van de leraren tussen de diverse klassen op en neer liep om te controleren waar we mee bezig waren. Van moeder moest ik ook naar die studieles.

Op een namiddag verliet de leraar even ons klaslokaal. Er ontstond rumoer, zoals dat gewoonlijk gebeurt als de kat van honk is. Er werden grappen gemaakt en ik wilde ook mijn steentje bijdragen. Ik kon aardig mensen imiteren en deed die arme jongen na, hakkelend en stotterend maakte ik de klas aan het lachen. Terwijl ik hiermee doende was, kwam de leraar binnen. Mijn lievelingsleraar op wie ik stiekem een beetje verliefd was. Hij betrapte mij en werd niet boos (wat veel makkelijker voor me geweest zou zijn), maar hield een opvoedkundig verhaal dat sterk op mijn gemoed werkte, waardoor ik me geweldig schaamde voor mijn gedrag, enorme spijt had van wat ik had gedaan en nooit, maar dan ook nooit meer mezelf vermaakt heb ten koste van een ander. Want dat was wat ik gedaan had, daarvan wist hij me ten aanzien van de hele klas wel te doordringen. Iedereen was doodstil, mijn zeer kortdurend ‘succes’ was tenietgedaan en in plaats daarvan had ik wel door de grond willen zakken.

De jongen kon zich niet verdedigen, hij was die dag niet op school en ik had gemeend met mijn dwaze capriolen de klasgenootjes voor me in te nemen. Ja, voor even. Maar toen kwamen de schaamte en het schuldgevoel en die waren heel veel heftiger dan het zogenaamde succes dat me mijn imitatie voor heel even opgeleverd had. Nog heel lang heb ik die jongen niet aan durven kijken, bang dat hij aan me zou zien wat ik gedaan had. Mijn aardige leraar ben ik tot op de dag van vandaag dankbaar omdat hij onmiddellijk deed wat het allerbeste was voor mij en de hele klas. ’n Plagerijtje hier en daar? Allez, moet kunnen, maar pas op, de kinderziel is teerhartiger dan het soms lijkt.

 

FATSOENLIJK LEVEN  

schilderend zorgen

 

Nog steeds was ik student, maar nu wel getrouwd en moeder, en we waren verhuisd naar wat men beschouwde als een fatsoenlijke woning in een fatsoenlijke buurt, op de Pottenberg, Terracottalaan 10c. Die laan lag aan de rand van Maastricht, met als begrenzing het Albertkanaal, dicht bij de Belgische grens en het dorpje Veldwezelt, waar we graag gingen wandelen in de nabijgelegen naaldbossen en op zondagmorgen wel eens vers brood kochten bij de warme bakker. In deze moderne wijk met allemaal flatgebouwen hadden we een appartement toegewezen gekregen in een woonblok op de derde woonlaag. Aan elke kant van het trappenhuis grensden drie woningen boven elkaar, wij woonden dus op de bovenste. Van midden in de stad op de Kakeberg, in een achterhuis boven het rommelhok van een antiquair, van ons oude, vervallen woninkje, bestaande uit twee kamers en een tochtige zolder, verkast te zijn naar een fatsoenlijke, oersaaie rechttoe rechtaan etagewoning aan de rand van Maastricht, was een enorme verandering voor ons.

In de binnenstad hadden we klein en zeer primitief gewoond, met slechts één bruikbare, armzalige koudwaterkraan aan de muur. Zolang we daar woonden had ik me genoodzaakt gevoeld om op de Jan van Eijck Academie wekelijks gebruik te maken van de doucheruimtes waar de modellen zich gewoonlijk douchten. In het nuchtere appartement op de Pottenberg, met twee woonkamers, drie slaapkamers, keuken en doucheruimte, voorzien van warm en koud stromend water, en een grote hal met toilet, waren we er ineens buitengewoon op vooruit gegaan. Burgerlijk, lelijk, zakelijk, het kon allemaal waar zijn, maar we moesten het wel toegeven, voor ons was wonen in dit appartement een ongekende weelde.

