Zoeken in blog

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Stille wateren
diepe gronden
06-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrouwen in de kerk

Vrouwen in de kerk

Tot mijn stomme verbazing en woede (op de man die onderstaande uitspraken heeft gedaan) kreeg ik van een goede vriendin, zeer betrokken bij de moderne christelijke kerk, dit stukje toegestuurd:

"Volgens Giertych (Wojciech Giertych, pauselijk theoloog en beoordelaar pauselijke toespraken) is het essentieel dat God niet alleen mens, maar een mannelijk mens is geworden. Daarom kan een priester, die als beeld van Christus fungeert, alleen een man zijn.

Vervolgens reflecteert hij op het verschil tussen de geslachten. Hij zegt bijvoorbeeld dat mannen beter geschikt zijn voor de priesterlijke taak van overdracht van de geloofsleer, omdat ze eerder in filosofische termen over God denken (!). Priesters houden op een mannelijke manier van de kerk, omdat ze zorg hebben voor de structuur ervan, voor de gebouwen en of het dak niet lekt (overdrachtelijk bedoeld?).

Vrouwen zijn beter in staat om Gods nabijheid waar te nemen en een relatie met God aan te gaan. ‘Vrouwen hebben een speciale toegang tot het hart van Jezus’, zegt Giertych. En dat komt natuurlijk ook weer omdat Jezus een man is. ‘Vrouwen hebben het priesterschap helemaal niet nodig’."

einde citaat

Hiervan rijzen me de haren ten berge. Als de uitspraken die deze hoogwaardigheidsbekleder hier doet, refereren aan hoe de R.-k. kerk als instituut denkt over de vrouw in de kerk, dan is dit wel heel, heel bedroevend, om niet te zeggen liefdeloos, schandalig en hopeloos ouderwets.


Ik ben slechts een zeer bescheiden, wat wet en dogma betreft zeer onwetende en zeer in gebreke blijvend lid van de Rooms katholieke kerk, maar als lezer van onder andere het Nieuwe Testament is het me wel opgevallen dat het juist de vrouwen waren die Jezus omringden bij de belangrijkste gebeurtenissen in zijn leven. Dit kan niet zomaar toevallig zijn en met mijn huisvrouwenverstand ken ik hier een speciale betekenis aan toe, dogmatisch goedgekeurd of niet. Vrouwen verdienen het om heel belangrijke en vrouw-eigen taken te vervullen in de kerk, wat mij betreft ook als priester, bisschop, kardinaal of paus.


Ja, deze pauselijke theoloog heeft gelijk als hij zegt dat vrouwen beter in staat zijn om Gods nabijheid waar te nemen en een relatie met God aan te gaan; dat vrouwen een speciale toegang hebben tot het hart van Jezus. Inderdaad, vrouwen durven hun gevoelens eerder te laten blijken, hebben niet zelden meer invoelingsvermogen dan mannen en zijn er makkelijker toe te bewegen hun impulsen te volgen en dus open te staan voor de nuances in de Schrift, tussen de regels door te lezen (zoals Jezus Christus al deed) en directer te reageren. Maar het is wel een heel beklagenswaardig en zwak argument om daarom de vrouwen in de kerkelijke ambten maar buitenspel te zetten. Hij beseft niet welke kansen hij hiermee de kerk als geloofsgemeenschap van mensen ontneemt.


Ik zie van dichtbij van hoeveel betekenis de vrouw in de kerk is. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie is tot mijn vreugde aan vrouwen in de moderne christelijke kerk steeds meer ruimte gegeven. Ze zijn zelfs zover gekomen dat ze zich tot diaken konden laten wijden, een ambt dat in hiërarchische zin rechtstreeks onder het priesterschap valt. In alle gelederen tot aan het priesterschap zijn vrouwen dus al doorgedrongen in de parochies. Heel veel pastorale én bijkomende taken worden al jarenlang verricht door vrouwen. Zij zijn van positieve betekenis en hebben een weldadige invloed op zowel de christelijke ambtsbekleders als de geloofs- en parochiegemeenschappen. Ik ben ervan overtuigd dat, net als vrouwelijke dominees, ook vrouwelijke priesters voor de beminde gelovigen een extra dimensie geven aan samen kerk zijn. Ja, Eerwaarde Wojciech Giertych, juist om de verschillen in geaardheid tussen man en vrouw, niet in negatieve zin en dus belemmerend, maar in positieve zin en stimulerend, inspirerend, troostend en bemoedigend.


De huidige christelijke kerk, met name de Rooms-katholieke, is een bolwerk van mannen. Slechts enkele vrouwen hebben zich door de kerkelijke geschiedenis heen kunnen verheffen uit hun dienende en onderdanige posities en zo hun indrukwekkende sporen nagelaten (denk aan Hildegard von Bingen!). Voor Rome is het alsof de wereld van beminde gelovigen alleen uit mannen bestaat en alleen zij in staat zijn om leiding en structuur te geven aan het instituut. En dat terwijl men door de eeuwen heen de ervaring al heeft dat alle (religieuze) conflicten opgestart zijn door mannen en alle seksueel misbruik voornamelijk door mannen gepleegd wordt.


Al jarenlang doe ik verwoede pogingen om iets te vinden binnen de huidige kerk dat me bemoedigt, inspireert, naar zich toehaalt, aan zich bindt. Ik klamp me vast aan heel kleine hoopvolle gebeurtenissen, zoals onze kleine parochie in Vlierden, waar we nog een aimabel mens als pastoor hebben, die zich nergens en van niemand afkeert, maar alle ruimte openhoudt voor de moderne gelovige mens en zich gedraagt als de klassieke herder in het veld. Helaas worden zulke mensen, die een hele geloofsgemeenschap bijeenhouden, steeds zeldzamer, zeker als Rome de letter van de wet strikt blijft hanteren, niet meebeweegt in de ontwikkelingen, van emancipatie nog nooit gehoord heeft en er de oren voor blijft sluiten; sterker nog, juist zulke, mee-evoluerende en –denkende mensen weert.


Voorlopig hoeven we dus niet te rekenen op ontheffing van het celibaat voor aankomende priesters en religieuzen, laat staan op vrouwen als priester. In het Vaticaan zijn alle kardinalen met elkaar in conclaaf, allemaal alleen oude mannen die hun carrière binnen het instituut allang achter de rug hebben, braaf (voor zover wij hierop mogen vertrouwen) celibatair geleefd hebben en niets meer ambiëren. Zij hoeven de barricaden niet meer op, kunnen rusten in vrede en zijn derhalve waarschijnlijk weinig gemotiveerd om deze knuppel toch nog in het hoenderhok te gooien….

Heel, heel spijtig voor de vrouwen die zich geroepen voelen tot het priesterambt.


En dan nu:

Want wat viel er veel te leren van deze twee kunstenaars, die nog echte armoede en ontbering hadden gekend voor ze tot docent op de academie benoemd waren. Hun gedrevenheid, hun passie, die doorklonk in hun stem, zweepte ons op tot prestaties die ik later op de Jan van Eijck Academie nooit meer heb kunnen evenaren. Tijdens al mijn tien studiejaren aan de twee academies heb ik me nergens zo in mijn element gevoeld en zoveel geleerd als in die oude teken- en schilderlokalen in Eindhoven, waar we geënthousiasmeerd en geïnspireerd werden om ons in persoonlijke zin zo creatief mogelijk als beeldende kunstenaars te ontplooien.

Het was een heerlijke en leerzame tijd. Natuurlijk was het voor mij ook een groeiproces, als aankomend kunstenares én jonge vrouw, al gebeurde dat laatste nog steeds tegen mijn wil. Ik bleef me maar instinctief verweren tegen een leven als volwassene. Het moet welhaast zo zijn dat die stille, nog altijd voortdurend in me kloppende hunkering naar een vaderfiguur, die voor de buitenwereld mijn geheim was en bleef, tezamen met die aanranding (waarvoor ik me ook nog steeds schaamde), me in mijn seksuele ontwikkeling en groei naar volwassenheid ernstig heeft belemmerd. Alle avances van (jonge) mannen wees ik af, voor een meisje van mijn leeftijd was ik behoorlijk geremd, op het houterige, zeg maar gerust gefrustreerde af. Terwijl ik naar Sissi films keek, Conny Fröboess adoreerde en diep in mijn hart hevig bleef verlangen naar liefdevolle aanrakingen, gedroeg ik me alsof ik er helemaal niet van gediend was. Uit pure angst voor wat er kon gebeuren, het geheimzinnige onbekende, dat door die aanranding bezoedeld was.

Pas tijdens het prille begin van mijn relatie met Joep zou ik iets beginnen te begrijpen van hoe het precies toeging bij man en vrouw en wat voor rol de seksualiteit hierin was toebedeeld, met name voor de (moderne jonge) vrouw. Joep (met al zijn geduld in de ontwikkeling van onze relatie), de seksuele revolutie en de vrouwenemancipatie hebben me uiteindelijk bevrijd van mijn seksuele angst en me verzoend met het feit dat ik tegen alle verdrukking en onwil in toch een volwassen vrouw geworden was. Maar dat vroeg in die Eindhovense jaren nog heel veel tijd en vooral eindeloos veel tact van de kant van het mannelijk geslacht.

Natuurlijk was ik niet voortdurend bezig met dit lastige stukje van mijn bestaan. Er gebeurden praktisch gezien genoeg dingen die me afleiding gaven, mijn nieuwsgierigheid prikkelden en me boeiden. Hele dagen werken en ’s avonds studeren eisten meer dan voldoende concentratie en werkzaamheid van me. Op de academie zoog ik alles naar binnen wat ik maar aan informatie aangeboden kreeg en leerde er grenzeloos veel van. Vol aandacht luisterde ik naar Kees Bol als hij ons vertelde over zijn leven als armzalig kunstschilder. Hoe hij, met niet veel meer in zijn bezit als een opklapbare schildersezel, door de drassige velden sjokte om er schilderijen te gaan maken van het besneeuwde akkerland, in de hoop ze later voor een appel en een ei te verkopen.

Zulke verhalen zetten me aan het denken. Ik vroeg me af of dit mijn voorland was en of ik ooit wel zover zou willen gaan. Ondanks alle plezier waarmee ik in al die vijf jaren op de academie werkte, wist ik niet of hier mijn roeping lag. In feite was ik per toeval in de kunstrichting terechtgekomen. Natuurlijk had ik altijd al graag getekend en geschilderd, maar meer zoals een klein meisje dat doet, thuis aan de keukentafel met een beker hete chocolademelk binnen handbereik. Nooit had ik vanuit mezelf serieus nagedacht over een studie aan een kunstacademie, laat staan over een toekomst als beeldend kunstenares. Terwijl ik op die lange avonden in het door Philipslampen verlichte, oude lokaal met krakend houten vloer met plezier stond te tekenen, vroeg ik me wel eens af of ik dit nu mijn hele verdere leven wilde, en nooit kon ik er spontaan ‘ja’ op zeggen. Ik wist het gewoonweg niet, tekende en schilderde en liet me maar voortdrijven, zonder zelf enig initiatief te nemen om er achter te komen waar mijn passie nu écht in verscholen lag. Maar het waren ontegenzeglijk prachtige verhalen die Kees Bol vertelde en met humor doorspekte. Zijn van nature zo sterke gedrevenheid twinkelde erdoorheen als zonlicht in het bladerdak van populieren. Daarbij had hij een meeslepende manier van vertellen en wist zijn verhalen op zeer expressieve wijze te brengen, waardoor zijn armoedige bestaan een romantisch tintje kreeg dat me aantrok.

 

 

06-03-2013 om 20:24 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
05-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kwaliteit van leven

Kwaliteit van leven

Wanneer beschouwt iemand zijn leven als kwalitatief waardevol, vroeg ik me vanmorgen af, terwijl ik op commando van de diëtiste van het Radboudziekenhuis de inhoud van het eerste van de mij voorgeschreven twee flesjes Nutridrink per etmaal naar binnen liet glijden, en probeerde dit zo snel als maar kon te doen om er zo min mogelijk van te proeven. Elke ochtend en middag zijn dit de momenten waarop ik baal van mijn leven als chronisch zieke, en dat terwijl ik besef dat deze drankjes mijn conditie opkrikken en op pijl houden.

Waar leg ik nu het accent: op de smerigheid van de inhoud van die flesjes en de verplichting dat spul elke dag door mijn strot te moeten gieten? Of zeg ik tegen mezelf: kom op, Els! Twee keer tien seconden per dag en je bent er vanaf en je krijgt er nog een sterker lijf door ook! Ik kies voor het laatste. Kwaliteit van leven is natuurlijk heel breed en ieder mens verstaat er wellicht iets anders onder, maar die zit ‘m soms in de hele kleine dingen van alledag. Het is de kunst die te blijven zien, ook in situaties waarin het niet voor de hand ligt. Onder welke omstandigheden dan ook, de kwaliteit van mijn leven zal ik voornamelijk zélf in stand moeten zien te houden. De mensen in mijn omgeving en allerlei omstandigheden kunnen er wel invloed op uitoefenen, zowel positief als negatief, maar het is niet goed mezelf c.q. de kwaliteit van mijn leven totaal afhankelijk te maken van mensen en factoren van buitenaf.



Toch gebeurt dit heel gemakkelijk, zeker bij hypergevoelige mensen als ik. Ik geef toe dat er niet veel voor nodig is om me uit mijn evenwicht te brengen, wat als ik me erin laat gaan zeer negatief is voor de kwaliteit van mijn leven. Heel vroeger heeft een arts eens van me gezegd: ‘ze is een aantrekkelijke vrouw’, waarmee hij bedoelde te zeggen dat ik me de dingen erg aantrek. Dat klopt, alles wat bij me binnenkomt, komt ook echt bij me naar binnen, neem ik me ter harte, trek het me aan, probeer me erin te verplaatsen en ga daar zover in dat ik bijna kan voelen wat de ander voelt. Maar ik zou niet anders willen, mijn leven is er rijk en heel boeiend door, dus ervaar ik dit niet als een last, maar juist als een geschenk.

Kwaliteit van leven creëren en handhaven wil zeggen voortdurend keuzes maken die de balans positief doen doorbuigen. Neem nou mijn eigen gezondheidssituatie. Ik beschouw mezelf beslist niet als ziek en houd er momenteel ook een redelijk normaal leven op na. Toch zijn er allerlei kleine uitlopers van mijn ziekte die, als ik het zou toelaten, de kwaliteit van mijn leven behoorlijk negatief zouden kunnen beïnvloeden. Zo leef ik bijvoorbeeld met twee stoma’s, uitgangen voor op de buik die bestemd zijn voor het lozen van mijn fecaliën en urine. Twee grote plakken met zakken op een vaak geopereerde buik. Zo zijn er nog een aantal verschijnselen op te noemen die rechtstreeks te maken hebben met het ziektebeeld en die, als ik me erdoor zou laten meetrekken, de kwaliteit van mijn leven aanzienlijk zou verminderen.



Door scha en schande heb ik geleerd dat niet te doen. Door niet alleen te kijken naar wat er door dergelijke ingrepen en bijkomende ongemakken allemaal niet meer kan, maar door voor mezelf ook op een rijtje te zetten wat de voors en tegens ervan zijn en waarom. Dat schept helderheid, inzicht en geeft kracht om tevreden te zijn met de situatie zoals die is, sterker nog, die zelfs als zeer voordelig te ervaren.

In de praktijk is het vaak kiezen tussen de minst kwade van de twee ofwel tussen verlies en winst, ook al zijn de marges nóg zo klein. Wat niet wil zeggen dat ik bijkomende emoties als teleurstelling, pijn en verdriet wegwuif. Ook in dit opzicht probeer ik mijn keuzes te maken. Mezelf wijsmaken dat ik onverdeeld blij ben met nare gebeurtenissen als bovengenoemde, omdat die me fysiek veel meer kwaliteit van leven opgeleverd hebben, is even onoprecht als blijven hangen in die teleurstelling en dat verdriet. Wat me helpt, is er volop ín gaan: mijn emoties de vrije loop laten, gewoon toelaten te voelen wat het met me doet, al doet dit nóg zoveel pijn. Me er doorheen worstelen, net zo lang tot ik een en ander verwerkt heb en er ruimte in mijn ziel is om er nu op een positieve manier iets mee te gaan doen.

En misschien is dit wel het belangrijkste dat ik ervan geleerd heb: namelijk, dat kwaliteit van leven heel nauw samenhangt met samen delen. Praten met anderen over wat me bezighoudt, de ander laten delen in zowel verdriet als vreugde, of het nu om ziekte of ander menselijk leed gaat. Dat te kunnen betekent pas écht kwaliteit van leven.

En dan nu

Bol en Gregoor leerden ons monumentaal te denken, in grote vlakken te werken. Ons werd bijgebracht te kijken alsof alle voorwerpen, ook het gelaat van mensen, niet uit lijnen maar uit enkel kleuren bestonden. ‘Door je oogharen kijken’, was een veelgehoorde uitdrukking. Op die wijze werden de grote vlakken zichtbaar van wat we moesten naschilderen en kregen pietepeuterig geknoei en angstvallige voorzichtigheid in onze manier van werken geen kans. Zij wilden vooral de nadruk gelegd hebben op het karakteristieke van de voorwerpen en de gezichten die we voor ons zagen, en niet in de eerste plaatst op de gelijkenis of het perspectivisch correcte. We moesten het lef hebben om af te wijken van wat onze ogen objectief waarnamen en de objecten te schilderen of tekenen hoe we dat zelf wilden. Werken vanuit de beleving, de interpretatie, niet vanuit de realiteit.

Dat was wennen, bewust afstand nemen van hetgeen onze ogen gewend waren in werkelijkheid waar te nemen, vroeg wel enige overwinning. Aan de hand van voorbeelden uit het expressionisme leerden we stapsgewijs het traditionele realistische denken en werken los te laten, zowel in tekenvaardigheid als op het gebied van kleurgebruik. We werden gestimuleerd abstract(-er) te denken, te drijven op ons subjectieve, gevoelsmatige kompas en dat te verwerken in tekening of schilderij. Ze doordrongen ons ervan dat hetgeen we beleefden aan wat of wie we voor ons hadden, onze eigen persoonlijke werkelijkheid was en die evenveel, zo niet nog meer recht van bestaan had als de objectief waarneembare. Iedere kunstenaar moest zijn eigen wereld vol eigen werkelijkheden creëren, hoe – dat was van ondergeschikt belang. Als er maar aan te zien was dat het de jouwe was, alleen dié wilden Jan Gregoor en Kees Bol tot uitdrukking gebracht zien.

Het was een geheel nieuwe manier van kijken, tekenen en schilderen. Het viel lang niet altijd mee, we ervoeren allemaal hoe sterk we nog gebonden waren aan de traditie, hoe graag we nog ‘net echt’ wilden werken. Maar beide docenten hadden het volste recht om dit bij hun studenten te stimuleren, want op hun eigen doeken schiepen ook zij hun eigen subjectieve en hierdoor uitermate boeiende werkelijkheid. Door zulke verhalen en aanwijzingen ging ik heel anders naar kunst kijken. Ja, er ging een enorme, een vurige stimulans uit van Bol en Gregoor.

Kees Bol, aangesteld als docent figuur- en portrettekenen, expressief gevoelsmens als hij was, leerde ons te kijken met de geest en het hart, mensen te tekenen zowel naar de gelijkenis als naar het karakter, met flinke nadruk op het laatste, het kon niet karakteristiek genoeg zijn naar zijn zin. Een van zijn geliefde opmerkingen was ‘Overdrijving kenmerkt de zaak’. Een portret mocht desnoods karikaturaal zijn, als het de persoon in kwestie maar typeerde en hem liet zien hoe de maker ervan die persoon zag. Realisme puur om het realisme verafschuwde hij, met name als het om portrettekenen en -schilderen ging, en Gregoor, docent schilderen naar de werkelijkheid (stillevens en dergelijke) en portretschilderen, viel hem hierin bij. Hij gebruikte andere methodes, bezigde een heel ander taalgebruik, maar in principe streefden ze naar hetzelfde eindresultaat en kwamen hun opvattingen over hoe een schilderij of tekening tot stand moest komen sterk met elkaar overeen. Allebei waren het gedreven kunstenaars en ieder wisten ze dit op hun persoonlijke, karakteristieke wijze uitstekend over te brengen.

De visie en methodiek van onze docenten spraken me bijzonder aan, ik ging er helemaal en vol vuur in mee. Gemotiveerd beet ik me erin vast, tekende als een bezetene, maakte avond aan avond de ene tekening na de andere. Stillevens, mensen in diverse poses, portretten, handen, ja alles wat ons voorgezet werd, tekende en schilderde ik met enthousiasme en beleefde er vier jaar lang elke avond goddelijke uren aan. Joop van Egdom, een van mijn medestudenten, was al net zo fanatiek bezig als ik. Hij was een jaartje verder, maar we zaten vaak in hetzelfde lokaal en tekenden dan naar dezelfde modellen. Ook hij kraste er stevig op los, liet zich meeslepen door wat hij voor zich zag, luisterde net zo gretig als ik naar de uiteenzettingen van Bol en Gregoor en trok er dorstig evenveel lering uit.

