Het was op een doordeweekse dag in februari 1945 dat wij een beetje in het weidse Friese land aan het rondscharrelen waren. Het was al aardig donker geworden en het liep tegen spertijd of we zaten er al een poosje in, toen we bij het bruggetje over De Linde enkele lui in blauwe overalls zagen staan met een soort alpinopetje op en een rode band om hun arm. Dat zijn volgens mij gasten van De Landstorm of misschien wel van het ondergronds verzet zei ik tegen mijn maat Nol. Om deze tijd mag je niet meer op straat zijn, riepen ze ons toe. We zijn voor niemand bang, zelfs niet voor SS-ers antwoordden we terug. Nú dan knullen, als dat zo is, dan hebben we een leuk klusje voor jullie en het levert ook nog eens twee kwartjes de man op! Goed, zeg ons maar wat voor akkevietje wij moeten opknappen en we voeren het meteen uit! Weten jullie de kolenboer op de Rijksweg in De Blesse te zitten en hebben jullie weet wie daar in dat grote Herenhuis daar schuins tegenover wonen? We hebben gehoord, dat die lui lid van de NSB zijn, antwoordden we terug. Nu dan, als jullie op de terugweg naar huis daar langs komen gooi je een baksteen door die grote voorruit aan de straatkant en-als dat lukt, krijgen jullie na de oorlog ook nog een lintje van de Koningin. Ons antwoord was:,,Eerst de poen en als het klusje geklaard is, morgenavond hier bij de brug de man ook nog eens 2 heitjes extra" ,, Oké was hun wederwoord, hier het voorschot, morgen de rest en nú vlug aan de slag"! Onderweg hadden we al een paar flinke joekels van keien verzameld en bij het herenhuis aangekomen was het een fluitje van een cent om het klusje af te ronden. De stenen vlogen zelfs door de verduisteringsgordijnen en duidelijk konden we het licht van de petroleumlamp zien branden. Als ze ons maar niet gezien hebben zei Nol tegen mij,,Nee gaf ik hem ten antwoord, van binnen met het licht aan, kun je niet naar buiten kijken, andersom wel"! 's Anderdaags omstreeks half elf in de morgen hoor ik buiten Hoogduits spreken en bij de achterdeur van de familie Wolfs klinkt het luidkeels: ,, Berthold, hier sind wir richtig"! Binnenkomen zie ik 2 mannen van de Grüne Polizei, je weet wel twee van die wandelende komkommers met een plat voorover stekend petje op hun hoofd, een soort pofbroek aan en helgroene sokken, gestoken in grijze gymschoenen, die wij destijds sniekers noemden. Vergezeld waren ze van een vervaarlijk uitziende hond die Schnurrbart heette. Bitte, kommst du mit Spitzbube was het enige zinnetje, waarmee ze mij aanspraken. Gezeten in een gecamoufleerde en gepantserde DKW, werd ik afgevoerd naar het bureau Westelingerwerf in Wolvega en daar door een drietal gasten van de Sicherheitsdienst verhoord. Urenlang werden mij de gekste vragen gesteld en wel honderd keer kreeg ik te horen of ik ook de namen wist van die Leute bij dat bruggetje; gelukkig werd Nol er niet bij betrokken! Steeds antwoordde ik, dat we als evacué hier niemand van naam kenden. Laat in de avond kreeg ik mijn vader te zien, die vloeiend de Duitse taal beheerste en de heertjes goed van repliek wist te dienen. Nadat mijn vader beloofd had dat hij meteen aangifte zou doen als hij van deze of gene de namen te weten kwam door wie ik opgestookt was, konden wij huiswaarts keren. Herr Hübbers mit Umlaut: ,, Wir sind jedoch Verwandte, nicht"? ,, Gewisz Oberst kreeg de bevelhebber van mijn vader te horen." Na toezegging dat de schade van de ruit geregeld zou worden, namen we met een ''welgemeend auf Wiedersehen" afscheid. Ervan overtuigd ben ik, als ik toen de namen van die BS-ers genoemd had, dan waren de gebroeders De V beslist gefusilleerd. Onder ons gezegd, héél sportief kun je de handelswijze van die ondergrondse verzetstrijders-om ons dat gevaarlijke klusje te laten klaren-óók niet noemen!
|