Hoe comfortabel onze woning ook was, de herinnering aan ons domicilie op de Kakeberg liet zich niet zomaar verdrijven. De oude muren op dit historisch plekje herbergden een heel belangrijk en romantisch stukje van onze levensgeschiedenis. Nu moesten we in plaats van op dat oeroude, schilderachtige woonplekje in deze langs de liniaal ontworpen, kale, cleane omgeving opnieuw proberen een echt thuis te creëren. Dat leek ons in deze ontnuchterend rechthoekige woonvertrekken met gestreept behangselpapier tegen de muren en ramen tot op de grond bijna onmogelijk. De architectuur van de flatgebouwen was een vage afspiegeling van de combinatie Mondriaan – Rietveld. Klassieke doorzonflats, met glas van boven tot onder en over de gehele buitenwand in rechthoeken en vierkanten verdeeld. We keken van voor naar achter dwars door de kamers heen, we woonden in een aquarium.

De kamer aan de straatkant was door een matglazen cannelé glaswand gescheiden van de achterkamer, die Joep meteen bestemde tot boetseerateliertje. Deze cannelé glaswand was zo lelijk dat Joep besloot zo spoedig mogelijk een boekenkast te maken die de gehele wand zou bedekken. Wat hij weldra ook deed, hij maakte een kast van ruw geschaafde panlatten en spaanplaat (zo goedkoop mogelijk), die hij met grote bouten en moeren in elkaar schroefde. Die stoere boekenkast doet in zijn huidige kantoortje nog altijd dienst als archiefkast. Voor onze begrippen leefden we nu weliswaar in luxe, maar de hele omgeving weerhield ons ervan te genieten van ineens zoveel leefruimte. We moesten heel wat in ons gemoed naar boven halen om de positieve kanten van onze gedwongen verhuizing te willen zien.

De eerste dagen schilderden we alle muren spierwit, spanden dun neteldoek voor de grote doorzonramen en richtten ons appartement in met het schaarse dat we hadden aan meubilair, in de hoop er ons alvast een klein beetje thuis te gaan voelen. De eerste weken leefden we op de betonnen vloer en deden niets aan verdere inrichting, in het vaste voornemen hier zo spoedig mogelijk weer vandaan te vluchten. We bleven zoeken naar huurhuizen.

Maar het leven van alle dag trok aan ons. Ik moest halve dagen naar de academie om mijn studie af te maken. Joep richtte zijn boetseerateliertje in en fietste van de Pottenberg regelmatig naar het atelier dat hij op de Kakeberg huurde boven een slagerswinkel, enkele huizen bij ons oude woninkje vandaan, om er in hout te kappen. Zo had hij nog een beetje verbinding met ons oude leven in dat korte, nauwe straatje op De Kakeberg, dat de huwelijksambtenaar bij de burgerlijke voltrekking van ons huwelijk zo poëtisch het Quartier Latin genoemd had. Ik benijdde hem erom. Zelf kwam ik dagelijks op de academie en hoewel het pleintje voor het academiegebouw grensde aan de Kakeberg, kon ik in dat zakelijk vormgegeven gebouw geen enkel raakvlak ontwaren met ons leven in dat historisch straatje. Heimwee naar het vervallen, verveloze, maar romantische bovenwoninkje, waar voor ons ‘alles’ begonnen was, heeft me nog lang dwarsgezeten.

Wat we niet konden geloven toen we erin trokken, gebeurde uiteindelijk toch: we raakten van lieverlee gewend aan onze nieuwe moderne omgeving, ondervonden het grote gemak van warm en koud stromend water, fatsoenlijk toilet en ruime douche en begonnen dit zelfs te waarderen. We beseften dat we tenminste gehuisvest waren en geen gevaar meer liepen terecht te komen in een zwervend bestaan, of zoals we enige tijd gevreesd hadden, om na huisuitzetting, bij gebrek aan een woning als illegale armoedzaaiers onder een tentzeil voor iedereen te kijk gezet te worden.