 

05-03-2013 om 10:04 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
04-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vergevingsgezindheid

 

4 maart 2013

Vergevingsgezindheid

Vanmorgen vernam ik het nieuws dat de kardinaal, de hoogste baas van de R.-k. kerk in Engeland zijn schuld heeft bekend inzake seksueel misbruik. Nota bene tijdens een retraite voor jonge priesters, jonge mannen dus, die zich nog in het vak moesten ontwikkelen en zo ongewild het lichtende voorbeeld kregen van hoe het niet hoort. We zijn de laatste paar jaar geconfronteerd met de meest schrijnende gevallen van seksueel misbruik binnen de R.-k. kerk. Collectieve verontwaardiging hierover heeft ertoe geleid dat heel veel tot dan toe trouwe Rooms katholieken hun kerk de rug toegekeerd hebben en zich definitief uit de kerkregisters hebben laten uitschrijven.


De R.-k. geloofsgemeenschap is het meest van al geschokt door de schending van het vertrouwen. Op jonge leeftijd vertrouwde men zijn kinderen toe aan religieuzen, die hoog in het vaandel hebben dat ze leven in navolging van Jezus Christus, de naastenliefde prediken en, waar men toch van uit mocht gaan, die ook beoefenen. Hoe schokkend en ontgoochelend moet het voor ouders en familieleden van misbruikte jonge mensen (en deze pas klaargestoomde priesters) geweest zijn te ontdekken dat juist zulke mensen zich vergrepen aan hun kinderen en jongeren…. Men ging er immers van uit dat kinderen en jonge mensen onder de hoede van religieuzen in alle opzichten veilig waren: ze kregen gedegen onderwijs, groeiden op met normen en waarden, mochten rekenen op degelijke begeleiding bij hun schooltaken en er was gezamenlijke controle op het groeiproces naar volwassenheid. Kortom, voor ouders en andere betrokkenen een zeer geruststellend idee.


Ik hoef hier niet te vertellen hoe fout het allemaal gelopen is, hoe degelijke instituties van naam omvielen als kaartenhuisjes en prominente hoogwaardigheidsbekleders van hun voetstuk vielen. Wat mij persoonlijk erg aangegrepen heeft, is de decennia lang volgehouden zwijgzaamheid over deze mensonterende gebeurtenissen. Rotte appels werden niet verwijderd, terwijl iedereen weet dat één rotte appel in een kist vol gezonde de rest ook aan het rotten brengt. Om mijn verontwaardiging wat in te dammen, heb ik geprobeerd me te verplaatsten in de motieven van de R.-k. kerk en gebruikte hiervoor als metafoor een familie.

 

De kerk als een verzameling van gezinnen, samen één grote familie, solidair met elkaar, met als vaderlijk opperhoofd de paus, die op zijn beurt een heleboel helpers had om zijn grote familie bijeen te houden. Zelf kom ik uit een gezin waarin, zoals in de meeste gezinnen, wel eens iets misging. Dat werd dan, zoals mijn moeder het destijds uitdrukte, ‘niet aan de grote klok gehangen’, ofwel een en ander werd binnenskamers afgehandeld.


Misschien is de langdurige zwijgzaamheid binnen de R.-k. kerk met een van mijn eigen ervaringen vergelijkbaar: op mijn vijftiende ben ik aangerand. Mijn hele familie moet het geweten hebben, maar niemand van mijn broers en zussen en zelfs mijn moeder heeft er met mij ooit met één woord over gesproken. Andersom ik nooit met hen. Dat deed men niet. Het was gebeurd, het was erg, maar niet heel het dorp hoefde er kennis van te nemen. Want bij seksueel misbruik heeft nog heel lang de opvatting geleefd dat niet de pleger de schuldige was, maar het slachtoffer. Tragisch genoeg wierp seksueel misbruik een smet op beide families, die van de misbruiker én die van het slachtoffer.


Door erover te zwijgen, het binnenskamers te houden, raakte ogenschijnlijk niemand beschadigd: de persoon in kwestie die zich er schuldig aan gemaakt had, kon normaal verder leven en het slachtoffer moest zich, in het gunstigste geval, maar weer overeind werken, proberen de draad weer op te pakken en wat hem pijn gedaan had zo gauw mogelijk weer te vergeten. Twee families waren niet te schande gemaakt, deze schandelijke gebeurtenis was met ‘de mantel der liefde’ bedekt. Ja, ja, men had prachtige uitdrukkingen die als dekmantel konden fungeren voor onbekwaamheid om hiermee om te gaan.


Zo is misschien ook, als ik goedwillend probeer te zijn, het gedrag te verklaren van allen binnen de R.-k. kerk die al meteen vanaf het begin van dergelijke praktijken geweten hebben. De kerk als één grote familie, geen enkel hoofd van de familie wil ‘de vuile was op straat’, dus wordt behoedzaam gezocht naar die mantel der liefde om een en ander af te dekken, volkomen voorbijgaand aan het leed dat berokkend is aan slachtoffers.


Maar nee, zulk gedrag is beslist niet goed te keuren. Voor mij is duidelijk dat, wanneer men dergelijke keuzes maakt, het eigenbelang voorop staat en niet dat van het slachtoffer. De gevolgen van zulke keuzes zijn rampzalig. Door te kiezen voor zwijgzaamheid kan het slachtoffer nergens met zijn pijn en verdriet heen, het wanstaltig gedrag kan blijven voortduren en het slachtoffer wordt nog ernstiger getraumatiseerd. Als er meteen na zo’n gebeurtenis van beide kanten gesproken was en gezocht naar een mogelijke oplossing, zou dat heel veel bijkomende en zeer ernstige en blijvende schade hebben voorkomen, beter zowel voor het slachtoffer als voor de veroorzaker.


Kiezen voor het voorkomen van smet op het instituut of de familie lijkt misschien heel verstandig, maar is het juist niet en getuigt in mijn optiek van egocentrisch denken en handelen. De rotte appel is er niet uitgehaald, de rest blijft gevaar lopen en degene die zo’n besmette appel eet, wordt eveneens slachtoffer.


 

Ook heb ik geprobeerd me in te leven in de priester (of persoon) die dergelijke handelingen verricht. Wat drijft zo iemand ertoe, wat gebeurt er in het hart van die persoon dat hem naar die ene jonge mens drijft om er seksuele handelingen mee te verrichten…. In het geval van priesters, waarom kozen zulke mensen voor een religieuze loopbaan, als hun seksuele behoefte zo groot is en ze blijkbaar niet in staat zijn die te sublimeren tot het spirituele…. Doet zo iemand dit welbewust of is hij ziek van geest?


 

Als rechtgeaard christen zou ik het hun moeten vergeven, maar ergens onderweg strandt mijn bereidwilligheid hiertoe. Misschien omdat ikzelf (gelukkig slechts één keer in ernstige mate) als jong meisje ervaren heb wat aanranding (seksuele misdragingen jou aangedaan) met een mens op langere termijn doen. En dan te bedenken dat het bij de jonge slachtoffers van religieuzen het niet bij één keer bleef…. Nee, daar moet de vergeving van heel ver komen…. Ook het ‘oordeelt niet opdat gij niet geoordeeld zult worden’  kost me in zulke gevallen nogal wat moeite. Ik geef toe, de drijfveren van deze mensen ken ik niet. Het lukt me ook niet om me erin te verplaatsen, zodanig dat er enig begrip in me kan groeien voor hún positie. Vooralsnog gaat het me toch net iets te ver om me als christen in deze vergevingsgezind op te stellen….


Laat ik beter maar proberen voor mezelf de balans op te maken in hoeverre ik na deze aan het licht gebrachte excessen (het is nooit te laat!) nog bij de R.-k. kerk wil horen. Tot nu toe alleen en vooral tot de katholieke en dat schoorvoetend….

 

En dan nu:

 

Keihard werken, dat moest én deed ik in Eindhoven. Het was een vijfjarige opleiding, dus ging ik na het basisjaar nog vier jaar lessen volgen op de teken- en schilderafdeling. Dit hield in dat ik die vier jaren overdag van 's morgens half negen tot ‘s namiddags half vijf werkte op kantoor bij Jansen-De Wit in Schijndel, daarna snel per bus of fiets naar huis jachtte, om in hoog tempo het warme eten dat mijn moeder al voor me had klaargemaakt naar binnen te werken, om nog net op tijd in de bus van kwart over vijf naar Eindhoven te springen, die bij ons voor de deur stopte. Bij dit alles maakte ik ook mijn huiswerk voor de academie en ging in wat me nog restte aan vrijetijd naar balletles. Dit dubbelleven hield ik vijf jaar lang welgemoed vol.

 

Naast mijn avondstudie had ik besloten om te proberen in één jaar de tweejarige cursus L.O. akte tekenen te halen. Elke zaterdagmiddag werd die gegeven in het academiegebouw in de Rechtestraat. We kregen les van de kunsthistoricus en docent perspectief tekenen Karel Vermeeren. Na dat jaar moest ik staatsexamen afleggen in Den Haag en slaagde, met het cijfer 10 voor pedagogiek (voor de andere vakken haalde ik gemiddeld 6 tot 7) dat ik dankte aan mijn bevlogen verhaal over hoe ik les zou willen geven. En dat terwijl ik slechts een blauwe maandag voor een paar lagere schoolklassen had gestaan en niet zo succesvol was geweest in het handhaven van orde en discipline. Na afronding van die cursus en het basisjaar van de academie kon ik me volledig wijden aan de vrije studierichting, waarvoor ik sindsdien naast de avonden ook elke zaterdagmiddag de bus naar Eindhoven, locatie Hemelrijken nam, waar onze academie gevestigd was in een oud, tamelijk vervallen schoolgebouw met grote hoge lokalen, gebouwd in carrévorm.

 

De Eindhovense academie was in die tijd helemaal doordrenkt met Vincent van Gogh, de docenten hadden een grenzeloze bewondering voor diens talent en doorzettingsvermogen en met name voor zijn wijze van tekenen: vanuit de losse pols, door met stugge volharding de tanden erin te zetten, om uiteindelijk te bereiken dat er op papier een gedegen tekening stond, doorwrocht, krachtig en monumentaal. Kees Bol had zelf les gehad van de kunstenaar Paul Citroen (1896-1983), geboren in Berlijn, medeoprichter van de Nieuwe Kunstschool in Amsterdam en docent aan de Haagse kunstacademie. Hij was een groot bewonderaar van zijn leermeester/kunstenaar. Door zijn enthousiaste verhalen over deze man vermengde onze Van Goghiaanse manier van tekenen zich ongemerkt een beetje met die van Paul Citroen. De eerste vier jaren tekenden we niet naar naaktmodellen. Aan de tekeningen die ik nog bewaard heb uit die tijd is goed te zien in wat voor tekenstijl er door de studenten, onder leiding van de twee docenten, beide zelf ook kunstenaar, op onze academie gewerkt werd. Ik hield van die tekenstijl en ben die altijd trouw gebleven.

 

Kees Bol gaf voornamelijk tekenlessen. Bij hem tekenden we met contépotlood gewone mensen van de straat of oudere mensen uit het Labrehuis, een onderkomen voor daklozen, alcoholisten en andere randfiguren. Ook bracht hij zijn eigen zonen wel eens mee om voor ons te poseren. Voor één avond poseren ontvingen de modellen vijf gulden. Ons Labrehuis model Pietje werd niet uitbetaald in guldens, maar ontving per avond twee bolknaksigaren, om te voorkomen dat hij zijn geld omzette in sterke drank. Jan Gregoor gaf ons voornamelijk schilderles en kunstgeschiedenis. Bij hem werkten we dus in kleur. Meestal bracht hij mensen mee die alleen wilden poseren voor portret. Heel soms werd er bij hem ook getekend, allerlei voorwerpen die ons, gegroepeerd, tot stillevens dienden. Als we bij hem tekenden, was dat meestal met was- en pastelkrijt. Met zijn kalme gemoed en rustige stem stelde hij ons op ons gemak en wist ons er geleidelijk aan van te doordringen wat er naar zijn idee in een tekening of schilderij zichtbaar gemaakt moest worden. En dan was dat nooit het ‘net echte’, maar wát we zagen en hoe we het zagen.

04-03-2013 om 11:24 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
03-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thuis ontbijten

 

Samen ontbijten

Vanmorgen stond ik op, zag de eerste tekenen van de naderende lente en voelde me gelukzaliger dan ooit. Ik realiseerde me ineens in alle hevigheid hoe lang ik voor mijn doen al thuis en niet in het ziekenhuis ben. Een mirakel: ik ontwaak in onze eigen slaapkamer, kijk door de vensters naar buiten in onze eigen tuin, hoef me voor niemand te haasten en zit straks aan onze eigen lange tafel voor een zondags ontbijtje. Niemand die mijn bloeddruk en temperatuur komt meten, geen voedingsassistente met twee droge boterhammetjes, belegd met vlees en kaas uit plastic verpakkinkjes. Geen verpleegkundige aan mijn bed die me het programma aanreikt van handelingen die die dag aan mijn lijf verricht gaan worden, noteert hoeveel ontlasting en urine er in mijn stomazakjes zit en ondertussen alvast handdoeken klaarlegt voor de dagelijkse wasbeurt. Nee, niks van dit alles – de dag beginnen in eigen huis, zonder al die heisa!

 

Wie nog nooit in een ziekenhuis gelegen heeft, kan zich misschien niet echt voorstellen hoezeer een eenvoudig ontbijtje een mens het euforisch geluksgevoel kan geven, vergelijkbaar met de eerste de beste belangrijke blijde gebeurtenis in het leven. En toch is dit het wat gebeurt na dergelijke ervaringen.

 

Het openschuiven van de gordijnen als ’s morgens het ochtendgloren door de kieren ervan schemert, mijn benen buiten mijn eigen bed steken, in mijn eigen tempo, op mijn eigen tijdstip mijn persoonlijke ochtendritueel afwerken, om daarna in alle rust de tafel te dekken voor het ochtendontbijt – ja, dat zijn na een kortere of langere periode hospitaalverblijf euforische momenten.

 

Ik kan het weten, want ik heb ongeveer twintig jaar frequente en soms zeer langdurige ziekenhuisopnames achter de rug en heb dus de verschillen ervaren tussen het ziekenhuissysteem waarbinnen de boel vanaf een uur of zes in de morgen op volle toeren en in rap tempo begint te draaien en het rustige begroeten van de ochtendschemer in mijn eigen slaapkamer. De dagen die voorbijglijden zonder veel beweging, de in veler ogen saai lijkende dagen, kunnen niet genoeg gewaardeerd worden. Juist de dagen waarop niks spectaculairs gebeurt, waarin het dag- en nachtritme zich volgens het geijkte patroon voltrekt, zijn goud waard.

 

Als ik terugdenk aan de jaren waarin mijn thuisfront nagenoeg permanent in onrust moest leven vanwege mijn gezondheid, op en neer pendelde tussen Vlierden en Nijmegen om me te bezoeken, gesprekken met artsen te voeren voor of na behandelingen, operaties of onderzoeken, dan is mijn leven zoals het nu is zo mooi als het maar zijn kan. Of de verschillen nu zo héél groot zijn tussen het ritme van zo’n ziekenhuis of het mijne hier thuis is niet eens relevant.

 

Het zit ‘m in de heel essentiële dingen waar ik dagelijks mee geconfronteerd word: het verlies van vrijheid en onafhankelijkheid zo gauw ik het ziekenhuis binnenstap, het verlies aan zeggenschap over mijn eigen lijf, de spanningen omtrent onderzoeken en behandelingen, de totale afwezigheid van huiselijke warmte en (vaak) het gebrek aan medemenselijke betrokkenheid. Kortom: in het ziekenhuis liggen betekent mijn persoonlijkheid voor een deel inleveren, die inruilen tegen angst en zorg en mateloze afhankelijkheid van dokters die beslissen over mijn fysieke welzijn. En dan heb ik het nog helemaal niet over de klinische omgeving waarin dan geleefd moet worden.

 

Dit op een rijtje gezet, maakt het voor mij elke dag tot een feestje om hier thuis op te staan en de dag te beginnen met mijn lijfspreuk: ‘nieuwe dag, nieuwe kansen’. Dat voelt heel anders dan: ‘hè jakkes, wéér zo’n lange dag in het ziekenhuis; wat hangt me nu weer boven het hoofd, wat gaan ze nu weer met me uitspoken’.

 

Thuiskomen uit het ziekenhuis is voor mij nog altijd, zélfs als ik er alleen maar voor een polibezoekje naar toe ben geweest, het mooiste dat er is. Zo gauw ik ons huisje binnenkom, voelt het alsof een zorgzaam iemand een lekker warme deken om me heen slaat. Ik kruip in mijn tweede huid, waar niemand me pijn kan doen, angstig maken of kwetsen. Waar geen bloeddrukmeter en infuuszakken boven mijn bed hangen, waar ikzelf kleur heb kunnen geven aan ons interieur, waarin alles wat me omringt ademt van leven en geschiedenis.  

 

Ja, elke morgen maak ik mezelf er weer heel bewust van hoe gelukkig ik ben nu ik in een (hopelijk heel lange) periode, zoals dit in het medisch jargon genoemd wordt, van remissie zit en thuis in plaats van in een hospitaal kan leven, elke minuut van de dag en de nacht. Ik heb al volop ervaren dat alles wat me omringt er ook mooier door wordt, meer de moeite waard om te bezien en beleven. Geef mij dus maar zo’n levensketting waarin elke dag op de andere lijkt en de jaren rustig voortglijden zonder al te veel sensatie. Het klinkt misschien saai, maar het is het allermooiste dat een mens kan overkomen. Ik gun het ieder mens op aarde.

 

 


En dan nu:

Kees Bol, aangesteld als docent figuur- en portrettekenen, expressief gevoelsmens als hij was, leerde ons te kijken met de geest en het hart, mensen te tekenen zowel naar de gelijkenis als naar het karakter, met flinke nadruk op het laatste, het kon niet karakteristiek genoeg zijn naar zijn zin. Een van zijn geliefde opmerkingen was ‘Overdrijving kenmerkt de zaak’. Een portret mocht desnoods karikaturaal zijn, als het de persoon in kwestie maar typeerde en hem liet zien hoe de maker ervan die persoon zag. Realisme puur om het realisme verafschuwde hij, met name als het om portrettekenen en -schilderen ging, en Gregoor, docent schilderen naar de werkelijkheid (stillevens en dergelijke) en portretschilderen, viel hem hierin bij. Hij gebruikte andere methodes, bezigde een heel ander taalgebruik, maar in principe streefden ze naar hetzelfde eindresultaat en kwamen hun opvattingen over hoe een schilderij of tekening tot stand moest komen sterk met elkaar overeen. Allebei waren het gedreven kunstenaars en ieder wisten ze dit op hun persoonlijke, karakteristieke wijze uitstekend over te brengen.

 

De visie en methodiek van onze docenten spraken me bijzonder aan, ik ging er helemaal en vol vuur in mee. Gemotiveerd beet ik me erin vast, tekende als een bezetene, maakte avond aan avond de ene tekening na de andere. Stillevens, mensen in diverse poses, portretten, handen, ja alles wat ons voorgezet werd, tekende en schilderde ik met enthousiasme en beleefde er vier jaar lang elke avond goddelijke uren aan. Joop van Egdom, een van mijn medestudenten, was al net zo fanatiek bezig als ik. Hij was een jaartje verder, maar we zaten vaak in hetzelfde lokaal en tekenden dan naar dezelfde modellen. Ook hij kraste er stevig op los, liet zich meeslepen door wat hij voor zich zag, luisterde net zo gretig als ik naar de uiteenzettingen van Bol en Gregoor en trok er dorstig evenveel lering uit.

 

Want wat viel er veel te leren van deze twee kunstenaars, die nog echte armoede en ontbering hadden gekend voor ze tot docent op de academie benoemd waren. Hun gedrevenheid, hun passie, die doorklonk in hun stem, zweepte ons op tot prestaties die ik later op de Jan van Eijck Academie nooit meer heb kunnen evenaren. Tijdens al mijn tien studiejaren aan de twee academies heb ik me nergens zo in mijn element gevoeld en zoveel geleerd als in die oude teken- en schilderlokalen in Eindhoven, waar we geënthousiasmeerd en geïnspireerd werden om ons in persoonlijke zin zo creatief mogelijk als beeldende kunstenaars te ontplooien.

 

Het was een heerlijke en leerzame tijd. Natuurlijk was het voor mij ook een groeiproces, als aankomend kunstenares én jonge vrouw, al gebeurde dat laatste nog steeds tegen mijn wil. Ik bleef me maar instinctief verweren tegen een leven als volwassene. Het moet welhaast zo zijn dat die stille, nog altijd voortdurend in me kloppende hunkering naar een vaderfiguur, die voor de buitenwereld mijn geheim was en bleef, tezamen met die aanranding (waarvoor ik me ook nog steeds schaamde), me in mijn seksuele ontwikkeling en groei naar volwassenheid ernstig heeft belemmerd. Alle avances van (jonge) mannen wees ik af, voor een meisje van mijn leeftijd was ik behoorlijk geremd, op het houterige, zeg maar gerust gefrustreerde af. Terwijl ik naar Sissi films keek, Conny Fröboess adoreerde en diep in mijn hart hevig bleef verlangen naar liefdevolle aanrakingen, gedroeg ik me alsof ik er helemaal niet van gediend was. Uit pure angst voor wat er kon gebeuren, het geheimzinnige onbekende, dat door die aanranding bezoedeld was.

