In mijn hele leven heeft muziek een heel grote rol gespeeld.
Mijn vader was voorzitter van Harmonie Nos Jungit Apollo in Sint-Oedenrode en
hoewel ik hem nauwelijks gekend heb en dit het enige is wat ik zo ongeveer van
hem weet, herinner ik me nog wel dat dit voor hem heel belangrijk was. Hij was een
muzikale man, die behalve naar zijn harmonie ook graag naar klassieke muziek
luisterde. Wij, zijn kinderen kregen pianoles. Die pianoles was voor mij een ware kwelling,
niet vanwege het pianospel zelf, maar omdat die lessen bij ons thuis
plaatsvonden en altijd op de onmogelijkste tijdstippen, bij voorkeur als ik
hongerig uit school kwam. De pianoleraar, een corpulente man met een dikke bril
op zijn vlezige neus, tikte ons op de vingers als we ons lesje niet goed kenden
en als we het in zijn ogen te bont maakten, moesten we op de fiets naar Olland,
zijn woonplaats, om daar een lesje te komen leren. Zelf ben ik bij mijn weten
nooit naar Olland gefietst en mocht dit wel het geval zijn dan heb ik dat definitief
uit mijn geheugen gewist.
Het gevolg van die gedwongen pianolessen is dat ik
nooit meer een piano heb aangeraakt, maar de liefde van vader voor de muziek en zijn behoefte aan enige muzikale
ontwikkeling van zijn kinderen heeft toch iets in me gezaaid dat tot mijn
latere interesse in de muziek heeft geleid. Jarenlang deed ik er overigens niets mee. Ja,
ik luisterde in het voorbijgaan naar de klassieke radiozender (Bel Canto) op
onze radio thuis, hoorde in de Rooms-katholieke kerk het orgelspel en de
koorgezangen, maar dat was nooit de muziek van mijn keuze. Ik was nog te jong
om al enig inzicht in muziek te hebben, laat staan er onderscheid in te maken. Het
hoorde erbij zoals de dagelijkse afwas en ik associeerde veel van wat ik hoorde
met de stemmingen waarin ik verkeerde.
Een voorbeeld. Toen mijn vader begraven was, klonk bij het
binnengaan en weer verlaten van de kerk zware, sonore orgelmuziek. Het verlies
van een vader is voor een gezin met dertien kinderen natuurlijk een groot drama
en de organist, die dit haarfijn aanvoelde, trok alle basregisters open. Ik
herinner me nog heel goed hoe die muziek door mijn hele lijf trilde en me zo
somber maakte als ik me nog nooit eerder gevoeld had. Sindsdien associeerde ik
elke orgelklank met de dood van mijn vader en een kerk die, vanwege de uitvaart, helemaal in het
zwart gehuld was. Het heeft nog heel lang geduurd voor ik
naar de orgelklanken van Bach en Händel kon luisteren zonder er dat dramatische
gevoel van somberheid bij te krijgen en mijn oren niet dicht te drukken.
Als jong meisje in de puberteit begon ik aarzelend de
muzikale wereld te verkennen. De pianolessen hadden me al enige liefde
bijgebracht voor Chopin, mijn vaders Bel Canto programmas voor de klassieke
Italiaanse operas en mijn balletlessen leidden me naar Tsjaikowsky en Grieg,
Beethoven en Strawinsky. Van mijn verdiende centjes met het boekje Alison wil ballerina worden, waarmee ik
zowaar duizend harde guldens verdiend had, kocht ik een draagbare pick-up.
Daarmee sloot ik me op in een van de slaapkamers en luisterde naar mijn
lievelingsmuziek. Jaren later ben ik blokfluitlessen gaan nemen en heb zeven
jaar met vrienden in een barokensemble gezeten.
Intussen zijn de jaren voortgegleden en heb ik ervaren
dat het beleven van muziek, in welke vorm dan ook, uit welke periode dan ook, heel
persoonlijk is en muziek ontzaglijk veel voor een mens kan betekenen op
cruciale momenten in het leven. Een paar klanken, een enkele gezongen
tekstregel kan je onverwacht diep raken, je bemoedigen, je opbeuren of je
gevoelens van dat moment ondersteunen. Je ontkomt er bijna niet aan of je
verbindt de muzikale klanken met de gemoedsstemming waarin je verkeerde toen je
ernaar luisterde. Geen wonder dus dat zoveel mensen op een of andere manier van
muziek houden en muziek ook vaak gebruiken als middel om allerlei
gemoedsstemmingen mee tot uitdrukking te brengen, zowel bij feestelijke als
droevige gelegenheden.
Onze twee puberzonen wisten het al heel jong, in de
zomer trokken ze met hun kornuiten naar het Eindhovense muziekfestival Dynamo
Open Air, om zich daar geheel in contrast met hun naar middeleeuwse muziek
luisterende ouders vier dagen lang te laten bedwelmen door hardrock heavy
metal music, en na zon lang muzikaal weekend, beladen onder de modder, met de
nodige verhalen thuis te komen, waar moeders, minder harmonieus, maar wel praktisch,
de wasmachine maar weer aanzette.
En dan nu:
In de tekenkamer van het bedrijf wachtten de campanoloog en twee
medewerkers me op. Ik kreeg een vierkant paneel op schaal te zien, waarop een
van de ontwerpers voor elke hoek rond de eigenlijke klokring een
krullenornament had getekend dat me sterk deed denken aan decoratieve
opvullingen in barok ingerichte kerken uit de zeventiende en achttiende eeuw.
De campanoloog had Joep en mij eerder al eens uitgelegd wat zon astronomisch
uurwerk allemaal voor mogelijkheden had. Bij het zien van dit concreet model
ging mijn fantasie onmiddellijk aan het werken en mijn schildershart sneller
kloppen. Er werd me nadrukkelijk om mijn mening gevraagd, dus gaf ik te kennen
dat dit naar mijn idee op een heel wat origineler en interessanter manier
beschilderd zou kunnen worden. Er werd me gevraagd dit nader uiteen te zetten.
Er hing heel veel af van wat ik ging
zeggen. Misschien stond ik op het punt een grote opdracht te krijgen waarvan
ikzelf nooit had durven dromen, maar die me, als het om het wekken van
verwachtingen ging, wel hevig op de proef zou stellen. Met die aan te gaan zou
er uitzonderlijk veel van me verwacht worden. Ik wist niet of ik dat zou
aandurven, ik voelde de druk ervan al nog vóór er überhaupt sprake was van een
opdracht. Maar het fantastische project haalde genoeg lef in me naar boven om
het erop te wagen en mijn gezond verstand bleef blijkbaar voldoende waakzaam.
We hadden een gezin met vier opgroeiende kinderen, we konden het geld goed
gebruiken en opnieuw overwon het prikkelend gevoel van de uitdaging mijn angst
om te falen. Ik besloot de uitdaging aan te gaan die mogelijk tot zon mooie
grote opdracht kon leiden.
Enthousiast vertelde ik de heren dat ikzelf de vier hoeken zou
vullen met landschappen van de vier seizoenen, jaargetijden de klok rond, in
mijn optiek sterke metaforen voor het verglijden van de tijd. Binnen de ronde
cijferring, waarop ik de uren van de dag, schemering en nacht zou afbeelden,
zou ik in het dagdeel de dieren schilderen die overdag te zien zijn. Ook de
schemering en de nacht zouden elk hun eigen diersoorten krijgen en de
dierenriem zou ik uitbeelden in twaalf zinnebeeldige (figuratieve)
tafereeltjes. Dit alles natuurlijk in mijn eigen stijl van schilderen, waarvan
ik wist dat de campanoloog en zijn medewerkers die goed kenden en waardeerden.
Mijn ideeën, ludiek en fantasierijk in vergelijking met wat de
ontwerper van de tekenkamer voor ogen had gehad, werden tot mijn grote vreugde
met belangstelling aangehoord. De heren werden enthousiast en wat
onvoorstelbaar leek, gebeurde: ik kreeg deze bijzondere opdracht! Het was
totaal nieuw voor me, schilderen in opdracht op deze manier én het zou op een
zeer prominente plaats komen staan, in Parijs nog wel, bij de ESA, een
organisatie die volop in het nieuws was. Dat zat me zeker in de beginfase van
de uitvoering behoorlijk in de weg. Maar de druk van de verwachting, die er van
de kant van de firma uiteraard volop was, verdween uit mijn gemoed door het
enthousiasme waarmee ik me in alle vrijheid op de vier panelen en de grote
wijzerplaat kon uitleven. Hoe spannend ook, met veel inspiratie en ontzaglijk
veel plezier heb ik aan dit eerste astronomisch kunstuurwerk gewerkt.
Blijkbaar was het eindresultaat zeer tot tevredenheid van de firma,
want mijn onderneming resulteerde in vijfmaal de opdracht voor de beschildering
van een astronomische kunstuurwerk. Ze staan in Parijs, in het gemeentehuis in
Best, in het stadhuis in Hoorn, in Kollenberg, Duitsland en het grootste en
laatste astronomisch kunstuurwerk is te vinden in het Nationaal Beiaardmuseum
in Asten, waar het sinds enkele jaren staat, nadat het jarenlang in het centrum
van Asten achter in de Rooms-katholieke kerk Maria Presentatie heeft gestaan. De eerste vier zijn anderhalve
meter in het vierkant, het vijfde twee meter en aan dit astronomisch
kunstuurwerk is later een Driekoningenomloop toegevoegd, waarvan de aankleding
en beschildering ook geheel van mijn hand zijn.
Dit waren voor mijn doen heel grote en bijzonder mooie opdrachten,
die misschien maar zelden voorkomen in het leven van een kunstschilder. Op deze
gedenkwaardige avond had ik deze eerste opdracht spontaan aangenomen. Mijn
fantasie, de drang om me creatief uit te drukken en de mogelijkheid me op zulke
tot de verbeelding sprekende opdrachten uit te leven, hadden me een flinke duw
in de rug gegeven. En tijdens het schilderen leverde het me nog een andere
bijzondere ervaring op, ik hield me voor de allereerste keer bezig met
toegepaste kunst. Dit keer maakte ik nu eens geen autonoom schilderij, maar
beschilderde een instrument, een gebruiksvoorwerp met een heel concrete
functie. Mijn arbeid was van grote toegevoegde waarde, omdat die het technisch
zeer vernuftig astronomisch uurwerk tot een serieus kunstuurwerk verhief. Deze
mooie, eervolle opdrachten brachten me op heel nieuwe ideeën. En let wel, ik
verwierf ze om even terug te komen op wat ik hierboven geschreven heb omdat
wij de campanoloog van de firma Koninklijke
Eijsbouts Klokkengieterij in Asten persoonlijk kenden. Wat maar weer bewees
hoe belangrijk relaties voor ons waren. We hadden al heel veel bijgeleerd.
De boel ordenen, daar heb ik een speciaal talent voor.
Dat moet wel ergens vandaan komen, het heeft beslist met mijn karakter te maken
en natuurlijk met de manier waarop ik vroeger thuis grootgebracht ben. In een
gezin van dertien kinderen, op de wereld gekomen in een tijdsbestek van amper
achttien jaren, moest wel orde heersen. Als daar niemand was geweest die in
zon huishouden de scepter zwaaide (zeker nadat er geen vader meer in huis
was), zou het er een janboel geworden zijn. Das heel mooi op schilderijen van
Jan Steen en Pieter Brueghel, maar in de praktijk geeft het toch vaak de nodige
problemen.
Goed, ik ben dus opgegroeid met orde en regelmaat, want
ook dat laatste hield moeder scherp in de gaten. Er werd thuis niet afgeweken
van het dagelijks patroon, drie maaltijd op vaste tijdstippen, op tijd opstaan,
op tijd naar bed. Niemand leed daaronder, in tegendeel, in ons grote gezin liep
alles gesmeerd, ieder had zijn eigen taken en zonder veel misbaar werden die
door ons gehoorzaam afgewerkt.
Toen ik thuis wegging om te gaan studeren, kwam ik
eigenlijk pas voor het eerst met chaos en troep in aanraking. Studenten, zo
bleek al gauw, namen het niet zo nauw met orde en netheid. Dat waren
ouderwetse, aftandse begrippen, daar stond je boven, daar lachte je om, want je
had wel wat belangrijkers om je mee bezig te houden, al was het maar je studie,
die ook niet eens bovenaan je lijstje van prioriteiten stond. Dat was voor mij
helemaal nieuw. Ik had er vijf jaar avondstudie opzitten, gevat in een heel
strak leefpatroon. Dat had prima gewerkt, ik was er tevreden mee geweest en had
er ook veel baat bij gehad.
Ineens kwam ik in een leefwereld terecht waarin heel
andere regels golden. Orde en regelmaat werden er weggelachen, als
oerburgerlijk gestempeld en fatsoen was ouderwets. Ik schaamde me voor mijn
eigen afkomst, want die was nu juist van de meest oerburgerlijke soort en
fatsoenlijker dan ik was opgevoed, was bijna ondenkbaar. Zoals het gaat met
studenten ook ik probeerde me enigszins aan te passen, niet al te erg, om mijn
familie niet voor het hoofd te stoten en te provoceren, maar net genoeg om niet ál te erg af te
wijken van de rest. Ik had er grote moeite mee en hield het niet lang vol.
Jaren later moest ik wel een beetje lachen om mijn
valse schaamte van toen. Ouder en wat wijzer geworden, was ik intussen blij met mijn
aangeboren en van huis uit meegekregen gevoel voor orde en netheid, want dat resulteerde in harmonie en
schoonheid, was mijn ervaring. Eenmaal los van thuis, mijn studententijd achter me, moeder van vier
kinderen en kunstenares, had ik ondervonden van hoeveel nut die burgerlijke
netheid een mens kan zijn, hoeveel extra energie en tijd me die opleverde. Mijn oude wijze moeder was zo gek nog niet geweest.
Dankzij dat burgerlijk fatsoen, dankzij haar behoefte aan rust, regelmaat en
orde had zij haar hele huishouden op poten gehouden ik ervoer het nu zelf! Een
prettige bijkomstigheid, die van grote betekenis gebleken is voor me, was mijn
ervaring dat een ordelijk huis en een regelmatig leven niet alleen schoonheid en
harmonie creëerden, overal in huis, maar ook mijn overladen geest tot rust brachten.
En...dat werkt nog altijd zo, eerst en vooral voor mij als kunstenares!
Toch leeft bij veel mensen blijkbaar nog altijd het
idee dat artistiek en chaos onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Een
kunstenaar is pas echt een kunstenaar als hij/zij chaos om zich heen gecreëerd
heeft en een onregelmatig leven leidt. Het beeld van de bohemien, het
clochard-achtige type is uitgegroeid tot een symbool voor het begrip echte kunstenaar.
Jammer, want juist een kunstenaar heeft er, net als ieder ander, heel veel baat
bij om zijn boeltje te ordenen. Voor het quasi-artistieke komen ze bij ons bedrogen uit want de
invloed van mijn oerburgerlijke moeder is overal waarneembaar, tot en met in
het kleinste geheime kamertje. Prettig fatsoenlijk dus.
En dan nu:
We moesten
leren geduld te beoefenen, het kwam voor dat zulke (langdurige) ontmoetingen,
die zich soms meerdere keren herhaalden voor men tot een definitieve beslissing
kwam, zonder enig resultaat bleven. Maar het gebeurde evengoed dat we
onverwacht (snel) succes boekten. Met deze zeer wisselende ervaringen leerden
we op den duur wel omgaan. Joep, die zeker doordeweeks liever niet zijn atelier
uitkwam, had het er niet altijd even gemakkelijk mee, maar met vereende
krachten probeerden we een en ander toch zo prettig mogelijk te laten verlopen en mensen nooit onder druk te zetten. De ernst
van Joep en mijn natuurlijke drang om het de mensen zoveel mogelijk naar de zin
te maken, compenseerden elkaar ruim voldoende. Daarbij begrepen we allebei goed
genoeg dat ons lot min of meer afhing van deze hartelijke ontvangsten in de
huiselijke sfeer. En last but not least heeft een aantal van deze ontmoetingen
ons naast de broodnodige bestaansmiddelen, ook heel fijne, zeer waardevolle
vriendschappen voor het leven gebracht.
Aan geen
galerie of kunstinstituut verbonden en niet in de BKR, hadden we financieel
nooit zekerheid, het is zelfs voorgekomen dat we op de rand van de onvervalste
armoede balanceerden. Maar tegenover deze schommelingen in onze financiële
toestand stond wel onze vrijheid van leven en werken en de bevrijdende
wetenschap, door geen mens opgejaagd of gecontroleerd te worden. Hoe prettig dit
zonder meer ook was, het was niet altijd even gemakkelijk, verre van dat zelfs.