Toen we ons min of meer genesteld hadden en enigszins verzoend raakten met deze nieuwe woonplek, ging ik in de woonkamer voorzichtig weer, zij het nog aarzelend, aan het schilderen. Tafereeltjes van ons huiselijk leven die weinig overeenkomst vertoonden met mijn werk op de academie en later in de pers als naïef-realistisch zouden worden aangeduid. Eerst schilderde ik op kleine, door Joep geprepareerde panelen en later op schilderslinnen. Op die schilderijtjes legde ik voornamelijk mijn kersverse nieuwe leven als echtgenote en moeder vast, dat ik als spannend, gelukkig, maar tegelijk ook heel kwetsbaar ervoer. Op de academie kenden zeer weinig studenten mijn werk van thuis, ik nam het nooit mee.

Naast mijn werk voor het afstuderen en mijn taak als huisvrouw en moeder had ik relatief weinig tijd voor het onderhouden van contacten met medestudenten. Onder hen had ik slechts een paar fijne, trouwe vrienden en vriendinnen met wie ik ook later nog jarenlang contact onderhouden heb, maar van de meerderheid der studenten heb ik na mijn studietijd nooit meer iemand ontmoet. Mijn vrienden waren de weinigen die mijn werk van thuis kenden. Pas kort voordat ik afstudeerde confronteerde ik ook de professoren Troost en Sarneel met wat ik in huis had gemaakt. Zij toonden zich verrast, waren er zichtbaar verlegen mee, wellicht omdat mijn stijl van werken en de thematiek van mijn schilderijen niet overeenkwamen met het werk waar academiestudenten gewoonlijk mee afstudeerden. Maar ze vonden het blijkbaar goed of tenminste toch interessant genoeg om het goed te keuren en mij toe te staan ermee af te studeren.

 

26-03-2013 om 09:14 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
25-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tobsport

Tobsport

De laatste tijd horen we veel over allerlei ongeregeldheden in de topsport. Dopinggebruik, goktoestanden, zwart-geld-wit-was-praktijken enzovoorts. Naar mijn idee is de hele topsport ziek. Sinds het grote geld een grote rol is gaan spelen in de sport is er heel wat van de grootse, de echte sportiviteit verdwenen. Topsport is geld verdienen, verschrikkelijk veel geld verdienen, schandalig veel geld verdienen, niet zelden ten koste van de concurrenten. Ik weet het wel, in de Oudheid bij de Grieken en in de Romeinse arena’s waren sportprestaties al een hot item, zelfs een hoogstaand cultureel verschijnsel, maar ik kan er toch niet goed tegen dat het in de topsport niet meer in de eerste plaats om de sportieve prestaties gaat maar om het grote geld. Sport is een industrie geworden, topsporters sloven zich uit ten koste van hun eigen gezondheid en God weet wat nog meer. Sport is verheven tot een religie.

En dat terwijl we ieder weekend meemaken dat talloze (amateur-)sporters bij de EHBO’s in de ziekenhuizen terechtkomen, waar ze hun blessures moeten laten behandelen. Dat kost de arbeidsmarkt en de zorgsector jaarlijks miljoenen, want blessures beperken zich vaak niet alleen tot eerste hulp, maar kennen een opeenvolgende reeks van behandelingen die werknemers tijdelijk en soms zelfs voor langere tijd arbeidsongeschikt houden.

Toch worden we van alle kanten gestimuleerd om frequent aan sport te doen, zelfs de ziektekostenverzekeraars stimuleren hun verzekerden daartoe door middel van lucratieve aanbiedingen in de vorm van flink wat korting op de premie. Misschien verklaart iedereen me voor gek als ik zeg dat ik die collectieve verering van de sport buiten proportie vind en wel omdat ik ervan overtuigd ben dat de mens helemaal niet geschapen is om zich zo extreem uit te sloven. Okay, ik ben een sportbarbaar. Als ik hardlopers hier voorbij ons huis zie komen, elke dag hun rondjes zie draaien, word ik al moe, heb met hen te doen, maar krijg tegelijk bijna de slappe lach en vraag me af waarvoor ze zich toch zo uitsloven.