 

03-03-2013 om 10:35 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
02-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eigen identiteit

 

2 maart 2013

Eigen identiteit

Vanmorgen kreeg ik breedkoppig op het dagblad Trouw (waarop wij geabonneerd zijn) voorgeschoteld: ‘IK HEB MIJN SPOKEN VERJAAGD’. Achter die vetgedrukte kop in hoofdletters blijkt een vrouw te zitten die zich heeft laten ‘ombouwen’ tot man. Deze uitspraak (die afkomstig is uit zijn eigen mond) spreekt natuurlijk boekdelen, daar gaat een heleboel dramatiek achter schuil.


Zodra een mens geboren wordt, heeft hij een eigen identiteit, meegekregen in het erfelijk materiaal dat zijn vader tijdens de conceptie in het vaginakanaal heeft gedeponeerd en dat zich onderweg naar de baarmoeder verenigt met de eicel van de moeder. Meestal ontstaat hierbij een kind dat voor honderd procent alle geslachtskenmerken van het meisje of de jongen heeft. Het kind groeit in de moederschoot, wordt geboren, groeit in het gunstigste geval op bij zijn eigen ouders en ontwikkelt onder invloed van zijn ouders/opvoeders en nog allerlei externe factoren zijn karakter en persoonlijkheid.


Bij mijn eigen kinderen heb ik gezien dat in heel jonge kinderen al het besef groeit van hun bestaan - hun eigen ik, hun eigen verschijning. Ze willen graag weten waarom ze als meisje en jongen verschillen van elkaar en er gaan nog allerlei andere vragen leven in het opgroeiende kind. Het zoekt naar verschillen en overeenkomsten met het andere geslacht, de ouders, broers en zusjes, vriendjes en vriendinnetjes. Dit alles is nodig om zich te kunnen identificeren, een gevoel van eigenwaarde te ontwikkelen, zijn eigen plekje op deze grote wereld te vinden en zich er staande te kunnen houden.


Kinderen hechten sterk aan overeenkomsten met andere kinderen en hebben er veel voor over om hieraan te voldoen, ze onderscheiden zich liever niet van de groep. In principe is dit een natuurlijk proces dat in veel gevallen vlekkeloos zal verlopen. Maar voor genderkinderen, zoals deze vrouw, die ter wereld komen met de geest en het hart van een man, maar er uitzien als een vrouw en er fysiek alle kenmerken van hebben, moet zo’n groei- en ontdekkingsproces veel ingewikkelder zijn en daardoor ook heel veel moeilijker.


De mens die geboren wordt als een wat wij ‘normaal’ mens noemen, zonder hormonale afwijkingen, heeft in principe al een veel gunstiger start. Het is een gegeven feit dat alles wat afwijkt van de gangbare processen in het gewone maatschappelijk leven ervaren wordt als lastig, moeilijk en zelfs ongewenst, en hierdoor uiteraard heel moeilijk te aanvaarden is. Hoe zwaar moet dit zijn voor mensen met genderonduidelijkheid….


Heel beknopt samengevat heeft zo iemand eer hij/zij zover is een verschrikkelijk zwaar traject moeten afleggen, van eerst het ontwikkelen van zelfacceptatie en daarna het creëren van begrip en acceptatie binnen de familie, vriendenkring, werkkring en maatschappij. Om nog maar niet te spreken van het medisch traject waarin deze mens jarenlang gezeten heeft.


In onze westerse wereld menen we al een heel eind gevorderd te zijn als het om homofilie bij mannen en vrouwen gaat. Maar onderzoek wijst uit dat nog heel grote groepen mensen dit soort verschijnselen niet accepteren. Er lijkt zelfs enige teruggang van tolerantie waargenomen te worden, we horen steeds vaker van gewelddadigheden jegens homo’s en lesbiennes. Als het om emancipatie van bepaalde bevolkingsgroepen gaat, staan we misschien nog maar aan het begin. Er is dus heel veel moed voor nodig, en zo iemand moet al heel ver zijn in het acceptatieproces, om als genderslachtoffer met jouw verhaal voor den dag te komen.


Uit respect voor deze vrouw die nu als man door het leven gaat, heb ik mezelf de vraag gesteld in hoeverre ikzelf gevorderd ben als het om acceptatie van genderproblematiek bij de medemens gaat. Dat vind ik heel moeilijk. Het kost me ook moeite om me in te leven in de situatie van zo iemand. Ik kan onmogelijk weten hoe het voelt, niet lichamelijk, niet psychisch, omdat ik het geluk heb fysiek van doodgewone samenstelling te zijn. Eerlijk gezegd moet ik wel even iets in mezelf overwinnen als het om acceptatie gaat, dan voel ik bijna instinctmatig iets van afweer, terwijl ik die totaal nergens op kan baseren, omdat ik nog nooit rechtstreeks met iemand met een genderprobleem in aanraking geweest ben. Het is dus heel goed, deze openhartigheid, de aandacht die er sinds enige jaren ook publiekelijk aan gegeven wordt.


Van één ding ben ik me heel sterk bewust en wil me ook bewust blijven: men is niet met opzet genderkind, men kiest er niet opzettelijk voor. Het is vanaf de conceptie een genetisch proces waarop het kind-in-wording geen enkele invloed kan uitoefenen. Men wordt als genderkind geboren en daar heeft hij of zij het maar mee te doen. Evenzo bij homofilie. Daarom vind ik het heel verdrietig dat deze mensen geheel buiten hun schuld om zoveel te lijden krijgen en een onwaarschijnlijk lang en moeizaam fysiek en psychisch traject moeten afleggen om enig begrip te ondervinden van de mensen in de wereld om hen heen. Ja, dat doet me wel pijn en dat besef helpt me wel om deze mensen een heel warm hart toe te dragen en openlijk mijn respect te tonen voor de moed die zij hebben om voor zichzelf een gelukkiger leven te creëren.

En dan nu:
Keihard werken, dat moest én deed ik in Eindhoven. Het was een vijfjarige opleiding, dus ging ik na het basisjaar nog vier jaar lessen volgen op de teken- en schilderafdeling. Dit hield in dat ik die vier jaren overdag van 's morgens half negen tot ‘s namiddags half vijf werkte op kantoor bij Jansen-De Wit in Schijndel, daarna snel per bus of fiets naar huis jachtte, om in hoog tempo het warme eten dat mijn moeder al voor me had klaargemaakt naar binnen te werken, om nog net op tijd in de bus van kwart over vijf naar Eindhoven te springen, die bij ons voor de deur stopte. Bij dit alles maakte ik ook mijn huiswerk voor de academie en ging in wat me nog restte aan vrijetijd naar balletles. Dit dubbelleven hield ik vijf jaar lang welgemoed vol.

Naast mijn avondstudie had ik besloten om te proberen in één jaar de tweejarige cursus L.O. akte tekenen te halen. Elke zaterdagmiddag werd die gegeven in het academiegebouw in de Rechtestraat. We kregen les van de kunsthistoricus en docent perspectief tekenen Karel Vermeeren. Na dat jaar moest ik staatsexamen afleggen in Den Haag en slaagde, met het cijfer 10 voor pedagogiek (voor de andere vakken haalde ik gemiddeld 6 tot 7) dat ik dankte aan mijn bevlogen verhaal over hoe ik les zou willen geven. En dat terwijl ik slechts een blauwe maandag voor een paar lagere schoolklassen had gestaan en niet zo succesvol was geweest in het handhaven van orde en discipline. Na afronding van die cursus en het basisjaar van de academie kon ik me volledig wijden aan de vrije studierichting, waarvoor ik sindsdien naast de avonden ook elke zaterdagmiddag de bus naar Eindhoven, locatie Hemelrijken nam, waar onze academie gevestigd was in een oud, tamelijk vervallen schoolgebouw met grote hoge lokalen, gebouwd in carrévorm.

De Eindhovense academie was in die tijd helemaal doordrenkt met Vincent van Gogh, de docenten hadden een grenzeloze bewondering voor diens talent en doorzettingsvermogen en met name voor zijn wijze van tekenen: vanuit de losse pols, door met stugge volharding de tanden erin te zetten, om uiteindelijk te bereiken dat er op papier een gedegen tekening stond, doorwrocht, krachtig en monumentaal. Kees Bol had zelf les gehad van de kunstenaar Paul Citroen (1896-1983), geboren in Berlijn, medeoprichter van de Nieuwe Kunstschool in Amsterdam en docent aan de Haagse kunstacademie. Hij was een groot bewonderaar van zijn leermeester/kunstenaar. Door zijn enthousiaste verhalen over deze man vermengde onze Van Goghiaanse manier van tekenen zich ongemerkt een beetje met die van Paul Citroen. De eerste vier jaren tekenden we niet naar naaktmodellen. Aan de tekeningen die ik nog bewaard heb uit die tijd is goed te zien in wat voor tekenstijl er door de studenten, onder leiding van de twee docenten, beide zelf ook kunstenaar, op onze academie gewerkt werd. Ik hield van die tekenstijl en ben die altijd trouw gebleven.

Kees Bol gaf voornamelijk tekenlessen. Bij hem tekenden we met contépotlood gewone mensen van de straat of oudere mensen uit het Labrehuis, een onderkomen voor daklozen, alcoholisten en andere randfiguren. Ook bracht hij zijn eigen zonen wel eens mee om voor ons te poseren. Voor één avond poseren ontvingen de modellen vijf gulden. Ons Labrehuis model Pietje werd niet uitbetaald in guldens, maar ontving per avond twee bolknaksigaren, om te voorkomen dat hij zijn geld omzette in sterke drank. Jan Gregoor gaf ons voornamelijk schilderles en kunstgeschiedenis. Bij hem werkten we dus in kleur. Meestal bracht hij mensen mee die alleen wilden poseren voor portret. Heel soms werd er bij hem ook getekend, allerlei voorwerpen die ons, gegroepeerd, tot stillevens dienden. Als we bij hem tekenden, was dat meestal met was- en pastelkrijt. Met zijn kalme gemoed en rustige stem stelde hij ons op ons gemak en wist ons er geleidelijk aan van te doordringen wat er naar zijn idee in een tekening of schilderij zichtbaar gemaakt moest worden. En dan was dat nooit het ‘net echte’, maar wát we zagen en hoe we het zagen.

Bol en Gregoor leerden ons monumentaal te denken, in grote vlakken te werken. Ons werd bijgebracht te kijken alsof alle voorwerpen, ook het gelaat van mensen, niet uit lijnen maar uit enkel kleuren bestonden. ‘Door je oogharen kijken’, was een veelgehoorde uitdrukking. Op die wijze werden de grote vlakken zichtbaar van wat we moesten naschilderen en kregen pietepeuterig geknoei en angstvallige voorzichtigheid in onze manier van werken geen kans. Zij wilden vooral de nadruk gelegd hebben op het karakteristieke van de voorwerpen en de gezichten die we voor ons zagen, en niet in de eerste plaatst op de gelijkenis of het perspectivisch correcte. We moesten het lef hebben om af te wijken van wat onze ogen objectief waarnamen en de objecten te schilderen of tekenen hoe we dat zelf wilden. Werken vanuit de beleving, de interpretatie, niet vanuit de realiteit.

Dat was wennen, bewust afstand nemen van hetgeen onze ogen gewend waren in werkelijkheid waar te nemen, vroeg wel enige overwinning. Aan de hand van voorbeelden uit het expressionisme leerden we stapsgewijs het traditionele realistische denken en werken los te laten, zowel in tekenvaardigheid als op het gebied van kleurgebruik. We werden gestimuleerd abstract(-er) te denken, te drijven op ons subjectieve, gevoelsmatige kompas en dat te verwerken in tekening of schilderij. Ze doordrongen ons ervan dat hetgeen we beleefden aan wat of wie we voor ons hadden, onze eigen persoonlijke werkelijkheid was en die evenveel, zo niet nog meer recht van bestaan had als de objectief waarneembare. Iedere kunstenaar moest zijn eigen wereld vol eigen werkelijkheden creëren, hoe – dat was van ondergeschikt belang. Als er maar aan te zien was dat het de jouwe was, alleen dié wilden Jan Gregoor en Kees Bol tot uitdrukking gebracht zien.

Het was een geheel nieuwe manier van kijken, tekenen en schilderen. Het viel lang niet altijd mee, we ervoeren allemaal hoe sterk we nog gebonden waren aan de traditie, hoe graag we nog ‘net echt’ wilden werken. Maar beide docenten hadden het volste recht om dit bij hun studenten te stimuleren, want op hun eigen doeken schiepen ook zij hun eigen subjectieve en hierdoor uitermate boeiende werkelijkheid. Door zulke verhalen en aanwijzingen ging ik heel anders naar kunst kijken. Ja, er ging een enorme, een vurige stimulans uit van Bol en Gregoor.

 

02-03-2013 om 10:29 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
01-03-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kerks

Kerks

Nog even terugkomend op de Paus en de R.-k. kerk: gisterenavond werd ik gebeld door een goede vriend, een zeer respectabele man van indrukwekkend respectabele leeftijd (bijna 91), zeer bij de tijd, hoog ontwikkeld en nauw betrokken bij alles wat er in de wereld om hem heen gebeurt. Een erudiet en creatief denkend mens die zich tot op de dag van vandaag zeer betrokken heeft gevoelt bij wat er zich, behalve aan allerlei andere thematiek in de wereld, ook afspeelt binnen de R.-k. kerk, eenvoudig omdat hij R.-k. is opgevoed en in een R.-k. leefomgeving zijn wortels liggen.

Er zijn ondertussen heel veel van huis uit trouwe Rooms-katholieken die zich bijzonder teleurgesteld van hun Moeder de Heilige Kerk hebben afgekeerd. Deze vriend behoort ook bij die categorie. Niet uit haat of rancune, maar puur uit verdriet, omdat hetgeen hij en met hem de meeste van die zich van Rome en kerk afgekeerde mensen ervaren, niet meer overeenstemt met wat zij in de evangeliën uit het Nieuwe Testament meegekregen hebben.

Ik sta ergens tussenin, ik heb het instituut kerk niet bewust vaarwel gezegd, maar voel me er ook niet meer nauw mee verbonden en beschouw mezelf beslist niet meer als Rooms. Als men het me vraagt noem ik mezelf liever christen dan Rooms-katholiek ofwel katholiek, zonder Rooms. Om voor mezelf wat meer duidelijkheid te krijgen, probeer ik zowel deze teleurgestelde mensen te begrijpen - die zich, veel radicaler en wellicht consequenter dan ik bewust hebben laten uitschrijven - als de gelovigen die, gehecht aan traditie, het instituut en alles en iedereen die daar bijhoort trouw gebleven zijn. Ik heb respect voor de mensen die zich radicaal afkeren, omdat zij hier, voor zover ik dat kan inschatten, waarschijnlijk gegronde redenen voor hebben. En om diezelfde reden heb ik evenveel respect voor de traditionelen die hun R.-k. kerk trouw blijven.

Wat is nu wijsheid. Doe ik er beter aan duidelijk te kiezen en me aan de ene of andere kant te scharen? Of blijf ik maar wat aanrommelen – want dat is in feite wat ik doe. Ik ben niet overtuigd genoeg om voor de ene of andere kant te kiezen. Zoals veel in mijn leven gebeurt zonder dat ik er nadrukkelijk invloed op probeer te hebben of de boel te sturen, zo laat ik dit ook maar gebeuren zonder zelf veel actie te ondernemen. Eerlijk gezegd benijd ik alle mensen die wél duidelijk keuzes kunnen én durven maken, ook en juist hierin.

Voor mezelf heb ik, als het erop aan komt, misschien toch wel gekozen, namelijk om me te laten leiden door de boodschap van Jezus Christus in het Nieuwe testament, want dat is wat ik probeer. In de praktijk heb ik daar ontzaglijk veel aan, al gebiedt de eerlijkheid me te zeggen dat het me bij lange na niet altijd lukt. Het NT betekent alles voor me, maar ik moet bekennen dat ik niet word ‘gesticht’ (zoals dit heet in het kerkjargon) door wat ik om me heen zie aan rituelen en de glorierijke luister eromheen binnen het instituut kerk. Het is mooi, zelfs prachtig om te zien allemaal – cultureel erfgoed – straks ook weer, als de nieuwe Paus benoemd wordt (ik zal er zeker naar gaan kijken!), maar voor mij van niet meer betekenis dan over een paar maanden de inhuldiging van onze nieuwe koning en koningin ergens in Amsterdam: een mooi kijkfestijn.

De mens heeft blijkbaar behoefte aan dergelijke festijnen en glorierijke rituelen. Eeuwenoude Afrikaanse stammen dosten zich al uit, in elke religie, in elk vorstenhuis zijn ze er en worden ze in stand gehouden. Het is een verschijnsel door alle tijden heen en blijkbaar eigen aan alles wat leeft – zie bijvoorbeeld de baltsrituelen van vogels. Maar afgezet tegen alle pracht en praal in de wereld, die we ook in soms exorbitante vorm zien in het Vaticaan, was de boodschap van Jezus Christus een voorbeeld van eenvoud.

Misschien zit ‘m hierin het ongenoegen van heel veel Rooms-katholieken. Terwijl, kort gezegd, Rome zich hult in rijkdom en luxe, alle luister bijzet om indruk te maken op de beminde gelovigen, aan kapitaalvermeerdering doet en zich bovenal ijvert om de leer van de R.-k. kerk strak te handhaven, vonden overal elders ter wereld binnen R.-k. kringen de meest schrijnende gebeurtenissen plaats (denk onder andere aan het kindermisbruik onder priesters) en wordt in Rome niet gezien noch gewaardeerd hoe talloze hardwerkende priesters, diakens, lekenpastores en vrijwilligers zich na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1963) geheel belangeloos hebben ingezet (en dat nog steeds doen) voor een moderne, eigentijdse liturgie en pastoraat binnen de R.-k. kerk en voor de geloofsgemeenschap.

Terug naar de eenvoud dus alstublieft. Misschien moet elke steen van de R.-k. kerk eerst losgewrikt worden voordat een nieuwe geloofsgemeenschap kan ontstaan waarbinnen samen kerk zijn in alle eenvoud en naastenliefde kan groeien. Wie weet, komt een groot aantal van de zich verdrietig van de kerk afgekeerde mensen dan terug. Mijn goede vriend, die er echt onder lijdt, zal dit waarschijnlijk niet meer meemaken.

En dan nu:

Door de verschijning van Alison wil ballerina worden en het hele circus eromheen was ik voor even een bekend schrijfster geweest, met vooral de nadruk op ‘geweest’. Erna was ik blijven zitten met een prangend gevoel van ontgoocheling. Maar ik was en bleef kunstacademiestudent, dankbaar voor het feit dat ‘mijn’ twee docenten me weer uit de modder van serieus heus dreigende inzinking wisten te trekken. Op stormachtige wijze had ik geleerd hoe zwaar de druk van hoge verwachtingen voelde en die was niet bepaald benijdenswaardig.

ELKE AVOND NAAR DE GROTE STAD

leren tekenen en schilderen op de academie in Eindhoven – van 1960 tot 1964

Om op de avondopleiding van de Academie voor Industriële Vormgeving in Eindhoven toegelaten te worden, moest ik mijn opwachting maken bij de directeur van de Avondacademie, de heer Van der Krogt, een heel grote, zeer voornaam uitziende man in chique pak met zware basstem en streng uiterlijk. Ik moest nog zestien jaar worden en legde dit bezoekje af in gezelschap van een medewerker van Jansen-de Wit, die zich namens de firma voor mij verantwoordelijk had gesteld. Hij voerde voornamelijk het woord. De rijzige onderdirecteur luisterde geduldig en na een gesprekje van amper een half uur nam hij met een iets te stevige handdruk beleefd, maar hartelijk afscheid van ons. Ik was toegelaten tot het basisjaar tekenen en schilderen. Dit betekende dat ik na mijn kantoorwerk vijf avonden per week per bus naar Eindhoven ging reizen en me elke avond moest wijden aan drie uur studie. Het leek me fantastisch en dat bleek het ook te zijn, ik voelde me er al heel spoedig helemaal in mijn element.

In het basisjaar maakten we kennis met allerlei uitingsvormen van kunst. Kleurenleer, tekenen naar de werkelijkheid en perspectieftekenen, maar ook tekenen vanuit de fantasie, portrettekenen, decoratief tekenen en schilderen. We kregen nog geen modeltekenen, we leerden wel stillevens en andere zaken naschilderen en -tekenen en werden alvast een beetje wegwijs gemaakt in de kunstgeschiedenis. Het accent lag op het leren werken met verschillende materialen, het opbouwen en uitbreiden van ons kleurgebruik en er werd van ons verwacht gevoel te ontwikkelen voor compositie, wat rechtstreeks te maken had met vlakverdeling en vlakvulling. En met nadruk werd ons geleerd ons een manier van tekenen eigen te maken die het pietluttige, schuwe achter zich liet om monumentaal te kunnen denken en werken. Na dit eerste jaar konden we dan onze definitieve keuze maken: verdergaan in vrij tekenen en schilderen, dus opgeleid worden als beroepskunstenaar, of overstappen naar de richtingen voor toegepaste kunsten zoals textiele vormgeving, grafisch ontwerpen, waaronder reclameontwerpen, of industriële vormgeving.

