Blauwe epauletten zijn voorbehouden aan de Jagers te voet (Chasseurs Ć pied) en Bergjagers (Chasseurs alpins), omdat zij een blauw uniform (tenue bleue) dragen.
Epauletten in dezelfde kleuren worden tegenwoordig alleen nog maar door commissarissen (afministratief) en artsen gebruikt. Genie-eenheden van de luchtmacht dragen speciale rangtekenen bestaande uit zwart fluweel met de kleuren van de genie en een zwarte luchtmachtadelaar. (Charognard: aasgier).
Het Koninklijk Escorte te paard blaast 75 kaarsjes uit
Het Koninklijk Escorte te paard blaast 75 kaarsjes uit
Het Koninklijk Escorte te paard bestaat dit jaar precies 75 jaar. Sinds 1938 begeleidt het escorte officiƫle ceremonies van de koninklijke familie of het bezoek van buitenlandse staatshoofden. Er bestaat ook een kleiner escorte, namelijk het Escorte Ambassadeurs dat bestaat uit 56 politieambtenaren te paard. Dit kleine Escorte vergezelt de ambassadeurs die hun geloofsbrieven gaan overhandigen aan de vorst.
Berenmuts
Het Koninklijk Escorte te paard is officieel opgericht op 6 augustus 1938 in de schoot van de toenmalige Rijkswacht. Bij de oprichting in 1938 kreeg de kunstenaar-tekenaar James Thiriar de opdracht een uniform voor de ruiters te ontwerpen. De kunstenaar inspireerde zich op het groot-uniform van de Rijkswacht van vóór 1914. De nieuwe praalkledij werd door de Koning goedgekeurd op 20 mei 1939, ter gelegenheid van een tentoonstelling in Luik, en viel onmiddellijk in de smaak bij de bevolking. Vooral de berenmuts wekte verbazing en bewondering op.
Vandaag dragen de ruiters van het Koninklijk Escorte nog steeds hun oorspronkelijke uniform en de zwarte berenmuts die vooraan versierd is met een goudmetalen koningskroon. De ruiters beschouwen het als een eer de berenmuts te mogen dragen omdat die steeds het hoofddeksel voor de keurtroepen is geweest. Sinds 1792 droegen de Franse eliteruiters zo een hoofddeksel en toen in 1801 de toenmalige Rijkswacht de consulaire wacht vormde, verwierf ook zij het privilege de berenmuts te dragen.
De berenmutsen die vandaag gedragen worden, zijn nog de originele exemplaren gemaakt van echte berenhuid. Als het Escorte nieuwe berenmutsen nodig heeft, dan worden die uiteraard uit synthetisch materiaal vervaardigd.
De Belgische berenmuts is klompvorming, de Engelse daarentegen is eivorming.
Mooi uitgedost
Elk peloton van het Koninklijk Escorte te paard bestaat uit paarden van hetzelfde haarkleed, vos of bruin, in functie van hun plaats in het dispositief. De paarden van het Trompetterkorps zijn schimmels, bont voor de paukenist.
Voor de uitvoering van het Koninklijk Escorte te paard worden de paarden speciaal gepoetst en verzorgd. De voeten, voorzien van hoefijzers met mordaxvijzen (voorkomt uitglijden) worden gezwart. De ruiters tekenen ook een dambord op het kruis van hun paard. Ze bevochtigen het haarkleed, wrijven het in met zeep en trekken met behulp van een kammetje kleine vierkantjes (3x3cm).
De essentiƫle elementen van het getuig zijn: politiezadel en pelham (een dubbel bit) met dubbele teugels, blauw zadeldeken met wit borduursel en met het koninklijk monogram, versierselen voor zadeltassen en de wit geborduurde valse mantel voorzien van de koninklijke kroon.
De officieren in het Koninklijk Escorte te paard dragen een sabel, de andere leden een lans. Het Trompetterkorps is niet gewapend.
Samenstelling van het escorte
Voorpijl De stoet wordt geopend door de voorpijl, gevormd door drie ruiters. De lansen die horizontaal over de hals van het paard worden gedragen, geven aan dat de Koning aanwezig is.
Een tweede in bevel Een officier belast met het vervangen van de commandant in geval van nood.