Het antwoord is wellicht dat het er bij ons voortdurend ingehamerd wordt dat sporten nodig is om hart- en vaatziekten, kanker en erger te voorkomen. We zijn heel erg bang gemaakt. Dat is er zo ingeheid, dat we het met z’n allen ook zijn gaan geloven en de sportscholen als paddenstoelen uit de grond verrezen zijn. Instituten waar je voor veel geld een uurtje gewicht kunt heffen, bootje varen op het droge, je rot trappen op een hometrainer of je hoopvol uitrekken aan bandagetoestellen. Terwijl een gewone lange boswandeling maken in feite al voldoende is om wat conditie te handhaven en dit veel dichter bij de natuur van de mens ligt. Maar goed, geen mens valt graag ineens dood neer op de stoep, hoewel het een verkieslijke dood is boven langzaam uitmergelen tot aan je laatste snik. Dus wordt er massaal  (extreem)gesport.

Mijn moeder heeft dertien kinderen op de wereld gezet, heeft ze zo ongeveer in haar eentje grootgebracht, heeft nooit never nooit aan sport gedaan en is toch eenennegentig jaar geworden, fris en helder van lichaam en geest tot aan haar laatste ademtocht. Joep en ik hebben de zeventig al gehaald zonder te sporten. En zo ken ik talloze mensen die gelukkig oud worden zonder zich uit te sloven aan apparaten die geen mens gelukkiger maken, wel armer.

Sportieve prestaties worden zo hoog gewaardeerd, dat ouders en kinderen het er voor over hebben om jarenlang een heel gezin te onderwerpen aan de sportprestaties van hun éne talentvolle dochter of zoon. Voor zo’n kind dat per ongeluk als een sporttalentje geboren blijkt te zijn, moet alles wijken. De ouders stemmen er hun hele leefpatroon op af en de andere gezinsleden hebben dat ook te doen. Het sportieve kind zelf wordt min of meer uit de samenleving en zijn eigen kinderwereld gehaald, omdat het naast school alle vrije uren getraind dient te worden, in de hoop ooit, in een verre toekomst, te gloriëren op het tennis- of voetbalveld, in de turnzaal of tijdens de marathon.

Toen ik voor het eerst bij de reumatoloog kwam – ik was een jaar of vijfendertig – en bij mij de diagnose Ehlers-Danlos gesteld werd, vertelde die man me dat alle topsporters vroeg of laat bij hem terechtkwamen omdat zij hun bewegingsapparaat voortdurend overbelast hebben. Daar is het niet op ‘gemaakt’, zei hij, dat geeft vervroegde slijtage en erger en het gevolg is dat zij op relatief jonge leeftijd het slachtoffer worden van hun eigen sportiviteit.

Toch vloek ik in de kerk als ik hardop roep dat ik die hele sportcultuur aan het waanzinnige vind grenzen. Want er gaat juist in deze tak van werkverschaffing ontzaglijk veel geld om. Dus dien ik er respect voor te hebben. Okay, ik geef toe dat ik onder de indruk was van Epke Zonderland aan zijn rekstok en ringen, dat het me wel wat doet als ik Irene Wüst weer een gouden plak zie winnen en Pieter van den Hoogeband zijn baantjes zag trekken. Maar ik zie het aan met gemengde gevoelens, vraag me wel af ten koste van wat en wie ze zover gekomen zijn en wat zich achter de schermen allemaal (aan drama) heeft afgespeeld. Tobsport.

Enfin, ik besef het... ik ben een sportbarbaar en zoek lotgenoten. Misschien bestaan ze nog.

 

DRAADJE VOOR DRAADJE

vruchtbaarheid met naald en draad

 

