De inventiviteit en creativiteit van de mens om de natuur leeg te
zuigen, blijft verbazingwekkend. Of moet ik zeggen "verbijsterend".
Naast de winning van olie uit de klassieke boorputten, en de
schalieolie waar ik het eerder al over heb gehad, is er blijkbaar ook nog olie
te winnen uit "teerzand". Zowel
schalieolie als teerzandolie zijn bijzonder duur om te ontginnen, maar de
beperkte voorraden aan aardolie zorgen ervoor dat de procedé's toch interessant
en op termijn rendabel kunnen worden voor de olieproducenten.
De totale wereldreserve aan teerzandolie zou overeenstemmen met om en
bij 6000 miljard vaten aardolie, dat is méér dan de gekende aardoliereserves.
Canada is één de grootste producenten van teerzandolie ter wereld. Tegen 2025
zou het land ongeveer 3,3 miljoen vaten per dag kunnen produceren. (Ter
vergelijking: Saoedi-Arabië, als grootste aardolieproducent, kan ongeveer 10,4
miljoen vaten aardolie per dag oppompen.)
Aan die teerzandolie zijn helaas toch een paar kleine probleempjes
verbonden, vooral vanuit milieuoverwegingen.
"Teerzand" is een soort
meng-grond van zand en klei, waarin ook "bitumen"
(of "teer") opgenomen is. Het is dat "teer" waaruit de olie kan gewonnen
worden, maar hiervoor moeten grote stukken grond ontgonnen worden en massaal
bossen gekapt. Bovendien heeft de exploitatie van teerzandolie ongeveer
dezelfde negatieve milieu-impact als de ontginning van schaalolie: door het
gebruik van allerlei chemicaliën om het "teer"
los te weken, is er een enorm gevaar op grondwatervervuiling, en er worden
tonnen methaangas de lucht in geblazen. Er is ook ontzettend veel water nodig,
want dat "teer" is een plakkerig
spul, en moet vloeibaar genoeg gemaakt worden om te kunnen oppompen, en dat
gebeurt met stoom.
Daarnaast zijn er ook nog een paar kleine probleempjes met het
transport van het vieze goedje.
Teerzandolie blijkt namelijk een bijzonder bijtend product te zijn,
dat de pijpleidingen véél sterker en sneller aantast dan gewone aardolie. Er is
dus een immens risico op lekken bij het transport. En dat transport moet over
grote afstanden gebeuren, want de ontgonnen olie moet van Alberta in Canada
vervoerd worden naar de raffinaderijen in Oklahoma of Texas, in het zuiden van
de USA. Hiervoor werd een gigantische pijpleiding aangelegd, de Keystone XL Pipeline, die onder andere
door Montana, Noord- en Zuid-Dakota en Nebraska zou lopen. Dwars door
belangrijke natuurgebieden. En ook door indianenreservaten. En dus kwam er
hevig protest van de milieubewegingen en vooral van het restant aan inheemse
Amerikanen.
Voor wie geïnteresseerd is in een beetje geschiedenis: die "indianenreservaten" zijn kleine stukjes
onherbergzaam land die door de blanke overheersers aan de inheemse bevolking
zijn toegewezen, als "compensatie"
voor de diefstal van grote stukken van hun oorspronkelijke jachtgebieden. In
principe zijn zij daar dus de baas. Maar over de nieuwe pijpleidingen hebben
zij geen enkele inspraak gekregen, en waar die pijpleiding moet komen, zijn ze
dus nóg een stuk land kwijt.
President Obama had indertijd wel oren naar dat protest, en hij heeft
de aanleg van die "XL"-pijplijn laten
blokkeren. Ondanks allerlei pogingen van de oliemaatschappijen om via de
rechter hun plannen toch door te drukken, en ondanks de goedkeuring ervan door de
Republikeinse meerderheid in het parlement.
En toen kwam Donald Trump. Eén van zijn allereerste "decreten" had als doel om het verbod van
Obama ongedaan te maken en de aanleg toch toe te laten. "Omwille van de werkgelegenheid!" (In de praktijk bleek die "werkgelegenheid" beperkt te zijn tot een
paar duizend arbeiders bij de aanleg zelf, en naderhand nog zo'n 35 man bij het
verdere onderhoud.) En "omwille van de
economie" ook: om minder afhankelijk te zijn van de olie-bevoorrading uit
het buitenland. Alléén dient die teerzandolie voornamelijk voor de export, en
niet voor binnenlands gebruik.
Maar goed: die pijplijn moest er dus komen volgens Donald, en ze is nu
al een tijdje in gebruik.
En wat vooral gevreesd werd, is ook gebeurd: het bijtende goedje brandt
gaten in de leidingen, en het spul lekt langs alle kanten in de grond. Eind
vorig jaar, in november, is in één week tijd ongeveer 1,4 miljoen liter in de
grond terecht gekomen in de buurt van Edinburgh, Noord-Dakota. Een gebied van
2100 hectare is bevuild met het vieze goedje. (Om een idee te geven: dat is
ongeveer de volledige oppervlakte van Wielsbeke, of van Vilvoorde.) En het was
trouwens niet eens het eerste of enige lek. Sinds de ingebruikneming van de pijpleiding
zijn er eigenlijk om de haverklap (grote of kleinere) lekken geweest: al méér
dan 22 keer. In 2015 is er zowat 200.000 liter van het spul in de Yellowstone
rivier terechtgekomen, en in 2017 was er ook al eens 780.000 liter weggelekt in
Zuid-Dakota.
Naast het milieu zijn de grootste slachtoffers hierbij nog maar eens de
Amerikaanse Indianen, die al niet veel land meer over hebben om te kunnen
overleven. Als ook dát land nog eens verpest wordt door lekkende pijpleidingen,
dan rest hen werkelijk niets meer.
Het enige waarvan ze gelukkig nog gespaard zijn, voorlopig toch, is
dat de boel in brand vliegt waar er lekken zijn. Zoals eerder al gebeurd is in Nigeria,
toen arme sloebers olie wilden komen aftappen van een lekkende pijpleiding. Of
vorig jaar nog in Egypte. Of in Mexico, waarbij minstens 85 doden zijn gevallen
en tientallen mensen zwaar verbrand achterbleven.
|