Dinsdag 25 juni :
Burnham-on-Crouch Paglesham : 6 M
Mooi en zonnig weer, en het zou de volgende dagen alleen
maar warmer worden : de barometer is akkoord, die gaat in stijgende lijn.
In de voormiddag gaan we betalen bij de havenmeester, die in
een piepklein kotje aan de steiger van de jachthaven zit. En Kurt blaast de
bijboot op, een hele klus want de hele achterkajuit moet daarvoor leeggehaald
worden.
We wandelen via de River Walk tot het stadje, een mooi
aangelegd pad. Aan de oever vele woonboten, waarvan er velen niet uit zien, je
vraagt je af of het schroot is maar sommigen zijn wel degelijk bewoond. Burnham-on-Crouch
wordt het Cowes van de Oostkust genoemd, maar daar is op een dinsdag in juni
niet veel van te merken: het is zeer rustig. Bij de lokale chandler vinden we eindelijk een nieuwe katoenen wiek voor onze
olielamp, het is een nogal ouderwets winkeltje vandaar dat ze zon ouderwets
kleinood nog in voorraad hebben. In de andere winkels zegden ze allemaal: oh, dat
verkopen wij nu niet meer hoor, alles in LED vandaag de dag
Lunchstop bij de Star Inn, lekker op het terras.
Terug op de boot, spoelen we even al het oude zout weg, en
rond 16u30 vertrekken we, stroom mee en op de fok
Er is bijna geen wind, maar
de stroom alleen trekt ons met 3 kn stroomafwaarts. Het is vandaag dan ook
springtij. Na 2 mijl, gaan we de rivierarm in, die de rivier de Roarch is
een
klein stroompje, waarover Kurt gelezen heeft in De Magie van de Kreken (Maurice
Griffith)
een oud boek maar nog steeds erg geapprecieerd hier aan de Oostkust.
We willen dus 4 mijl verder tot Paglesham, waarvan beweerd wordt dat het zeer
authentiek is, en veel rustiger dan de Orwell. Hier moeten we motoren want het
tij zit volop tegen. Binnen een 4-tal uren is het pas laagwater. Op de modderige
oevers zien we vele zeehonden, dikke en grote, en ook moeders met jongskes,
heel grappig om te zien is een moeder die haar jong aan het leren glijden is
op de modder, hopelijk zijn onze fotos met de telelens gelukt !
Bij Paglesham gearriveerd zoeken we een mooring (een
meerboei, om te nacht te kunnen doorbrengen)
na een beetje gefrutsel, het lukt
nooit direct bij de eerste keer natuurlijk, liggen we aan de overkant van de
landingsplaats (de hard zoals de
Engelsen zeggen). Kurt monteert het kleine elektrische motortje en de batterij
op de bijboot, en we kunnen naar het dorp, waar een beroemde en oude Inn
gelegen is, The Plough and Sail (weer volgens Griffith). In en uitstappen in
de rubberboot is weer een kunst, alles OK, en we varen naar de wal. We stappen
de werf af en na een kwartiertje zijn we bij de pub
we hoopten dat die nog
bestond, maar blijkt dat ze meer dan levend is, meer nog, er zit veel volk, en
we hebben nog net een tafeltje voor twee. We hebben hier lekker gegeten ! Nu
alleen nog terug op de boot geraken.
Ondertussen zijn enkele uren gepasseerd,
en het is laagwater : onze bijboot ligt droog in de modder, en we moeten hem
dus verslepen naar enkele meters lager. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan,
ik stroop mijn jeanspijpen naar boven, en we doen allebei onze waterschoentjes
aan. Als ik in de modder stap, zak ik 40 cm diep, dus tot aan mn knieën weg
eens
ik mn ene been naar boven heb
getrokken, ben ik mn rechterschoen al kwijt, en zeggen dat ik die schoentjes
droog bijna niet kan aantrekken. We proberen verder te stappen, maar er liggen
natuurlijk in de modder schelpjes en zo, en we moeten dus wat voorzichtig doen.
Soit, traag en vuil gaat het dus tot de waterlijn
we proberen daar onze benen
wat te spoelen maar die modder is zo vuil en plakkerig, dat gaat nog niet zo
snel. Dan terug met het bootje, dat ondertussen natuurlijk ook onder de modder
zit, een behoorlijk vuile boel dus. Als we aan boord zijn, eerst enkele emmers
water aan dek trekken om schoenen, broek, motorke te spoelen
dan binnen met
zoetwater nog eens wassen en de schelpwondjes wat ontsmetten. Maar het was de
moeite. Ook is de boot ondertussen gedraaid aan de mooring, we liggen nu zalig
stil op de Roarch
Een rood gloeiende maan op de achtergrond.
|