Het wonen op de Kakeberg, later op de Pottenberg, maakte voor mijn geluksgevoel niet zoveel uit. Ik had al ervaren dat ik overal gelukkig en tevreden kon zijn. In artistieke zin was ik volop in ontwikkeling en stond midden in het leven, genoot van alles wat op mijn pad kwam. Door mijn studies was de beeldende kunst uiteraard een steeds belangrijker rol gaan spelen in mijn persoonlijk leven. Als jong meisje had ik me voornamelijk beziggehouden met ballet, muziek en literatuur en was nauwelijks in aanraking gekomen met beeldende kunst, die hele wereld kende ik voor mijn zestiende zo goed als niet. Pas op de Avondacademie in Eindhoven heb ik voor het eerst serieus kennisgemaakt met beeldende kunst in het algemeen. Mijn docenten Kees Bol en Jan Gregoor hadden me al op het goede en artistiek historisch goede spoor gezet, door wat ze me onderwezen en in hun stimulans bij het uitvoeren van hun scriptieopdrachten. Op de Jan van Eijck Academie kon ik mijn kennis en inzicht verder uitbreiden en verdiepen dankzij de colleges aan de Academie voor Cultureel Esthetische Vorming. Toen heeft zich voor mij een nog veel ruimere wereld der kunsten geopend, mede door georganiseerde studiereizen naar steden als Parijs en Venetië. Uit dit alles put ik tot op de dag van vandaag heel wat inspiratie en ik heb er vooral ontzaglijk veel van geleerd. Ik kwam pas rechtstreeks in aanraking met kunstwerken buiten de musea in een particuliere collectie toen ik voor het eerst kennismaakte met mijn (toen nog toekomstige) schoonouders in Eindhoven, eerder was ik nooit bij hedendaagse kunstverzamelaars geweest.

De kunstverzameling van deze mensen bestond uit een aantal moderne werken van hedendaagse kunstenaars. Daarnaast hadden ze in de loop der jaren enkele middeleeuwse religieuze kunstwerken en een groot aantal Afrikaanse beelden aangekocht. Met name de Afrikaanse beelden maakten diepe indruk op me. Ze vertegenwoordigden op zeer expressieve en indringende wijze de menselijke vruchtbaarheid, de traditionele voorouderverering, de mannelijke kracht en strijdvaardigheid en demonenbezwering. Deze exotische tekens van ons oerbestaan, door de makers ervan vertaald in pakkende monumentale vormentaal, hadden een enorme zeggingskracht, waarvoor ik in die tijd – als jonge liefhebbende vrouw, vruchtbare echtgenote en (toekomstige) moeder in de kracht van mijn leven – zeer ontvankelijk was, maar die me tegelijkertijd op een vreemde manier beangstigde. In hun uitdrukkingskracht waren de Afrikaanse beelden bij mijn schoonouders volkomen anders dan de beeldhouwwerken uit de Klassieke Oudheid, de serene (religieuze) schilder- en beeldhouwkunst uit de Middeleeuwen en de klassieke vormentaal uit de Renaissance, waarover we op de Jan van Eijck Academie uitgebreid onderwezen werden en waarmee ik langzamerhand vertrouwd geraakt was.

De beelden bij mijn schoonouders van onder andere de Malinese Dogon en Tellem en Nigeriaanse Yoruba hadden op mij de uitwerking van een blikseminslag, ze troffen me heel direct en hevig. Diezelfde, bijna verpletterende uitwerking had ook de Afrikaanse kunst op me waarmee ik oog in oog kwam te staan tijdens een van onze studiereizen naar het Louvre en Musée de l'Homme in Parijs. Daar maakte ik toen voor het eerst uitgebreid kennis met regenroepers, maskers om boze geesten te verdrijven en bezwerende voorouderbeelden. Deze beelden – de meeste van harde, veelal donkere houtsoorten, afkomstig uit een voor mij totaal andere wereld, met hun krachtige vormentaal en bijna hypnotiserende expressie – hadden me toen al diep en heftig geraakt, omdat hierin zoals ik het ervoer, de vruchtbaarheid van de mens op bijna rauwe, ja obsessieve wijze in tot uitdrukking was gebracht.

Terwijl op de Jan van Eijck Academie in Maastricht het vuur in me langzaam uitdoofde, raakte ik geïnspireerd door de Afrikaanse beelden die ik bij mijn schoonouders zag. Verrassend genoeg ontstak weer iets van datzelfde vuur in me dat in mijn Eindhovense academietijd nog zo fel in me had gebrand. Ik voelde weer die bijna ouderwetse innerlijke drang om op mijn eigen creatieve manier uitdrukking te geven aan mijn emoties en ging nu, naast het schilderen op kleine paneeltjes, ook aan het borduren. Vruchtbare tafereeltjes vol symboliek borduurde ik, in de vorm van kleine wandkleedjes en exotisch ogende poppen. De Afrikaanse beelden hadden me er nog intense bewust van gemaakt dat ik als vruchtbare, zwangere vrouw deel uitmaak van die nooit eindigende, ja bijna mystieke menselijke keten van leven ontvangen en leven doorgeven. In sterk vereenvoudigde vormen en primaire kleuren probeerde ik met naald en draad in poëtische taal dit merkwaardige gevoel van verbondenheid met die onbekende en expressieve Afrikaanse volkeren tot uitdrukking te brengen. En terwijl ik hiermee bezig was, zag ik dat ook Joep zich er in zijn werk sterk door liet inspireren. Door zijn vaders interesse op dit gebied en zijn collectie Afrikaanse beeldhouwkunst verdiepten ook wij ons in de achtergronden ervan, waardoor de beelden voor ons nog veel meer betekenis kregen.

