"Aprés nous, le déluge", zou
Madame De Pompadour indertijd gezegd hebben. En ik heb de sterke indruk dat dit
ook de algemene leefregel van de hedendaagse mens geworden is: "Ik zorg voor mezelf, voor morgen. Wat er daarna
komt, later, voor een volgende generatie, dat zal mij een zorg wezen!"
Dat lijkt alvast de filosofie van de Franse vissers te zijn, die met
nieuwe netten en verbeterde vistechnieken hun vangsten spectaculair konden
opdrijven. Dat ook dolfijnen meer en meer in die netten verstrikt raken en
verdrinken of zichzelf dodelijk kwetsen bij pogingen om zich los te wrikken, is
voor die vissers niet aan de orde: "Après
nous, le déluge!"
De voorbije drie jaar zijn al méér dan 1000 dode dolfijnen op de
Franse kusten aangespoeld, slachtoffers van de graaizucht van de vissers.
Maar de Europese vissers zijn bijlange niet de enigen die zonder
scrupules te werk gaan om hun netten te vullen. Denk maar aan de Japanse
walvisjagers.
Sinds 1986 is de jacht op walvissen wereldwijd verboden. De meeste
landen zijn sindsdien ook lid van de "Internationale
Walviscommissie" (IWC), die als voornaamste doelstelling heeft te
controleren of de walvispopulatie op peil blijft. Maar ondanks dat verbod is
Japan op walvissen blijven jagen "in het
kader van wetenschappelijk onderzoek". Zo hebben ze de voorbije jaren al
méér dan 300 walvissen gevangen en gedood in het Zuidpoolgebied. Om het vlees
van die (onvrijwillige) "proefkonijnen"
niet verloren te laten gaan, werd het dus verkocht aan restaurants en
supermarkten, want walvisvlees is een "delicatesse"
in Japan.
En nu heeft Japan zich uit de IWC terug getrokken, want het land wil
de commerciële walvisvangst hervatten, weliswaar in de eigen territoriale
wateren. (Waar ze mogen doen wat ze willen, vermoed ik). Volgens Japan heeft de
walvispopulatie zich ondertussen voldoende hersteld, en kan het weer. Het
vreemde hierbij is dat walvisvlees in Japan ondertussen heel erg aan
populariteit verloren heeft: de jaarlijkse consumptie is gezakt tot hooguit
5.000 ton, terwijl dat in vroeger tijden kon oplopen tot 200.000 ton. Waarom ze
dan hoognodig tóch weer walvissen willen vangen, is een mysterie. Vermoed wordt
dat het gewoon een kwestie van balorigheid is, en van nationale trots: "Niemand heeft ons iets te verbieden."
Resultaat is in elk geval dat de walvis meer en meer een met
uitsterven bedreigde soort wordt. Niet alleen door de Japanse vissers,
trouwens. Ook door het vele plastiek in de oceanen. En omdat ze net als de
dolfijnen verstrikt raken in illegale netten en een vreselijke verdrinkingsdood
sterven.
En voor de liefhebbers van tonijn is er ook "goed nieuws": de visquota zijn heel recent met 50% verhoogd. Van de
"blauwvintonijn" mag er nu tot 36.000
ton per jaar gevist worden. Afgezien van het feit dat de wetenschappers
aanvoeren dat de soort bijlange na nog niet voldoende in populatie toegenomen
is om weer sterk bejaagd te worden, is de manier waarop op het beest gevist
wordt, erg problematisch. Omdat de vis supersnel en wendbaar is, is hij heel
moeilijk te vangen, en daarom worden grote drijfnetten gebruikt om groepjes
tonijnen in te sluiten. En in die netten raken ook, onbedoeld, massa's andere
zeedieren gevangen: dolfijnen, zeeschildpadden. Naar schatting is er een
nevenschade van 3 kg andere dieren per 2 kg tonijn. Maar ja, het gaat wél over "big business", want vooral in Japan
wordt grof geld betaald voor vlees van een blauwvintonijn: prijzen van 1.000
dollar per kilogram zijn geen uitzondering. Vorig jaar werd zelfs 2,7 miljoen
euro betaald voor een vis van iets meer dan 270 kg. (Die extravagante prijzen
alléén al zijn een indicatie voor de zeldzaamheid van de dieren.)
Om kort te gaan: we zijn met z'n allen op een kortzichtige manier de zeeën
aan het leeg vissen. En voor een volgende generatie zal er niets meer over
blijven, behalve oceanen die onleefbaar en onherbergzaam geworden zijn. Maar
zoals gezegd: "Après nous, le déluge!"
|