Korps van de trompetters en de paukenist Na de voorspits volgt het Trompetterskorps dat met trompetgeschal de komst van het escorte aankondigt. Deze veertien "muzikanten te paard" berijden schimmels, uitgezonderd de paukenist op zijn bontpaard, en kennen een uitgebreid repertorium van cavaleriemuziek zoals marsen en signalen.
Eerste eskadron Hierna komt het eerste eskadron te paard, bestaande uit twee pelotons, onder de leiding van een eskadronscommandant.
Standaard Onmiddellijk voor de koninklijke wagen bevindt zich de officier-standaarddrager, geflankeerd door twee wachten, hoofdinspecteurs.
Tweede eskadron Daarop volgt het tweede eskadron dat ook is samengesteld uit een eskadronscommandant en twee pelotons.
Achterpijl Het escorte wordt afgesloten door de achterspits die bestaat uit drie ruiters te paard.
Speciale gelegenheden
Naast nationale evenementen met officeel karakter (Nationale feestdag, koninklijke of prinselijke huwelijken en begrafenissen,Ā ), heeft het Koninklijk Escorte te paard deelgenomen aan speciale prestaties:
een serie van Āblijde inkomstenĀ in de hoofdsteden van de provincies in 1952 en 1953 ten gevolge van de eedaflegging van koning Boudewijn; in 1960 voor het huwelijk de koning Boudewijn en koningin Fabiola en in 1976 voor het 25-jarig regentschap van koning Boudewijn.
In maart 2002 is een delegatie uitgenodigd door de Guardia Real (Spaanse Koninklijke Wacht) om in Madrid, in escorte-uniform en met Spaanse paarden, deel te nemen aan aflossing van de wacht. Op 21 juli 2002 heeft een peloton van de Guardia Real samen met het Koninklijk Escorte gedefileerd.
Sinds 2002 worden de paarden van de Federale Politie uitgeleend voor de officiƫle ceremonies van de Koninklijke Marechaussee (Nederland).
In juli 2004 is de commandant van het Koninklijk Escorte samen met een officier uitgenodigd om de 500ste verjaardag van de Guardia Real te vieren (voor een tocht op Spaanse paarden op de Weg naar Compostella).
In september 2004 zijn twee leden van het officierenkader uitgenodigd door het Cavalerie Ere Escorte (Nederland) om te paard deel te nemen aan de repetities van de feestelijkheden rond Prinsjesdag. Tezelfdertijd werkte de Belgische paukenist samen met de ruiters van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Op 21 juli 2005 versterkten de ruiters van het Cavalerie Ere Escorte onze rangen ter gelegenheid van de Nationale Feestdag. Op 21 juli 2007 was het de beurt aan de ruiters van de Koninklijke Marechaussee.
"About 4:40 p.m. the enemy was coming in fast, and the carrier sent up its few remaining planes, some of them already battle-scarred. They headed straight for the enemy. The fight ended at sunset, when the last remaining Japanese plane was shot from the sky. Some of our boys did not return, but they left a memory that time can never dim."
Thus read an official account of one of the great air engagements of the Battle of Midway during World War II. Stephen W. Groves, a 25- year-old Navy Ensign from East Millinocket, Maine, was one of the American flyers who did not return after the day-long battle on 4 June 1942.
Other historical accounts of the battle show that Ensign Groves took off nine times from his carrier on that fateful day, and that his was one of six American planes that fought off a vastly superior Japanese force that was trying to finish off the damaged carrier USS YORKTOWN. The small group was credited with shooting down 14 enemy planes and causing six others to retreat.
For his deeds in the crucial battle, the young Maine flyer was posthumously awarded the Navy Cross for extraordinary heroism.
The commissioning of the guided missile frigate USS STEPHEN W. GROVES demonstrates that time did not dim the memory of this American hero and, in effect, fulfills a promise the Navy made to the Groves family shortly after the ensign was declared missing-in-action. A destroyer, being constructed in Boston, was to have been named for Groves, but it was scrapped when the war ended.
Ensign Groves was a 1934 graduate of Schenck High School in East Millinocket, and received a Mechanical Engineering Degree from the University of Maine in 1939. He joined the Navy in December of 1940, and was commissioned in August of 1941. He boarded the carrier HORNET in December of that year. The HORNET began to transport Doolittle's Bombers to Japanese waters in April of 1942, setting the stage for the Battle of Midway, considered one of the most crucial Allied victories of the war.
Ensign Groves was the first East Millinocket serviceman to be killed in World War II. Today the American Legion Post in the town is named the Feeney-Groves Post, partially in his memory.
USS SAIPAN was het tweede schip in de TARAWA - klasse amfibische aanvalsschepen en het tweede schip in de marine om de naam te dragen. Zowel ontmanteld en ontslagen uit de lijst Marine op 20 april 2007 werd de SAIPAN vervolgens gebruikt voor wapenseffecten te testen, het verstrekken van essentiƫle informatie over de structurele integriteit en het assisteren van overlevingskansen bij het ontwerp en de planning van toekomstige schepen. Na de tests werd de Saipan overgebracht naar de inactieve vloot en werd in afwachting van de definitieve verwijdering bij de Philadelphia Naval Ship Yard gelegd. Op 22 mei 2009 werd de SAIPAN werd verkocht voor de sloop aan de internationale Shipbreaking Ltd, Brownsville, Tx. Op 28 oktober 2009 verliet de SAIPAN Philadelphia op sleeptouw op weg naar Brownsville, Tx.... voor de sloop.
De USS John F. Kennedy (designatie: CV-67, voorheen: CVA-67) was een supervliegdekschip van de United States Navy. Het schip werd in 1968 in dienst genomen. Na bijna 40 jaar dienst is het in 2007 weer uit dienst genomen. Het was het enige schip uit de John F. Kennedy-klasse. Het schip werd genoemd naar oud-president John F. Kennedy.
De USS John F. Kennedy was oorspronkelijk besteld in de nucleair aangedreven Enterprise-klasse. Omdat de kosten daarvoor te hoog opliepen werd het herbesteld in een aparte met conventionele stoomturbines aangedreven klasse. Sinds de uitdiensttreding in 2007 is de USS Kitty Hawk (CV-63) het enige overgebleven supervliegdekschip zonder kernaandrijving.
De kiellegging van de USS John F. Kennedy vond plaats op 22 oktober 1964. In 1967 werd het tewatergelaten. Het werd gedoopt door Jacqueline Kennedy en de negenjarige Caroline Kennedy, respectievelijk de weduwe en de dochter van de overleden president naar wie het schip was vernoemd. In september 1968 kwam het schip in dienst van de Amerikaanse marine.
De USS John F. Kennedy werd gestationeerd in de Naval Station Mayport in Florida. De eerste reizen gingen naar de Middellandse Zee in verband met de situatie in het Midden-Oosten. Nog in de jaren 1970 werd het schip opgewaardeerd om F-14 Tomcat's en S-3 Viking's aan te kunnen. Op het einde van het decennium volgde een onderhoudsbeurt van een jaar.
Op 22 november 1975 botste het vliegdekschip met de kleinere kruiser USS Belknap waarbij vooral die laatste zware schade leed. Op 14 september 1976 was de John F. Kennedy opnieuw betrokken bij een botsing. Deze keer met de torpedobootjager USS Bordelon. De Bordelon werd hierbij zo zwaar beschadigd dat het uit dienst werd genomen.
Jaren 1980
In 1981 was de USS John F. Kennedy op weg tijdens de negende reis. Hierbij deed het voor het eerst de Indische Oceaan aan en voer het door het Suezkanaal. Tijdens die reis kreeg het ook het staatshoofd van Somaliƫ op bezoek. In 1983 werd het schip ingezet nabij de Libaneese hoofdstad Beiroet. Het schip vormde de Amerikaanse aanwezigheid tijdens de crisis die in de regio aan de gang was.
In 1984 volgde een nieuwe onderhoudsbeurt en verbeteringen in een droogdok. Tijdens de twaalfde reis, die in augustus 1988 begon, werd het vliegdekschip 130 kilometer voor de kust van Libiƫ genaderd door twee Libische MiG-23s. Vanuit de Kennedy werden twee F-14's gelanceerd om de MiGs weg de escorteren. Het escaleerde echter tot een luchtgevecht waarin beide Libische straaljagers vernietigd werden.
Half oktober 1992 vertrokken 148 personen van het 11de bataljon van de genie uit Burcht naar Savudrija. Onder VN-bescherming bouwde Winter Lodge 300 semi-permanente woningen voor honderden daklozen (hoofdzakelijk moslims).
Tussen oktober 1992 en december 1995 werkten 100 militairen met 24 voertuigen samen met Nederland in het kader van tien Moving Star-opdrachten. In maart 1994 voegde een compagnie pantserinfanterie van BELBAT zich bij hen. Deze Compagnie was afkomstig van het Regiment Carabiniers-Grenadiers en werd voordien reeds ingezet in de Baranja (DARDA).
Tussen april 1992 en eind 1997 leverde Belgiƫ een volledig Bataljon Blauwhelmen onder de naam BELBAT, dat actief was in de sector EAST (BARANJA), in samenwerking met Russische militairen. Dit was de eerste keer sinds de jaren 50 dat een Belgisch bataljon tot 6 maanden in het buitenland opereerde.
De Belgische bijdrage bestond uit 1038 soldaten en 6 waarnemers.
HMCS Protecteur is een Canadese Protecteur-klasse Auxiliary Oiler Aanvulling schip. Gebouwd door Saint John Shipbuilding and Dry Docks in Saint John, New Brunswick, werd zij opgedragen in 1969, het eerste schip van haar klasse. Zij is de eerste Canadese marine-eenheid die de naam Protecteur draagt, maar zijn er verschillende eenheden geweest, waaronder een basis, genaamd HMCS Protector. Het schip wordt in Esquimalt, British Columbia aan de Royal Canadian Navy Maritime Forces Pacific (Marpac) toegewezen.
De Graf Zeppelin was een vliegdekschip van de Kriegsmarine, net als het beroemde luchtschip genoemd naar Graf Ferdinand von Zeppelin. Het was Duitslands enige vliegdekschip gedurende de Tweede Wereldoorlog. De opdracht voor de bouw werd gegeven op 16 november 1935 en de kiellegging was op 28 december 1936 bij Deutsche Werke in Kiel. Het werd te water gelaten op 8 december 1938, maar werd nooit voltooid, nooit in dienst gesteld en heeft nooit deelgenomen aan de oorlog.
Planning en constructie
In 1935 kondigde Adolf Hitler aan dat Duitsland vliegdekschepen zou bouwen om de Kriegsmarine te versterken. Het jaar erna werd de kiel gelegd voor twee van deze schepen. Twee jaar later presenteerde GroĆadmiral Erich Raeder een ambitieus scheepsbouwprogramma dat Z-Plan was genoemd. Volgens dit plan zouden er vier vliegdekschepen moeten worden gebouwd tot 1945. In 1939 paste hij het plan aan door het aantal te verminderen naar twee.
De Duitse marine heeft altijd een beleid gevoerd om schepen pas een naam te geven bij de tewaterlating. Het eerste Duitse vliegdekschip, vanaf de kiellegging "FlugzeugtrƤger A" genoemd, werd naar Graf Zeppelin genoemd tijdens de tewaterlating in 1938. De tweede, met als bouwnaam FlugzeugtrƤger B, werd nooit te water gelaten, maar zou de naam Peter Strasser hebben gekregen.
Een overzicht van het overleg van Hitler over zaken die met de Kriegsmarine te maken hadden - waarvan de notulen na de val van het Derde Rijk werden gevonden - laat zien dat hij gaandeweg de interesse in de vliegdekschepen verliest. Luchtmaarschalk Hermann Gƶring, die de leiding had over de Luftwaffe, was zwaar gekant tegen elke inmenging in zijn autoriteit als hoofd van de luchtmacht en hij werkte Raeder tegen waar hij maar kon. Binnen de Kriegsmarine ondervond Raeder tegenstand van admiraal Karl Dƶnitz, de bevelhebber van de onderzeeboten van de Duitse marine.
1941Ā1945
In mei 1941 was Raeder nog steeds optimistisch over het project en hij informeerde Hitler dat de Graf Zeppelin, toen voor zo'n 85% afgebouwd, in een jaar zou zijn voltooid en dat er nog een jaar nodig was voor proefvaarten en vliegtrainingen.
Hoewel Raeder bleef volhouden tegenover Hitler dat de vliegdekschepen zouden worden afgebouwd, werd zijn strijd met Gƶring steeds bitterder. Gƶrings minachting bleek uit zijn kennisgeving aan Hitler en Raeder dat de vliegtuigen die voor de Graf Zeppelin besteld waren, niet voor het eind van 1944 geleverd konden worden. De uitsteltactiek van Gƶring bleek te werken.
De bouw van de vliegdekschepen verliep vanaf het begin onregelmatig. De bouw van FlugzeugtrƤger B werd stilgelegd in 1940, waarna het werd gesloopt. De bouw van de Graf Zeppelin werd geplaagd door een gebrek aan materiaal en arbeiders.
Na overreding door Raeder beval Hitler dat Gƶring vliegtuigen moest leveren voor het vliegdekschip. Onder deze druk bood de luchtmaarschalk aangepaste versies aan van de Junkers Ju 87B en de Messerschmitt Bf 109E-3, die rond die tijd werden vervangen bij de elitesquadrons van de Luftwaffe. Raeder was hier niet gelukkig mee, maar het was dit of niets. Gƶring drong er ook op aan dat het vliegpersoneel onder het commando van de Luftwaffe zou staan. Door dit alles werd een extra vertraging veroorzaakt: het vliegdek moest worden aangepast.
Later in 1942 werden de Me 155 V2 en de JU 87E (D versie, aangepast voor gebruik op zee) toegevoegd. Geen van de JU-87E werd afgebouwd.
Tegen 1943 was Hitler teleurgesteld in zijn marine. Raeder stapte uit eigen beweging op en werd opgevolgd door Dƶnitz, de duikbootadmiraal. Het werk aan het voor meer dan 95% afgebouwde vliegdekschip werd volledig stilgelegd. Alle bewapening werd verwijderd en werd overgebracht naar kustbatterijen in Noorwegen.
Toen het einde van de Tweede Wereldoorlog naderde, werd het vrijwel geheel afgebouwde vliegdekschip afgezonken in ondiep water bij Stettin (tegenwoordig Szczecin) op 25 april 1945, juist voordat het Rode Leger de stad veroverde.
Lot na de oorlog
Het lot van het schip na de overgave van Duitsland was decennialang onduidelijk. Volgens de voorwaarden van de Allied Tripartite Commission moest een "Categorie C"-schip (beschadigd of afgezonken) worden vernietigd of afgezonken in diep water voor 15 augustus 1946. In plaats hiervan besloten de Sovjets om het beschadigde schip te repareren. Het werd gelicht in maart 1946. De laatst bekende foto laat het schip zien tijdens vertrek van Świnoujście op 7 april 1947
Na het openen van de Sovjet archieven werd nieuw licht op het mysterie geworpen. Het bleek dat het schip toch naar Leningrad was gesleept. Daar werd het omgedoopt tot "PO-101". De Russen hoopten dat het schip gerepareerd kon worden op de scheepswerven in Leningrad, nu de werven in Szczecin waren verwoest. Toen dit onmogelijk bleek, werd het schip weer naar zee gesleept, terug naar de Poolse kust. Daar werd het op 16 augustus 1947 als oefendoel gebruikt voor Sovjetschepen en -vliegtuigen. Naar verluidt plaatsten de Sovjets bommen op het vluchtdek, in hangars en zelfs in de schoorstenen (om een lading gevechtsmunitie te simuleren), waarna ze bommen lieten vallen uit vliegtuigen en granaten en torpedoĀs afvuurden. Deze aanval zou voldoen aan het Tripartitemandaat (hoewel te laat) en zou de Sovjets ervaring geven in het tot zinken brengen van een vliegdekschip. Tegen deze tijd was de Koude Oorlog begonnen en de Sovjets waren zich zeer bewust van de grote aantallen en de belangrijke rol van vliegdekschepen in de Amerikaanse marine, die in geval van een echte oorlog tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten zeer belangrijke strategische doelen zouden zijn. Vandaar dat ervaring in het tot zinken brengen van een vliegdekschip door vliegtuigen in 1947 belangrijker was dan voor 1945. Na te zijn geraakt door 24 bommen en granaten zonk het schip nog niet en moesten er twee torpedoĀs worden gebruikt om het tot zinken te brengen. De exacte positie van het wrak bleef decennia lang onbekend.
Ontdekking in 2006
Op 12 juli 2006 ontdekte een schip dat voor de Poolse oliemaatschappij Petrobaltic werkte, een 265 meter lang wrak vlak bij de haven van Łeba (volgens een bericht van de BBC 55 km noord van Władysławowo) waarvan zij dachten dat het waarschijnlijk de Graf Zeppelin was. Op 26 juli 2006 ging de bemanning van het onderzoeksschip ORP Arctowski van de Poolse marine het wrak in om de identiteit vast te stellen. De dag daarop bevestigde de Poolse marine dat het wrak inderdaad de Graf Zeppelin was. Het wrak ligt 80 meter onder de waterspiegel.
De geschiedenis van de Belgische Koninklijke Marine gaat terug tot 1815 toen Belgiƫ, na de ondergang van het Frankrijk van Napoleon, aangehecht werd aan het Koninkrijk der Nederlanden. Bij de Belgische Revolutie van 1830 blokkeerde een Nederlands schip de haven van Antwerpen en voorkwam zo dat via de haven nog handel bedreven kon worden.
Een eigen marine
Om aan deze blokkade het hoofd te bieden, besloot het parlement op 15 januari 1831 om de eerste Belgische Koninklijke Marine op te richten. In 1862 besloot de regering de militaire Marine af te schaffen en richtte een Staatsmarine op. Deze is beter gekend onder de naam het Korps der Zeelieden en Torpedisten.
De vlag van de Belgische marine
Tijdens het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog had Belgiƫ geen marine meer omdat haar schepen het doelwit van Duitse onderzeeboten en mijnen waren. Het Leger trok toen beroepszeelui terug van het front en plaatste ze op Franse schepen. Op het einde van WO I (1918) kreeg Belgiƫ van de geallieerden 11 torpedoboten en 26 mijnenvegers. Dit waren van de Duitsers buitgemaakte schepen. Dit werd mogelijk gemaakt door het verdrag van Versailles. In 1927 werd het Korps der Zeelieden en Torpedisten om budgettaire redenen afgeschaft.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd een Belgische Sectie van de Royal Navy opgericht. Deze afdeling leverde de bemanning voor twee korvetten (HMS Buttercup en HMS Godetia), een flotillie mijnenvegers en enkele patrouillevaartuigen. De Belgische Sectie van de Royal Navy bestond tot 1946.
Na de Tweede Wereldoorlog
Bij het einde van WOII besloot de regering om de Marine te behouden en gaf haar de volgende opdrachten:
Ontmijnen van de territoriale wateren
Controle van koopvaardijschepen die de havens binnenvaren
Visserijwacht
Redding op zee
Kustbewaking
Op 1 februari 1946 richtte de regering, bij KB 30/03/1946, de Zeemacht op.
Na 1945 werd de marine uitgerust met schepen gekregen van de geallieerden. Hierdoor kreeg Belgiƫ ook haar eerste, echte vloot. Deze schepen waren vooral mijnenvegers van Amerikaanse makelij en korvetten van de Britse 'Algerine'-klasse. De marine zal hieraan een aantal schepen van Belgische makelij toevoegen.
Tijdens de jaren 70 en 80 ondergaat de vloot een moderniseringsprogramma en worden de 'Wielingen'-klasse fregatten en de 'Tripartite'-klasse mijnenjagers aan de vloot toegevoegd. Tijdens de jaren 90 deelt ook de marine in de besparings- en hervormingsplannen van defensie. Er worden geen nieuwe schepen meer gebouwd. De mijnenvegers gaan allen buiten dienst en de vier fregatten worden vervangen door twee tweedehandse Nederlandse M-fregatten van de Karel Doormanklasse. Toch blijft de marine tijdens die periode deelnemen aan talrijke buitenlandse operaties.
Het model van een wintermuts van de politiezone Westkust wordt voorgesteld. Er werd door de Federale Politie voorgesteld om een werkgroep samen te roepen waarin twee korpschef zullen zetelen.
De vraag in de vergadering van de vorige Vaste Commissie was om tegen volgende winter te kunnen beschikken over een wintermuts of een winterpet. Het model van de wintermuts is van minder belang.
"De vergadering verkiest een warme winterpet die niet afwaait en ook voldoende klasse uitstraalt. Tegen de volgende vergadering wordt een model van winterpet voorgesteld.
De VCLP vindt de oprichting van nog maar eens een afzonderlijke werkgroep overbodig en niet rationeel. Dit moet binnen de kledijcommissie kunnen worden afgehandeld en wel binnen de kortst mogelijke tijd (een winterpet tegen volgende winter ?)."