In de ban van wat we bij Joep thuis zagen, lieten we ons meeslepen door álles wat met exotische kunsten te maken had. Naast onze verzameling middeleeuwse en barokmuziek, toen nog in de vorm van langspeelplaten, schaften we ook niet-westerse muziek aan. We draaiden etnische muziek uit Afrika, Mexico en andere Zuid-Amerikaanse landen, alsook uit Aziatische landen als India en Afghanistan. Ik ging mijn kleren versieren met borduursels en jurken naaien van Vlisco’s batikstoffen. Vader Coppens maakte studie van de makers van zijn Afrikaanse beelden, in zijn bibliotheek bevond zich een aantal rijk geïllustreerde tijdschriften en boeken over Afrikaanse en andere exotische kunsten. Hij was dan ook verheugd over onze belangstelling voor zijn groeiende collectie. Als hij weer een of meer beelden ‘op zicht’ had of aangekocht, kwam hij ermee naar ons om Joep (als beeldhouwer) naar zijn mening erover te vragen.

Als draagster van ons nog ongeboren kindje voelde ik me verantwoordelijk voor mijn toekomstige rol als moeder. Met al mijn voelsprieten was ik op zoek naar de zingeving van het leven, mijn leven, hier en nu, het ene wandkleedje na het andere bordurend. Aan wat de Afrikanen in hun beelden tot uitdrukking brachten, hoe rauw ook, voelde ik me op ondefinieerbare wijze verwant. Maar ook al liet ik me door de exotische schoonheid ervan helemaal meeslepen en inspireren, hierdoor voelde ik wel des te sterker dat mijn bestaan geworteld was in het door het christendom sterk bepaalde West-Europa en, dichter bij huis, in Brabant. Het fascineerde me dat de etnische Afrikaanse en de christelijke kunst artistiek gezien met elkaar in strijd waren, terwijl ik er spiritueel sterke overeenkomsten in ervoer. Maar als het erop aan kwam, ja, dat moest ik wel erkennen, voelde ik mijn verbintenis met de West-Europese christelijke cultuur toch sterker aan me trekken dan de van potentie en vruchtbaarheid barstende Afrikaanse.

Er kwam in die jaren heel veel op me af, bordurend en schilderend zocht ik hierin mijn weg. Waren er voor mij als aanstaande moeder in mijn persoonlijk leven nog genoeg onzekerheden, in artistieke zin voelde ik me heel sterk aangetrokken tot de middeleeuwse religieuze kunst, waarover professor Timmers (specialist op het gebied van de middeleeuwse Maaslandse kunst) ons onderwees. Die was me vertrouwd, daar kwam ik uit voort. Mijn bewondering voor de Afrikaanse kunst pur sang was minstens even sterk, maar had een totaal andere dimensie, die voelde – misschien wat vreemd gezegd – als rijst die niet kan gedijen op een aardappelveld. Anders gezegd: het cultuurverschil was uiteindelijk onoverkomelijk groot.

25-03-2013 om 00:00 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)


Gastenboek

Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


Inhoud blog
  • Abstract vervolg
  • Ander tijdperk
  • Binnenste buiten
  • Dierenwereld
  • In vogelvlucht
  • vervolg de beeldhouwer Joep
  • excuses
  • Stille wateren - Joep als echtgenoot/beeldhouwer
  • Met zomerreces
  • In a hurry

    Archief per week
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013

    Foto

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Categorieën

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs