Met 3 fietstassen om de hals leg ik de 3 pijnlijke kilometers af tot aan het station van Santiago. Daar ben ik ruim op tijd. Ik zie er een bepakte rode koersfiets staan van een heel speciaal model: je kan het kader in twee delen uit elkaar schroeven en hij heeft een riemaandrijving met Rohloffnaaf. De fiets blijkt van een Deen te zijn die 4800 km heeft gefietst tot in Santiago. Nu staat de man er verslagen bij omdat zijn fiets niet mee mag op de trein. "Ik zal verplicht zijn om naar huis te fietsen!", vreest hij. Ik stel hem voor om, zoals ik deed, de fiets op te sturen met "Mail boxes". Maar hij heeft blijkbaar ander plannen en ik laat hem gerust. De trein vertrekt om 9u.59. We sporen via Ourense, Ponferrada, Astorga, Léon, Sahagun en Burgos, bijna allemaal steden waar de 'camino francès' langs komt en ik dus voorbijgefietst ben. Ik geniet van de voorbijglijdende berglandschappen met smalle dalen waar de trein bijna steeds een rivier volgt. Er is heel verspreid wijnbouw op de flanken, bijna overal op kleine percelen. In Spanje wordt op veel grotere hoogte als in Frankrijk aan wijnbouw gedaan, veelal op 800 m hoogte. Ten oosten van Ponferrada is het landschap vlakker. Er bloeien heel wat klaprozen en brem op braakliggende terreinen. Dan gaan we door de meseta, een groot vlak gebied waar heel veel graangewassen en gras worden verbouwd. Ten oosten van Burgos verlaat de trein het tracé van de bedevaart in noord-oostelijke richting. We rijden via Miranda naar San Sébastian aan de kust. Tot in Burgos zit ik bij een stel jonggepensioneerden uit Brugge. Ze hebben zopas voor de derde keer de 'Camino francès' gelopen, van Saint-Jean-Pied-de-Port tot in Santiago. "Wat heb je toch gekke mensen!", reageer ik. "Dat hebben er ons al meer gezegd!", antwoorden ze. Ze vertellen hun wedervaren en zeggen dat elke tocht anders is, met ander weer, andere ontmoetingen, andere albergues, ... In Miranda de Ebro wordt de terein gesplitst: een deel gaat naar Bilbao en een deel naar Irun. De omzittenden verzekeren mij dat ik mag blijven zitten. Dan is er herrie op het perron. Een Engelstalige dame schreeuwt:"Ze willen mijn baby vermoorden!" Iedereen snelt ter hulp maar niemand begrijpt haar echt. Ze wil opstappen met massa's bagage mee, tot en met een hond aan de leiband. Ze komt in ons rijtuig terecht en maakt zich druk omdat ze een deel van haar bagage niet meer vindt. Ze beweert dat ze bestolen wordt. In Spaans-Baskenland ziet alles er wat properder uit, wat meer opgekuist. Het klinkt vreemd als de omroepstem op de trein de stations ook in het Baskisch omroept. In alle steden waar we voorbij komen zijn er hoge woonblokken aan de stadsrand. De ruimtelijke ordening is nogal wanordelijk, ook in de dorpen. De bouwsels staan ordeloos door elkaar en een dorp vormt nergens een geheel. Om 21u.30 kan ik uitstappen. Ik vraag meerdere keren waar de 'albergue municipal' is tot ik er uiteindelijk, even voor tienen, aankom. Ik lees dadelijk het bericht dat pelgrims op terugreis van Santiago er niet welkom zijn, tenzij ze te voet zijn aangekomen. Dus vraag ik me af hoe men zal reageren dat ik met de trein van Santiago ben gekomen. De hospitalero ziet dadelijk dat ik een fietshelm op heb en reikt me de sleutel aan om de fiets binnen te plaatsen. Ik besluit een 'leugentje om bestwil' te verzinnen en zeg dat de fiets pas morgen aankomt met 'Mail boxes' en dat ik vanuit Irun aan de 'Camino del Norte' wil beginnen. Ik vraag waar ik in de buurt iets kan eten en krijg een 'goed adres'. De hospitalero belooft me dat ze na tienen zal opendoen voor mij zelfs al zijn de openingsuren van de herberg dan verstreken. In een eerder ongezellig cafeetje kan ik een eenvoudig menuutje bestellen. Rond half elf ben ik terug in de herberg. Oef, ik mag er nog in! In het donker klim ik in het bovenste bed. Onder mij ligt een Duitse jongedame die ik niet wil wekken.