Die altijd aanwezige financiële onzekerheid, de permanente druk ervan, heb ik
persoonlijk wel ervaren als het moeilijkste en meest belastende in mijn
kunstenaarsbestaan. Al het geld dat we overhielden als het beetje huishoudgeld
was opgebruikt en onze maandelijkse vaste lasten betaald, probeerden we opzij
te leggen. Dat werd bestemd voor noodsituaties als een kapotte wasmachine,
koelkast of andere huishoudelijk apparatuur, of schade aan het huis. Wat we
konden, zetten we opzij voor de studies van onze kinderen. Dit hield in dat we
ons de eerste dertig jaar van ons huwelijksleven geen enkele vorm van luxe
permitteerden. Daar konden we goed mee leven, zolang de financiële druk niet al
te groot werd.
Een heel
ander verschijnsel, dat niets met onze financiën te maken had, maar mijn
plezier in het schilderen pur sang behoorlijk kon temperen, was het feit dat
mensen, op grond van het werk dat ze al van me kenden, een en ander van me
verwachtten dat ik niet kon waarmaken. Voldoen aan andermans verwachtingen
ervaar ik nog altijd als een van de zwaarste lasten in mijn leven. Als men iets
van me verwacht op grond van wat ik in het verleden gepresteerd heb, verlies
ik, uit angst de ander teleur te stellen, mijn onbevangenheid. Als kunstenares
woog dit zwaar op me, het remde me in mijn spontaniteit en hinderde me het
meest als het om portretopdrachten ging. Altijd moest ik iets in mezelf
overwinnen om aan een nieuwe opdracht te beginnen. Als ik achter mijn schildersezel
stond en het witte doek voor me zag waar nog geen enkele penseelstreek op
stond, voelde ik die druk het sterkst. Pas als ik een aantal penseelstreken op
het schilderslinnen geplaatst had en het gevoel begon te krijgen dat het me
misschien wel ging lukken, viel die spanning grotendeels van me af, maar nooit
helemaal. Men zou denken dat dit met de jaren en de nodige ervaring wel
verdween, maar dat was niet het geval, het heeft me gehinderd zolang ik heb
geschilderd. Mijn weerzin tegen die druk van de verwachting, vanwaar ook, is de
voornaamste reden geweest die me in de late jaren negentig deed besluiten geen
opdrachten meer aan te nemen.
Joep liet
eind jaren zeventig nog al zijn wassen beelden in brons gieten bij de firma Koninklijke EijsboutsKlokkengieterij in Asten. We waren
bevriend geraakt met de campanoloog (die in de directie van dit bedrijf
zetelde) en zijn vrouw. Joep had op diens verzoek zitting genomen in het
bestuur van het Nationaal Beiaardmuseum,
waarvan de campanoloog (klokken- en beiaarddeskundige) conservator was. Op een
dag werd ik door hem gebeld. Hij vertelde me dat men in de fabriek bezig was
een astronomisch kunstuurwerk te maken, in opdracht van the European Space
Agency (ESA) in Parijs. Het was voor de firma Eijsbouts de eerste opdracht voor
een dergelijk kunstuurwerk. Een van de ontwerpers van de tekenkamer van de
firma had een ontwerp gemaakt voor de grote wijzerplaat. De campanoloog wilde
mijn mening hierover horen en stond open voor nieuwe ideeën. Verrast door zijn
vraag en nieuwsgierig naar wat ik te zien zou krijgen, ging ik op zijn
uitnodiging in.
Er zijn zoveel mensen op de vlucht, vandaar vandaag van mij een gedicht:
5 april 2013
vluchteling
geen
thuis meer
verloren
veiligheid
nergens
rust
opgejaagd
wild
aan
bloei ontrukte
ontwortelde
boom
die
bodem zoekt
vereenzaamd
kind
vol
verborgen verdriet
tot
op het bot verkleumd
bevroren
glimlach
stil
wanhopig
verlangend
naar warmte
die
thuiskomen heet
en dan nu:
HET VERHAAL VAN DE TIJD
astronomische
kunstuurwerken in beeld
Na Eva en
Veronica waren Valerius (1975) en Lendert (1977) geboren, na twee dochters twee zonen, mooier
kon het niet. Ons gezin was compleet en ik genoot van alles wat het moederschap met zich
meebracht. Mijn themaschilderijtjes vertelden hierover in heldere kleuren mijn
verhaal. Daarnaast schilderde ik steeds vaker portretten, altijd in opdracht.
Heel soms maakte ik, zonder daartoe opdracht gekregen te hebben, portretten van
vrienden en kinderen die me het spontane verlangen ingaven om hen te
schilderen. Natuurlijk schilderde ik onze eigen kinderen ook. Wat zich in hun
kinderziel afspeelde, probeerde ik op doek zichtbaar te maken. En ondertussen aanschouwde
ik met trots hoe Joep zijn gezonde levenskracht, zijn sterke gedrevenheid om
zich als beeldhouwer te manifesteren en zijn verantwoordelijkheid als vader
omzette in talloze houten en bronzen beelden in geheel eigen stijl. We werkten
hard, exposeerden veel, kregen publiciteit en langzaam maar zeker begonnen
mensen in onze omgeving en daarbuiten ons op te merken. Een en ander begon te
lopen, we gingen aan het verkopen en bruisten van leven.
Eind jaren
zeventig, begin jaren tachtig was mijn leven als kunstenares volop in beweging,
rijk gevuld en vol afwisseling. Ik ontmoette mensen uit allerlei lagen van de
samenleving, kreeg mooie opdrachten, exposeerde nog volop en bleef groeien in
mijn werk. Regelmatig verkocht ik schilderijen, zowel thuis als tijdens
tentoonstellingen, al ging die verkoop wel in golfbewegingen. Het werd me stilaan
duidelijk, dat vooral onze bekendheid onder vrienden en kennissen tot de meeste
aankopen en opdrachten leidde. Dit bevestigde uitspraken als je moet je overal
laten zien, zodat ze je kennen en goede relaties zijn van wezenlijk belang,
die we te horen kregen van oudere en ervarener collega-kunstenaars. Al gauw genoeg kwamen we erachter dat, zolang wij ons afzonderden, geen
mens in de regio ooit zou ontdekken wie we als kunstenaars waren en wat we zoal maakten.
In de eerste
jaren na mijn studies leefde die gedachte bij mij nog niet zo sterk, ik was
teveel met alles heel dicht bij huis en vooral vanuit mezelf bezig. Op de Jan
van Eijck Academie was ons nooit gewezen op het ontwikkelen van relaties en, duidelijk
onder invloed van Joep, was ik nog vervuld van de hoop dat geïnteresseerden
zich vanzelf wel zouden aandienen. Joep, sterkt individualistisch ingesteld en
gedreven, bleef het liefst zoveel mogelijk in zijn atelier aan het werk. Hij
huldigde het principe dat enkel en alleen zijn werk de buitenwereld kon
overtuigen van de artistieke waarde ervan contacten om de contacten en mooie (verkoop-)praatjes
vond hij zinloos. Maar we hadden wél toegang tot die buitenwereld nodig en daar
moesten we toch echt zelf voor zorgenAl gauw genoeg werd ons duidelijk dat we toch wel iets moesten ondernemen.
Als we de deur op slot hielden, konden we beelden en schilderijen verkopen aan
huis wel vergeten.Niet alleen veel exposeren was noodzakelijk en dat
deden we ook, maar het opbouwen van een vrienden- en kennissenkring in onze
eigen regio, een sociaal netwerk,
zoals dit tegenwoordig genoemd wordt, was minstens zo belangrijk. We leerden
snel.
Als vrij
werkende kunstenaars met een onzeker, sterk wisselend inkomen voelden we ons
genoodzaakt zuinig te leven. Zoals al eerder gezegd hadden wij nooit les gehad
in marketing. Ook waren we allebei niet goed in het afkopen van publiciteit,
waarover we wel hadden horen spreken door collega-kunstenaars. Voor
activiteiten die met een mooi woord klantenbinding genoemd worden, hadden we
allebei geen aanleg. Financieel konden we het ons niet permitteren om
aspirant-kopers diners buitenshuis aan te bieden of op andere manieren aan ons
te verplichten, wat we wel hoorden dat andere kunstenaars plachten te doen.
Moreel stond het ons ook tegen. We moesten onze weg in de markthandel op
eenvoudiger, beter bij ons passende manier zien te vinden.
Ingewikkeld
of niet, de praktijk van alledag, de strijd om het dagelijks brood voor ons
gezin leerde ons feilloos hoe het op onze eigen manier ook kon. Al spoedig
merkten we dat potentiële kopers het liefst persoonlijk kennismaakten met de
kunstenaar en zijn leefomgeving. Ze bezochten hem graag thuis, om met eigen
ogen te zien hoe hij woont en werkt. Het bleek een gulden regel dat
beslissingen over eventuele aankoop nooit koel zakelijk konden worden
afgehandeld. In de huiselijke sfeer, met tijdens het koffiedrinken persoonlijke
verhalen, was men eerder geneigd na te denken over eventuele aankoop. Zo werkte
dat nu eenmaal. We ontvingen mensen die belangstelling toonden voor een van
onze beelden of schilderijen dus gewoon in onze huiskamer, in de hoop dat zij
zich tevreden stelden met onze bescheiden gastvrijheid, die altijd bestond uit ontvangst
met verse koffie of thee met peperkoek en onze warme belangstelling voor hun
persoon, wat prima bleek te werken.
