De avonturen van een straatmuzikant in de Wetstraat
17-06-2009
Pay the piper, muziek in de Wetstraat
Het leven van een straatzanger is bepaald geen lachertje. Het is immers voor iedereen crisis, en in deze barre tijden zijn de mensen niet snel geneigd om in de beurs te tasten. De concurrentie is dan ook bikkelhard. Nu mag ik persoonlijk niet klagen, want door mijn standplaats in de Wetstraat ben ik enigszins bevoordeeld tegenover de collegas of concurrenten, al krijg ik dat woord slechts met de grootste moeite over mijn lippen. Maar ik heb dus geluk, ik mag van de burgemeester Freddy (ook een rooie, dat helpt natuurlijk altijd) net voor de hoofdingang van het Paleis der Natiën postvatten. En het is een publiek geheim dat ze daar niet slecht verdienen. Omdat er al eens cameras voor de deur staan durven de geëerde Kamerleden mijn draaiorgeltje niet zonder meer voorbijlopen. Integendeel, ik heb het met die cameraploegen van de openbare omroep op een akkoordje gegooid, om in te zoemen op de hoed die altijd ondersteboven op mijn orgeltje ligt, in ruil voor een percentage van de opbrengst. En bingo! De briefjes van 50 en 100 euro zijn echt niet te tellen op sommige dagen. En dat extra inkomen voor die camerajongens is ook mooi meegenomen, want bij de openbare omroep zijn ze immers ook weer aan het besparen, na de megalomane jaren van Tony Mary. En zo is iedereen blij.
Een heel eind verder naar rechts, op de hoek van de Wetstraat en de Koningstraat staat een verzuurde ouwe collaborateur, vermomd als de Leeuw Van Vlaanderen, die tiert naar en spuwt op alles en iedereen die hem voorbij loopt. Vooral tegen de anderskleurige medeburger lijkt hij een speciale aversie te hebben ontwikkeld, en met luide klaroenstoten jaagt hij die arme mensen de stuipen op het lijf. Niet erg klantvriendelijk, zal je zeggen, zeker niet als je van de vrijgevigheid van de passanten moet leven. Maar dat zal hem worst wezen. Hij toont zijn (zoetjesaan afbrokkelende) tanden, en gromt zijn gehoor dreigend toe. Daarnaast heeft hij het geluk dat talrijke ambtenaren, die na de dagtaak stationwaarts trekken, bij hem langs moeten. En ik weet niet of het uit angst of uit medelijden is, maar hij is zon attractie op zich dat heel wat mensen graag enkele duiten in zijn pinhelm laten vallen, zodat hij er toch nog een flink belegde boterham aan overhoudt.
Heel anders is het gesteld met de overjaarse hippie die links van mij, even voorbij de beroemde 16, waar nauwelijks nog voetvolk passeert, zijn fenomenale virtuositeit tentoon spreidt. Hij zou niet misstaan als solist bij het symfonieorkest van Radio Moskou, bedenk ik soms, en het gebeurt vaak dat ik als de verdiensten van de dag netjes bij de bank gedeponeerd zijn, en mijn aftands draaiorgeltje weer achter slot en grendel zit tot de volgende dag stiekem nog even ga genieten van de hemelse klanken van s mans vioolspel. Een onbeschaamde blik in zijn blauwe werkmanspet reveleert echter een bedroevende opbrengst van 3 eurocenten, na een lange werkdag bepaald geen vetpot. Waar hij de moed blijft vandaan halen blijft me een raadsel, maar met de verbetenheid van diegenen die weten dat ze het Grote Gelijk aan hun kant hebben gaat hij stug door. Mijn opmerking over het symfonieorkest van Radio Moskou wuift hij smalend weg. Uitverkocht aan de commercie, bromt hij, en zeker niet de plaats waar mijn diep doorleefd en virtuoos spel naar waarde zou worden geschat. Met nog meer passie en vuur dan tevoren zet hij een schitterende en hartenbrekende improvisatie op De Internationale in. Ik bedenk plots dat ik bij de bank net een briefje van 50 euro heb laten wisselen in muntstukjes, en diep een muntje van 10 cent op, dat ik met een gracieus gebaar in zijn pet laat vallen. Een dankbare blik is mijn deel.
Daarna besluit ik om in frituur Chez Eugène nog snel een pak frieten te gaan verorberen. Ik kom er net op tijd aan om Bart De Wever in vlekkeloos Frans zijn bestelling te horen plaatsen. Er zijn geen zekerheden meer in dit land.