600 mL groentebouillon
1 laurierblad
300 g gedroogde bruine linzen
1 rode ui
1 granaatappel
2 kleine appelen
Sap van 1/2 citroen
2 à 3 takjes tijm
1 handvol platte peterselie
1 theelepel agavesiroop
4 eetlepels olijfolie
Peper en zout
1) Breng de bouillon aan de kook met het laurierblad. Spoel de linzen in een zeef onder koud stromend water, strooi ze in de bouillon en kook ze in circa 40 minuten (of volgens de gebruiksaanwijzing) beetgaar op een zacht vuurtje. Giet af, verwijder het laurierblad en laat afkoelen.
2) Pel de ui en snij in reepjes. Snij de granaatappel doormidden en klop er de pitjes uit. Was de appelen, snij ze in kwartjes, verwijder het klokhuis en snij het vruchtvlees in lucifertjes. Druppel er 1 à 2 eetlepels citroensap over.
3) Spoel de tijm, schud droog, hou een paar takjes opzij en rits de blaadjes af van de rest. Spoel de peterselie, schud droog en hak de blaadjes fijn.
4) Meng in een kom de siroop met de olie en de rest van het citroensap. Kruid met peper en zout. Doe er de linzen, ui- en appelreepjes, granaatappelpitjes en tijm bij en hussel door elkaar. Laat 30 minuten trekken, roer de peterselie door, kruid nog wat bij en verdeel over vier weckpotten. Werk af met takjes tijm.