Hoe nieuw en onwennig het de eerste weken ook nog voor me was, ik vond alles wat ons opgedragen werd even interessant, stortte me vol enthousiasme op mijn taken, werkte heel ijverig en eindigde dit basisjaar met zeer positieve beoordelingen. Het contact met de docenten was bijzonder plezierig. Ze waren bevlogen, geïnspireerd, staken ons met hun enthousiasme aan en wisten ons tot hard werken te stimuleren. Na dat basisjaar zou ik, als het aan de directie van Jansen-De Wit lag, moeten overstappen naar de afdeling Grafische technieken, waar ik wegwijs gemaakt zou gaan worden in het reclametekenen, een studierichting die me helemaal niet trok.

Het geluk was met mij, Kees Bol en Jan Gregoor, de docenten tekenen en schilderen, schaarden zich vierkant achter me. Zij namen het op zich naar Schijndel te reizen en een bezoekje te brengen aan de heren Jansen. Daar spraken ze het dringend advies uit om hun ‘talentvolle leerlinge’ te laten doorstromen naar de Afdeling vrij tekenen en schilderen en haar niet te kwellen door haar een richting op te sturen die verspilling van haar talenten zou betekenen. Voor reclameontwerper miste ik alle talent en ambitie, maar ik had aanleg voor de richting vrij schilderen en tekenen, daar wisten zij beide heren daadkrachtig van te overtuigen. Tot mijn grote vreugde en dankbaarheid uiteraard. Deze twee zeer toegewijde leraren zouden de volgende vier studiejaren nog ontzaglijk veel voor me gaan betekenen. Dankzij hun sympathieke onderneming braken voor mij toen mijn mooiste studiejaren aan.

 

01-03-2013 om 10:29 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
28-02-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Griep

Griep

Wat is griep?
“Griep of influenza is niet hetzelfde als een verkoudheid! Bepaalde symptomen zijn identiek maar toch is griep ernstiger. Griep wordt veroorzaakt door het ultrabesmettelijke influenzavirus en is dus een acute infectie van de bovenste luchtwegen. Bij sommige personen kan dit virus leiden tot een ontsteking of een bronchitis.

Tast dit virus de lagere luchtwegen aan, dan is de kans groot op een virale longontsteking wat dodelijk kan zijn! Het griepvirus kan vooral bij oudere of zwakke patiënten gevaarlijk zijn door de complicaties die (kunnen) optreden.”

Bovenstaande lezen we op het internet als we bij Google intikken: influenza, ofwel ‘griep’. Wie heeft er nog nooit aan geleden…. De meeste volwassenen en zelfs heel veel kinderen weten wat griep is, hebben het zelf gehad of maken het regelmatig mee in het gezin, de familie, op school en werk. En wie ermee behept is, baalt flink.

Het begint zo onnozel, zomaar ineens op een vroege avond begint je neus te lopen. Aanvankelijk voel je je nog redelijk top, hangt wat op de bank, stapeltje zakdoeken uit de linnenkast of wegwerpzakdoekjes bij de hand, en binnen een paar uur stapelt zich jouw verkoudheid zichtbaar voor alle huisgenoten op in de vorm van opgebruikte verkreukelde zakdoekjes, naast je op de bank. Je begint je zielig en beroerd te voelen, maar geeft je nog niet over aan het totale malaisegevoel dat je mogelijk je in bed dwingt omdat je het op je bank niet langer uithoudt. Je huisgenoten lopen met een grote boog om je heen, bang dat ze het ook gaan krijgen.

Intussen begin je te balen als een stekker, want je hebt in november toch de griepspuit gehad. Mokkend zit je ongelovig je eigen rottige lijf te voelen, dat met het uur lastiger wordt, stijf en pijnlijk. Je stomme kop doet ook volop mee, die lijkt overvol te zitten en te willen barsten. Je voelt je weerloos, want paracetamol doet niks en niemand heeft meelij met je omdat griep net zo doodnormaal is als buikpijn bij jonge vrouwen en prostaatvergroting bij oudere mannen.

Na een nacht onrustig slapen en een hele volgende dag hangen op de bank voel je je nog steeds niet beter, in tegendeel, je zit somber tegen de wereld en al haar ongerieflijkheden aan te kijken. Je hebt alle katoenen zakdoeken uit de linnenkast al verbruikt en de papieren raken op, je bent zo stijf als een plank en begint je rillerig te voelen als rimpelend water. Toch wil je niet naar bed, want in bed gaan de meeste mensen dood en jij zit er nou juist tegen te vechten om dit niet te laten gebeuren. Dus blijf je hangen, steunen en kreunen, terwijl geen mens je hoort of naar je luistert en je voelt je hierdoor nog zieliger dan voorheen.

De thermometer is kwijt, die ligt wel ergens in huis, maar waar…. Je bent te lamlendig om zelf overeind te komen en je huisgenoten zijn de hort op. De dokter wil je niet bellen, want op het internet heb je gelezen dat tegen het griepvirus niks helpt en uitzieken de modus is. Teruggezakt op de bank strek je je lusteloos languit neer, in een (vruchteloze) poging even weg te zakken in de vergetelheid, in de hoop er na een uurtje slaap of wat ervoor doorgaat, weer monter en fris uit te herrijzen.

Mis gerekend, want da’s helaas niet het geval, je voelt je zo mogelijk nóg belabberder. Je doet nog een zuinige poging om een of andere krant gelezen te krijgen, maar moet je ten slotte moedeloos overgeven aan je overheerser: de griep. Jawel, dit keer heb je ‘m écht te pakken. Je mag eraan toegeven, te bed gaan liggen met de zoveelste paracetamol zetpil in je achterste en de citroenen uitgeperst naast je bed. Eindelijk krijg je de aandacht waar je als zielige grieplijder zo naar gehunkerd en gehengeld hebt: je vrouw of man komt medelijdend de slaapkamer binnen met de vraag: “Zal ik een hete kruik voor je maken?”

Voor iedereen die er NU aan lijdt: VAN HARTE BETERSCHAP en.... LAAT JE NIET KISTEN!

 

En dan nu:

Waar een verhaal, geschreven in wanhoop - in feite een verkapte noodkreet - toe kan leiden, heb ik in die jaren in volle omvang ervaren. Door het aanbod van de directie van Jansen-De Wit lag ineens een heel nieuw toekomstperspectief voor me in het verschiet. Door de uitgave van Alison wil ballerina worden in boekvorm had zich mijn toekomstperspectief nog verbreed. Bij het verschijnen ervan in boekvorm studeerde ik voor het tweede jaar aan de avondacademie, een volkomen andere wereld voor me. Deze ontwikkelingen hadden in amper twee jaar plaatsgevonden. Het leek allemaal veelbelovend, maar was vooral turbulent, boeiend en meeslepend en het kwam voor een deel tegemoet aan mijn verlangen naar bevestiging. Maar het had me ook in verwarring gebracht. Bij de verschijning van Alison was ik net zeventien, te onzeker om de reikwijdte van al deze opeenvolgende ingrijpende gebeurtenissen te overzien.

 

De hoos rond Alison wil ballerina worden heb ik toch als bijzonder leuk, spannend én een tikje sensationeel ervaren. Zomaar uit het niets was ik plotseling een bekend meisje, dat gevraagd werd voor interviews en life op tv Algemeen Beschaafd Nederlands moest spreken in plaats van het Rooise dialect dat ze gewoonlijk sprak. Iets waarover iedereen in heel Sint-Oedenrode zich na de enige televisie-uitzending – waarin ik optrad in het namiddagprogramma Rooster van de AVRO, een programma voor jonge mensen tussen de dertien en zestien – openlijk verbaasde dat ik het had gekund en gedurfd, maar waarvoor ik ook al spoedig een onaangenamer prijs betaalde. Mijn familie was merkbaar onder de indruk, wat een tijd lang het gemis aan interesse van hun kant in mijn bezigheden ruimschoots compenseerde.

 

Plotseling kreeg ik een kijkje achter de schermen van de televisiewereld en zag hoe bedrieglijk mooi het er op het beeldscherm allemaal uitzag, terwijl het in de studio's een rommeltje van jewelste was. Alles wat op tv solide en degelijk leek, was niet meer dan bordkarton, papier en snel in elkaar geflanste spaanplaten meubelen met een likje verf,  die na afloop van bepaalde programma's weer afgebroken zouden worden of opgestookt. Er hingen veel schijnwerpers die een en ander, ook mensen, bedrieglijk mooi konden doen lijken. Er hing een sfeer van nervositeit en gejaagdheid, er liepen tientallen mensen rond van hot naar her, zwaaiend en roepend en, cameramensen, heen en weer rijdend op grote, hoge rijdende camera’s. Dit alles, die chaotische, onrustige wereld, kon ik bijna niet in verband brengen met wat ik thuis altijd op de tv had waargenomen. Het was verbazingwekkend en verbijsterend tegelijk, heel die tv-wereld leek één groot verzinsel. Ook het life uitzenden was bedrog van, ik moet zeggen, de meest lachwekkende soort. Nota bene, ik moest een hele dag in de studio zijn om vraag en antwoord te repeteren!

 

Mijn oudste zus en haar man zouden me wegbrengen en mijn moeder zou ons vergezellen. In het autootje van mijn zwager reden we naar de Hilversumse studio’s. Hij vond het reuze interessant om eens rond te neuzen in die tv wereld. Na afloop zouden we ergens gaan dineren. Toen we eenmaal daar waren, gingen zij hun eigen weg, want ik was verplicht de repetities in te gaan en mocht hierbij niet gestoord worden. Het was zo krankzinnig, dat ik tijdens die repetities grote moeite had een en ander serieus te nemen en tijdens de life uitzending (jawel, zo heette dat!) – ook van nervositeit – niet overvallen te worden door de slappe lach. Ik werd geïnterviewd door Gerrit den Braber, een grote, stevig gebouwde man met donkere bril. Alle antwoorden had ik de hele dag door al tig keer opgedreund en men had me gedwongen af te sluiten met de uitspraak ‘je mag je ogen niet sluiten voor de werkelijkheid’. Wat ik verafschuwde omdat het niet bij me paste en ik nog lang niet toe was aan dit soort realiteitszin voor volwassenen.

 

Alle spontaniteit was uiteraard geheel verdwenen. Terwijl ik voor de camera’s in de felle schijnwerpers stijf rechtop in mijn bruine, keurige kantoormeisjesjurk op mijn stoel zat, mijn handen zedig in mijn schoot en mijn kapsel in passend model ‘administratief medewerker’, voelde ik me een onnozel, dom schaap, dat zei wat me gecommandeerd was en voelde me voortdurend gehinderd door de verplichting te moeten eindigen met die belachelijke nonzin. Echter… die meedogenloze werkelijkheid, waarmee ik het interview deemoedig gehoorzaam, maar met stiekeme schaamte uiteindelijk toch afgesloten had, bleek al spoedig! Dit tv-optreden maakte me slechts voor heel even beroemd en bepaald niet bemind, want weldra keken jaloezie en spot onbelemmerd om de hoek.

 

Kortom, mijn roem duurde slechts enkele weken, daarna zakte alles weer weg in de turbulentie van andere media items en dook ik in een leemte. Die moest ik zien op te vullen door op kantoor hard te werken en tijdens de avonduren in de oude tekenklas verwoed te tekenen, luisterend naar Kees Bol, die met veel vuur én humor zijn spannende verhalen over zijn schildersbestaan vertelde en Jan Gregoor, die ons in alle rust liet zien hoe mooi het werk was van de impressionisten, of ons op zijn heel eigen, aandachtige manier adviezen gaf bij onze artistieke bezigheden.

28-02-2013 om 17:20 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
27-02-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een historische gebeurtenis

Een historische gebeurtenis

Jazeker, dat Paus Benedictus XVI aftreedt beschouw ik als een historische gebeurtenis, zelfs in deze tijd van massale ontkerking op het westelijk halfrond en turbulente, actuele en niet altijd even gelukkige Rooms-katholieke geschiedschrijving. Met mij vele anderen, want tot en met vanmorgen stroomde het hele Sint Pietersplein elke dag vol mensen die nog een glimp van deze paus wilden opvangen.


Blijkbaar is het hoofd van onze R.-k. kerk nog van grote betekenis voor grote groepen gelovige mensen. Het belang van de Paus vergelijk ik graag met het belang van een koning of koningin aan het hoofd van een monarchie. Zo'n monarch of Paus moet representatief zijn voor het volk dat hij vertegenwoordigt. Hij of zij moet staan voor het gedachtegoed dat het fundament van de organisatie is.
De meeste groeperingen kunnen niet zonder leidinggevenden, onze R.-k. kerk, die een zeer grote organisatie met vele clusters is, kan ook niet zonder. De Paus staat aan het hoofd van deze over de hele wereld verspreide geloofsgemeenschap en hij heeft, zoals elke leider de taak zijn volgelingen tot voorbeeld te zijn en hun te inspireren zijn voorbeeld na te volgen.


Paus Benedictus was tot en met vanmorgen in functie. Hij is een groot geleerde en heeft veel boeken, pamfletten en enkele encyclieken geschreven. In de jaren van zijn pontificaat is wel gebleken dat hij zich tot op de dag van vandaag intensief en met veel genoegen beziggehouden heeft met onder andere de leer binnen de Rooms-katholieke kerk, en zich vooral geroepen heeft gevoeld de (dogmatische?) kern van het Rooms-katholiek geloof - God, de liefde van Jezus Christus, te behoeden en behouden. Zijn goed recht overigens.

Ongetwijfeld een nobel streven waarvoor ik, ondanks mijn eigen twijfels, heel veel respect heb. Toch leeft binnenin me de vraag of hij hiermee als leider en vertegenwoordiger van de moderne, meedenkende Rooms-katholieke gelovigen zijn geloofsgemeenschap een grote dienst bewezen heeft.
Afgaande op mijn eigen gevoelens moet ik eerlijk zeggen dat ik me enigszins teleurgesteld voel. Met name als het gaat om het streven van de Paus, zijn kardinalen en bisschoppen om de praktische uitvoering van de liturgie terug te brengen naar vroeger jaren, waardoor van de vrijheid van denken die sinds het Tweede Vaticaans Concilie leeft onder de priesters, (vrijwillige) medewerkers in de parochies én hun beminde gelovigen, niet zoveel meer overblijft. 

Hierdoor kan ik me niet aan het idee onttrekken dat onder leiding van deze paus de Rooms-katholieke kerk nog verder weggeraakt is van de doorsnee gelovige die redelijk trouw, maar met een moderne geest de liturgische vieringen in zijn parochiekerk bezoekt.
Misschien ligt het allemaal niet (alleen) aan deze overigens naar mijn idee zeer goedmoedige Benedictus. Want niets blijft zoals het is, alles is onderhevig aan veranderingen, zo ook binnen de christelijke kerken. Ik zie het als een vorm van evolutie die nu eenmaal altijd en overal plaatsvindt, omdat evolueren een natuurlijk proces zonder begin of einde is, of het nu op religieuze of ontwikkelingen op heel andere terreinen gaat.

Groei- en afbraakprocessen kan niemand tegenhouden, ze zijn inherent aan elkaar en horen bij alles wat leeft en sterft. Niets staat stil, alles, ook de mens, is voortdurend in beweging. Als organisatie lopen we in feite altijd achter, ook instituties, en hoe groter het instituut, hoe trager haar ontwikkeling. Binnen de R.-k. kerk is dit heel goed zichtbaar. Haar beminde gelovigen lopen ver vooruit op de ontwikkelingen binnen het instituut. Waarmee ik echter niet per se wil zeggen dat wij als gelovigen alle gelijk van de wereld hebben. Daarom is luisteren naar elkaar van heel groot belang. De dialoog tussen kerk en geloofsgemeenschap moet levend gehouden worden, niet in verticale maar horizontale richting.

Ondanks enig misnoegen dat ook in mij leeft jegens de R.-k. kerk ben ik er nog steeds zeer aan gehecht, of liever, aan onze christelijke cultuur. Al leef ik niet volgzaam zoals het instituut het ons voorschrijft, ik beschouw mezelf nog steeds als lid van deze kerk, voel me meer christen dan katholiek, en als katholiek ben ik voornamelijk een cultuurkatholiek. Ik houd van de kerk vanwege haar rijk cultureel erfgoed in de vorm van mooie kerkgebouwen en religieuze rituelen, beeldhouwwerken, schilderkunst, handgeschilderde en -geschreven boeken, muziek en literatuur. Het Nieuwe Testament in de persoon van Jezus Christus inspireert me, leidt me door mijn dagelijks leven en biedt me houvast.

Dus blijf ik hoopvol gestemd. Misschien krijgt onze Moeder de Heilige Kerk toch weer eens een flinke duw in de rug, nu deze paus is afgetreden en zijn opvolger aantreedt. Een nieuwe impuls, waardoor de kerk als een geloofsgemeenschap, bestaande uit mensen, wat meer in de pas gaat lopen met haar moderne, meedenkende gelovigen. Ik mag het hopen….

 

En dan nu:

EEN HEUS BOEK  

toch schrijfster

 

Er kwamen zulke leuke reacties van kinderen op de hoofdstukken over Alison dat Wim Wich na het laatste hoofdstuk besloot mijn verhaal naar een uitgever te sturen, met de vraag of die het als boekje zou willen uitgeven. Hoewel door de gebeurtenis die aanleiding was geweest tot het schrijven van dit verhaal mijn dromen behoorlijk uitgedund waren, sloeg mijn kinderlijke fantasie door dit initiatief toch weer op hol. Ik zag mezelf al als (natuurlijk) een beroemd schrijfster!

Wich stuurde inderdaad alles naar de Brabantse schrijver Toon Kortooms, die ermee naar zijn uitgeverij De Lanteern in Utrecht stapte.

 

Het boekje werd in september 1957 uitgegeven en bleek een doorslaand succes te zijn, want binnen drie maanden waren die tienduizend boekjes helemaal uitverkocht en kwam er een tweede druk. Die overigens niet meer zo hard liep, omdat de hype rond ‘het jongste schrijfstertje van Nederland’ uiteraard behoorlijk geluwd was, ingehaald door de realiteit. Door allerlei mensen was ik geïnterviewd, had in kranten en tijdschriften gestaan en was zelfs op tv verschenen. Kortom, mijn wens om beroemd te worden, leek al in vervulling te zijn gegaan. Maar pas op! Ik was geen Minou Drouet, het jonge begaafde Franse dichteresje aan wie in half Europa al zoveel aandacht was besteed en met wie journalisten me regelmatig vergeleken. Die ervaring was de les van mijn leven! Ik was gewoon het dorpsmeisje Els van de Rijt uit Sint-Oedenrode, dat weliswaar niet onaardig schreef, maar geen literaire onderscheiding ging verdienen met de lectuur die zij produceerde, daar werd ik me spoedig genoeg terdege van bewust. En wat is het goed voor me geweest. Mijn hele leven heb ik er al plezier van hierdoor geleerd te hebben mijn eigen (vermeende) vaardigheden flink te relativeren.

 

Nog heel lang heb ik me geschaamd voor wat ik toen geschreven heb. Natuurlijk moest ik het plaatsen in de tijd waarin het geschreven was, de jaren vijftig, waarin jongeren van vijftien nog als kinderen beschouwd werden (wat ze in feite ook zijn), volledig onderworpen aan het ouderlijk gezag, en dromen over balletdansen en paardrijden. Terugkijkend kan ik er wel van uitgaan dat mijn Alisonverhaal psychologisch gezien in eerste instantie een reactie was op de aanranding, die een bedreiging was voor de wereld van onschuld waarin ik tot dan toe had verkeerd. Die had ruw iets in me aangeraakt waarvan ik nog veel te weinig begrip had, behalve dan dat ik blijkbaar onkuis (maar hoe?) en erg zondig was geweest (onkuisheid bedreven en een gezin ontwricht).

 

Maar ondanks het besef dat er niets wás om me voor te generen, overviel dat schaamtegevoel me zo gauw het boekje ter sprake kwam. Voor mijn onnozelheid als vijftienjarige en mijn heftig verlangen naar een vader(-figuur), dat zich in mijn meisjeshart leek te hebben vastgeklemd als een baby-aapje aan de moederborst. Voor iedere psycholoog of psychiater spreekt Alison wil ballerina worden klare taal, onthullend en onthutsend tegelijk, omdat het vijftienjarig meisje dat dit boekje schreef eenzaam hunkerde naar wat empathie en als enige kans op bevestiging door de mensen in haar omgeving het zich opwerken naar de roem van een ballerina (of schrijfster!) zag. Spreken over dat boek voelde alsof ik betrapt werd op mijn eigen kwetsbaarheid. Dat kon ik niet aan.