Ook was het
een waarheid als een koe dat het meestal de beter gesitueerden waren die tot
aankoop van een kunstwerk overgingen. En het was een gegeven feit dat vrijwel
alle geïnteresseerden die zich bij ons meldden, al langer met het plan tot
aankoop van een kunstwerk rondgelopen hadden. Meestal hadden ze zich ook al elders
georiënteerd en liepen met een redelijk vast omlijnd idee in het hoofd rond over
wat een beeld of schilderij tot uitdrukking moest brengen. Het kwam dikwijls voor
dat een speciale gebeurtenis voor hen primaire aanleiding was tot (definitieve)
aankoop. De ruimte die wij deze mensen gaven om in alle rust en vrijheid voor
zichzelf te beslissen om wel of niet tot aanschaf over te gaan, in combinatie
met ons eenvoudig onthaal, heeft men, zo is onze indruk, altijd ervaren als een
weldaad.
Teruggeroepen worden, het leven weer in, terwijl je
voor dood ergens buiten op straat op de grond ligt of ergens in een hoog
ziekenhuisbed. Die beelden kennen we allemaal en als we de reclamefilmpjes
mogen geloven die de Nederlandse Hartstichting de ronde heeft laten doen, dan
mogen we zeer hoopvol verwachten dat we uit zon reanimatie weer gezond en wel
tevoorschijn springen. Even een stoornisje gehad, de batterij weer bijgesteld
en opgeladen en daarna weer een heel leven voor ons. Dat is toch mooi! Wie zou dát niet willen....
Het dagblad Trouw spreekt dit vandaag wel tegen. Slechts
acht procent van de mensen die op straat gereanimeerd worden, overleeft het en
daarvan maar een enkeling fatsoenlijk, aldus Trouw. De rest gaat dood of houdt er de een of
andere stoornis aan over, en alle nog levende gereanimeerden zijn vanaf dat
tijdstip, of ze willen of niet, hartpatiënt. Want al hadden ze voorheen geen enkele kwaal of pil, na
een dergelijke gezondheidsstoornis en medische ingreep komen onherroepelijk de hartritmestoornispillen in beeld, de
bloeddrukverlagers en bloedverdunners en staan ze halfjaarlijks op de polichecklist
van hun cardioloog.
Reanimatie staat in de belangstelling, de ziekenhuizen beginnen zich bewust te worden van de zin en zinloosheid ervan. Toen ik vorig jaar zeer plotseling met een alvleesklierontsteking
werd opgenomen in het ziekenhuis kwam een van de EHBO-artsen naar me toe met
een papier in de hand. Niet om me te onderzoeken, dat was al gebeurd, nee, om
me te vragen: 1. of ik in geval van nood gereanimeerd wenste te worden en 2. of
ik in zon geval aan de beademing wilde.
Nu ben ik door mijn eigen langdurige ziek zijn zon
beetje door de wol geverfd en heb over zulke dingen nolens volens goed nagedacht. Ik had mijn
antwoord klaar: geen beademing, geen reanimatie. De man tekende dat op en
vertrok weer. Tien minuten later kwam hij terug. Ik wil hier nog even op
terugkomen, mevrouw Coppens, zei hij. U ziet er goed uit, u bent helder van
geest, u verkeert momenteel in een redelijk stabiele gezondheidstoestand en
toch geeft u aan niet gereanimeerd te willen worden. Ik was stomverbaasd, dit
had ik nog nooit meegemaakt. Maar al gauw werd het me duidelijk: U zou ook
kunnen overwegen om u één keer te laten reanimeren en als dat mislukt, géén
tweede keer. En beademing is veel minder ingrijpend dan reanimatie, betoogde
hij. Een deal dus.
We praatten er even over door, ik liet me door hem
voorlichten over de kansen en onmogelijkheden en stemde uiteindelijk aarzelend
in met zijn voorstel. Aarzelend, omdat ik er toch niet helemaal het gevoel bij
had dat ik van dit zo plotseling veranderde besluit had verwacht: opluchting
nieuwe extra kans in geval dát Nee, het voelde niet zo.
Weer terug thuis ben ik erover gaan nadenken. Ik
overwoog mijn huidige levenssituatie: ik ben bijna zeventig jaar oud. Ik heb
alles in het leven meegemaakt wat een mens kan meemaken ik ben jong geweest,
student, verliefd, getrouwd, echtgenote, moeder en zelfs oma geworden. Ik ben
langdurig ziek, heb alle mogelijkheden en beperkingen van de gezondheidszorg
ervaren en verkeer nu in het stadium waarin ik zonder aarzeling kan zeggen een heel mooi
leven gehad te hebben. Ik besef ook dat er, naarmate ik ouder word, meer en meer
risico is op (nog meer) ziekte en beperkingen, ernstige stoornissen die direct en indirect
nare gevolgen kunnen hebben voor mijn gezin.
Wat zou ik me toch nog laten reanimeren als de kans op
een kwalitatief redelijk leven nagenoeg nihil is . Wat met die beademing als ik
in feite voor de hemelpoort sta .
Eén ding werd toen zeker voor me: voor het welzijn van
mijn gezin en om nare misverstanden in het medisch circuit te voorkomen, is het
zinvol wat dit aangaat mijn eigen wensen en verlangens in een codicil te zetten.
Dus heb ik de daad bij het woord gevoegd. Al jaren eerder trouwens. En elk jaar
herzie ik mijn codicil: wil ik het nog steeds zoals het hier staat? Zo ja,
nieuwe print, nieuwe handtekening, nieuwe datum, en de hele wereld weet dat ik
niet meer op reanimatie of beademing zit te wachten.
Wél zo prettig voor degenen die achterblijven en
stukken goedkoper voor de gezondheidszorg. Ik kan het iedereen aanbevelen.
En dan nu:
ANGELA
sterk in haar ziek zijn
Eén heel bijzondere ervaring met
portretschilderen is me altijd bijgebleven, de dag waarop ik Angela Bosma
geschilderd heb, een gesluierd zonnige herfstdag. Haar heb ik leren kennen door
de schilderijtjes die ze al van me gekocht had. Ze had me ook haar twee
kinderen laten portretteren. Ze woonde met haar gezin in Rosmalen en was een zachtmoedige,
bijzonder mooie vrouw, die me altijd deed denken aan de karakteristieke portretschilderijen
van de Italiaanse kunstschilder Amadeo Modigliani (1984-1920).
Blijkbaar had ik tot haar
tevredenheid en die van haar man mijn opdrachten vervuld, want op zekere avond
werd ik door haar echtgenoot gebeld met de vraag om Angela te portretteren. Zij
bleek zeer ernstig ziek te zijn en zou binnen afzienbare tijd al haar mooie,
sluike, donkere haar verliezen. Haar man wilde haar graag vereeuwigd hebben
voordat dit zou gaan gebeuren. Angela was te zwak om naar Vlierden te komen,
dus ging ik in de herfst van 1977 met al mijn schildersspullen naar Rosmalen. Lendert,
die in juni geboren was, nam ik mee omdat ik hem nog borstvoeding gaf.
Die dag zal ik nooit meer vergeten.
Er scheen een gesluierd herfstzonnetje, waardoor het buiten heiig was en in de
woonkamer alles met diffuus licht omgeven leek, Angela in haar grote rieten leunstoel,
die licht kraakte bij elke beweging, in het bijzonder. Ze zag er heel mooi, vredig,
maar broos uit. Met lood in de schoenen begon ik aan deze moeilijke opdracht,
in het besef dat dit portret binnen niet al te lange tijd voor haar man de
herinnering zou zijn aan zijn lieve overleden vrouw.
Angela had er met mij heel rustig over
gesproken. Ze wist dat haar ziekte uitzichtloos was en leek dit aanvaard te
hebben. Zoals ze daar in haar stoel zat, met haar ranke, slanke, roomblanke
handen gevouwen in haar schoot straalde ze rust en bezonkenheid uit, vredige
aanvaarding. Dat was voor mij, springlevende, nog zogende jonge moeder vol hoop
op nog een heel lang leven, bijna niet te bevatten. Haar kalme berusting in dit
zware lot maakte diepe indruk op me, greep me sterk aan. Als vanzelf schilderde
ik, hoewel de herfst nog maar net begonnen was, een winterlandschap als achtergrond.