 

Twee jaar voor mijn boekje verscheen had ik de Veghelse Vormingsklas halverwege het studiejaar verlaten en was in Schijndel in de Koninklijke Kousen en Sokkenfabriek Jansen-De Wit (JdeW) op kantoor gaan werken. Ik had al eens vaker verhaaltjes met tekeningen ingestuurd voor De Jeugdhof, die regelmatig geplaatst waren. Mijn eerdere bijdragen aan De Jeugdhof tezamen met de publicatie als vervolgverhaal van Alison wil ballerina worden in deze zaterdagse bijlage van de krant bleken aanleiding te zijn voor de heren Wim en Matthieu Jansen, eigenaren en directie van de kousen- en sokkenfabriek, om me naar kantoor te halen.

 

Op kosten van het bedrijf gaan studeren aan een kunstacademie was een ongelofelijk mooi, verbazingwekkend en in die jaren beslist sensationeel aanbod. Dit wilde ik met beide handen aangrijpen, het was de ultieme kans om zonder al teveel protest van moeder de Veghelse vormingsklas te verlaten en mijn leven een geheel nieuwe impuls te geven. Al was moeder er niet bepaald mee ingenomen (ze vond me te jong), ze stond het toe, inziend dat het aanbod van de heren Jansen wel zeer betekenisvol was. Ook zou mijn bescheiden inkomen voor het hele gezin een welkome bijdrage zijn op het totaal aan inkomsten voor het gezin Van de Rijt. Met een ulo- en typediploma op zak solliciteerde ik officieel naar de functie van 'kantoorbediende' en werd voor een minimum salaris aangenomen. Als typiste trad ik bij hen in dienst, in het spectaculaire vooruitzicht dat ze me de gelegenheid zouden bieden te gaan studeren aan de Eindhovense Avondacademie voor Industriële Vormgeving om later voor de firma van nut te kunnen zijn op de tekenkamer. De directie hield woord. Toen ik er een half jaar werkte als ‘administratief medewerker’, werd ik bij de beide heren directeuren geroepen en werd me meegedeeld dat ik me mocht gaan aanmelden op de academie in Eindhoven, met de bedoeling daar te leren reclametekenen.

27-02-2013 om 00:00 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
26-02-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Humor

26 februari 2013

Gevoel voor humor

Regelmatig krijg ik pps’jes ofwel PowerPoint presentaties waarin allerlei zaken op de korrel genomen worden. Het kan zo gek niet zijn of er is wel iemand die ’n geestig diashowtje, filmpje, mopje of cartoon fabriceert. Telkens als er weer zoiets in mijn digitale brievenbus gegleden is, vraag ik me af hoe die creatievelingen dat toch doen en hoe het hun lukt ze zo snel klaar te krijgen. Bijna altijd hebben ze wel op een of andere manier te maken met de actualiteit, deze bijdetijdse humoristen zitten er blijkbaar bovenop. Het is me duidelijk: wát er ook in de wereld gebeurt, het kan zo gek zijn als het wil, altijd is er wel iemand die nét dat beetje gevoel voor humor én het talent heeft om er iets lachwekkends, hilarisch creatiefs mee uit te halen.

Gevoel voor humor is ontzaglijk belangrijk. Ik ben ervan overtuigd dat het een vorm van overleving is die een indrukwekkende rol kan spelen in geval van ziekte en andere ernstige gebeurtenissen. Zelf ben ik veel met ziekte geconfronteerd en heb die telkens weer kunnen dragen en me erbovenuit kunnen vechten mede dankzij mijn gelukkig meer dan voldoende ontwikkeld gevoel voor humor plus de nodige zelfspot. Geloof me, het werkt bevrijdend om ook eens flink om mezelf te kunnen lachen in plaats van om heel veel anderen. Want jazeker, we lachen voornamelijk graag en veel om ánderen. Da’s niet erg, zolang het niet om vernederend uitlachen gaat.

Goedmoedige humor die niemand persoonlijk schaadt kan ernstige zaken minder zwaar maken. Humor prikkelt niet alleen de lachspieren, maar werkt ook relativerend. Zonder humor is het leven droog en saai en vaak heel wat zwaarder dan nodig is. Een voorbeeld.

Alweer een jaar of twaalf geleden kreeg ik van mijn specialist te horen dat ik twee stoma’s zou gaan ‘krijgen’. Jazeker, zoiets ‘krijg’ je. Opereren = ‘geholpen worden’. Twee grote operatieve ingrepen in tijd van minder dan één jaar en – toen in mijn ogen nog erger – het vooruitzicht op een leven met twee gaten in mijn buik waar zowel de ontlasting als de urine door afgevoerd zou worden. Twee vreemde elementen op mijn buik die me bepaald geen extra kansen zouden geven op de schoonheidsprijs als het om bikinicharme aankwam. Ook vormden ze beslist geen geliefd onderwerp van gesprek op een feestje.

Hoe ging ik dit mijn gezin, mijn familie en vrienden vertellen…. Een poep- en plasgat bovenop mijn buik, geen representatief vooruitzicht, niet iets om medelijdend in gezelschap om enig meeleven hiermee te vragen.

De eerste nood op dit terrein werd geledigd door een van mijn Nijmeegse (Radboud-)vriendinnen. Toen ik klaar was bij mijn specialist en met deze boodschap de grote hal inliep, wachtte zij me daar op. Ze zag al aan mijn gezicht hoe laat het was, sloeg een arm om me heen en zei (zelf ook behept met zo’n stoma) monter: “Kom op, meid, beter ‘n zak op de buik dan op de bank!”

Dat had niet beter gekund. De kop was eraf voor mij. Ik heb gebruld van het lachen (en de zenuwen), het lood zakte weg uit mijn benen en ik zag het allemaal ineens veel minder pessimistisch. Onderweg naar huis schoot ik telkens nog in de lach en het eerste dat ik zei tegen mijn man, nadat ik hem had meegedeeld wat de specialist voor ogen stond, was waarmee mijn vriendin me had opgebeurd. Met haar geestige, hilarische uitspraak had ze me de moed gegeven om niet alleen naar de verdrietige kant (het disfunctioneren van darmen en blaas) te kijken, maar er ook de betrekkelijkheid en zelfs positieve kant van proberen te zien. Dat viel niet altijd mee, doch ik hoefde maar aan haar uitspraak te denken of ik schoot al in de slappe lach en met al mijn prakkiseren was het opslag gedaan.

Toen ik zover was dat ik het wel openbaar durfde te maken aan vrienden en bekenden schoot me vanzelf een prachtige manier te binnen om het allemaal niet al te zwaar te laten klinken en vertelde ik hen de interieurarchitect geraadpleegd te hebben en dat hij me geadviseerd had de waterleiding en riolering om te laten leggen. Aldus geschiedde en het werkte uitstekend.

Ik houd ook wel van een beetje galgenhumor: de avond voor ik een operatie aan een van mijn urineleiders moest ondergaan, kwam de uroloog me eraan herinneren dat ik een papier had ondertekend waarop ik mijn linker nier (die ik mogelijk zou verliezen bij deze ingreep) zou doneren. Dat bevestigde ik en terloops merkte ik nog op dat de beestjes met mij – als ik deze ingreep niet zou overleven – gauw klaar zouden zijn. Geen baarmoeder en eierstokken, geen dikke darm, geen galblaas meer en één nier eruit, dat schoot lekker op. Hij keek een beetje zuur…. De nier bleef behouden, de beestjes hebben dus toch nog iets langer werk met me!

Humor haalt de spanning uit de lucht. Achteraf ben ik alleen maar blij met deze interne verbouwing, zeker nu ik ook die gifslang (mijn dikke darm) kwijt ben. En heus waar, leven met twee stoma’s heeft zo zijn voordelen: als we op vakantie gaan naar Zuid-Frankrijk hoef ik onderweg niet op een gore plee te gaan zitten of erboven te hangen. Elk voordeel hep se nadeel en andersom. Ik profiteer van de voordelen.

 

En dan nu nog een stukje uit mijn boek Stille Wateren:

In die jaren gebeurde er iets met me dat enorm van invloed zou blijken te zijn op mijn verdere seksuele ontwikkeling en mijn afweer tegen het volwassen worden alleen nog zou doen toenemen. Als vijftienjarige werd ik in de driehoek Sint-Oedenrode-Eerde-Schijndel op de grote stille heide aangerand door iemand uit onze kennissenkring in het door mij zo onschuldig gedroomde balletwereldje. Na die gebeurtenis was het moeders plicht me namens de pastoor van onze parochie te beschuldigen van ontwrichting van het gezin van die man. Zijn vrouw was diezelfde middag met de noorderzon vertrokken met een ander, nadat ze eerst bij deze pastoor haar beklag had gedaan over mij. Die afschuwelijke aanranding en de zwaarwegende beschuldiging door de pastoor, die toch het kerkelijk gezag vertegenwoordigde, waren voor mij blijkbaar zo schokkend, dat ik de volgende dag met astmatische bronchitis in bed lag en moeder de dokter liet komen. Moeder wist wat er met me gebeurd was, waarschijnlijk de meeste broers en zussen ook, maar zowel moeder als broers en zussen hebben er nooit met mij over gesproken en ik niet met hen. Moeder sprak zich er jaren later pas over uit tegen Joep, in een periode dat ik levensgevaarlijk ziek in het ziekenhuis lag.

 

Jarenlang heb ik er zelf ook tegen iedereen over gezwegen, me er diep voor geschaamd, me er intens schuldig om gevoeld, duizend en één keer overdacht wát mijn deel aan schuld in die gebeurtenis geweest kon zijn. Hoe had ik het als vijftienjarige kunnen begrijpen - niemand gaf me er nadien tekst en uitleg over of toonde ook maar énige compassie met me. Op een luisterend oor of enige bijstand van de kant van de plaatsbekleders van Jezus Christus hoefde ik niet te rekenen, die zaten me bij wijze van spreken al in hun biechtstoelen op te wachten. Bij mijn afkeer om volwassen te worden, kwam nu ook de angst voor dat onbekende, nog onbegrepene en ontwikkelden zich anti-seksuele gevoelens, voor zover ik begreep wat die inhielden.

.

In bed, ziek, benauwd, kortademig, begon ik te schrijven aan wat later als het boekje Alison wil ballerina worden zou verschijnen. In de weken dat ik thuis ziek te bed lag, schreef ik over een meisje dat dolgraag ballerina wilde worden en het uiteindelijk ook werd. Een enig kind dat beide ouders nog had, in een veilige omgeving leefde en les kreeg van een zorgzame, begripvolle, meevoelende balletlerares. Alles wat haaks stond op wat ik net had meegemaakt en hoe ik me hierdoor voelde, propte ik erin. Ik vluchtte in die droom, omdat de tamelijk betrouwbare wereld waarin ik tot dan toe verkeerd had door dit voorval wreed verscheurd was.

 

Dat schrijfsel verborg ik, ik wilde niet dat iemand van mijn broers en zussen het las. Op een dag vond moeder het bij toeval, las het verhaal en moedigde me aan het naar ‘de krant’ te sturen, waarmee ze bedoelde het Dagblad voor Oost-Brabant. Op haar aandringen stuurde ik het op naar De Jeugdhof, de zaterdagse bijlage van deze krant, die onder redactie stond van iemand die zich ‘Oom Wim’ noemde (Wim Wich). Wellicht reageerde Wim Wich enthousiast omdat ik al vaker met korte verhalen en tekeningetjes in De Jeugdhof had gestaan en dit door de lezertjes van De Jeugdhof algemeen gewaardeerd werd. Hij stelde me voor elke week een hoofdstuk uit Alison wil ballerina worden in te sturen en er zelf de illustraties bij te maken, en aldus geschiedde. Dat het product van mijn schokkende ervaring nog zulke verrassende en toekomstbepalende consequenties zou hebben voor mijn verdere toekomst had niemand ooit kunnen bedenken. Toch was dit het geval, zoals spoedig zou blijken.

 

26-02-2013 om 09:35 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
25-02-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dementie

25 februari 2013

Dementie

In het weekend las ik in Trouw d.d. 23-02-2013 het artikel van Bert Keizer over dementie en euthanasie, met als kop: Wilsverklaring is niets waard. Hij schreef dit in verband met zijn optreden in het programma Zembla, waarin hem gevraagd werd hoe hij over actieve euthanasie bij dementerenden denkt. In zijn denken staat hij m.i. lijnrecht tegenover mevrouw Els Borst, die in datzelfde programma vertelde dat dementerenden met een laatste wilsbeschikking (op papier) in aanmerking komen voor euthanasie, ook als ze zelf niet meer wilsbekwaam zijn. Dit houdt mij sterk bezig.

Niemand wil graag dement worden. Voor veel ouderen is het een schrikbeeld. Door voorlichting en media-aandacht wordt er van alles aan gedaan om dat schrikbeeld te dimmen, maar hoe men het ook draait of keert, naar dementie ziet niemand uit.

Laat ik een voorbeeld geven aan de hand een situatie die ik nu van vrij dichtbij meemaak. Een moeder kreeg zestien jaar geleden de eerste verschijnselen van dementie. Twee jaar later werd zij gediagnosticeerd: Alzheimer. De eerste paar jaar leidde ze een redelijk normaal bestaan, maar er slopen steeds meer hiaten in haar geheugen en haar coördinatievermogen verminderde. Ze begon dingen te vergeten, kwijt te raken, raakte steeds vaker en meer gedesoriënteerd, zodat hulpverlening in de vorm van (toenemende intensieve thuis-)zorg noodzakelijk werd.

Door haar man en kinderen was zij al die jaren liefdevol bijgestaan, maar dit kon niet voorkomen dat de dag aanbrak waarop de arts het noodzakelijk achtte haar te laten opnemen in een verpleeghuis. Moeder zelf was niet meer bij machte bewust hiermee in te stemmen of ertegen te protesteren – het begin van haar wilsonbekwaamheid.

In het gunstigste geval reageerde moeder niet agressief op haar overplaatsing en, eenmaal geaard, kon zij zich nog verheugen op de komst van haar kinderen en familie. Langzaam verloor ze de herinneringen die haar pijn deden en liet ze zich gedwee verzorgen. Tot zover was dit voor moeder zelf en voor haar man en kinderen wellicht een aanvaardbare en draaglijke situatie.

Na enige tijd overleed haar man, en onder de zorgende handen van kinderen, familie en verpleeghuispersoneel gleed moeder langzaam af naar niemandsland, waarin ze steeds minder bereikbaar werd en ook allerlei functies die de hersenen doorseinden naar haar lichaam op den duur niet meer begreep. Langzaam verliep haar dementieproces van zich nog zelfstandig voortbewegen en verbale communicatie naar rolstoelgebruik en sterk afnemend spreekvermogen. Ten slotte bereikte zij het stadium van geen enkele communicatie meer of geen andere dan (zorgzame en liefdevolle) lichamelijke aanrakingen.

In dit stadium verkeert moeder nu al langere tijd. Ze ligt 23 uur per etmaal in bed, heeft last van kleine schokbewegingen van haar magere lichaam en krijgt hier eenvoudige pijnstilling voor. Haar dementieproces duurt, sinds Alzheimer bij haar is vastgesteld, al ruim veertien en een half jaar.

 

Als de dementerende eenmaal zover is, is zij (hij) niet meer wilsbekwaam en schijnt passieve/actieve euthanasie op verzoek voor haar (hem) niet meer mogelijk te zijn. Zelfs niet al heeft zij (hij) zelf ooit een euthanasieverklaring geschreven en ondertekend of wanneer directe familieleden haar meerdere keren hardop hebben horen zeggen dat zij (hij) in zo’n situatie niet meer zou willen leven. Als ik verpleeghuisarts Keizer mag geloven is het zo geregeld dat de lijdende op het tijdstip van de uitvoering van de euthanasie zelf moet kunnen aangeven of hij ook daadwerkelijk wil sterven. Hiervoor moet hij bij zijn volle verstand zijn én er moet duidelijk sprake zijn van ondraaglijk lijden.

 

De vrouw over wie ik het heb, verkeert in een droevige, vegetatieve situatie. Ze krijgt de verzorging die ze nodig heeft, haar kinderen zijn zeer toegewijd en houden frequent voeling met wat er in het verpleeghuis met hun moeder gebeurt.

Nu zie ik hoe dit proces verloopt en wat dit met haarzelf, haar kinderen en naaste familie doet. Ik moet zeggen dat ik bijzonder onder de indruk ben van alles wat hier gebeurt. Voor de kinderen en hun naaste familie is het hele, zeer langdurige proces bijzonder ingrijpend en ik heb groot respect voor de manier waarop zij hiermee omgaan. De kinderen moeten van heel ver komen, maar tot op de dag van vandaag hebben zij ervoor gezorgd dat moeder haar menswaardigheid zo lang mogelijk behoudt.

Voor de kinderen wordt het steeds zwaarder. Niemand weet hoe lang deze situatie nog zal voortduren. Als het lichaam van moeder sterk genoeg is, kan dit nog jaren doorgaan, wat voor de kinderen, hoe je het ook wendt of keert, emotioneel langzamerhand kan uitlopen op een voor hen onhoudbare situatie.

Ieder mens met een gezond verstand zou stiekem wensen dat moeder zacht en kalm, bijvoorbeeld in haar slaap, zou overlijden. Kinderen en familie lopen misschien stilletjes ook met die wens rond, maar beseffen dat ze daar niet ver mee komen omdat men zich in het verpleeghuis te houden heeft aan de Nederlandse wet en beleidsregels en protocollen van het verpleeghuis.

Aan de ene kant van de lijn staan dus de hulpverleners, zij dragen dagelijks de verantwoordelijkheid voor leven en welzijn van de dementerenden en bewegen zich tussen afgesproken regels en protocollen. Voor hen is het bijna ondoenlijk om hiervan af te wijken. In principe zullen zij dus zo lang mogelijk doorgaan met zo optimaal mogelijke zorg en daar verstaan zij in dit stadium waarschijnlijk iets heel anders onder dan de direct betrokken familieleden. Dit kán betekenen dat zelfs palliatieve zorg voor mensen zoals deze moeder niet overwogen wordt zolang door de direct verantwoordelijken in het verpleeghuis niet ervaren wordt dat zij, volgens de begrippen die zij hiervoor hanteren, terminaal is.

Aan de andere kant van de zorglijn staan de kinderen en familieleden met de onvoorwaardelijke liefde die zij voelen voor hun toch als zeer ernstig ziek te beschouwen moeder en hun persoonlijke emoties die ermee gepaard gaan en leeft de vraag: hoe lang houden zij dit nog vol. In hoeverre worden hun hun dagelijkse bezigheden, hun persoonlijke handel en wandel erdoor bepaald en wanneer mag er actief ingegrepen worden.

Let wel: geen ogenblik zullen de kinderen moeder de noodzakelijke zorg willen ontnemen. Maar:

Ik merk dat ik als dochter en verpleegkundige de kant van de zorg kan begrijpen, maar ook niet begrijp. Goed zorgen vóór kan ook niets doen zijn.

Dit schreef een van de kinderen me onlangs. En hier ligt alle wanhoop en machteloosheid in besloten.

 

Beide partijen bezien dit vanuit het eigen gezichtsveld en zo blijft het voor beide partijen een loodzwaar traject. Maar de kinderen en naaste familie zijn naar mijn idee de meest kwetsbare partij, moeders (fysiek) welzijn (en hierdoor indirect (mentaal) ook dat van hen) hangt volledig af van de gang van zaken in het verpleeghuis, de zorgverleners verkeren dus (wellicht ongewild) in een machtspositie. Niet dat ze die moedwillig uitbuiten, zeker niet, maar hierdoor hebben ze wel alle vrijheid om te handelen naar hun eigen richtlijnen, ook al komen die niet (helemaal) overeen met de wensen van de kinderen.

Voor de kinderen is het een heel ander verhaal. Zij voelen zich als kind (emotioneel) sterk met haar verbonden en in alle opzichten intens betrokken bij alles wat er met moeder gebeurt. Het is heel begrijpelijk dat zij na zo lange tijd uiteindelijk nog maar één ding wensen: dat moeder niet langer hoeft te lijden dan nodig is. En dan hoeft echt niet alles uit de kast om het leven van moeder maar te laten voortduren.

 

Hoever gaan wij in onze zorg. Hoe lang mag een menselijk lijden duren vóór er, met liefde en respect voor de persoon in kwestie en de naaste familie, ingegrepen wordt…. Waar trekken we de grens van zorg geven en zorg (na-)laten….. Wanneer mag een mens sterven….

 

Natuurlijk, het is voor een arts ook nogal wat om een (ziek of dementerend) mens moedwillig te doden of een (niet-)behandeling in te zetten met als doel het overlijden van die persoon. En zeker is dit moeilijk als het gevraagd wordt aan artsen en verzorgenden die er tot dan toe alles aan gedaan hebben om het leven van vader of moeder zo draaglijk mogelijk te houden en zo op hun manier ook een relatie hebben ontwikkeld met hun cliënt.

Dus is het misschien toch raadzaam dat externe deskundigen hun licht laten schijnen over zulke zeer ernstige uitlopers van dementie en er voor situaties als van deze moeder een milde uitweg voor dit dilemma gevonden kan worden, dat voorkomt dat kinderen overspannen raken en moeder zinloos in leven gehouden wordt. Hierbij denk ik aan een commissie, bestaande bijvoorbeeld uit het familielid dat als coördinatiepersoon functioneert tussen familie en verpleeghuisarts, een scenarts en eventueel een deskundige op het gebied van palliatieve zorg (terminale zorgconsulent). Deze mensen zouden zich kunnen buigen over het levenslot en levenseinde van de dementerende om in onderling overleg tot een menslievend besluit te komen. En dat hoeft niet per se om euthansie te gaan.

En hier is hoofdstukje 4 van mijn boek

 

VOOR EVEN BEROEMD

turbulente puberjaren

 

In aard en aanleg verschilde ik van mijn klasgenoten, maar ook van mijn broers en zussen; het was dan ook niet verwonderlijk dat zij me niet altijd begrepen en van tijd tot tijd de spot met me dreven. Hun plagerijen hebben me ongetwijfeld weerbaarder gemaakt, maar het moet gezegd dat die me ook wel gekwetst hebben en ik me er zowel buiten als in ons grote gezin soms erg eenzaam door heb gevoeld. Mijn broers en zussen en klasgenoten waren in verhouding weinig ouder dan ik en konden natuurlijk nog niet zoveel inzicht verworven hebben dat ze door hadden hoe ik me eronder voelde. In de meeste grote gezinnen waren plagerijen trouwens geen onbekend verschijnsel. Ik was te (over-)gevoelig om ze altijd te kunnen relativeren. De avonduren op de academie in Eindhoven en de balletlessen in Sint-Oedenrode compenseerden mijn verborgen hunkering naar wat meer waardering door de mensen in mijn directe omgeving en daarbuiten en mijn stil gedragen heimwee naar vader, of misschien beter gezegd, een vaderfiguur.

 

Rond mijn vijftiende begon ik me ook serieus bezig te houden met mijn rooms-katholieke identiteit. Er rezen allerlei vragen, het Tweede Vaticaans Concilie kwam in zicht en vol enthousiasme nam ik op uitnodiging deel aan debatingavonden over (religieuze) levenskwesties. Ik was op zoek naar mijn eigen identiteit, mijn specifieke plek in de wereld, mijn levensinvulling, maar had, afgezien van mijn ballerinadromen, nog geen enkel reëel beeld van hoe mijn toekomst eruit zou moeten zien. Ik wist maar één ding heel zeker, het moest allemaal anders dan wat ik zag en ervoer in mijn eigen omgeving. En ondertussen zette tegen wil en dank de fysieke transformatie van kind in jong meisje en van jong meisje in jonge vrouw gewoon door. Daar bleef ik het moeilijk mee hebben. Terwijl mijn vrouwelijkheid zich onmiskenbaar ontwikkelde, bleef ik me, zonder hier verweer tegen te hebben, vastklampen aan dat kinderlijk verlangen naar geborgenheid. De gedachte aan een leven als volwassene schrikte me af, stond me zelfs, al kende ik de werkelijke reden hiervan nog niet, enorm tegen.

 

Thuis leefde ik min of meer in een matriarchaat, de broers bemoeiden zich weinig met de opvoeding van hun jongere broertjes en zusjes, tenzij om hun wat te treiteren. Moeder moest het gezin in haar eentje beheren en werd hierin daadkrachtig bijgestaan door de twee oudste dochters. Ik kan me geen voorstelling maken van hoe het gegaan zou zijn als vader, als kostwinner de meest gezaghebbende in ons gezin, was blijven leven. In mijn beleving waren mijn oudere zussen, zoals ik al eerder opmerkte, oud en dus gezaghebbend. Net als onze moeder, zij was heel oud in mijn beleving en straalde, zeker sinds zij er als hoofd van het gezin alleen voorstond, het opperste gezag uit, wat zich ook uitte in haar verschijning,  statig, kaarsrecht en vooral fier. Brabanders beschouwden haar als een pronte vrouw. Men had terecht veel respect voor haar.

 

Kinderlijk van geest of niet, de jongens begonnen zich voor me te interesseren, maar dat negeerde ik categorisch. De weemoedige hunkering naar affectieve geborgenheid botste met de voor mijn leeftijd natuurlijke ontwikkeling van mijn lichaam, waardoor ik me ontheemd voelde, eerst en vooral in mijn eigen lijf. Ik begreep wel dat mijn gevoelens heel complex waren, misschien ook niet gezond of normaal voor een meisje van mijn leeftijd, zelfs hiervan was ik me bewust. En toch was ik niet bij machte lichaam en geest met elkaar te verbinden en het evenwicht tussen die twee te creëren. Ik werd niet geplaagd door gepieker, dat niet, mijn dagen waren voldoende gevuld, er was meer dan genoeg wat me boeide en bezighield, maar er bleef iets me heel fundamenteels ontbreken.

 

Die onderbewuste hunkering, dat moeizame deel van mezelf verborg ik zorgvuldig, bewaakte het angstvallig, omdat ik me ervoor schaamde. Geleidelijk aan leerde ik me verschansen achter een muur van humor en gekdoenerij. Via die weg raakte ik weliswaar steeds beter getraind in het verbergen van mijn diepere gevoelens, maar met mijn clownesk gedrag lokte ik plagerijen door broers en zussen juist weer uit. Humor hield me dus overeind, ik leerde er narigheid door relativeren, maar ook hierin wist ik niet de juiste verhoudingen te vinden. Werd ik fysiek onmiskenbaar ouder, hield mijn lichaam geen rekening met mijn gevoelens en bleef mijn geest zich ertegen verzetten, mijn honger naar kennis en ontwikkeling ondervond nergens belemmering, mijn honger naar kennis en ontwikkeling ondervond nergens belemmering. Voor allerlei kwesties binnen en buiten mijn dagelijkse leefwereld begon ik me te interesseren, ik ging heel veel lezen en stortte me op allerlei onderwerpen in kranten en tijdschriften.

 

Nog steeds wilde ik beroemd worden en deed daar van alles voor. Zo nam ik deel aan kleur- en tekenwedstrijden en journalistieke competities en viel regelmatig in de prijzen. Bij een van die journalistieke wedstrijden werd ik met nog enkele jongelui uitgenodigd om voor de krant een artikel te schrijven over de beroemde film Oordeel te Neurenberg. Dit soort activiteiten vroeg om een volwassen manier van denken, maar stond haaks op mijn bijna instinctieve onwilligheid om volwassen te worden. Die discrepantie, waarvan ik me terdege bewust was, verwarde me, ik besefte dat het tijd werd dat hier verandering in kwam, al wist ik bij lange na niet hoe. Met niemand had ik dit soort gedachten en gevoelens ooit gedeeld, niemand kon me dan ook raad geven. In het besef hier zelf aan te moeten werken, was ik gevoelsmatig niet bij machte die klemmende instinctieve afkeer ervan los te laten. Het dagelijks leven ging gewoon door, ik deed wat me opgedragen werd, keek de kunst van het groeien naar volwassenheid af bij leeftijdgenoten, benijdde hun (ogenschijnlijk?) gemakkelijke omgangsvormen met het andere geslacht, was er zelf in geen enkel opzicht toe in staat en bleef mijn onmacht verbergen achter malligheid, wat  me nog verder verwijderde van meer begrip en waardering onder leeftijdgenoten.

 

In dit hele proces van ontwikkeling bleef het ballet mijn grote passie, al mijn vrije tijd besteedde ik eraan. Ik las erover, volgde zoveel mogelijk balletlessen en oefende thuis op zolder. Nu deed zich het probleem voor dat ik weliswaar heel lenig was, maar helaas ook overbeweeglijk. Oefeningen die andere balletleerlingen na heel lang trainen daarna perfect en elegant konden uitvoeren, lukten mij zonder veel oefening weliswaar redelijk moeiteloos, maar dan wel zonder de noodzakelijke elegantie en perfectie van mijn medeleerlingen. Mijn hypermobiele armen en benen stopten niet waar het moest, maar zwaaiden, knikten en bogen als elastiek dat door langdurig gebruik te ver was uitgerekt, waardoor me net datgene ontbrak dat men in de balletwereld ‘beheersing’ noemt – onmisbaar voor elke balletdanser. Ook had ik grote moeite met het balanceren op de spitzen, omdat mijn voeten eenvoudig doorbogen en dubbel klapten zo gauw ik me erop verhief. Toen wist ik nog helemaal niet dat dit met het syndroom van Ehlers-Danlos te maken had, een aangeboren bindweefselaandoening die later bij me aan het licht zou komen. Langzamerhand moest wel tot me doordringen wat dit voor mijn al zo lang gekoesterde ballerinadromen betekende: die zouden nooit en te nimmer werkelijkheid worden.

 

Tegen beter weten in bleef ik hardnekkig doorgaan met oefenen, tot en met mijn eenentwintigste, waarop ik in Maastricht nog een jaar balletlessen volgde in een semiberoepsklasje onder leiding van de Poolse oud-ballerina Walli Haaken. Het ballet was en bleef in mijn ogen de mooiste, meest sierlijke dansvorm en ik beschouwde het als een zeer hoogstaande vorm van kunst. Alles wat erover in kranten, tijdschriften en boekvorm verscheen, verzamelde ik. Tot ik de deur uitging om in Maastricht te gaan studeren ging ik door met oefenen op onze grote zolder. Dan beeldde ik me in dat ik net zo’n gracieuze ballerina was als Alicia Markova die, opgetild door haar danspartner Anton Dolin, vederlicht als een elfje in een wolk van zijde en tule op de muziek boven zijn hoofd zweefde. Foto’s van deze twee wereldberoemde dansers bewaarde ik onder mijn hoofdkussen.

 

Door mijn grote liefde voor het ballet begon ik al heel jong te luisteren naar wat men in die dagen onder 'klassieke muziek' verstond, composities van Mozart en Beethoven, Tsjaikowsky en Strawinsky, Dvorák en Grieg, componisten uit de achttiende en negentiende eeuw of met één been nog net in de twintigste. Vooral composities die speciaal geschreven waren voor balletten spraken me aan. Ach, diep van binnen wist ik maar al te goed hoe ongeschikt ik was voor een dergelijk enerverend leven, maar die stem negeerde ik vooralsnog maar liever….

25-02-2013 om 09:16 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
Tags:dementie, palliatieve zorg, euthanasie
24-02-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rambo
Klik op de afbeelding om de link te volgen

24 februari 2013

Uitspraken van een ander

Een van mijn vrienden stuurde me enkele bijzondere uitspraken van bijzondere mensen. Eén uitspraak, gedaan door Pater van Kilsdonk, trof me in het bijzonder: Schuldige mensen breng je niet tot inkeer door ze te beschuldigen, maar door ze te eerbiedigen.

Daar moest ik wel even over nadenken. Zeker nadat ik de documentaire gezien had die de Belgische televisie Canvas/Panorama gemaakt heeft van een jongeman die, na een opeenstapeling van fouten en verkeerde inschattingen aan de kant van het justitiële apparaat, op ik mag wel zeggen gewelddadige wijze stierf in zijn cel.

De uitspraak van de pater is in feite de constatering dat kwaad nooit met kwaad vergolden zou moeten worden, ergo dat het beschuldigen van schuldige mensen voor hen niet bepaald uitnodigend is om over hun (vermeende) schuldigheid na te denken – tot zover kan ik meteen meegaan in deze veronderstelling. Moeilijker wordt het voor me bij het lezen het tweede gedeelte ervan: maar door ze te eerbiedigen.

Het vraagt van ons ondanks het feit dat we hem/haar schuldig bevinden toch eerbied voor deze mens. Misschien bedoelt hij te zeggen dat schuld op schuld stapelen zelden of nooit het gewenste effect heeft, eerder averechts werkt en uitlokt tot meer ontoelaatbaar gedrag. Dat respect en begrip voor het waarom van een ontoelaatbare handeling die mens juist kan aanzetten om tot bezinning te komen en zijn leven anders in te richten. Toch vind ik dat heel moeilijk.

Neem nou de jongeman uit deze documentaire. Hij was een jaar of zesentwintig, met een stoere blik, sterke gezond ogend, wel door amfetaminen opgepompt bovenlijf. Zijn vader vertelde dat zijn zoon al eerder opgenomen was geweest in een psychiatrische kliniek vanwege psychotische verschijnselen. Aan de vooravond van het etmaal waarin de jongeman uiteindelijk zou sterven (een koude winterse dag), zo vertelde zijn vader, wilde hij met alleen een broek aan ‘iets gaan drinken’. Vader keurde dit af, probeerde zijn zoon te overreden, maar voelde zich onmachtig en belde de plaatselijke politie.

Vader had namelijk al de ervaring dat de situatie van zijn zoon na gebruik van amfetaminen (waaraan hij verslaafd was) kon leiden tot ongewenste toestanden. De politie kwam, sprak met de jongeman, maar concludeerde dat hij geen enkel gevaar liep, goed bij zinnen was en zij hem, omdat hij volwassen was, niet konden tegenhouden. Wat achteraf gezien al 'n eerste verkeerde inschatting bleek.

De jongeman vertrok en boven verwachting van zijn vader deinsde hij met zijn blote bovenlijf niet terug voor de kou (7 graden vorst). Niemand weet waar hij verbleef in de nacht die erop volgde, vermoedelijk in een of ander hotel.

Op de late ochtend werd hij in verwarde toestand aangetroffen ergens op straat. Hij hield zelf een politiebusje aan, was zich blijkbaar bewust van zijn eigen noodsituatie. Hij werd meegenomen en op het politiebureau werd er toen in alle rust met hem gepraat. Wel maakte hij een nerveuze, zeer onrustige indruk, duidelijk iemand in psychische nood.

Om een lang verhaal wat in te korten: men kreeg van hogerhand de opdracht de jongeman naar een psychiatrische kliniek te brengen. In het busje waarmee hij vervoerd werd kleedde hij zich helemaal uit. In die toestand zijn ze drie keer met hem van de kliniek naar het politiebureau gereden. Tot drie keer toe werd zijn opname in de kliniek geweigerd. De ene ellendige maatregel en handeling volgde op de andere, het was 'n aaneenschakeling van tekortschieten. De jongeman raakte steeds meer gestrest en het eind van het verhaal was dat de lokale politie het zogenaamde Ramboteam inschakelde om de arme jongen ‘in bedwang te krijgen’ en een arts de gelegenheid te geven hem te injecteren met een kalmerende vloeistof.

De beelden van dit hele ontluisterende spektakel zijn bewaard gebleven. Een spektakel wás het. Zes tot de tanden toe bewapende politiemannen sprongen de cel binnen, stortten zich bovenop hem, boeiden hem en begonnen hem op gewelddadige manier tegen de muur en klem te werken. Tot slot van deze mensonterende vertoning begon een van hen op de jongeman in te rammen (een ander woord is er niet voor) en hem af te tuigen.

Blijkbaar hadden ze de arme man ‘gekalmeerd’ en kon de dokter aantreden. Een plaatselijke huisarts wurmde zich tussen de voorovergebogen donkere gestalten heen, voerde geen enkele controle uit en diende hem snel zijn injectie toe. Twee minuten later moesten de Rambo’s hem loslaten en de arts terugroepen: de jongen was gestorven. En, naar later bleek, niet door het spuitje van de dokter, maar door de (vuist-)slagen van dit interventie Ramboteam.


Ja… toen ik dat gezien had, vroeg ik me af, ten eerste: wie is hier de schuldige? Ten tweede: hoever zou ik in dit geval moeten gaan in het tonen van mijn respect voor de schuldige…..

Een schamele poging: die jongeman was psychisch ziek, dus het predikaat ‘schuldige’ verdiende hij helemaal niet. Met hem heb ik verschrikkelijk te doen, evenals met zijn ouders. Zij hebben dit niet verdiend en van enige schuld, in welke vorm dan ook, is geen sprake.

De Rambo’s deden zogezegd hun werk, blijkbaar worden zij opgeleid om in vergelijkbare situaties op deze harde, niets ontziende manier op te treden. Wie wijst met de beschuldigende vinger…. Maar ik mag toch verwachten dat dit allemaal volwassen mensen waren die zelf konden inschatten tot hoever ze konden/mochten gaan.

Evenzo de arts:  hij voerde vooraf geen enkel diagnostisch onderzoek uit, heeft 'blind' gespoten. Blinde gehoorzaamheid? Uit routine? Al te vaak meegemaakt hoe zulke dingen verlopen?

De psychiatrische kliniek in de persoon van de directeur, die weigerde deze psychisch totaal ontredderde jongeman op te nemen…. Het spijt me, waar zijn zulke klinieken dan wél voor…?

De gerechtsdienaren, die zich verschuilen achter nietszeggende holle frases... moet ik daar begrip voor opbrengen?

Uiteindelijk zijn de ouders het grootste slachtoffer van deze trieste gebeurtenissen, zij blijven achter met onbeantwoorde vragen, het verschrikkelijke verdriet om het verlies van hun zoon en de manier waarop.


Mensen die zich schuldig maken aan ontoelaatbaar gedrag zijn uiteindelijk zelf ook slachtoffer, ja, daar geloof ik tenslotte maar in. Van hun eigen geweten liefst. Dat mag ik toch hopen….


Plus hoofdstuk 3 van mijn levensverhaal dus.

VADERLOOS VERDER

Papa is nu naar de hemel – van 1954 tot 1959

 

Voor onze moeder was vaders overlijden dramatisch, maar ik was natuurlijk nog veel te jong om de vólle draagwijdte ervan te doorgronden, al voelde ik wel de loodzware ernst en tragiek ervan. Het meest van al beangstigde en beklemde me de droevige sfeer in huis, waar telegram na telegram binnenkwam en de postbode stapels brieven en kaarten bracht. Uit de roodgehuilde ogen van mijn oudere zussen viel wel op te maken dat het voor ons hele gezin een verschrikkelijke gebeurtenis was. Alle aanloop en drukte thuis in die dagen verhinderde dat ten volle tot me doordrong dat vader voorgoed uit ons leven verdwenen was en we hem nooit meer zouden zien, maar was ook beangstigend en deed me na enige tijd te beseffen wat dit in werkelijkheid inhield, waardoor ik door verontrustende vragen werd gekweld.

 

De meest ambivalente uitspraak had een van onze oudere zussen gedaan op de vroege ochtend van 3 oktober 1954, toen ze ons was komen meedelen dat vader er niet meer was. “Papa is nu naar de hemel,” had ze gezegd. Dit had in eerste instantie geruststellend geklonken. In de eerste ogenblikken hierna had ik blijdschap noch verdriet gevoeld. Moeder was al maandenlang elke dag naar vader in het ziekenhuis, vader zelf was al lange tijd niet meer thuis. Door zijn overlijden zou er in de thuissituatie niet veel veranderen, we waren aan zijn afwezigheid gewend geraakt. Toch realiseerde ik me weldra dat er grote verschillen waren. Het feit dat moeder nu weer elke middag in de keuken doende was als wij uit school thuiskwamen en niet in het Veghelse ziekenhuis, bevestigde het krachtigst van al vaders definitieve afscheid van het leven. Moeder was thuis en vader kwam echt nooit meer terug.

 

Dit hele proces van vaders ziekte en sterven was een aanslag op mijn kinderlijke gemoedsrust. Thuis kon ik niet terecht met mijn verdriet. Met de pastoor of kapelaan durfde ik over vragen die bij me leefden al helemaal niet te praten. Hun stevige postuur en hun strenge blik boven de zwarte soutane nodigde bepaald niet uit tot enige vertrouwelijkheid. Inwendig was ik van slag, worstelde met verdriet, angst en schuldgevoelens waarmee ik geen kant uit kon of durfde en waar blijkbaar geen mens weet van had. Tot dan toe was ik nooit bewust bezig geweest met het fenomeen sterven. Ik was een kind, zorgeloos en verwachtingsvol, stond nog aan het begin van het leven en vertrouwde bijna instinctmatig op de onsterfelijkheid van mijn ouders. Toch was het verschrikkelijke, het onvoorstelbare, het voor jonge kinderen beangstigende en helemaal niet vanzelfsprekende gebeurd: vader was ziek geworden en gestorven.

 

Na vaders overlijden, dat me op een meedogenloze manier had geconfronteerd met sterfelijkheid in het algemeen en die van vader in het bijzonder, werd ik bang ook moeder nog te verliezen. Wat niet ondenkbeeldig was, omdat zij kort na het overlijden van vader met ernstige galblaasproblemen werd opgenomen in hetzelfde Sint-Josephziekenhuis en daar een aantal weken moest verblijven. Pijnlijk scherp was tot me doorgedrongen dat moeder hetzelfde kon overkomen als vader en dit ook gold ten aanzien van mijn broers en zussen (én mezelf). Ik werd angstig, raakte nog verder verstrikt in mijn emoties, hunkerde naar de oude vertrouwde, veilige geborgenheid van vroeger in huis, zonder deze wurgende doodsangst die me sinds vaders overlijden in zijn greep had.