En terwijl we in weldadige stilte ieder met onze eigen gedachtespinsels bezig
waren, klonk uit de speakers van de cd-speler heel zachtjes pianomuziek van
Eric Satie, op fijnzinnige wijze gespeeld door Reinbert de Leeuw. De hele dag luisterden
we alleen naar die pianoklanken. We spraken nauwelijks met elkaar, door me te
concentreren op het schilderen kwam ik tot rust. Ons samenzijn voelde goed,
fijn, stil en vredig.
Aan het eind van de dag had ik
Angela's portret, althans toch haar fijne gelaatstrekken, haar ingetogen, serene
persoonlijkheid te pakken en voelde met grote zekerheid dat zij het wás, met
haar hele wezen. Angela bevestigde dit, was er gelukkig mee en toen haar echtgenoot
later thuiskwam, toonde hij zich verrast, tevreden en blij met het schilderij.
Ik moest het doek mee naar huis nemen om het te voltooien, tot teleurstelling
van deze twee sympathieke mensen, die er ook in dat stadium al heel tevreden
mee geweest zouden zijn.
Anderhalf jaar later stierf Angela en
toen men haar ten grave droeg, klonk opnieuw 'onze' pianomuziek van Eric Satie,
en dan nu op de piano vertolkt door een goede vriend. Het is de meest
ontroerende ervaring voor me geweest in heel mijn mooie, soms veelbewogen carrière
als portretschilderes.
3 april 2013 Overdosis We worden met z'n allen veel ouder dan onze voorouders. Vroeger kwam het
nog in de krant als iemand honderd jaar werd, gouden huwelijksparen werden
uitgebreid gefotografeerd en in de bloemetjes gezet en wie de zestigjarige
bruiloft haalde, was in één klap een nationale held. We waren nog niet
overgemedicaliseerd zoals nu en gingen nog op een natuurlijke manier dood.
Da's nu dus heel anders. We leven veel langer en worden allemaal ook veel
langer in leven gehouden, niet zelden langer zelfs dan ons lief is. Eén steeds
groter probleem hierbij is de toenemende hoeveelheid aan medicijnen en
behandelingen die hiervoor nodig zijn. Vroeger deden een sinasprilletje voor de
kinderen en een aspirientje voor de volwassenen wonderen. Veel huis-, tuin- en
keukenziektes werden ermee bestreden en genazen er vaak geruisloos mee.
Die tijden zijn voorbij. We zijn allemaal voor onze ziektekosten verzekerd en
de meeste medicijnen zijn daarbij inbegrepen. Sterker nog, we zijn hierin zover
doorgeschoten, dat we menen voor ieder akkefietje een pil nodig te hebben. We
zijn helemaal gemedicaliseerd. We rennen voor iedere scheet naar de huisarts en
eisen al snel een verwijzing naar de specialist als we vinden dat de boel niet
opschiet.
Zelf had ik een heel wijze oude moeder, die haar dertien kinderen in dit
opzicht behoorlijk kort hield door op elke lichamelijke klacht zeer
geruststellend te reageren met: "Och kind, het is vanzelf gekomen, 't zal
ook vanzelf wel weer weggaan." En in de meeste gevallen had ze gelijk.
Afgezien van ikzelf met mijn brakke lijf zijn mijn zes broers en zes zussen
gezond groot geworden en huldigen tot op de dag van vandaag dit kerngezonde principe.
Om me heen zie ik het meestal heel anders. Zeker bij oudere mensen. Ik ken er
legio die 's morgen een hele waslijst aan medicijnen moeten innemen en in feite
al gegeten en gedronken hebben als ze daarmee klaar zijn. Ik heb me wel eens
afgevraagd hoe dit zich heeft ontwikkeld en ik denk dat ik toch tenminste één
van de oorzaken hiervan wel ken.
Naarmate we ouder worden, hebben we meer kans op ziektes. Laat ik mezelf als
voorbeeld nemen. Ik heb de ziekte van Crohn. Daar staat een bepaalde vorm van
medicamenteuze behandeling voor en hiermee heb ik mijn eerste serie pillen al
binnen. Crohn gaat soms gepaard met vormen van reuma, in mijn geval is dat zo,
dus komen er reumamedicijnen op het lijstje. Dat gaat een tijdlang goed, maar
dan ontwikkelt zich bijvoorbeeld hoge bloeddruk. Opnieuw worden medicijnen
toegevoegd aan het lijstje. Er komen hartritmestoornissen en ook daar worden
pilletjes op losgelaten.
Al die ziektes worden behandelend door verschillende specialisten, die van
elkaar niet weten wat ze voorschrijven. Het staat allemaal in de diverse
computers, maar in mijn hele 'carrière' als patiënt maak ik het maar zelden mee
dat artsen expliciet controleren of hetgeen zij voorschrijven overeenstemt met
de rest van het medicijnlijstje, en evenmin of er van dat lijstje niet het een
en ander geschrapt kan worden. Als ikzelf mijn medicijnlijst niet meeneem,
wordt er door de meeste artsen niet eens over gesproken.
Bij ouderen kan op deze manier de medicijnlijst gigantisch groeien. Het
verbaast me niks dat sommige ouderen hierdoor een medicijnvergiftiging oplopen
of totaal van de wijs raken en zelfs met vermeende dementieverschijnselen in
een verpleeghuis terechtkomen. Een boel ontwikkelingen in de medische
wetenschap zijn een zegen voor ons, maar met het verdwijnen van de generatie
Nuchterheid Der Grote Gezinnen zijn wij het afgeleerd om ons lichaam
rustig de tijd te geven om zélf de ongemakken te overwinnen en verliezen we
steeds meer aan natuurlijke weerstand.
Misschien moet De Politiek haar oor maar eens te
luisteren leggen bij het handjevol moeders van grote gezinnen dat nog leeft,
die er niet mee aangemaakt konden/kunnen zijn om voor elk kwaaltje en pijntje de
dokter te roepen. Men kan er in de gezondheidszorg miljarden mee besparen.
En dan nu:
OP AANVRAAG VEREEUWIGD
mensen met karakter van 1971 tot
1992
Joep werkte zowel in de molen als in ons huis. In huis boetseerde hij in de
kleine kamer die aan de woonkamer grensde en eigenlijk bedoeld was als
ouderlijke slaapkamer. Wij hadden voor onszelf, net als voor onze dochtertjes,
de slaapkamer boven ingericht. Als de kinderen naar school waren, zat ik in
onze woonkamer te schilderen op paneeltjes van geprepareerd spaanplaat of
schilderslinnen en als ik lekker bezig was, ging ik er ook nog mee door als ze weer thuis waren. Dan vermaakten zij zich het eerste uur
meestal ook met tekenen en schilderen. Vijf jaar na onze verhuizing bouwde Joep
een atelier aan huis en later ben ik daar gaan schilderen. Ook in het atelier
waren de kinderen meestal bij me.
Mijn opdrachtgevers gaf ik altijd de vrijheid om het portretschilderij, als
het klaar was, wel of niet aan te kopen, zodat ik me vrij kon voelen en het
kind, de man of vrouw kon schilderen op de manier waarop ik dat zelf wilde. Dit
werkte uitstekend. Slechts één keer in mijn carrière als portretschilderes
heeft een opdrachtgever het portretschilderij niet gekocht. Door te exposeren
raakte ik hier en daar bekend, begon mijn werk te verkopen, ontwikkelde een
zekere naam onder liefhebbers van naïef-(sur-)realistische kunst en kreeg zo nu
en dan een opdracht voor het schilderen van een portret. De
mond-tot-mondreclame werkte blijkbaar uitstekend, want ik deed niets bijzonders
om hiervoor opdrachten te verwerven.
Met de vrijheid die ik mezelf had toebedeeld door opdrachtgevers nergens
toe te verplichten, had ik de ruimte om geheel in mijn eigen stijl te
schilderen en er mijn eigen visie op het karakter van de mens die voor me zat
in te verwerken. Om goed zicht te hebben op de persoon in kwestie plaatste ik
hem liefst recht tegenover me. Ik begon altijd met een praatje te maken met hem
of haar, om de start wat te vergemakkelijken, want er was altijd van beide
kanten wel enige spanning voelbaar. Degene die geportretteerd ging worden had meestal nooit
eerder geposeerd voor een kunstenaar en voelde zich welhaast zeker onwennig.
Voor mij was het iedere keer opnieuw
afwachten wie er tegenover me kwam zitten en hoe mijn gast zover te krijgen dat
hij of zij zich ontspande. Voor de kinderen had ik stripboeken klaarliggen
waarin ze mochten lezen, onder voorwaarde dat ze zo nu en dan even wilden
opkijken als ik hun ernaar vroeg. Poseren heeft immers altijd iets gedwongens
en deze manier van aanpak had voor mij dan ook grote voordelen, omdat het
krampachtige, verlegene met zon ongebruikelijke situatie erdoor verdween.
Als die eerste onwennigheid was weggetrokken en we eenmaal op gang waren,
ontstond vanzelf een soort sereen-energetische sfeer waarin ik heel prettig kon
werken. In die kalme en toch zo energierijke schildersuren zag ik zonder
uitzondering al mijn gasten tot rust komen en zich ontspannen, wat me in staat
stelde dichter bij hun eigenlijke wezen te komen, hun gelaats- en
karaktertrekken schilderend af te tasten zonder mezelf vrijpostig te vinden.
Meestal voltrok zich dit proces ongemerkt, van beide kanten op een aangename
manier, die een inspirerende en stimulerende uitwerking op me had. Vaak werden
zowel kinderen als volwassenen na enige tijd mededeelzaam. Niet zelden
ontstonden, zeker in de pauzes, zelfs heel vertrouwelijke gesprekken. Daar
werkte wel aan mee dat we altijd uren in een betrekkelijk kleine ruimte bijeen
waren en ik mijn modellen graag
aanmoedigde iets te vertellen over zichzelf of over allerlei gebeurtenissen in
hun leven. Hierdoor ontstond er een sfeer van gemoedelijkheid, waardoor ze zich
helemaal op hun gemak gingen voelen.
In het hele proces van eerste opzet tot afronding van het portret ontstond
op deze manier vaak een speciale verbondenheid tussen degene die voor mij
poseerde en mij, waardoor vanzelf iets van de binnenkant van zon kind of
volwassene zichtbaar voor me werd. Het meest uitdagende en tegelijk
huiveringwekkende van het portretschilderen vond ik om te proberen elke keer
opnieuw met mijn fijne marterharen penselen op het nog ongeschonden witte schilderslinnen
liefst in één dag het wezenlijke karakter van mijn gast te raken, om het in de
dagen erna verder te kunnen uitwerken.
Als ik geconcentreerd bezig was met
de opzet van het portret, klonk dikwijls de stem van Kees Bol in mijn hoofd:
Durf gerust te overdrijven, overdrijving kenmerkt de zaak! Benadruk het
karakteristieke, maak het desnoods karikaturaal! Dat maakte me dan vrijer,
daar kon ik iets mee, ik ontwikkelde er een scherp waarnemingsvermogen door en
een zekere vaardigheid in het met een paar penseelstreken karakteriseren van
degene die tegenover me zat. Schilderend achterhaalde ik wat áchter de façade
van uiterlijke kenmerken van het gelaat verborgen lag. Het was fascinerend te
ervaren dat ik, naarmate het portret vorderde, mijn gast ook echt beter leerde
kennen. Het was en bleef spannend,
maar terwijl ik trachtte de compositie, het lijnenspel, de vlakverdeling, de
kleuren en vooral het wezen van die ene mens die voor me zat op me te laten
inwerken en in olieverven op doek te penselen, overkwam me dit mijn hele
schildersleven lang bij ieder
portret opnieuw. Het heeft me diep
getroffen dat tijdens mijn portretsessies zonder uitzondering iedereen die
tegenover me zat me zonder terughoudendheid zijn eigen kwetsbaarheid heeft laten zien.
Die herkenning, want dat was het in feite voor mij, raakte me telkens weer,
ik voelde me er merkwaardig vertrouwd en verwant mee. De door
mij te portretteren mensen lieten me onbewust op subtiele wijze in hun ziel
kijken. Zoiets kon alleen ontstaan op basis van wederzijds vertrouwen. Het
heeft me tot op de dag van vandaag verwonderd, dat het me tijdens al die
zittingen gelukt is die sfeer van
vertrouwelijkheid te wekken, waardoor ik zo diep kon gaan in het portretteren
van dat ene kind, die ene volwassene die tegenover me zat.
Het portretschilderen is een van die
ervaringen waarbij ik geleerd heb dat kwetsbaarheid niet per definitie
bedreigend is, maar (mijn) creativiteit extra impulsen kan geven. Mezelf
kwetsbaar opstellen kan een verrijking betekenen. Wie zijn kwetsbaarheid
ontkent of die niet wil zien, mist een belangrijk stuk emotie. Het leven wordt
niet gemakkelijker door het bewustzijn van mijn eigen kwetsbaarheid, maar het
voegt wel iets belangrijks toe aan de emotionele kant van mijn bestaan.
Door dit ook zo te ervaren terwijl ik mensen portretteerde, maakte het
portretschilderen voor mij tot de mooiste en meest boeiende bezigheid. Zulke
ervaringen hebben me keer op keer gemotiveerd om mijn persoonlijke kijk op de
geportretteerde onbelemmerd te laten doorklinken in mijn portretten, hoe
confronterend dit voor de opdrachtgevers soms ook kon zijn, want ook dat was mijn ervaring.
Dat er veel waardering was voor mijn wel heel persoonlijke manier van
portretteren, bewees het feit dat ik heel wat portretopdrachten kreeg en met
een aantal van deze (ouders van de) geportretteerden ook bevriend raakte. Het
zijn waardevolle, voor mij veelbetekenende ervaringen.
Even boek houden Met
de Paasdagen ben ik, behalve met mijn gezin, indirect ook bezig geweest met
sterven. Elk jaar rond
Kerstmis of Pasen herzie ik mijn codicil.
Omdat ik diverse keren zeer ernstig ziek geweest ben en de dood in de ogen heb
gezien, heb ik voor mezelf op papier gezet hoe ik rond ernstige ziekte en
overlijden én dementie een en ander zou willen. Dit vind ik
belangrijkrijk, niet in de eerste plaats voor mezelf, maar voor mijn gezin. Al te vaak heb ik in mijn eigen omgeving gezien dat familieleden bijvoorbeeld
rond het overlijden van hun dierbare met de handen in het haar zaten
omdat niets bekend was van hoe de gestorvene het afscheid ingevuld had willen
zien.
Natuurlijk, ik kan nooit alles tot in de kleinste bijzonderheden voorbereiden.
En zelfs al zou ik dat wél kunnen, dan nóg kan alles heel anders gaan lopen dan
was voorzien. Maar een paar heel essentiële wensen met betrekking tot de
laatste fase in mijn leven meen ik toch van tevoren opgetekend te moeten
hebben.
Hier in Nederland is het legitiem dat ik, wanneer ik aan een terminale
ziekte lijd waarbij de kans op een ontluisterend levenseinde heel groot is,
vraag om (actieve) euthanasie. Ook als ik terminaal ziek in een ziekenhuis
terechtkom, is die mogelijkheid er en is de kans dat mijn verzoek gehonoreerd
wordt vrij groot. Dit in tegenstelling tot dementie. In dat geval lijkt in de
praktijk alleen in de thuissituatie een eventueel medisch ingrijpen
bespreekbaar, mits ik alle euthanasiepapieren, of een eigen handgeschreven en
regelmatig herzien document met het euthanasieverzoek bij (gevorderde)
dementie klaar heb liggen, ondertekend door mezelf. En dan nóg is het heel
moeilijk om hier gehoor voor te vinden, die kwestie ligt - heel begrijpelijk overigens - medisch-ethisch zeer
gevoelig.
Let wel: ik leef graag en hopelijk nog heel lang, maar ik kan zulke belangrijke
dingen - waar ik heel concrete ideeën over heb - beter op papier
zetten als ik nog redelijk gezond ben en helder van geest, dan te wachten tot
ik doodziek te bed lig en voor zulke dingen de energie niet meer kan opbrengen.
Ook vind ik het belangrijk hierover van tijd tot tijd met onze kinderen te
praten, zodat zij weten hoe ik over een en ander denk. Er kan zeer plotseling iets met me gebeuren en dan wil ik niet dat onze
kinderen van niets weten of pas voor het eerst onder ogen krijgen wat
moeders ideeën hierover zijn. Het zou hun in ernstige gewetensnood kunnen
brengen, omdat ze in zo'n situatie mogelijk mede te beslissen hebben over heel essentiële handelingen
die rechtstreeks te maken hebben met leven en dood van hun ouders.
Hoe vastomlijnd mijn ideeën over zulke ingrijpende processen ook zijn,
ik besef dat een euthanasievraag voor onze kinderen, maar ook voor artsen
heel moeilijk kan zijn. Hoe ik het ook draai of keer, het gaat bij euthanasie
altijd over de grens tussen leven en dood en degene die de verlossende injectie
(of het infuus) moet toedienen, verricht op dat moment wel een daad die moedwillig
leidt tot het overlijden van de bewuste persoon. Dat is niet zomaar een
willekeurige medische handeling zoals er zoveel zijn, dat gaat heel diep. Daarom herzie ik ook
ieder jaar mijn papieren en houd de mogelijkheid open dat ik over dit alles
om allerlei redenen toch heel anders kan gaan denken.
De laatste tijd lijkt het er sterk op dat veel mensen zich het recht op
euthanasie toegeëigend hebben, alsof het standaard in het ziekenfondspakket
zit, zoals met medicijnen het geval is. Ik bespeur zelfs enige irritatie als de vraag van hun dierbaren om
euthanasie niet direct gehonoreerd wordt. Maar artsen hebben, zoals ieder
ander mens, een geweten en moeten de volledige vrijheid hebben om voor zichzelf
uit te maken of ze aan (actieve) euthanasie willen meewerken. In mijn beleving is euthanasie
nooit een recht, doch een gewetenskwestie die telkens opnieuw door alle
partijen zeer zorgvuldig afgewogen dient te worden.
Voor mezelf op een rijtje zetten wat hierover mijn gedachten, ideeën en verlangens
zijn, vind ik meer dan zinvol en voor onze kinderen heel praktisch, daar belast ik ook
niemand mee. Al kan dat document er ieder jaar weer anders uitzien, het helpt
straks om een en ander wat te vergemakkelijken. En zolang ik hier nog
rondspring alsof ik pas net met leven begonnen ben, is het een kwestie van de
boekhouding even bijhouden - fluitje van een cent, kost niks.
Eind jaren zestig hadden we serieuze
plannen om te verhuizen. We woonden comfortabel in onze flat, maar de hele
omgeving stond ons nog steeds tegen. We hadden behoefte aan een oud pandje in
een mooie omgeving, liefst in het buitengebied, waaraan we zelf wat zouden
kunnen klussen. We keken opnieuw rond in Maastricht, hadden er even iets op het
oog, maar toen dat niet doorging, besloten we definitief naar elders te
vertrekken. Eigenlijk wilden we niet blijven hangen in het kleinsteedse
kunstenaarswereldje van oud-studenten, we hadden behoefte aan ruimte om ons
heen en een zo normaal mogelijk leven onder gewone mensen.
In mei 1969, het jaar waarin Veronica
werd geboren en ik afstudeerde, deed zich een uitzonderlijk mooie kans voor.
Via een bevriende medestudente kwamen we in aanraking met de compagnon van een
makelaar uit Deurne-Liessel, Noord-Brabant, die tevens wethouder was van de
gemeente Deurne. In Vlierden bleek een molen te staan die de gemeente Deurne,
waaronder Vlierden ressorteerde, liever kwijt dan rijk was. Joep wilde proberen
die te huren als beeldhouwersatelier, we zouden dan een huurwoning zoeken in de
omgeving. Ik was overal content mee, als we maar weggingen uit die flat, uit
die op de tekentafel langs de liniaal getrokken, rechthoekige, saaie buurt,
waar we praktisch niemand kenden en op de basisschool door de juffrouw, voor
onze bijna vierjarige Eva onverstaanbaar, Maastrichts gesproken werd.
Van Vlierden had ik nog nooit
gehoord. Het bleek een van de vijf kerkdorpjes (tot 1926 een zelfstandige
gemeente) van de gemeente Deurne te zijn, gelegen aan de rand van de Brabantse
Peel. De burgemeester zelf benaderde ons met de vraag of we bereid waren op
eigen kosten een woning te bouwen (met opstalrecht) op het molenerf, want
alleen in dat geval bestond de kans dat we ons daar zouden kunnen vestigen. We
gingen hier gretig op in, Joep had al meteen een heel plan in zijn hoofd. De
windmolen was niet geschikt als woning, maar de eerste tijd bij gebrek aan
beter wel als werkruimte.
Nadat we toegezegd hadden, begon de
ambtelijke mallemolen te draaien. Tergend traag, tussen het eerste bericht van
de beschikbare windmolen in april 1969 en de uiteindelijke intrek in ons
landelijk gelegen huisje op het molenerf in september 1971 zaten ruim twee
jaren van over en weer schrijven en bellen met de gemeente Deurne, heel
dikwijls onzekerheid over de realisering van ons plan en zelfs van de kant van
de gemeente Deurne de definitieve afwijzing ervan. Maar we hadden ons erin
vastgebeten en uiteindelijk lukte het ons, we kregen vergunning om te gaan
bouwen met opstalrecht. Pas jaren later
konden we de grond kopen.
De schetsen die Joep maakte van ons woninkje op de Kakeberg werden voor den
dag gehaald, de oudste broer van Joep, architect, ontwierp ons huis. Het was de
uitdrukkelijke wens van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg dat het ontwerp
architectonisch aangepast werd aan het agrarische karakter van de omgeving en
de oude gerestaureerde stenen windmolen uit 1844. We lieten ons huisje bouwen
door een Deurnese aannemer. Een bescheiden woning, maar voor onze beurs
betaalbaar en op een mooie locatie, aan de rand van het dorp, net ver genoeg in
het buitengebied om ons vrij en tegelijk niet van God en iedereen verlaten te
voelen. Later zouden we ons huis diverse keren uitbreiden en verbouwen.
We beseften al spoedig wat voor
buitenkansje het was om uitgerekend op dit mooie plekje te mogen bouwen. We
hadden een beetje geld gespaard, lang niet genoeg voor het bouwen van een huis,
maar vader Coppens was bijgesprongen en we hadden wonder boven wonder een
kleine hypotheek bij de Westland-Utrecht Hypotheekbank kunnen afsluiten. We
volgden de bouw van ons huisje vol ongeduld en toen we in september 1971
eindelijk konden verhuizen, voelde het alsof de wereld herschapen was en wij
een nieuw leven begonnen. We waanden ons emigranten naar een ver land, los van
alle contacten en verplichtingen.
Onze twee dochtertjes, die al even
opgetogen waren als wij en nog nooit onder een echt (punt-)dak geslapen hadden,
zongen de eerste avonden in hun bedjes: Dak, dak, huisje! Dak, dak, huisje!
Zelf was ik helemaal verrukt van het agrarisch landschap van groene, okeren,
bruine en zwarte akkers, diepe voren in zwart, wuivend gras in groen, okeren
gloed over door zon gedroogde velden, bomen en struiken in bruin talloze
schilderijtjes ontwikkelden zich in mijn hoofd.
Het was een enorme sprong, van de
oude monumentale stad Maastricht, rijk aan kunst en cultuur, naar een kerkdorpje
op het platteland, in het agrarisch gebied, waar nagenoeg geen enkel historisch
pand meer te bespeuren viel en grote lelijke varkensstallen en akkers vol maïs
het buitengebied ontsierden. Maar de plek waar wij zouden komen wonen leek wel
een kleine paradijselijke enclave in dit bio-industriegebied. Het lag aan de
rand van wat oorspronkelijk een heidegebied was, maar sinds begin twintigste
eeuw was aangeplant met voornamelijk dennen, berken en eiken. Het was gelegen
in de nabijheid van het waterwingebied, wat inhield dat in deze omgeving tot
onze tevredenheid verder nooit meer gebouwd mocht worden. We hadden de rust
gevonden die we zochten, de kans om een normaal leven in een normale
dorpsgemeenschap op te bouwen lag binnen handbereik.
Toen we er pas woonden, leken de
huizen in de diverse Brabantse plattelandsgemeentes klein en laag, een beetje
armoedig ook, in vergelijking met de statige, hoge, historische panden in Maastricht.
Maar dat wende snel, Joep en ik hadden hier tenminste de ruimte om te werken en
de kinderen om te spelen. Hoe mooi en schilderachtig het ook wonen was in het
agrarisch gebied, na korte tijd kwam Joep toch tot de praktische conclusie dat
de aanschaf van een auto onvermijdelijk was. Beelden vervoeren voor
tentoonstellingen had hij voorheen gedaan met een gehuurde Transit bus, maar
hier op het platteland was een eigen auto zeer gewenst. Tegen de wil van zijn
vader, die dat financieel niet verstandig vond, kocht Joep zijn eerste auto.
Een andere kwestie die zich voordeed,
was het briefje dat hij ontving van Sociale Zaken van de gemeente Deurne,
waarin geschreven stond dat hij geen gebruik kon maken van de BKR. Het was de
schriftelijke reactie van de ambtenaar van sociale zaken die Joep had bezocht
toen onze plannen om in Vlierden te komen wonen concretere vormen aangenomen
hadden, om te informeren of hij eventueel in aanmerking zou kunnen komen voor
de BKR. De man had hem gevraagd hoe het momenteel met zijn financiën zat en
Joep was zo eerlijk geweest te vertellen dat we tot nu toe konden leven van de
verkoop van ons werk en hij erg gemotiveerd was om dit zo te houden. Maar toen
hij dat briefje met afwijzing las, moest hij wel even slikken, en ik ook. In
dit geval had een leugentje om bestwil ons misschien toch net iets meer inkomen
opgeleverd. We moesten hier immers weer van voor af aan beginnen, nieuwe
contacten opbouwen en naamsbekendheid zien te krijgen. We hadden geen keus, we
moesten aan de slag! We richtten ons in met de weinige spullen die we hadden en
zetten ons schrap voor een hopelijk heel lang en gelukkig leven in Vlierden.
Op het internet heb ik even
opgezocht wat de betekenis is van mystiek. Ik heb er zelf wel een betekenis aan
gegeven, maar in Wikipedia las ik het volgende:
Mystiek
betreft het hartstochtelijk streven naar een persoonlijke vereniging van de ziel
met God. De term mystiek verwijst ook naar de achterliggende leer over kennis
en persoonlijke ervaringen van toestanden van bewustzijn voorbij de normale
menselijke perceptie (waarneming).
Vandaag is het Tweede Paasdag. Joep en ik woonden op
Paaszaterdag de Paaswake bij, waarin de eerste lezing het mystieke verhaal
vertelde over Mozes die met zijn volk (Israëlieten) de slavernij in Egypte
ontvluchtte. Hiervoor moesten ze dwars door de zee om in het gebied te komen
dat nu Israël heet. In het Bijbelverhaal wordt verteld dat God op de hand was
van Mozes en zijn volk. Hij deed de zee in tweeën splijten om de doorgang voor het
volk mogelijk te maken en toen de laatste mensen er doorheen waren, sloot de
zee zich om de Egyptenaren (die het volk van Mozes achterna zaten met paarden
en wagens) te verzwelgen door het water.
Op het eerste oog een verhaal vol gruwelijkheid, zeker
als ik zou moeten geloven dat dit historisch allemaal echt in zijn werk gegaan
is, met een oordelende en keuzes makende God die straft en beloont, zoals een
vader in de klassieke betekenis van het woord. Maar die fase ben ik allang
voorbij, nu hecht ik veel meer waarde aan de mystieke betekenis van de
Bijbelverhalen en de boodschap die er achter zit. Namelijk dat goed en kwaad
een evenredige uitwerking hebben op de mens: het kwade brengt hem vroeg of laat
in gewetensnood, het goede wekt liefde op in symbolische zin wordt het kwade
dus toch, zoals het ons vroeger geleerd is, gestraft en het goede beloond.
In de Bijbelse verhalen vinden dezelfde gruwelijkheden en
mooie dingen plaats als die we nu in onze huidige wereld overal om ons heen
zien gebeuren: oorlogen, veldslagen, moordpartijen, maar ook zorgzaamheid voor
elkaar, enzovoorts. De mensen die de teksten in de loop der eeuwen opgetekend
hebben, zijn niets menselijks uit de weg gegaan. Dit realisme is de grote
kracht ervan. Maar het zijn geloofsgetuigenissen, geen historische
verslaggevingen van gebeurtenissen, zeer beeldende geloofsgetuigenissen van
zaken die direct ons geweten betreffen en ons voortdurend herinneren aan het
feit dat het kwade zichzelf afstraft en het goede zichzelf beloont elk
verhaal is daarnaar terug te voeren.
De actualiteit, de tijdloosheid van hun opgetekende
verhalen maakt ze overtuigender dan welke roman ook. We dragen allemaal beelden
in ons mee van oorlog en geweld, we kennen allemaal de angst voor ziekte en
dood, we hebben ieder ons eigen stukje lijden in ons leven. Zowel in het Oude
als Nieuwe Testament kom je die basale, diepere betekenis van deze
getuigenissen tegen, mits je durft open te staan voor de mystiek ervan.
Sinds ik dat zo ervaren heb, doet het er voor mij niet
meer toe of de zee zich ja of nee echt in tweeën spleet toen Mozes met zijn
volk wilde vluchten. Voor mij is het in letterlijke zin niet belangrijk of
Jezus echt over het water kon lopen. Voor mij zit m de spirituele kracht in de
spirituele ervaringen van de vertellers, die blijkbaar zo diep zijn gegaan dat
zij ze opgetekend hebben om ze met ons te delen. Juist dat ontroert me nu. Het
ontrafelen van de zogenaamde echtheid van de gebeurtenissen is misschien heel
interessant voor historici en exegeten, maar het voegt in spirituele zin niets
toe aan de inhoudelijke betekenis van de boodschap die in alle Bijbelverhalen
verscholen ligt.
Dit zo te ervaren, heeft me bevrijd van een boel
ballast, me meegegeven in mijn jeugd, waarin God werd opgevoerd als een
patriarch, die te beschikken had over het gedachtegoed van ieder mens, over
zijn welzijn, over alle gebeurtenissen in de wereld, een God voor wie niets
geheim bleef en die kon kijken tot in de verste uithoeken van mijn kinderziel.
Daar heb ik afstand van kunnen nemen, gelukkig, en dat voelt als een
verlossing. Mooie gedachte om mijn verhaal op Tweede Paasdag mee af te sluiten.
Omdat Joep toen we in Vlierden kwamen
wonen niet in de contraprestatie zat
(zoals de BKR onder kunstenaars genoemd werd), moesten we het hoofd boven water
zien te houden door heel veel te exposeren. Wat we veelvuldig deden, in de hoop
voldoende (positieve) publiciteit te krijgen, zodat de mensen doorkregen dat we
bestonden en kunstwerken maakten die de moeite van het aankopen waard waren. In
die jaren hebben we heel wat afgesjouwd met onze beelden en schilderijen. We
exposeerden in de ene galerie na de andere, door heel Nederland en tot in
België en Duitsland toe.
Over dit soort activiteiten, die rechtstreeks met de kost verdienen te
maken hadden, was ons op de Jan van Eijck Academie nooit iets onderwezen. We
hadden er weliswaar gewerkt in riante, lichte ateliers, alle materialen gratis
tot onze beschikking gehad, en de meesten van ons hadden maandelijks ook een
royale studiebeurs ontvangen, maar van werken aan een cv en het opbouwen van pr
was ons nooit iets verteld. Al gauw na mijn studie begreep ik dat het leven als
zelfstandig werkend beeldend kunstenaar, zeker als het hem aan referenties en
connecties ontbrak, veel harder was dan binnen de muren van het moderne, goed
geoutilleerde academiegebouw.Als kunststudenten hadden we in een enclave geleefd, afgesneden
van het normale (arbeids-)leven, waarin de meeste mensen gewoon naar hun werk moesten
om hun dagelijkse boterham te verdienen. En na vijf jaar studeren onder deze
luxueuze omstandigheden waren we in het diepe gegooid en moesten nu zelf maar zien
uit te vinden hoe het in de praktijk werkt.
Onze successen waren zeer wisselend, het
gebeurde wel eens dat Joep enkele bronzen beelden verkocht en ik nagenoeg
niets, soms verkochten we allebei ongeveer evenveel of even weinig. Maar het
gebeurde evengoed andersom, dat ik de helft van mijn schilderijen verkocht en
Joep amper iets, en vaak genoeg verkochten we allebei helemaal niets. Dan
hadden we wel de kosten gemaakt van het vervoer van onze schilderijen en
beelden, de vernissage, en meestal ook nog een fors geldbedrag om te mogen
exposeren, en dus enkel verlies geleden.
Verkochten we wel wat, dan vroeg de
galeriehouder naast al die andere kosten ook een bepaald percentage van de
opbrengst. Aanvankelijk 20, 30 en later zelfs 40 procent en tegenwoordig vragen
sommige galeriehouders zelfs nog meer. Soms moesten we daarbij ook ieder nog
een kunstwerk afstaan. Eén keer is het me overkomen dat ik een schilderij
afstond en het later in Amsterdam in diezelfde galerie zag staan voor het
dubbele van de prijs die ik het had toegekend toen ik het daar had geëxposeerd.
Toen voelde ik toch wel iets van woede in me opkomen. Doorgaans hielden we er,
als we geluk hadden, mooie uitnodigingskaarten of promotiefolders aan over,
maar die hadden we dan meestal wel zelf betaald. Ja, we leerden snel. Het
kunstenaarsbestaan was hard en met vier kleine kinderen was het financieel soms
behoorlijk zuur.