 

Op een wel heel droevige manier had ik moeten ervaren dat ziekte en overlijden iedereen konden treffen en in werkelijkheid heel andere beelden en gevoelens in me opriepen dan ons in school en kerk was voorgespiegeld. Geen engelen die de gestorvene meevoerden naar de hemel en engelenkoren die hem met hun hemelse gezangen verwelkomden in dat Hemels Paradijs. Geen gevoelens van dankbaarheid omdat hij nu een Beter Leven in het Aanschijn van God was binnengegaan. De gordijnen in de woonkamer waren drie volle dagen gesloten gebleven, de klokken hadden stilgestaan. Dit alles kon maar één ding betekenen: doodgaan was verschrikkelijk. Alles wat ik waarnam, bevestigde meedogenloos helder de dramatiek van deze droevige gebeurtenis, waardoor ik juist hierdoor de volle omvang ervan extra hevig voelde.

 

Door alles wat ik in verband met vaders overlijden om me heen zag gebeuren raakte ik volkomen geblokkeerd. Ik kon geen enkel teken van rouw laten zien, waardoor het er alle schijn van had dat vaders overlijden me hoegenaamd niets deed. Eenzaam zocht ik in stilte overal naar iets of iemand die dit zo zware gevoel van verlatenheid en angst, tekortschieten en schaamte bij me kon wegnemen, maar die ik natuurlijk nergens vond. In ons gezien had ieder met zijn eigen portie verdriet te kampen en daarbuiten stond de wereld niet stil en ging het leven gewoon door alsof er niets gebeurd was.

 

Vader... ik miste hem. In mijn herinnering was hij een vriendelijke man met veel gevoel voor humor. Ik miste zijn goocheltrucjes die hij voor ons deed als hij weer thuisgekomen was van een reis voor zijn werk, ik miste de wonderlijke vragen die hij ons soms kon stellen, mijn plekje tussen zijn knieën, zijn lange handen op mijn smalle schouders. Ach… ik miste hem en mijn leven ging, ja, moest verder. Hij had een mooi handschrift dat overeenstemde met het beeld dat ik van hem had: lang en slank en zo wilde ik dat hij in mijn herinnering zou voortleven. In het dagelijks leven was trouwens weinig ruimte om stil te staan bij wat gebeurd was in ons gezin. Na drie dagen van rouw en vaders uitvaart gingen we weer naar school, ik ook. De kinderen kwamen op de speelplaats om ons heen staan, onze vader verliezen was blijkbaar een bezienswaardige gebeurtenis.

 

De vijfde en zesde klas doorliep ik goed, ik leerde makkelijk en Moeder stuurde me naar de ulo. Misschien koos ze hiervoor uit praktisch oogpunt, want het schoolgebouw stond op loopafstand van ons huis en ze had al connecties met deze school. Mijn enige jeugdvriendin uit die uloperiode was Willy Goudsmits. Ze was de oudste dochter van de schooldirecteur. Zij kwam uit een gezin met vijf meisjes, wat ik heerlijk vond, omdat er tenminste maar vijf kinderen waren in plaats van dertien, zoals bij ons thuis. Er heerste daar meer rust en in haar kleine keuken had de moeder van Wil altijd alle tijd en aandacht voor ons. Ik nestelde me in haar warme genegenheid. Alle vijf de meisjes bespeelden een muziekinstrument en soms musiceerden ze samen. Dit scheen me het toppunt van vreugde en rijkdom toe. Alleen al het feit dat zij met enkel meisjes waren en met zo weinig én nog een vader hadden, maakte me soms jaloers.

 

Een fijne vriendin kan voor een jong meisje heel belangrijk zijn. In die context betekende Wil heel veel voor me. Na onze ulotijd gingen we ieder onze eigen weg. Van tijd tot tijd zochten we elkaar nog op. Wil was toen al met tussenpozen ernstig ziek en is uiteindelijk na jaren tobben met haar gezondheid op dertigjarige leeftijd overleden. Toen had ik al de nodige ervaringen met het verlies van mensen die me dierbaar waren, maar ook al was ik er in haar geval zelfs min of meer op voorbereid, de klap kwam hard aan, we waren in een belangrijk deel van ons leven intensief met elkaar opgetrokken. Op de dag dat Wil ten grave gedragen werd, droeg ik ons derde kind, onze oudste zoon in mijn schoot. Het contrast was wreed, verdrietig en schril en schrijnt nog na in de herinnering.

 

Na de ulo, die ik met een diploma afrondde, stuurde moeder me, omdat ik pas net vijftien jaar oud was, naar de vormingsklas bij de zusters Franciscanessen in Veghel, een veredeld soort huishoudschool voor meisjes die nog niet wisten wat ze na de middelbare school wilden gaan doen. Ik kwam er bij achttienjarige en oudere mms-meisjes in de klas en voelde me er, drie jaar jonger en nog erg kinderlijk voor mijn leeftijd, vreemd en onwennig. Van enige seksuele ontwikkeling was bij mij in die tijd nog totaal geen sprake, daar was ik helemaal niet mee bezig. Wel worstelde ik met allerlei puberale verschijnselen, niet alleen waarneembaar aan mijn lichaam, maar ook hevig roerend in mijn geest, wat heel wat onrust en stemmingswisselingen met zich meebracht.

 

Het gemis van (een) vader, dat zich op de meest onverwachte momenten deed gelden, sijpelde overal doorheen. Dit knagend gemis speelde een fervente rol in mijn leven als opgroeiend meisje dat nu eenmaal, net als ieder ander van haar leeftijd, of ze wilde of niet, vol onzekerheden op de drempel naar de jongvolwassenheid stond. Hoe diep de reikwijdte van dat stil gemis was, ging ik pas begrijpen toen ik eenmaal een volwassen vrouw, echtgenote en moeder was. Op mijn vijftiende kon ik me nog verschuilen in mijn dromen over balletdansen en beroemd worden en me nestelen in mijn eigen vertrouwde, voor mijn leeftijd overigens wel nogal bedenkelijk naïeve en kinderlijke wereld. Maar dat zou onherroepelijk een einde nemen. In stilte hoopte ik wel dat er iéts zou gebeuren waardoor mijn leven er heel anders uit zou komen te zien. De realiteit was echter dat ik toch nog elke dag zeven kilometer naar Veghel moest fietsen en gehoorzaam de Vormingsklas moest zien door te komen.

 

24-02-2013 om 00:00 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
23-02-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schrijvend blijven

23 februari 2013

Schrijvend blijven

Vanmorgen ontving ik een heel mooie reactie op mijn verhaal van gisteren. Die zette me aan het denken over mijn schrijverij. Deze vrouw schreef dat zij het boeiend vindt te lezen hoe andere mensen allerlei zaken (waaronder ziekte) beleven. Vaak is dat te vinden in blogs zoals de mijne, die rechtstreeks gaan over de dingen die de schrijver meemaakt of meegemaakt heeft.

Ik schrijf al mijn hele leven lang. Soms denk ik dat ik geboren ben met een pennetje in mijn hand en straks ter aarde neergelaten word met datzelfde pennetje nog in mijn hand geklemd. Schrijven ligt voor mij in het verlengde van praten, schrijvend vind ik het gemakkelijker om bepaalde gedachten en gevoelens te uiten, ze in woorden te vatten, ze te omschrijven. Misschien geldt dit voor heel veel mensen.

Intussen heb ik de leeftijd bereikt waarop ik gerust kan zeggen al veel meegemaakt te hebben waarbij ik de nodige levenservaring heb opgedaan. In ieder mensenleven gebeuren dingen die ons verheugen en verdrieten en heel veel ligt er tussenin. Om een en ander te verwerken heeft God of de evolutie ons een fantastisch instrumentarium gegeven: de nachtelijke droom. Hierin ontladen zich de meeste gebeurtenissen van de dag. De meeste mensen onthouden hun dromen niet, maar ondervinden daar ook geen hinder van. Hun bovenkamer is gereinigd, hun lichaam uitgerust en het leven gaat gewoon zijn dagelijkse gang.

Als gebeurtenissen heel diep ingrijpen bestaat de kans dat de nachtelijke ontladingen in de droom niet voldoende zijn. Men kan erdoor ontregeld raken en in het ergste geval raakt men er depressief door. In mijn persoonlijk leven is er genoeg gebeurd dat me over het randje van zo’n depressie heeft laten kijken en toch ben ik er telkens niet in geduikeld.

Als ik hiervoor een verklaring zoek, vind ik die in feite voornamelijk in mijn behoefte om te schrijven. Schrijvend ontlaad ik me, vergelijkbaar met de ontlading in de hersenen tijdens onze dromen. Schrijven helpt me ook om dingen helder te krijgen, op een rijtje te zetten, inzicht te ontwikkelen in het hoe en waarom van gebeurtenissen en de gevoelens en gedachten die deze in me oproepen. Ik verwerf er meer zelfkennis door.

Bij mij gaat er aan het schrijven meestal een periode vooraf van intensieve verwerkingsarbeid van óf een periode van lichamelijk lijden (dat uiteraard altijd gepaard gaat met emotie) óf bij gebeurtenissen doorstane emoties. En pas wanneer ik in de fase kom dat ik denk er wat concreter woorden aan te kunnen geven, begint het schrijven.

De eerste fase hierin is het spontaan in ijltempo opschrijven (lees: typen!) wat ik meen te zeggen te hebben. De tweede fase is die van het lezen en herlezen, schrappen en toevoegen, vijlen en schaven. Tenslotte streef ik ernaar een tekst over te houden die glad gepolijst is als een bronzen beeld. Maar daar staat dan ook precies in omschreven hoe ik de specifieke gebeurtenis heb beleefd, wat ik erbij heb gevoeld, hoe ik heb geprobeerd er grip op te krijgen, het een plek te geven in mijn leven en tenslotte los te kunnen laten. Althans, dit is altijd mijn streven geweest bij het schrijven van mijn boeken.

In mijn blogs loopt het heel anders. Ik ga zitten op mijn heerlijke werkplek in onze woonkamer, open dit blog en stel mezelf de vraag: waar zullen we het vandaag eens over hebben. Altijd schiet me iets te binnen dat me inspireert, ik begin onbevangen en laat mijn handen het verdere werk doen, er vloeit altijd wel iets van mijn hoofd naar mijn handen. Schrijven is een tweede natuur voor me geworden – ik schrijf, dus ik besta – ik besta, want ik schrijf – omdat ik besta, schrijf ik. Ja, dat pennetje zal toch mee mijn graf in moeten….

 

En dan nu hoofdstuk 2 uit mijn boek STIL WATER

 

GEVREESD ZIEK

de onschuld voorbij

 

In de jaren 1953 – 1954 vond een dramatische gebeurtenis plaats. In die jaren zat ik in de vijfde en zesde klas van de lagere school. Ons gezin kreeg een zware schok te verwerken, vader werd ernstig ziek en overleed na negen maanden ziekenhuisopname op drieënvijftigjarige leeftijd aan longkanker. Moeder bleef achter met dertien kinderen in de leeftijden van vierentwintig tot zes jaar. Uit die droevige tijd, waarin vader respectievelijk in De Klokkenberg in Breda, het Sint Elisabethziekenhuis in Tilburg en het Sint Jozefziekenhuis in Veghel opgenomen is geweest, heb ik een paar beelden overgehouden. In Tilburg van vader in een door de namiddagzon schemerig verlichte okergele kamer en in Veghel van vader in een geheel witte omgeving, liggend in een hoog, even wit ziekenhuisbed. In beide ziekenhuizen ben ik slechts één keer bij hem op bezoek geweest.

 

Vader Antoon van de Rijt, geboren in 1901, trouwde met An Ketelaars, geboren in 1905. Als veertienjarige jongeman kwam hij terecht bij zijn oom Harry van de Kamp in Sint-Oedenrode, waar hij tot aan zijn huwelijk bleef wonen. Harry van de Kamp was de oprichter van wat later zou uitgroeien tot de stalenmeubelenfabriek Kamp-Oda, voorheen H.J. van de Kamp. Mijn ouders kregen een groot gezin, dertien kinderen, zeven dochters en zes zonen. Vader werkte buitenshuis en moeder zorgde thuis voor de kinderen en het huishouden, zoals te doen gebruikelijk in die jaren, de man verdiende ‘de kost’ en was hoofd van het gezin. Maar in de praktijk waren het vooral de moeders die de dagelijkse zorgen hadden voor de hele gang van zaken in het gezin en de huishoudportemonnee beheerden. Bij ons thuis ging dat bij mijn weten niet anders, al heb ik zulke dingen nooit aan moeder durven vragen, dat zou, gezien mijn plaats in het gezin, ongepast geweest zijn.

 

Mijn tweelingzus en ik scheelden veertien jaar met onze oudste zus, wat een generatieverschil inhield. In mijn beleving was mijn moeder een oude vrouw met wie ik nooit op dezelfde vertrouwelijke manier kon omgaan als de oudste dochters in ons gezin. De gezagsverhoudingen lagen vast, de oudste zussen en broers hadden we net zo te gehoorzamen als moeder zelf. Dat gaf wel eens wrijving. Die complexe verhoudingen veranderden pas toen we allang volwassen waren, tot die tijd bleven we ‘de kleintjes’ die opkeken tegen de gezaghebbende oudere gezinsleden en hun gehoorzaamden.

 

Uit mijn kleuterjaren bewaar ik nog enkele kenmerkende beelden, zoals de eerwaarde zusters in hun lange zwarte habijten met tikkende rozenkrans, wandelend over de ‘speelplaats’ om hun leerlingen in de gaten te houden. Met hun handen gestoken in de wijde mouwen van hun habijt en hun gezicht voor een deel verborgen in de stijve, ovale witte kap onder hun zwarte sluier hun rondjes lopend. Elke morgen onze handjes gevouwen, luisterend naar de zachte, licht krakende stem van de zuster die hardop het Onze Vader en Weesgegroet voorbad. De talloze vlechtmatjes die we moesten maken van gekleurde, diep glanzende reepjes papier, de prentjes als beloning voor een ‘goed werkje’, het kolenhok onder het afdak, waarmee gedreigd werd als we stout geweest waren, maar waar nooit iemand in gezet werd. Het gillen als de school uitging, alle kinderen de klassen hadden verlaten en over de speelplaats en de omgeving van het schoolgebouw uitwaaierden.

 

Uit de eerste jaren van de lagere school naast het Sint-Odaklooster herinner ik me onze yell ‘Zuster, doe de poort eens open!’, als we veel te vroeg bij het schoolgebouw aankwamen en de poort naar de speelplaats nog afgesloten vonden; het smalle trapje en nauwe doorgang naar de speelplaats. De zusters die ook hier op en neer liepen over de speelplaats om te ‘corveeën’. De beelden van de voorbereiding op onze Eerste Heilige Communie staan nog helder op mijn netvlies, zoals ook de kruisjes op het bord achter de namen van kinderen die de dagelijkse ochtendmis van half acht bijgewoond hadden en de gezamenlijke wandelingen naar de kerk in de Goede Week. De groene stempels van dieren in onze schrijfschriftjes als we netjes gewerkt hadden; de zuster die ons oor stevig vastpakte als we niet goed geluisterd hadden of ongehoorzaam waren. De oude hoge ramen waardoor we zelfs staande niet naar buiten konden kijken en de grote hoge kachel die elke winter loeide. De lange gang met rijen kapstokjes vol jasjes. De oude gymzaal met blinkend gepoetste houten vloer. De oude keien waarmee de speelplaats onregelmatig geplaveid was, wat het hinkelen bemoeilijkte; het lange lage afdak met houten kolenbakken waar kinderen onder schooltijd hun fietsen stalden.

 

Later verhuisden we naar een splinternieuw schoolgebouw aan de andere kant van het dorp, de Dommel was de scheidslijn geweest voor de verdeling van de leerlingen over de twee scholen. Wij woonden aan de kant van de nieuwe school, die genoemd was naar Maria Goretti. De jongens- en meisjesschool waren met elkaar verbonden door een gymzaal die door beide scholen werd gebruikt. Op onze meisjesschool stonden geen kloosterzusters meer voor de klas maar lekenonderwijzeressen, in die tijd een grote verandering. De beelden die ik uit deze periode bewaard heb, zijn mijn wandeltochten naar school over een zandpad tussen meidoornhagen, grenzend aan aardappel- en bietenvelden. Gregoriaanse zanglessen voor Kerstvieringen in de vijfde en zesde klas. Hinkelen met lege schoenpoetsdoosjes die we vulden met zand. Zwem- en verkeersexamen en met nog twee andere meisjes Franse les na school. Steeds meer nieuwbouwwoningen en minder akkerland rond en achter het schoolgebouw.

 

In de tijd dat vader Antoon van de Rijt nog leefde waren wij een welvarend gezin. Als bedrijfsleider van Kampoda had hij een belangrijke positie in het enige grote bedrijf dat Sint Oedenrode toen rijk was. Heel veel inwoners van Rooi en omgeving waren er in loondienst onder ‘chef Antoon’. In die tijd diende men als bedrijfsleider in sociaal opzicht eveneens voldoende capaciteiten te hebben, vader vervulde ook deze taak nauwgezet en werd hierin bijgestaan door moeder. Vader was stevig verankerd in de Rooise samenleving. Om het populair te zeggen: heel Rooi kende Antoon van de Rijt, heel Rooi kende ook An Ketelaars en haar gezin, mede doordat de broers en zussen van moeder met hun gezinnen op een na allemaal in Sint-Oedenrode woonden. Vier van hen behoorden tot de middenstand omdat ze een kapperszaak, schoenmakerij en schoenwinkel, bakkerij en winkel voor brood en kruidenierswaren en textiel-(manufacturen)winkel exploiteerden.

 

Tijdens een preventief bevolkingsonderzoek naar tbc, dat in 1953 voor het eerst in Sint-Oedenrode werd uitgevoerd, werd vader er uitgelicht. Het zag ernaar uit dat hij leed aan longtuberculose. Hij werd overgebracht naar De Klokkenberg in Breda, een sanatorium voor (long-)tuberculosepatiënten, waar hij enkele maanden verbleef. Er bleek echter geen sprake te zijn van tuberculose aan de longen, hij had ‘de gevreesde ziekte’, zoals kanker toen liever nog genoemd werd. Daarom werd hij overgebracht naar Tilburg en geopereerd aan zijn longen, waar definitief bevestigd werd dat hij longkanker had. Een diagnose die moeder ons, de 'kleintjes' in ons grote gezin, destijds niet heeft meegedeeld, misschien omdat ze ons hiermee niet heeft willen belasten. De laatste maanden van zijn leven lag vader in het Veghelse Sint-Josephziekenhuis, waar hij in augustus de sacramenten der zieken ontving en in oktober 1954 in zijn witte ziekenhuisbed stierf.

 

In de beginperiode van vaders ziek zijn werden we via de schoolarts op het consultatiebureau regelmatig doorgelicht en gecontroleerd op tbc. Dat heeft me herinneringsbeelden opgeleverd aan een bureau vol paperassen, waarachter een strenge oudere dokter met donkere bril in witte jas, vergezeld van een even strenge, oudere verpleegkundige. Bange kinderen in witte onderbroekjes en met ontbloot bovenlijfje bij houten aankleedhokjes, wachtend tot ze aan de beurt waren, grote apparaten in donkere ruimtes, ijzer op ijzer geluiden bij het verschuiven van het röntgenapparaat, vermengd met bars uitgesproken commando’s door de röntgenlaborant en diepe ademteugen van onze kant. Ontblote armpjes op schoolbanken, waarin de verpleegkundige een kruisje kerfde voor het toedienen van de Mantoux vloeistof, waarmee gekeken kon worden of we ooit aan tbc geleden hadden of ermee in aanraking waren geweest. Dezelfde verpleegkundige die in onze klas elk kind nakeek op luizen en bij het signaleren ervan met zware, luide stem uitriep: “Jij hebt neten!”

 

In de periode dat vader nog in het Veghelse ziekenhuis verbleef, kreeg ik nierbekkenontsteking. Ik moest wekenlang het bed houden en lange tijd zoutloos eten. Ik voelde me solidair met vader, voor hem deed ik mijn best om weer ‘beter’ te worden. Ik genas helemaal. Vader bleef ziek en stierf.

23-02-2013 om 09:21 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
22-02-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ziek en weer beter
Klik op de afbeelding om de link te volgen

22 februari 2013

Ziek en weer beter

Ja, daar schreef ik gisteren onderaan mijn verhaaltje: volgende keer iets over mezelf en mijn fysiek gesteldheid. Maar vanmorgen in bed (jaja, ik ben altijd heel vroeg wakker, zo rond vier of vijf uur en overdenk dan de dingen van de dag) leek het me toch niet echt opwekkend om hier mijn hele ziektegeschiedenis uit de doeken te doen.

Ziekte overkomt een mens, bedacht ik toen, die heeft niets van doen met wie een mens eigenlijk is, ergo: wie ik dus ben. Ik bedoel: ziekte verandert niet a priori ook het karakter van een mens. Eerder doet zich de vraag voor: wat doet de zieke ermee, en dan is er ineens wél sprake van enige invloed op de verdere ontwikkeling van zijn karaktereigenschappen, is mijn ervaring.

Over ervaring kan ik met recht spreken, na veel jaren van ziekte. Zo heb ik talrijke aspecten die bij ziekte horen leren kennen en er – gewild of ongewild – wel een en ander mee gedaan. Ik heb het geluk zulke periodes van strijd en sterk wisselende emoties tot nu toe zowel fysiek als mentaal overleefd te hebben, al waren het soms dubbeltjes op hun kant.

Ernstige ziekte brengt een scala aan emoties met zich mee, variërend van ongeloof en verbijstering tot en met berusting en aanvaarding. Ik heb alle stadia doorleefd. Dit klinkt alsof ik nu geheel hersteld ben, dat ben ik niet, chronisch ziek zijn betekent levenslang bewegen tussen remissie en het risico van terugval, wat extra emotie met zich meebrengt. Een mens moet hier tegen opgewassen zijn en werkelijk, om me heen zie ik God zij dank heel veel mensen die dat ook daadwerkelijk zijn.

Soms vraag ik me af of ik mijn mentaal overlevingsmechanisme te danken heb aan het karakter waarmee ik geboren ben en waarop ikzelf voor mijn geboorte geen enkele invloed heb kunnen uitoefenen, óf dat zich in de loop der jaren (want zo lang heeft deze ernstige fase van mijn ziekteproces wel geduurd) in mijn karakter eigenschappen als moed, kracht, realiteitszin en strijdlust konden ontwikkelen dankzij stelselmatige noodsituaties die zich in dit langdurig ziekteproces voordeden.

Ieder mens heeft een heel sterke overlevingsdrang, die is ons tijdens de conceptie meegegeven. De tot leven gewekte mens zal er – mits hij over een gezonde geest beschikt – vanaf dat tijdstip tot en met zijn laatste ademteug instinctief alles aan blijven doen om niet ziek te worden en zo lang mogelijk in leven te blijven. Zo gauw ziekte zich aandient, komt dit instinctmatig mechanisme in werking.

Bij mij is in een ver verleden vastgesteld dat ik geboren ben met het syndroom van Ehlers-Danlos, een bindweefselaandoening waarbij de gewrichtskapsels en orgaanweefsels van slappe makelij zijn. Daarnaast heb ik de ziekte van Crohn, een ziekte van het spijsverteringskanaal die veel ontstekingen veroorzaakt. Ook ben ik behept met poliartrose en ernstige osteoporose.

Al deze aandoeningen en de combinatie ervan hebben me heel vaak in het Nijmeegse Radboudziekenhuis doen belanden. Tegelijkertijd met een boel droefenis over alle complicaties die hiermee gepaard gingen, heb ik ervaren dat lijden (wat ziekte doorgaans toch is) ook kan sterken. Waarom dit bij mij zo (positief) uitgewerkt heeft, is in een paar zinnen moeilijk te zeggen.

Om een beeld te schetsen van het hoe en waarom heb ik besloten mijn verhaal over mijn leven als kunstschilderes online te zetten. Wie dat leest, krijgt een heel mooi beeld van hoe een karakter zich ontwikkelt en hoeveel invloeden van buitenaf meewerken aan de karaktervorming van een mens, in dit geval mij.

Misschien komt via deze weg vanzelf ook een antwoord op de vraag: waar haalt de mens de kracht vandaan om zelfs de meest barre tijden met opgeheven hoofd door te komen. Ik zal elke dag één hoofdstukje plaatsen op mijn blog. En tegelijkertijd blijf ik schrijven over de dingen van alledag. Hier komt het eerste:

ONBEKOMMERDE KINDERJAREN

de eerste decennia thuis

 

In het klooster van de Zuster van Liefde, toen nog gevestigd in het Sint-Odaklooster, in het centrum van Sint-Oedenrode (in de volksmond Rooi genoemd), ben ik geboren als een van een tweeling. De geboorte van mijn tweelingzus Leny en mij kondigde zich aan op een tijdstip dat iedereen aan alles tekort had, midden in de Tweede Wereldoorlog, op 18 augustus 1943, en er in ons gezin al negen kinderen rondliepen. In Huize Lindendijk nr. 473 waren wij (Leny) numero tien en (ik) elf in een rij van wat vier jaar later ons gezin van dertien kinderen zou zijn.

Ons huis stond op de Lindendijk, aan de doorgaande weg naar Schijndel, en aan de rivier de Dommel, waar onze achtertuin op uit kwam. Het was een laan met aan weerszijden statige oude linden en grote huizen, met aan de linkerzijde van de laan aan de achterkant van de huizen het snel stromende water van de Dommel. Die heeft in mijn leven als kunstenares een grote rol gespeeld. Heel wat uren heb ik mijmerend aan de rand van het meanderende, maar bij tijd en wijle stinkende, toen nog sterk vervuilde riviertje doorgebracht, wat ongetwijfeld zijn weerslag heeft gehad op mijn schilderijen en geschriften.

De kinderen Van de Rijt groeiden voorspoedig op. Vader en moeder waren rooms-katholiek en voedden ons dus ook rooms-katholiek op. De eerste helft van onze lagere schooltijd werden we onderwezen door de eerwaarde zusters. Op de nieuwe school aan de Eerschotsestraat stoomden onderwijzeressen ons klaar voor het vervolgonderwijs en namen pastoor en kapelaan het godsdienstonderwijs over. In de zesde klas deden we verkeersexamen en toelatingsexamen voor het vervolgonderwijs. Op de ulo kregen we godsdienstles van een van de kapelaans. In het derde leerjaar moesten we een godsdienstexamen afleggen en eindexamen doen. De godsdienstlessen maakten op mij diepe indruk, ik trok me alles persoonlijk sterk aan en geloofde onvoorwaardelijk wat de zusters, pastoor en kapelaan voor de klas verkondigden. 

We ontwikkelden ieder onze eigen karaktertrekken en liefhebberijen. Mijn tweelingzusje speelde meestal buiten met andere kinderen, ik zat graag in mijn eentje in onze woonkeuken te spelen met mijn poppen, waarmee ik een hele fantasiewereld creëerde en er zelfs een geheime spreektaal voor verzon. Ik tekende, schilderde en handwerkte, hield ervan gedichten te lezen en ze over te schrijven, rustige bezigheden waarvoor ik van niemand gezelschap nodig had. Gedurende mijn hele lagere schoolperiode bracht ik meestal op die manier mijn vrije tijd thuis door. Zonder vriendinnetjes, in onze woonkeuken, op het terras van stoeptegels voor onze woonkeuken, op het bleekveldje naast onze groentetuin of dromend aan de rand van het rivierwater.

Stiekem droomde ik van een heel ander leven dan thuis. Als meisje van tien, elf jaar wilde ik zowel chirurg als prima ballerina worden. Chirurg, realiseer ik me nu, uit angst om nog meer verlies van dierbaren, na de ziekte en het overlijden van een van onze ooms en enige tijd hierna dat van mijn eigen vader. Chirurgen konden mensen genezen, misschien hoopte ik er zulke emotioneel ingrijpende gebeurtenissen mee te kunnen bezweren. Ballerina, omdat ik van ballet hield, mateloze bewondering had voor balletdansers, en een beroemdheid worden me bovenal het toppunt van geluk leek. In feite koesterde ik een diep verlangen naar iets waarvoor in die tijd nog geen naam bestond en die nu met de term ‘bevestiging’ wordt aangeduid, maar het zou nog vele jaren duren voor ik tot het inzicht kwam hoe ik dat wérkelijk zou kunnen bereiken.

22-02-2013 om 00:00 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
21-02-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.na lange tijd
Klik op de afbeelding om de link te volgen

  21 februari 2013

Bloggen, ik heb het alweer een aantal jaren niet meer gedaan. Ik ben er destijds (2008, meen ik) mee gestopt omdat ik teveel druk voelde om er elke dag voor te gaan zitten. Maar na zo'n vijf jaar zijn er nog altijd mensen die me vragen waarom ik toen met bloggen gestopt ben. Het waren de trouwe volgers van mijn blog en omdat dit me ontroerde (dit had ik nooit durven verwachten van mijn schrijfsels), heb ik mezelf maar eens de vraag gesteld waarom er niet weer eens mee te beginnen. Bij deze dus.

Vanmorgen heel vroeg in mijn warme bedje met mijn iPad op schoot, online in verbinding met... ja, waarmee eigenlijk... de hele wereld mag ik wel zeggen, besloot ik het te doen en het te hebben over de moderne communicatiemiddelen.

Die sector heeft zich spectaculair ontwikkeld. Ouderwets als ik nog een tikkeltje ben, denk ik in termen als De Krant, De TV, De Computer, De telefoon, als gescheiden items. Maar door de razendsnelle ontwikkelingen op dit terrein is er in mijn bovenkamer langzamerhand iets aan het veranderen, worden radertjes verlegd, gaan bloedstroompjes anders lopen, want die onderscheiding van communicatiemedia bestaat helemaal niet meer! Via Nu.nl of Youtube, of maakt niet uit welke andere nieuwsbron, komt álles wat ik maar wil bij me binnen, gevraagd en zelfs ongevraagd.

Al dit soort communicatiemiddelen is zo ongelofelijk nauw met elkaar verbonden, dat wij brave burgers niet eens meer weten en/of beseffen hoe de kanalen lopen. We denken dat we aan het telefoneren zijn, maar ondertussen worden we gespot, maakt niet uit door welke organisatie of toevallige voorbijganger. Wat we hier en nu doen, staat bijvoorbeeld over twee seconden op Youtube, Facebook of Twitter en is wereldwijd bekend.

We kijken nu nog als trouwe hondjes naar de journaals op tv, terwijl we allang weten wat er speelt in de wereld omdat dit onze neus al voorbijkwam op het beeldscherm van – ja, van welk apparaat niet eigenlijk....

Nu zijn wij, tenminste toch de categorie die Seniorweb bezoekt, vijftigplussers die de hele cyberontwikkeling misschien een beetje aan de zijlijn meemaken, maar we worden er allemaal, of we willen of niet, in meegezogen, al is het maar om onze kinderen en kleinkinderen nog een beetje te kunnen blijven volgen. Want communicatie is allang niet meer éven (fysiek) binnenwippen om een praatje te maken, dat gebeurt per sms of e-mail via smartphone of skype.

De vraag is: wat vinden wij hiervan. Gaan we hieronder gebukt? Lijden we eronder? Vult ons hart zich met heimwee naar verloren tijden waarin alles nog onder controle en knusjes leek?

Mijn eigen antwoord hierop is: nee, ik ga er niet onder gebukt. En nee, ik lijd er ook niet onder. En nee, ik heb ook geen heimwee naar verloren tijden, want ook toen was lang niet alles 'onder controle'.

Wel denk ik dat het hele internet nog in de kinderschoenen staat en wij midden in alle kinderziektes van het systeem zitten. Elke dag duiken griezelige cybernieuwtjes op die ons de gordijnen in jagen van de schrik. Terwijl we met ons gezond verstand (want dat hebben en houden we gelukkig nog gewoon) weten dat al dat soort berichten voornamelijk internetgebruikers betreft die er op ongezonde of onverstandige manier gebruik van maken.

Zolang wij een fatsoenlijke virusscanner draaiende hebben en geen rare dingen uithalen en geen domme dingen doen met onbekende bijlagen in onze e-mails, lopen we geen gevaar, prent ik mezelf ter geruststelling maar in. Dus ja, ik ben blij met dit medium en gebruik het nu maar weer eens om mijn gedachten over het een en ander te laten gaan. 

Volgende keer iets over mezelf en mijn fysieke gesteldheid.

21-02-2013 om 10:48 geschreven door Elisabeth  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
19-02-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Proficiat!
Proficiat!

Uw blog is correct aangemaakt en u kan nu onmiddellijk starten! 

U kan uw blog bekijken op http://www.bloggen.be/elscoppens

We hebben om te starten ook al een reeks extra's toegevoegd aan uw blog, zodat u dit zelf niet meer hoeft te doen.  Zo is er een archief, gastenboek, zoekfunctie, enz. toegevoegd geworden. U kan ze nu op uw blog zien langs de linker en rechter kant.

U kan dit zelf helemaal aanpassen.  Surf naar http://www.bloggen.be/ en log vervolgens daar in met uw gebruikersnaam en wachtwoord. Klik vervolgens op 'personaliseer'.  Daar kan u zien welke functies reeds toegevoegd zijn, ze van volgorde wijzigen, aanpassen, ze verwijderen en nog een hele reeks andere mogelijkheden toevoegen.

Om berichten toe te voegen, doet u dit als volgt.  Surf naar http://www.bloggen.be/  en log vervolgens in met uw gebruikersnaam en wachtwoord.  Druk vervolgens op 'Toevoegen'.  U kan nu de titel en het bericht ingeven.

Om een bericht te verwijderen, zoals dit bericht (dit bericht hoeft hier niet op te blijven staan), klikt u in plaats van op 'Toevoegen' op 'Wijzigen'.  Vervolgens klikt u op de knop 'Verwijderen' die achter dit bericht staat (achter de titel 'Proficiat!').  Nog even bevestigen dat u dit bericht wenst te verwijderen en het bericht is verwijderd.  U kan dit op dezelfde manier in de toekomst berichten wijzigen of verwijderen.

Er zijn nog een hele reeks extra mogelijkheden en functionaliteiten die u kan gebruiken voor uw blog. Log in op http://www.bloggen.be/ en geef uw gebruikersnaam en wachtwoord op.  Klik vervolgens op 'Instellingen'.  Daar kan u een hele reeks zaken aanpassen, extra functies toevoegen, enz.

WAT IS CONCREET DE BEDOELING??
De bedoeling is dat u op regelmatige basis een bericht toevoegt op uw blog. U kan hierin zetten wat u zelf wenst.
- Bijvoorbeeld: u heeft een blog gemaakt voor gedichten. Dan kan u bvb. elke dag een gedicht toevoegen op uw blog. U geeft de titel in van het gedicht en daaronder in het bericht het gedicht zelf. Zo kunnen uw bezoekers dagelijks terugkomen om uw laatste nieuw gedicht te lezen. Indien u meerdere gedichten wenst toe te voegen op eenzelfde dag, voegt u deze toe als afzonderlijke berichten, dus niet in één bericht.
- Bijvoorbeeld: u wil een blog maken over de actualiteit. Dan kan u bvb. dagelijks een bericht plaatsen met uw mening over iets uit de actualiteit. Bvb. over een bepaalde ramp, ongeval, uitspraak, voorval,... U geeft bvb. in de titel het onderwerp waarover u het gaat hebben en in het bericht plaatst u uw mening over dat onderwerp. Zo kan u bvb. meedelen dat de media voor de zoveelste keer het fout heeft, of waarom ze nu dat weer in de actualiteit brengen,... Of u kan ook meer diepgaande artikels plaatsen en meer informatie over een bepaald onderwerp opzoeken en dit op uw blog plaatsen. Indien u over meerdere zaken iets wil zeggen op die dag, plaatst u deze als afzonderlijke berichten, zo is dit het meest duidelijk voor uw bezoekers.
- Bijvoorbeeld: u wil een blog maken als dagboek. Dagelijks maakt u een bericht aan met wat u er wenst in te plaatsen, zoals u anders in een dagboek zou plaatsen. Dit kan zijn over wat u vandaag hebt gedaan, wat u vandaag heeft gehoord, wat u van plan bent, enz. Maak een titel en typ het bericht. Zo kunnen bezoekers dagelijks naar uw blog komen om uw laatste nieuwe bericht te lezen en mee uw dagboek te lezen.
- Bijvoorbeeld: u wil een blog maken met plaatselijk nieuws. Met uw eigen blog kan u zo zelfs journalist zijn. U kan op uw blog het plaatselijk nieuws vertellen. Telkens u iets nieuw hebt, plaats u een bericht: u geeft een titel op en typt wat u weet over het nieuws. Dit kan zijn over een feest in de buurt, een verkeersongeval in de streek, een nieuwe baan die men gaat aanleggen, een nieuwe regeling, verkiezingen, een staking, een nieuwe winkel, enz. Afhankelijk van het nieuws plaatst u iedere keer een nieuw bericht. Indien u veel nieuws heeft, kan u zo dagelijks vele berichten plaatsen met wat u te weten bent gekomen over uw regio. Zorg ervoor dat u telkens een nieuw bericht ingeeft per onderwerp, en niet zaken samen plaatst. Indien u wat minder nieuws kan bijeen sprokkelen is uiteraard 1 bericht per dag of 2 berichten per week ook goed. Probeer op een regelmatige basis een berichtje te plaatsen, zo komen uw bezoekers telkens terug.
- Bijvoorbeeld: u wil een blog maken met een reisverslag. U kan een bericht aanmaken per dag van uw reis. Zo kan u in de titel opgeven over welke dag u het gaat hebben, en in het bericht plaatst u dan het verslag van die dag. Zo komen alle berichten onder elkaar te staan, netjes gescheiden per dag. U kan dus op éénzelfde dag meerdere berichten ingeven van uw reisverslag.
- Bijvoorbeeld: u wil een blog maken met tips op. Dan maakt u telkens u een tip heeft een nieuw bericht aan. In de titel zet u waarover uw tip zal gaan. In het bericht geeft u dan de hele tip in. Probeer zo op regelmatige basis nieuwe tips toe te voegen, zodat bezoekers telkens terug komen naar uw blog. Probeer bvb. 1 keer per dag, of 2 keer per week een nieuwe tip zo toe te voegen. Indien u heel enthousiast bent, kan u natuurlijk ook meerdere tips op een dag ingeven. Let er dan op dat het meest duidelijk is indien u pér tip een nieuw bericht aanmaakt. Zo kan u dus bvb. wel 20 berichten aanmaken op een dag indien u 20 tips heeft voor uw bezoekers.
- Bijvoorbeeld: u wil een blog maken dat uw activiteiten weerspiegelt. U bent bvb. actief in een bedrijf, vereniging of organisatie en maakt elke dag wel eens iets mee. Dan kan je al deze belevenissen op uw blog plaatsen. Het komt dan neer op een soort van dagboek. Dan kan u dagelijks, of eventueel meerdere keren per dag, een bericht plaatsen op uw blog om uw belevenissen te vertellen. Geef een titel op dat zeer kort uw belevenis beschrijft en typ daarna alles in wat u maar wenst in het bericht. Zo kunnen bezoekers dagelijks of meermaals per dag terugkomen naar uw blog om uw laatste belevenissen te lezen.
- Bijvoorbeeld: u wil een blog maken uw hobby. U kan dan op regelmatige basis, bvb. dagelijks, een bericht toevoegen op uw blog over uw hobby. Dit kan gaan dat u vandaag een nieuwe postzegel bij uw verzameling heeft, een nieuwe bierkaart, een grote vis heeft gevangen, enz. Vertel erover en misschien kan je er zelfs een foto bij plaatsen. Zo kunnen anderen die ook dezelfde hobby hebben dagelijks mee lezen. Als u bvb. zeer actief bent in uw hobby, kan u dagelijks uiteraard meerdere berichtjes plaatsen, met bvb. de laatste nieuwtjes. Zo trek je veel bezoekers aan.

WAT ZIJN DIE "REACTIES"?
Een bezoeker kan op een bericht van u een reactie plaatsen. Een bezoeker kan dus zelf géén bericht plaatsen op uw blog zelf, wel een reactie. Het verschil is dat de reactie niet komt op de beginpagina, maar enkel bij een bericht hoort. Het is dus zo dat een reactie enkel gaat over een reactie bij een bericht. Indien u bvb. een gedicht heeft geschreven, kan een reactie van een bezoeker zijn dat deze het heel mooi vond. Of bvb. indien u plaatselijk nieuws brengt, kan een reactie van een bezoeker zijn dat deze nog iets meer over de feiten weet (bvb. exacte uur van het ongeval, het juiste locatie van het evenement,...). Of bvb. indien uw blog een dagboek is, kan men reageren op het bericht van die dag, zo kan men meeleven met u, u een vraag stellen, enz. Deze functie kan u uitschakelen via "Instellingen" indien u dit niet graag heeft.

WAT IS DE "WAARDERING"?
Een bezoeker kan een bepaald bericht een waardering geven. Dit is om aan te geven of men dit bericht goed vindt of niet. Het kan bvb. gaan over een bericht, hoe goed men dat vond. Het kan ook gaan over een ander bericht, bvb. een tip, die men wel of niet bruikbaar vond. Deze functie kan u uitschakelen via "Instellingen" indien u dit niet graag heeft.


Het Bloggen.be-team wenst u veel succes met uw gloednieuwe blog!

Met vriendelijke groeten,
Bloggen.be-team

19-02-2013 om 07:57 geschreven door  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - ( Stemmen)


Gastenboek

Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


Inhoud blog
  • Abstract vervolg
  • Ander tijdperk
  • Binnenste buiten
  • Dierenwereld
  • In vogelvlucht
  • vervolg de beeldhouwer Joep
  • excuses
  • Stille wateren - Joep als echtgenoot/beeldhouwer
  • Met zomerreces
  • In a hurry

    Archief per week
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013

    Foto

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Categorieën

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs