Regelmatig krijg ik ppsjes ofwel PowerPoint
presentaties waarin allerlei zaken op de korrel genomen worden. Het kan zo gek
niet zijn of er is wel iemand die n geestig diashowtje, filmpje, mopje of
cartoon fabriceert. Telkens als er weer zoiets in mijn digitale brievenbus gegleden
is, vraag ik me af hoe die creatievelingen dat toch doen en hoe het hun lukt ze
zo snel klaar te krijgen. Bijna altijd hebben ze wel op een of andere manier te
maken met de actualiteit, deze bijdetijdse humoristen zitten er blijkbaar bovenop.
Het is me duidelijk: wát er ook in de wereld gebeurt, het kan zo gek zijn als
het wil, altijd is er wel iemand die nét dat beetje gevoel voor humor én het
talent heeft om er iets lachwekkends, hilarisch creatiefs mee uit te halen.
Gevoel voor humor is ontzaglijk belangrijk. Ik ben
ervan overtuigd dat het een vorm van overleving is die een indrukwekkende rol
kan spelen in geval van ziekte en andere ernstige gebeurtenissen. Zelf ben ik veel
met ziekte geconfronteerd en heb die telkens weer kunnen dragen en me
erbovenuit kunnen vechten mede dankzij mijn gelukkig meer dan voldoende
ontwikkeld gevoel voor humor plus de nodige zelfspot. Geloof me, het werkt
bevrijdend om ook eens flink om mezelf te kunnen lachen in plaats van om heel
veel anderen. Want jazeker, we lachen voornamelijk graag en veel om ánderen. Das
niet erg, zolang het niet om vernederend uitlachen gaat.
Goedmoedige humor die niemand persoonlijk schaadt kan
ernstige zaken minder zwaar maken. Humor prikkelt niet alleen de lachspieren, maar
werkt ook relativerend. Zonder humor is het leven droog en saai en vaak heel
wat zwaarder dan nodig is. Een voorbeeld.
Alweer een jaar of twaalf geleden kreeg ik van
mijn specialist te horen dat ik twee stomas zou gaan krijgen. Jazeker, zoiets krijg je. Opereren = geholpen
worden. Twee grote operatieve ingrepen in tijd van minder dan één jaar en toen
in mijn ogen nog erger het vooruitzicht op een leven met twee gaten in mijn
buik waar zowel de ontlasting als de urine door afgevoerd zou worden. Twee
vreemde elementen op mijn buik die me bepaald geen extra kansen zouden geven op
de schoonheidsprijs als het om bikinicharme aankwam. Ook vormden ze beslist geen
geliefd onderwerp van gesprek op een feestje.
Hoe ging ik dit mijn gezin, mijn familie en
vrienden vertellen . Een poep- en plasgat bovenop mijn buik, geen representatief
vooruitzicht, niet iets om medelijdend in gezelschap om enig meeleven hiermee
te vragen.
De eerste nood op dit terrein werd geledigd door
een van mijn Nijmeegse (Radboud-)vriendinnen. Toen ik klaar was bij mijn
specialist en met deze boodschap de grote hal inliep, wachtte zij me daar op.
Ze zag al aan mijn gezicht hoe laat het was, sloeg een arm om me heen en zei (zelf
ook behept met zon stoma) monter: Kom op, meid, beter n zak op de buik dan
op de bank!
Dat had niet beter gekund. De kop was eraf voor
mij. Ik heb gebruld van het lachen (en de zenuwen), het lood zakte weg uit mijn
benen en ik zag het allemaal ineens veel minder pessimistisch. Onderweg naar
huis schoot ik telkens nog in de lach en het eerste dat ik zei tegen mijn man,
nadat ik hem had meegedeeld wat de specialist voor ogen stond, was waarmee mijn
vriendin me had opgebeurd. Met haar geestige, hilarische uitspraak had ze me de
moed gegeven om niet alleen naar de verdrietige kant (het disfunctioneren van
darmen en blaas) te kijken, maar er ook de betrekkelijkheid en zelfs positieve
kant van proberen te zien. Dat viel niet altijd mee, doch ik hoefde maar aan
haar uitspraak te denken of ik schoot al in de slappe lach en met al mijn prakkiseren
was het opslag gedaan.
Toen ik zover was dat ik het wel openbaar durfde
te maken aan vrienden en bekenden schoot me vanzelf een prachtige manier te
binnen om het allemaal niet al te zwaar te laten klinken en vertelde ik hen de
interieurarchitect geraadpleegd te hebben en dat hij me geadviseerd had de
waterleiding en riolering om te laten leggen. Aldus geschiedde en het werkte uitstekend.
Ik houd ook wel van een beetje galgenhumor: de
avond voor ik een operatie aan een van mijn urineleiders moest ondergaan, kwam
de uroloog me eraan herinneren dat ik een papier had ondertekend waarop ik mijn
linker nier (die ik mogelijk zou verliezen bij deze ingreep) zou doneren. Dat
bevestigde ik en terloops merkte ik nog op dat de beestjes met mij als ik
deze ingreep niet zou overleven gauw klaar zouden zijn. Geen baarmoeder en
eierstokken, geen dikke darm, geen galblaas meer en één nier eruit, dat schoot
lekker op. Hij keek een beetje zuur . De nier bleef behouden, de beestjes
hebben dus toch nog iets langer werk met me!
Humor haalt de spanning uit de lucht. Achteraf ben
ik alleen maar blij met deze interne verbouwing, zeker nu ik ook die gifslang
(mijn dikke darm) kwijt ben. En heus waar, leven met twee stomas heeft zo zijn
voordelen: als we op vakantie gaan naar Zuid-Frankrijk hoef ik onderweg niet op
een gore plee te gaan zitten of erboven te hangen. Elk voordeel hep se nadeel
en andersom. Ik profiteer van de voordelen.
En dan nu nog een stukje uit mijn boek Stille
Wateren:
In die jaren gebeurde er iets met me dat enorm van invloed zou
blijken te zijn op mijn verdere seksuele ontwikkeling en mijn afweer tegen het
volwassen worden alleen nog zou doen toenemen. Als vijftienjarige werd ik in de
driehoek Sint-Oedenrode-Eerde-Schijndel op de grote stille heide aangerand door
iemand uit onze kennissenkring in het door mij zo onschuldig gedroomde
balletwereldje. Na die gebeurtenis was het moeders plicht me namens de pastoor
van onze parochie te beschuldigen van ontwrichting van het gezin van die man. Zijn
vrouw was diezelfde middag met de noorderzon vertrokken met een ander, nadat ze
eerst bij deze pastoor haar beklag had gedaan over mij. Die afschuwelijke
aanranding en de zwaarwegendebeschuldiging door de
pastoor, die toch het kerkelijk gezag vertegenwoordigde, waren voor mij
blijkbaar zo schokkend, dat ik de volgende dag met astmatische bronchitis in
bed lag en moeder de dokter liet komen. Moeder wist wat er met me gebeurd was,
waarschijnlijk de meeste broers en zussen ook, maar zowel moeder als broers en
zussen hebben er nooit met mij over gesproken en ik niet met hen. Moeder sprak
zich er jaren later pas over uit tegen Joep, in een periode dat ik
levensgevaarlijk ziek in het ziekenhuis lag.
Jarenlang heb ik er zelf ook tegen iedereen over gezwegen, me er
diep voor geschaamd, me er intens schuldig om gevoeld, duizend en één keer
overdacht wát mijn deel aan schuld in die gebeurtenis geweest kon zijn. Hoe had
ik het als vijftienjarige kunnen begrijpen - niemand gaf me er nadien tekst en
uitleg over of toonde ook maar énige compassie met me. Op een luisterend oor of
enige bijstand van de kant van de plaatsbekleders van Jezus Christus hoefde ik
niet te rekenen, die zaten me bij wijze van spreken al in hun biechtstoelen op
te wachten. Bij mijn afkeer om volwassen te worden, kwam nu ook de angst voor
dat onbekende, nog onbegrepene en ontwikkelden zich anti-seksuele gevoelens, voor zover ik begreep wat die inhielden.
.
In bed, ziek, benauwd, kortademig, begon ik te schrijven aan wat
later als het boekje Alison wil ballerina worden zou verschijnen. In de
weken dat ik thuis ziek te bed lag, schreef ik over een meisje dat dolgraag
ballerina wilde worden en het uiteindelijk ook werd. Een enig kind dat beide
ouders nog had, in een veilige omgeving leefde en les kreeg van een zorgzame,
begripvolle, meevoelende balletlerares. Alles wat haaks stond op wat ik net had
meegemaakt en hoe ik me hierdoor voelde, propte ik erin. Ik vluchtte in die
droom, omdat de tamelijk betrouwbare wereld waarin ik tot dan toe verkeerd had
door dit voorval wreed verscheurd was.
Dat schrijfsel verborg ik, ik wilde niet dat iemand van mijn
broers en zussen het las. Op een dag vond moeder het bij toeval, las het verhaal
en moedigde me aan het naar de krant te sturen, waarmee ze bedoelde het Dagblad
voor Oost-Brabant. Op haar aandringen stuurde ik het op naar De Jeugdhof,
de zaterdagse bijlage van deze krant, die onder redactie stond van iemand die
zich Oom Wim noemde (Wim Wich). Wellicht reageerde Wim Wich enthousiast omdat
ik al vaker met korte verhalen en tekeningetjes in De Jeugdhof had gestaan
en dit door de
lezertjes van DeJeugdhof algemeen gewaardeerd werd.
Hij stelde me voor elke week een hoofdstuk uit Alison wil ballerina worden in te sturen en er zelf de illustraties bij te maken, en aldus geschiedde.
Dat het product van mijn schokkende ervaring nog zulke verrassende en
toekomstbepalende consequenties zou hebben voor mijn verdere toekomst had
niemand ooit kunnen bedenken. Toch was dit het geval, zoals spoedig zou blijken.
In het
weekend las ik in Trouw d.d. 23-02-2013 het artikel van Bert Keizer over
dementie en euthanasie, met als kop: Wilsverklaring
is niets waard. Hij schreef dit in verband met zijn optreden in het programma
Zembla, waarin hem gevraagd werd hoe hij over actieve euthanasie bij
dementerenden denkt. In zijn denken staat hij m.i. lijnrecht tegenover mevrouw
Els Borst, die in datzelfde programma vertelde dat dementerenden met een
laatste wilsbeschikking (op papier) in aanmerking komen voor euthanasie, ook
als ze zelf niet meer wilsbekwaam zijn. Dit houdt mij sterk bezig.
Niemand wil
graag dement worden. Voor veel ouderen is het een schrikbeeld. Door
voorlichting en media-aandacht wordt er van alles aan gedaan om dat schrikbeeld
te dimmen, maar hoe men het ook draait of keert, naar dementie ziet niemand
uit.
Laat ik een
voorbeeld geven aan de hand een situatie die ik nu van vrij dichtbij meemaak.
Een moeder kreeg zestien jaar geleden de eerste verschijnselen van dementie.
Twee jaar later werd zij gediagnosticeerd: Alzheimer. De eerste paar jaar leidde
ze een redelijk normaal bestaan, maar er slopen steeds meer hiaten in haar
geheugen en haar coördinatievermogen verminderde. Ze begon dingen te vergeten,
kwijt te raken, raakte steeds vaker en meer gedesoriënteerd, zodat hulpverlening
in de vorm van (toenemende intensieve thuis-)zorg noodzakelijk werd.
Door haar man
en kinderen was zij al die jaren liefdevol bijgestaan, maar dit kon niet
voorkomen dat de dag aanbrak waarop de arts het noodzakelijk achtte haar te laten
opnemen in een verpleeghuis. Moeder zelf was niet meer bij machte bewust hiermee
in te stemmen of ertegen te protesteren het begin van haar wilsonbekwaamheid.
In het
gunstigste geval reageerde moeder niet agressief op haar overplaatsing en,
eenmaal geaard, kon zij zich nog verheugen op de komst van haar kinderen en
familie. Langzaam verloor ze de herinneringen die haar pijn deden en liet ze zich
gedwee verzorgen. Tot zover was dit voor moeder zelf en voor haar man en
kinderen wellicht een aanvaardbare en draaglijke situatie.
Na enige tijd
overleed haar man, en onder de zorgende handen van kinderen, familie en
verpleeghuispersoneel gleed moeder langzaam af naar niemandsland, waarin ze
steeds minder bereikbaar werd en ook allerlei functies die de hersenen doorseinden
naar haar lichaam op den duur niet meer begreep. Langzaam verliep haar
dementieproces van zich nog zelfstandig voortbewegen en verbale communicatie
naar rolstoelgebruik en sterk afnemend spreekvermogen. Ten slotte bereikte zij
het stadium van geen enkele communicatie meer of geen andere dan (zorgzame en
liefdevolle) lichamelijke aanrakingen.
In dit
stadium verkeert moeder nu al langere tijd. Ze ligt 23 uur per etmaal in bed,
heeft last van kleine schokbewegingen van haar magere lichaam en krijgt hier
eenvoudige pijnstilling voor. Haar dementieproces duurt, sinds Alzheimer bij
haar is vastgesteld, al ruim veertien en een half jaar.
Als de
dementerende eenmaal zover is, is zij (hij) niet meer wilsbekwaam en schijnt passieve/actieve
euthanasie op verzoek voor haar (hem) niet meer mogelijk te zijn. Zelfs niet al
heeft zij (hij) zelf ooit een euthanasieverklaring geschreven en ondertekend of
wanneer directe familieleden haar meerdere keren hardop hebben horen zeggen dat
zij (hij) in zon situatie niet meer zou willen leven. Als ik verpleeghuisarts
Keizer mag geloven is het zo geregeld dat de lijdende op het tijdstip van de
uitvoering van de euthanasie zelf moet kunnen aangeven of hij ook daadwerkelijk
wil sterven. Hiervoor moet hij bij zijn volle verstand zijn én er moet
duidelijk sprake zijn van ondraaglijk lijden.
De vrouw over
wie ik het heb, verkeert in een droevige, vegetatieve situatie. Ze krijgt de
verzorging die ze nodig heeft, haar kinderen zijn zeer toegewijd en houden
frequent voeling met wat er in het verpleeghuis met hun moeder gebeurt.
Nu zie ik hoe
dit proces verloopt en wat dit met haarzelf, haar kinderen en naaste familie
doet. Ik moet zeggen dat ik bijzonder onder de indruk ben van alles wat hier
gebeurt. Voor de kinderen en hun naaste familie is het hele, zeer langdurige
proces bijzonder ingrijpend en ik heb groot respect voor de manier waarop zij
hiermee omgaan. De kinderen moeten van heel ver komen, maar tot op de dag van
vandaag hebben zij ervoor gezorgd dat moeder haar menswaardigheid zo lang
mogelijk behoudt.
Voor de
kinderen wordt het steeds zwaarder. Niemand weet hoe lang deze situatie nog zal
voortduren. Als het lichaam van moeder sterk genoeg is, kan dit nog jaren
doorgaan, wat voor de kinderen, hoe je het ook wendt of keert, emotioneel
langzamerhand kan uitlopen op een voor hen onhoudbare situatie.
Ieder mens
met een gezond verstand zou stiekem wensen dat moeder zacht en kalm,
bijvoorbeeld in haar slaap, zou overlijden. Kinderen en familie lopen misschien
stilletjes ook met die wens rond, maar beseffen dat ze daar niet ver mee komen omdat
men zich in het verpleeghuis te houden heeft aan de Nederlandse wet en beleidsregels
en protocollen van het verpleeghuis.
Aan de ene
kant van de lijn staan dus de hulpverleners, zij dragen dagelijks de
verantwoordelijkheid voor leven en welzijn van de dementerenden en bewegen zich
tussen afgesproken regels en protocollen. Voor hen is het bijna ondoenlijk om hiervan
af te wijken. In principe zullen zij dus zo lang mogelijk doorgaan met zo
optimaal mogelijke zorg en daar verstaan zij in dit stadium waarschijnlijk iets
heel anders onder dan de direct betrokken familieleden. Dit kán betekenen dat zelfs
palliatieve zorg voor mensen zoals deze moeder niet overwogen wordt zolang door
de direct verantwoordelijken in het verpleeghuis niet ervaren wordt dat zij,
volgens de begrippen die zij hiervoor hanteren, terminaal is.
Aan de andere
kant van de zorglijn staan de kinderen en familieleden met de onvoorwaardelijke
liefde die zij voelen voor hun toch als zeer ernstig ziek te beschouwen moeder en
hun persoonlijke emoties die ermee gepaard gaan en leeft de vraag: hoe lang
houden zij dit nog vol. In hoeverre worden hun hun dagelijkse bezigheden, hun persoonlijke
handel en wandel erdoor bepaald en wanneer mag er actief ingegrepen worden.
Let wel: geen
ogenblik zullen de kinderen moeder de noodzakelijke zorg willen ontnemen. Maar:
Ik merk dat ik als dochter en
verpleegkundige de kant van de zorg kan begrijpen, maar ook niet begrijp. Goed
zorgen vóór kan ook niets doen zijn.
Dit schreef een van de kinderen me onlangs. En
hier ligt alle wanhoop en machteloosheid
in besloten.
Beide partijen bezien dit vanuit het eigen
gezichtsveld en zo blijft het voor beide partijen een loodzwaar
traject. Maar de kinderen en naaste familie zijn naar mijn idee de meest kwetsbare
partij, moeders (fysiek) welzijn (en hierdoor indirect (mentaal) ook dat van
hen) hangt volledig af van de gang van zaken in het verpleeghuis, de
zorgverleners verkeren dus (wellicht ongewild) in een machtspositie. Niet dat
ze die moedwillig uitbuiten, zeker niet, maar hierdoor hebben ze wel alle
vrijheid om te handelen naar hun eigen richtlijnen, ook al komen die niet
(helemaal) overeen met de wensen van de kinderen.
Voor de kinderen is het een heel ander verhaal.
Zij voelen zich als kind (emotioneel) sterk met haar verbonden en in alle
opzichten intens betrokken bij alles wat er met moeder gebeurt. Het is heel
begrijpelijk dat zij na zo lange tijd uiteindelijk nog maar één ding wensen:
dat moeder niet langer hoeft te lijden dan nodig is. En dan hoeft echt niet
alles uit de kast om het leven van moeder maar te laten voortduren.
Hoever gaan wij in onze zorg. Hoe lang mag een
menselijk lijden duren vóór er, met liefde en respect voor de persoon in
kwestie en de naaste familie, ingegrepen wordt . Waar trekken we de grens van
zorg geven en zorg (na-)laten .. Wanneer mag een mens sterven .
Natuurlijk, het is voor een arts ook nogal wat om
een (ziek of dementerend) mens moedwillig te doden of een (niet-)behandeling in
te zetten met als doel het overlijden van die persoon. En zeker is dit moeilijk
als het gevraagd wordt aan artsen en verzorgenden die er tot dan toe alles aan
gedaan hebben om het leven van vader of moeder zo draaglijk mogelijk te houden
en zo op hun manier ook een relatie hebben ontwikkeld met hun cliënt.
Dus is het misschien toch raadzaam dat externe
deskundigen hun licht laten schijnen over zulke zeer ernstige uitlopers van
dementie en er voor situaties als van deze moeder een milde uitweg voor dit
dilemma gevonden kan worden, dat voorkomt dat kinderen overspannen raken en
moeder zinloos in leven gehouden wordt. Hierbij denk ik aan een commissie,
bestaande bijvoorbeeld uit het familielid dat als coördinatiepersoon
functioneert tussen familie en verpleeghuisarts, een scenarts en eventueel een deskundige
op het gebied van palliatieve zorg (terminale zorgconsulent). Deze mensen
zouden zich kunnen buigen over het levenslot en levenseinde van de dementerende
om in onderling overleg tot een menslievend besluit te komen. En dat hoeft niet
per se om euthansie te gaan.
En hier is hoofdstukje 4 van mijn boek
VOOR EVEN BEROEMD
turbulente puberjaren
In aard en aanleg verschilde ik van mijn klasgenoten, maar ook van
mijn broers en zussen; het was dan ook niet verwonderlijk dat zij me niet
altijd begrepen en van tijd tot tijd de spot met me dreven. Hun plagerijen
hebben me ongetwijfeld weerbaarder gemaakt, maar het moet gezegd dat die me ook
wel gekwetst hebben en ik me er zowel buiten als in ons grote gezin soms erg
eenzaam door heb gevoeld. Mijn broers en zussen en klasgenotenwaren in verhouding weinig ouder dan ik en konden natuurlijk nog
niet zoveel inzicht verworven hebben dat ze door hadden hoe ik me eronder
voelde. In de meeste grote gezinnen waren plagerijen trouwens geen onbekend
verschijnsel. Ik was te (over-)gevoelig om ze altijd te kunnen relativeren. De
avonduren op de academie in Eindhoven en de balletlessen in Sint-Oedenrode
compenseerden mijn verborgen hunkering naar wat meer waardering door de mensen
in mijn directe omgeving en daarbuitenen mijn
stil gedragen heimwee naar vader, of misschien beter gezegd, een vaderfiguur.
Rond mijn vijftiendebegon ik me ook serieus bezig te houden met mijn
rooms-katholieke identiteit. Er rezen allerlei vragen, het Tweede Vaticaans
Concilie kwam in zicht en vol enthousiasme nam ik op uitnodiging deel aan
debatingavonden over (religieuze) levenskwesties. Ik was op zoek
naar mijn eigen identiteit, mijn specifiekeplek in
de wereld, mijn levensinvulling, maar had, afgezien van mijn ballerinadromen,
nog geen enkel reëel beeld van hoe mijn toekomst eruit zou moeten zien. Ik wist
maar één ding heel zeker, het moest allemaal anders dan wat ik zag en ervoerin mijn eigen omgeving. En ondertussen zette tegen wil en dankde fysieke transformatie van kind in jong meisje en van jong
meisje in jonge vrouw gewoon door. Daar bleef ik het moeilijk mee hebben.
Terwijl mijn vrouwelijkheid zich onmiskenbaar ontwikkelde, bleef ik me, zonder
hier verweer tegen te hebben, vastklampen aan dat kinderlijk verlangen naar
geborgenheid. De gedachte aan een leven als volwassene schrikte me af, stond me zelfs, al kende ik de werkelijke reden hiervan
nog niet, enorm tegen.
Thuis leefde ik min of meer in een matriarchaat, de broers
bemoeiden zich weinig met de opvoeding van hun jongere broertjes en zusjes,
tenzij om hun wat te treiteren. Moeder moest het gezin in haar eentje beheren
en werd hierin daadkrachtig bijgestaan door de twee oudste dochters. Ik kan me
geen voorstelling maken van hoe het gegaan zou zijn als vader, als kostwinner
de meest gezaghebbende in ons gezin, was blijven leven. In mijn beleving waren
mijn oudere zussen, zoals ik al eerder opmerkte, oud en
dus gezaghebbend. Net als onze
moeder, zij was heel oud in mijn beleving en straalde, zeker sinds zij er als
hoofd van het gezin alleen voorstond, het opperste gezag uit, wat zich ook
uitte in haar verschijning,statig,
kaarsrecht en vooral fier. Brabanders beschouwden haar als een pronte vrouw.
Men had terecht veel respect voor haar.
Kinderlijk van geest of niet, de jongens begonnen zich voor me te interesseren, maar dat
negeerde ik categorisch. De weemoedige hunkering naar affectieve geborgenheid
botste met de voor mijn leeftijd natuurlijke ontwikkeling van mijn lichaam,
waardoor ik me ontheemd voelde, eerst en vooral in mijn eigen lijf. Ik begreep
wel dat mijn gevoelens heel complex waren, misschien ook niet gezond of normaal
voor een meisje van mijn leeftijd, zelfs hiervan was ik me bewust. En toch was
ik niet bij machte lichaam en geest met elkaar te verbinden en het evenwicht
tussen die twee te creëren. Ik werd niet geplaagd door gepieker, dat niet, mijn
dagen waren voldoende gevuld, er was meer dan genoeg wat me boeide en
bezighield, maar er bleef iets me heel fundamenteels ontbreken.
Die onderbewuste hunkering, dat moeizame deel van mezelf verborg
ik zorgvuldig, bewaakte het angstvallig, omdat ik me ervoor schaamde.
Geleidelijk aan leerde ik me verschansen achter een muur van humor en
gekdoenerij. Via die weg raakte ik weliswaar steeds beter getraind in het
verbergen van mijn diepere gevoelens, maar met mijn clownesk gedrag lokte ik plagerijen door
broers en zussen juist weer uit. Humor hield me
dus overeind, ik leerde er narigheid door relativeren, maar ook hierin wist ik
niet de juiste verhoudingen te vinden. Werd ik fysiek onmiskenbaar ouder, hield mijn lichaam
geen rekening met mijn gevoelens en bleef mijn geest zich ertegen verzetten, mijn honger
naar kennis en ontwikkeling ondervond nergens belemmering,mijn honger naar
kennis en ontwikkeling ondervond nergens belemmering. Voor allerlei kwesties
binnen en buiten mijn dagelijkse leefwereld begon ik me te interesseren, ik
ging heel veel lezen en stortte me op allerlei onderwerpen in kranten en
tijdschriften.
Nog steeds wilde ik beroemd worden en deed daar van alles voor.
Zo nam ik deel aan kleur- en tekenwedstrijden en journalistieke competities en
viel regelmatig in de prijzen. Bij een van die journalistieke wedstrijden werd
ik met nog enkele jongelui uitgenodigd om voor de krant een artikel te
schrijven over de beroemde film Oordeel
te Neurenberg. Dit soort activiteiten vroeg om een volwassen manier van
denken, maar stond haaks op mijn bijna instinctieve onwilligheid om volwassen
te worden. Die discrepantie, waarvan ik me terdege bewust was, verwarde me, ik
besefte dat het tijd werd dat hier verandering in kwam, al wist ik bij lange na
niet hoe. Met niemand had ik dit soort gedachten en gevoelens ooit gedeeld,
niemand kon me dan ook raad geven. In het besef hier zelf aan te moeten werken, was ik gevoelsmatig niet bij
machte die klemmende instinctieve afkeer ervan los te laten. Het dagelijks leven ging gewoon door, ik deed wat me opgedragen
werd, keek de kunst van het groeien naar volwassenheid af bij leeftijdgenoten,
benijdde hun (ogenschijnlijk?) gemakkelijke omgangsvormen met het andere
geslacht, was er zelf in geen enkel opzichttoe in staat en bleef mijn onmacht verbergen achter malligheid, watme nog verder verwijderde van meer begrip en waardering onder leeftijdgenoten.
In dit hele proces van ontwikkeling bleef het ballet mijn grote
passie, al mijn vrije tijd besteedde ik eraan. Ik las erover, volgde zoveel
mogelijk balletlessen en oefende thuis op zolder. Nu deed zich het probleem
voor dat ik weliswaar heel lenig was, maar helaas ook overbeweeglijk. Oefeningen die andere balletleerlingen na heel lang
trainen daarna perfect en elegant konden uitvoeren, lukten mij zonder veel
oefening weliswaar redelijk moeiteloos, maar dan wel zonder de noodzakelijke
elegantie en perfectie van mijn medeleerlingen.
Mijn hypermobiele armen en benen stopten niet waar het moest, maar zwaaiden,
knikten en bogen als elastiek dat door langdurig gebruik te ver was uitgerekt,
waardoor me net datgene ontbrak dat men in de balletwereld beheersing noemt
onmisbaar voor elke balletdanser. Ook had ik grote moeite met het balanceren op
de spitzen, omdat mijn voeten eenvoudig doorbogen en dubbel klapten zo gauw ik
me erop verhief. Toen wist ik nog helemaal niet dat dit met het syndroom van
Ehlers-Danlos te maken had, een aangeboren bindweefselaandoening die later bij
me aan het licht zou komen. Langzamerhand moest wel tot me doordringen wat dit
voor mijn al zo lang gekoesterde ballerinadromen betekende: die zouden nooit en te nimmerwerkelijkheid worden.
Tegen beter weten in bleef ik hardnekkig doorgaan met oefenen,
tot en met mijn eenentwintigste, waarop ik in Maastricht nog een jaar
balletlessen volgde in een semiberoepsklasje onder leiding van de Poolse
oud-ballerina Walli Haaken. Het ballet was en bleef in mijn ogen de mooiste,
meest sierlijke dansvorm en ik beschouwde het als een zeer hoogstaande vorm van
kunst. Alles wat erover in kranten, tijdschriften en boekvorm verscheen,
verzamelde ik. Tot ik de deur uitging om in Maastricht te gaan studeren ging ik
door met oefenen op onze grote zolder. Dan beeldde ik me in dat ik net zon
gracieuze ballerina was als Alicia Markova die, opgetild door haar danspartner
Anton Dolin, vederlicht als een elfje in een wolk van zijde en tuleop de muziek boven zijn hoofd zweefde. Fotos van deze twee
wereldberoemde dansers bewaarde ik onder mijn hoofdkussen.
Door mijn grote liefde voor het ballet begon ik al heel jong te
luisteren naar wat men in die dagen onder 'klassieke muziek' verstond,
composities van Mozart en Beethoven, Tsjaikowsky en Strawinsky, Dvorák en
Grieg, componisten uit de achttiende en negentiende eeuw of met één been nog
net in de twintigste. Vooral composities die speciaal geschreven waren voor
balletten spraken me aan. Ach, diep van binnen wist ik maar al te goed hoe
ongeschikt ik was voor een dergelijk enerverend leven, maar die stem negeerde
ik vooralsnog maar liever .
Een van mijn
vrienden stuurde me enkele bijzondere uitspraken van bijzondere mensen. Eén
uitspraak, gedaan door Pater van Kilsdonk, trof me in het bijzonder: Schuldige mensen breng je niet tot inkeer
door ze te beschuldigen, maar door ze te eerbiedigen.
Daar moest ik
wel even over nadenken. Zeker nadat ik de documentaire gezien had die de Belgische
televisie Canvas/Panorama gemaakt heeft van een jongeman die, na een
opeenstapeling van fouten en verkeerde inschattingen aan de kant van het
justitiële apparaat, op ik mag wel zeggen gewelddadige wijze stierf in zijn
cel.
De uitspraak
van de pater is in feite de constatering dat kwaad nooit met kwaad vergolden
zou moeten worden, ergo dat het beschuldigen van schuldige mensen voor hen niet
bepaald uitnodigend is om over hun (vermeende) schuldigheid na te denken tot
zover kan ik meteen meegaan in deze veronderstelling. Moeilijker wordt het voor
me bij het lezen het tweede gedeelte ervan: maar
door ze te eerbiedigen.
Het vraagt
van ons ondanks het feit dat we hem/haar schuldig bevinden toch eerbied voor
deze mens. Misschien bedoelt hij te zeggen dat schuld op schuld stapelen zelden
of nooit het gewenste effect heeft, eerder averechts werkt en uitlokt tot meer ontoelaatbaar
gedrag. Dat respect en begrip voor het waarom van een ontoelaatbare handeling die
mens juist kan aanzetten om tot bezinning te komen en zijn leven anders in te
richten. Toch vind ik dat heel moeilijk.
Neem nou de
jongeman uit deze documentaire. Hij was een jaar of zesentwintig, met een stoere
blik, sterke gezond ogend, wel door amfetaminen opgepompt bovenlijf. Zijn vader
vertelde dat zijn zoon al eerder opgenomen was geweest in een psychiatrische
kliniek vanwege psychotische verschijnselen. Aan de vooravond van het etmaal
waarin de jongeman uiteindelijk zou sterven (een koude winterse dag), zo
vertelde zijn vader, wilde hij met alleen een broek aan iets gaan drinken.
Vader keurde dit af, probeerde zijn zoon te overreden, maar voelde zich
onmachtig en belde de plaatselijke politie.
Vader had namelijk al
de ervaring dat de situatie van zijn zoon na gebruik van amfetaminen (waaraan hij verslaafd was)
kon leiden tot ongewenste toestanden. De politie kwam, sprak met de jongeman,
maar concludeerde dat hij geen enkel gevaar liep, goed bij zinnen was en zij
hem, omdat hij volwassen was, niet konden tegenhouden. Wat achteraf gezien al
'n eerste verkeerde inschatting bleek.
De jongeman
vertrok en boven verwachting van zijn vader deinsde hij met zijn blote
bovenlijf niet terug voor de kou (7 graden vorst). Niemand weet waar hij
verbleef in de nacht die erop volgde, vermoedelijk in een of ander hotel.
Op de late
ochtend werd hij in verwarde toestand aangetroffen ergens op straat. Hij hield
zelf een politiebusje aan, was zich blijkbaar bewust van zijn eigen noodsituatie.
Hij werd meegenomen en op het politiebureau werd er toen in alle rust met hem
gepraat. Wel maakte hij een nerveuze, zeer onrustige indruk, duidelijk iemand
in psychische nood.
Om een lang
verhaal wat in te korten: men kreeg van hogerhand de opdracht de jongeman naar een
psychiatrische kliniek te brengen. In het busje waarmee hij vervoerd werd
kleedde hij zich helemaal uit. In die toestand zijn ze drie keer met hem van de
kliniek naar het politiebureau gereden. Tot drie keer toe werd zijn opname in
de kliniek geweigerd. De ene ellendige maatregel en handeling volgde op de
andere, het was 'n aaneenschakeling van tekortschieten. De jongeman raakte steeds meer gestrest en het eind van het verhaal was
dat de lokale politie het zogenaamde Ramboteam inschakelde om de arme jongen in
bedwang te krijgen en een arts de gelegenheid te geven hem te injecteren met
een kalmerende vloeistof.
De beelden
van dit hele ontluisterende spektakel zijn bewaard gebleven. Een spektakel wás
het. Zes tot de tanden toe bewapende politiemannen sprongen de cel binnen,
stortten zich bovenop hem, boeiden hem en begonnen hem op gewelddadige manier tegen de muur
en klem te werken. Tot slot van deze mensonterende vertoning begon een van hen
op de jongeman in te rammen (een ander woord is er niet voor) en hem af te
tuigen.
Blijkbaar hadden
ze de arme man gekalmeerd en kon de dokter aantreden. Een plaatselijke
huisarts wurmde zich tussen de voorovergebogen donkere gestalten heen, voerde
geen enkele controle uit en diende hem snel zijn injectie toe. Twee minuten
later moesten de Rambos hem loslaten en de arts terugroepen: de jongen was
gestorven. En, naar later bleek, niet door het spuitje van de dokter, maar door
de (vuist-)slagen van dit interventie Ramboteam.
Ja toen ik dat
gezien had, vroeg ik me af, ten eerste: wie is hier de schuldige? Ten tweede:
hoever zou ik in dit geval moeten gaan in het tonen van mijn respect voor de
schuldige ..
Een schamele poging:
die jongeman was psychisch ziek, dus het predikaat schuldige verdiende hij
helemaal niet. Met hem heb ik verschrikkelijk te doen, evenals met zijn ouders.
Zij hebben dit niet verdiend en van enige schuld, in welke vorm dan ook, is geen sprake.
De Rambos
deden zogezegd hun werk, blijkbaar worden zij opgeleid om in vergelijkbare
situaties op deze harde, niets ontziende manier op te treden. Wie wijst met de
beschuldigende vinger . Maar ik mag toch verwachten dat dit allemaal volwassen
mensen waren die zelf konden inschatten tot hoever ze konden/mochten gaan.
Evenzo de
arts: hij voerde vooraf geen enkel diagnostisch onderzoek uit, heeft 'blind' gespoten. Blinde gehoorzaamheid?
Uit routine? Al te vaak meegemaakt hoe zulke dingen verlopen?
De
psychiatrische kliniek in de persoon van de directeur, die weigerde deze psychisch
totaal ontredderde jongeman op te nemen . Het spijt me, waar zijn zulke
klinieken dan wél voor ?
De
gerechtsdienaren, die zich verschuilen achter nietszeggende holle frases... moet ik daar begrip voor opbrengen?
Uiteindelijk
zijn de ouders het grootste slachtoffer van deze trieste gebeurtenissen, zij blijven achter met onbeantwoorde
vragen, het verschrikkelijke verdriet om het verlies van hun zoon en de manier
waarop.
Mensen die
zich schuldig maken aan ontoelaatbaar gedrag zijn uiteindelijk zelf ook
slachtoffer, ja, daar geloof ik tenslotte maar in. Van hun eigen geweten liefst.
Dat mag ik toch hopen .
Plus hoofdstuk 3 van mijn levensverhaal dus.
VADERLOOS VERDER
Papa is nu naar de hemel van 1954 tot
1959
Voor onze moeder was vaders overlijden
dramatisch, maar ik was natuurlijk nog veel te jong om de vólle draagwijdte
ervan te doorgronden, al voelde ik wel de loodzware ernst en tragiek ervan. Het
meest van al beangstigde en beklemde me de droevige sfeer in huis, waar
telegram na telegram binnenkwam en de postbode stapels brieven en kaarten
bracht. Uit de roodgehuilde ogen van mijn oudere zussen viel wel op te maken
dat het voor ons hele gezin een verschrikkelijke gebeurtenis was. Alle aanloop
en drukte thuis in die dagen verhinderde dat ten volle tot me doordrong dat
vader voorgoed uit ons leven verdwenen was en we hem nooit meer zouden zien, maar was ook beangstigend en deed me na enige tijd te
beseffen wat dit in werkelijkheid inhield, waardoor ik door verontrustende
vragen werd gekweld.
De meest ambivalente uitspraak had een
van onze oudere zussen gedaan op de vroege ochtend van 3 oktober 1954, toen ze
ons was komen meedelen dat vader er niet meer was. Papa is nu naar de hemel,
had ze gezegd. Dit had in eerste instantie geruststellend geklonken. In de
eerste ogenblikken hierna had ik blijdschap noch verdriet gevoeld. Moeder was
al maandenlang elke dag naar vader in het ziekenhuis, vader zelf was al lange
tijd niet meer thuis. Door zijn overlijden zou er in de thuissituatie niet veel
veranderen, we waren aan zijn afwezigheid gewend geraakt. Toch realiseerde ik
me weldra dat er grote verschillen waren. Het feit dat moeder nu weer elke
middag in de keuken doende was als wij uit school thuiskwamen en niet in het
Veghelse ziekenhuis, bevestigde het krachtigst van al vaders definitieve
afscheid van het leven. Moeder was thuis en vader kwam echt nooit meer terug.
Dit hele proces van vaders ziekte en
sterven was een aanslag op mijn kinderlijke gemoedsrust. Thuis kon ik niet
terecht met mijn verdriet. Met de pastoor of kapelaan durfde ik over vragen die
bij me leefden al helemaal niet te praten. Hun stevige postuur en hun strenge
blik boven de zwarte soutane nodigde bepaald niet uit tot enige vertrouwelijkheid.
Inwendig was ik van slag, worstelde met verdriet, angst en schuldgevoelens
waarmee ik geen kant uit kon of durfde en waar blijkbaar geen mens weet van
had. Tot dan toe was ik nooit bewust bezig geweest met het fenomeen sterven. Ik
was een kind, zorgeloos en verwachtingsvol, stond nog aan het begin van het
leven en vertrouwde bijna instinctmatig
opde onsterfelijkheid van mijn ouders. Toch was het
verschrikkelijke, het onvoorstelbare, het voor jonge kinderen beangstigende en
helemaal niet vanzelfsprekende gebeurd: vader was ziek geworden en gestorven.
Na vaders overlijden, dat me op een
meedogenloze manier had geconfronteerd met sterfelijkheid in het algemeen en
die van vader in het bijzonder, werd ik bang ook moeder nog te verliezen. Wat
niet ondenkbeeldig was, omdat zij kort na het overlijden van vader met ernstige
galblaasproblemen werd opgenomen in hetzelfde Sint-Josephziekenhuis en daar een
aantal weken moest verblijven. Pijnlijk scherp was tot me doorgedrongen dat
moeder hetzelfde kon overkomen als vader en dit ook gold ten aanzien van mijn
broers en zussen (én mezelf). Ik werd angstig,raakte nog verder verstrikt in mijn emoties, hunkerde
naar de oude vertrouwde, veilige geborgenheid van vroeger in huis, zonder deze
wurgende doodsangst die me sinds vaders overlijden in zijn greep had.
Op een wel heel droevige manier had ik
moeten ervaren dat ziekte en overlijden iedereen konden treffen en in
werkelijkheid heel andere beelden en gevoelens in me opriepen dan ons in school
en kerk was voorgespiegeld. Geen engelen die de gestorvene meevoerden naar de hemel
en engelenkoren die hem met hun hemelse gezangen verwelkomden in dat Hemels
Paradijs. Geen gevoelens van dankbaarheid omdat hij nu een Beter Leven in het
Aanschijn van God was binnengegaan. De gordijnen in de woonkamer waren drie
volle dagen gesloten gebleven, de klokken hadden stilgestaan. Dit alles kon maar
één ding betekenen: doodgaan was verschrikkelijk. Alles wat ik waarnam,
bevestigde meedogenloos
helderde dramatiek van deze droevige gebeurtenis, waardoor
ik juist hierdoor de volle omvang ervan extra hevig voelde.
Door alles wat ik in verband met vaders
overlijden om me heen zag gebeuren raakte ik volkomen geblokkeerd. Ik kon geen
enkel teken van rouw laten zien, waardoor het er alle schijn van had dat vaders
overlijden me hoegenaamd niets deed. Eenzaam zocht ik in stilte overal naar
iets of iemand die dit zo zware gevoel van verlatenheid en angst,
tekortschieten en schaamte bij me kon wegnemen, maar die ik natuurlijk nergens
vond. In ons gezien had ieder met zijn eigen portie verdriet te kampen en
daarbuiten stond de wereld niet stil en ging het leven gewoon door alsof er
niets gebeurd was.
Vader... ik miste hem. In mijn
herinnering was hij een vriendelijke man met veel gevoel voor humor. Ik miste
zijn goocheltrucjes die hij voor ons deed als hij weer thuisgekomen was van een
reis voor zijn werk, ik miste de wonderlijke vragen die hij ons soms kon
stellen, mijn plekje tussen zijn knieën, zijn lange handen op mijn smalle
schouders. Ach ik miste hem en mijn leven ging, ja, moest verder. Hij had een
mooi handschrift dat overeenstemde met het beeld dat ik van hem had: lang en
slank en zo wilde ik dat hij in mijn herinnering zou voortleven. In het
dagelijks leven was trouwens weinig ruimte om stil te staan bij wat gebeurd was
in ons gezin. Na drie dagen van rouw en vaders uitvaart gingen we weer naar
school, ik ook. De kinderen kwamen op de speelplaats om ons heen staan, onze
vader verliezen was blijkbaar een bezienswaardige gebeurtenis.
De vijfde en zesde klas doorliep ik goed, ik leerde
makkelijk en Moeder stuurde me naar de ulo. Misschien koos ze hiervoor uit
praktisch oogpunt,want het schoolgebouw stond op loopafstand van ons
huis en ze had al connecties met deze school. Mijn enige jeugdvriendin uit die
uloperiode was Willy Goudsmits. Ze was de oudste dochter van de
schooldirecteur. Zij kwam uit een gezin met vijf meisjes, wat ik heerlijk vond,
omdat er tenminste maar vijf kinderen waren in plaats van dertien, zoals bij
ons thuis. Er heerste daar meer rust en in haar kleine keuken had de moeder van
Wil altijd alle tijd en aandacht voor ons. Ik nestelde me in haar warme
genegenheid. Alle vijf de meisjes bespeelden een muziekinstrument en soms
musiceerden ze samen. Dit scheen me het toppunt van vreugde en rijkdom toe.Alleen al het feit dat zij met enkel
meisjes waren en met zo weinig én nog een vader hadden, maakte me soms jaloers.
Een fijne vriendin kan voor een jong
meisje heel belangrijk zijn. In die context betekende Wil heel veel voor me. Na
onze ulotijd gingen we ieder onze eigen weg. Van tijd tot tijd zochten we
elkaar nog op. Wil was toen al met tussenpozen ernstig ziek en is uiteindelijk
na jaren tobben met haar gezondheid op dertigjarige leeftijd overleden.
Toen had ik al de nodige ervaringen met het verlies van mensen die me dierbaar
waren, maar ook al was ik er in haar geval zelfs min of meer op voorbereid, de
klap kwam hard aan, we waren in een belangrijk deel van ons leven intensief met
elkaar opgetrokken. Op de dag dat Wil ten grave gedragen werd, droeg ik ons
derde kind, onze oudste zoon in mijn schoot. Het contrast was wreed,
verdrietig en schril en schrijnt nog na in de herinnering.
Na de ulo, die ik met een diploma
afrondde, stuurde moeder me, omdat ik pas net vijftien jaar oud was, naar de
vormingsklas bij de zusters Franciscanessen in Veghel, een veredeld soort
huishoudschool voor meisjes die nog niet wisten wat ze na de middelbare school
wilden gaan doen. Ik kwam er bij achttienjarige en oudere mms-meisjes in de
klas en voelde me er, drie jaar jonger en nog erg kinderlijk voor mijn
leeftijd, vreemd en onwennig. Van enige seksuele ontwikkeling was bij mij in
die tijd nog totaal geen sprake, daar was ik helemaal niet mee bezig. Wel
worstelde ik met allerlei puberale verschijnselen, niet alleen waarneembaar aan
mijn lichaam, maar ook hevig roerend in mijn geest, wat heel wat onrust en
stemmingswisselingen met zich meebracht.
Het gemis van (een) vader, dat zich op
de meest onverwachte momenten deed gelden, sijpelde overal doorheen. Dit
knagend gemis speelde een fervente rol in mijn leven als opgroeiend meisje dat
nu eenmaal, net als ieder ander van haar leeftijd, of ze wilde of niet, vol
onzekerheden op de drempel naar de jongvolwassenheid stond. Hoe diep de
reikwijdte van dat stil
gemiswas, ging ik pas begrijpentoen ik eenmaal een volwassen vrouw,
echtgenote en moeder was. Op mijn vijftiende kon ik me nog verschuilen in mijn
dromen over balletdansen en beroemd worden en me nestelen in mijn eigen
vertrouwde, voor mijn leeftijd overigens wel nogalbedenkelijk naïeve en kinderlijke wereld. Maar dat zou onherroepelijk een
einde nemen. In stilte hoopte ik wel dat er iéts zou gebeuren waardoor mijn
leven er heel anders uit zou komen te zien. De realiteit was echter dat ik toch
nog elke dag zeven kilometer naar Veghel moest fietsen en gehoorzaam de
Vormingsklas moest zien door te komen.
Vanmorgen
ontving ik een heel mooie reactie op mijn verhaal van gisteren. Die zette me
aan het denken over mijn schrijverij. Deze vrouw schreef dat zij het boeiend
vindt te lezen hoe andere mensen allerlei zaken (waaronder ziekte) beleven.
Vaak is dat te vinden in blogs zoals de mijne, die rechtstreeks gaan over de
dingen die de schrijver meemaakt of meegemaakt heeft.
Ik schrijf al
mijn hele leven lang. Soms denk ik dat ik geboren ben met een pennetje in mijn
hand en straks ter aarde neergelaten word met datzelfde pennetje nog in mijn
hand geklemd. Schrijven ligt voor mij in het verlengde van praten, schrijvend vind
ik het gemakkelijker om bepaalde gedachten en gevoelens te uiten, ze in woorden
te vatten, ze te omschrijven. Misschien geldt dit voor heel veel mensen.
Intussen heb
ik de leeftijd bereikt waarop ik gerust kan zeggen al veel meegemaakt te hebben
waarbij ik de nodige levenservaring heb opgedaan. In ieder mensenleven gebeuren
dingen die ons verheugen en verdrieten en heel veel ligt er tussenin. Om een en
ander te verwerken heeft God of de evolutie ons een fantastisch instrumentarium
gegeven: de nachtelijke droom. Hierin ontladen zich de meeste gebeurtenissen
van de dag. De meeste mensen onthouden hun dromen niet, maar ondervinden daar
ook geen hinder van. Hun bovenkamer is gereinigd, hun lichaam uitgerust en het
leven gaat gewoon zijn dagelijkse gang.
Als
gebeurtenissen heel diep ingrijpen bestaat de kans dat de nachtelijke
ontladingen in de droom niet voldoende zijn. Men kan erdoor ontregeld raken en
in het ergste geval raakt men er depressief door. In mijn persoonlijk leven is
er genoeg gebeurd dat me over het randje van zon depressie heeft laten kijken
en toch ben ik er telkens niet in geduikeld.
Als ik
hiervoor een verklaring zoek, vind ik die in feite voornamelijk in mijn
behoefte om te schrijven. Schrijvend ontlaad ik me, vergelijkbaar met de
ontlading in de hersenen tijdens onze dromen. Schrijven helpt me ook om dingen
helder te krijgen, op een rijtje te zetten, inzicht te ontwikkelen in het hoe
en waarom van gebeurtenissen en de gevoelens en gedachten die deze in me
oproepen. Ik verwerf er meer zelfkennis door.
Bij mij gaat
er aan het schrijven meestal een periode vooraf van intensieve
verwerkingsarbeid van óf een periode van lichamelijk lijden (dat uiteraard
altijd gepaard gaat met emotie) óf bij gebeurtenissen doorstane emoties. En pas
wanneer ik in de fase kom dat ik denk er wat concreter woorden aan te kunnen
geven, begint het schrijven.
De eerste
fase hierin is het spontaan in ijltempo opschrijven (lees: typen!) wat ik meen
te zeggen te hebben. De tweede fase is die van het lezen en herlezen, schrappen
en toevoegen, vijlen en schaven. Tenslotte streef ik ernaar een tekst over te
houden die glad gepolijst is als een bronzen beeld. Maar daar staat dan ook
precies in omschreven hoe ik de specifieke gebeurtenis heb beleefd, wat ik
erbij heb gevoeld, hoe ik heb geprobeerd er grip op te krijgen, het een plek te
geven in mijn leven en tenslotte los te kunnen laten. Althans, dit is altijd mijn
streven geweest bij het schrijven van mijn boeken.
In mijn blogs
loopt het heel anders. Ik ga zitten op mijn heerlijke werkplek in onze
woonkamer, open dit blog en stel mezelf de vraag: waar zullen we het vandaag
eens over hebben. Altijd schiet me iets te binnen dat me inspireert, ik begin onbevangen
en laat mijn handen het verdere werk doen, er vloeit altijd wel iets van mijn hoofd
naar mijn handen. Schrijven is een tweede natuur voor me geworden ik schrijf,
dus ik besta ik besta, want ik schrijf omdat ik besta, schrijf ik. Ja, dat
pennetje zal toch mee mijn graf in moeten .
En dan nu
hoofdstuk 2 uit mijn boek STIL WATER
GEVREESD ZIEK
de onschuld voorbij
In de jaren 1953 1954 vond een
dramatische gebeurtenis plaats. In die jaren zat ik in de vijfde en zesde klas
van de lagere school. Ons gezin kreeg een zware schok te verwerken, vader werd
ernstig ziek en overleed na negen maanden ziekenhuisopname op drieënvijftigjarige
leeftijd aan longkanker. Moeder bleef achter met dertien kinderen in de
leeftijden van vierentwintig tot zes jaar. Uit die droevige tijd, waarin vader
respectievelijk in De Klokkenberg in Breda, het Sint Elisabethziekenhuis in
Tilburg en het Sint Jozefziekenhuis in Veghel opgenomen is geweest, heb ik een
paar beelden overgehouden. In Tilburg van vader in een door de namiddagzon
schemerig verlichte okergele kamer en in Veghel van vader in een geheel witte
omgeving, liggend in een hoog, even wit ziekenhuisbed. In beide ziekenhuizen
ben ik slechts één keer bij hem op bezoek geweest.
Vader Antoon van de Rijt, geboren in
1901, trouwde met An Ketelaars, geboren in 1905. Als veertienjarige jongeman
kwam hij terecht bij zijn oom Harry van de Kamp in Sint-Oedenrode, waar hij tot
aan zijn huwelijk bleef wonen. Harry van de Kamp was de oprichter van wat later
zou uitgroeien tot de stalenmeubelenfabriek
Kamp-Oda, voorheen H.J. van de Kamp. Mijn ouders kregen een groot gezin,
dertien kinderen, zeven dochters en zes zonen. Vader werkte buitenshuis en
moeder zorgde thuis voor de kinderen en het huishouden, zoals te doen
gebruikelijk in die jaren, de man verdiende de kost en was hoofd van het
gezin. Maar in de praktijk waren het vooral de moeders die de dagelijkse zorgen
hadden voor de hele gang van zaken in het gezin en de huishoudportemonnee
beheerden. Bij ons thuis ging dat bij mijn weten niet anders, al heb ik zulke
dingen nooit aan moeder durven vragen, dat zou, gezien mijn plaats in het
gezin, ongepast geweest zijn.
Mijn tweelingzus en ik scheelden
veertien jaar met onze oudste zus, wat een generatieverschil inhield. In mijn
beleving was mijn moeder een oude vrouw met wie ik nooit op dezelfde
vertrouwelijke manier kon omgaan als de oudste dochters in ons gezin. De gezagsverhoudingen
lagen vast, de oudste zussen en broers hadden we net zo te gehoorzamen als
moeder zelf. Dat gaf wel eens wrijving. Die complexe verhoudingen veranderden
pas toen we allang volwassen waren, tot die tijd bleven we de kleintjes die opkeken tegen de gezaghebbende oudere gezinsledenen hun
gehoorzaamden.
Uit mijn kleuterjaren bewaar ik nog
enkele kenmerkende beelden, zoals de eerwaarde zusters in hun lange zwarte
habijten met tikkende rozenkrans, wandelend over de speelplaats om hun leerlingen
in de gaten te houden. Met hun handen gestoken in de wijde mouwen van hun
habijt en hun gezicht voor een deel verborgen in de stijve, ovale witte kap
onder hun zwarte sluier hun rondjes lopend. Elke morgen onze handjes gevouwen,
luisterend naar de zachte, licht krakende stem van de zuster die hardop het
Onze Vader en Weesgegroet voorbad. De talloze vlechtmatjes die we moesten maken
van gekleurde, diep glanzende reepjes papier, de prentjes als beloning voor een
goed werkje, het kolenhok onder het afdak, waarmee gedreigd werd als we stout
geweest waren, maar waar nooit iemand in gezet werd. Het gillen als de school
uitging, alle kinderen de klassen hadden verlaten en over de speelplaats en de
omgeving van het schoolgebouw uitwaaierden.
Uit de eerste jaren van de lagere school
naast het Sint-Odaklooster herinner ik me onze yell Zuster, doe de poort eens
open!, als we veel te vroeg bij het schoolgebouw aankwamen en de poort naar de
speelplaats nog afgesloten vonden; het smalle trapje en nauwe doorgang naar de
speelplaats. De zusters die ook hier op en neer liepen over de speelplaats om
te corveeën. De beelden van de voorbereiding op onze Eerste Heilige Communie staan nog helder op mijn netvlies, zoals ook de kruisjes op het bord
achter de namen van kinderen die de dagelijkse ochtendmis van half acht
bijgewoond hadden en de gezamenlijke wandelingen naar de kerk in de Goede Week.
De groene stempels van dieren in onze schrijfschriftjes als we netjes gewerkt
hadden; de zuster die ons oor stevig vastpakte als we niet goed geluisterd
hadden of ongehoorzaam waren. De oude hoge ramen waardoor we zelfs staande niet
naar buiten konden kijken en de grote hoge kachel die elke winter loeide. De
lange gang met rijen kapstokjes vol jasjes. De oude gymzaal met blinkend
gepoetste houten vloer. De oude keien waarmee de speelplaats onregelmatig
geplaveid was, wat het hinkelen bemoeilijkte; het lange lage afdak met houten
kolenbakken waar kinderen onder schooltijd hun fietsen stalden.
Later verhuisden we naar een splinternieuw
schoolgebouw aan de andere kant van het dorp, de Dommel was de scheidslijn
geweest voor de verdeling van de leerlingen over de twee scholen. Wij woonden
aan de kant van de nieuwe school, die genoemd was naar Maria Goretti. De
jongens- en meisjesschool waren met elkaar verbonden door een gymzaal die door
beide scholen werd gebruikt. Op onze meisjesschool stonden geen kloosterzusters
meer voor de klas maar lekenonderwijzeressen, in die tijd een grote
verandering. De beelden die ik uit deze periode bewaard heb, zijn mijn
wandeltochten naar school over een zandpad tussen meidoornhagen, grenzend aan
aardappel- en bietenvelden. Gregoriaanse zanglessen voor Kerstvieringen in de
vijfde en zesde klas. Hinkelen met lege schoenpoetsdoosjes die we vulden met zand.
Zwem- en verkeersexamen en met nog twee andere meisjes Franse les na school.
Steeds meer nieuwbouwwoningen en minder akkerland rond en achter het
schoolgebouw.
In de tijd dat vader Antoon van de Rijt
nog leefde waren wij een welvarend gezin. Als bedrijfsleider van Kampoda had
hij een belangrijke positie in het enige grote bedrijf dat Sint Oedenrode toen
rijk was. Heel veel inwoners van Rooi en omgeving waren er in loondienst onder
chef Antoon. In die tijd diende men als bedrijfsleider in sociaal opzicht eveneens
voldoende capaciteiten te hebben, vader vervulde ook deze taak nauwgezet en
werd hierin bijgestaan door moeder. Vader was stevig verankerd in de Rooise
samenleving. Om het populair te zeggen: heel Rooi kende Antoon van de Rijt,
heel Rooi kende ook An Ketelaars en haar gezin, mede doordat de broers en
zussen van moeder met hun gezinnen op een na allemaal in Sint-Oedenrode
woonden. Vier van hen behoorden tot de middenstand omdat ze een kapperszaak,
schoenmakerij en schoenwinkel, bakkerij en winkel voor brood en
kruidenierswaren en textiel-(manufacturen)winkel exploiteerden.
Tijdens een preventief
bevolkingsonderzoek naar tbc, dat in 1953 voor het eerst in Sint-Oedenrode werd
uitgevoerd, werd vader er uitgelicht. Het zag ernaar uit dat hij leed aan
longtuberculose. Hij werd overgebracht naar De
Klokkenberg in Breda, een sanatorium voor (long-)tuberculosepatiënten, waar
hij enkele maanden verbleef. Er bleek echter geen sprake te zijn van
tuberculose aan de longen, hij had de gevreesde ziekte, zoals kanker toen
liever nog genoemd werd. Daarom werd hij overgebracht naar Tilburg en
geopereerd aan zijn longen, waar definitief bevestigd werd dat hij longkanker
had. Een diagnose die moeder ons, de 'kleintjes' in ons grote gezin, destijds
niet heeft meegedeeld, misschien omdat ze ons hiermee niet heeft willen
belasten. De laatste maanden van zijn leven lag vader in het Veghelse Sint-Josephziekenhuis,
waar hij in augustus de sacramenten der zieken ontving en in oktober 1954 in
zijn witte ziekenhuisbed stierf.
In de beginperiode van vaders ziek zijn
werden we via de schoolarts op het consultatiebureau regelmatig doorgelicht en
gecontroleerd op tbc. Dat heeft me herinneringsbeelden opgeleverd aan een
bureau vol paperassen, waarachter een strenge oudere dokter met donkere bril in
witte jas, vergezeld van een even strenge, oudere verpleegkundige. Bange
kinderen in witte onderbroekjes en met ontbloot bovenlijfje bij houten
aankleedhokjes, wachtend tot ze aan de beurt waren, grote apparaten in donkere
ruimtes, ijzer op ijzer geluiden bij het verschuiven van het röntgenapparaat,
vermengd met bars uitgesproken commandos door de röntgenlaborant en diepe
ademteugen van onze kant. Ontblote armpjes op schoolbanken, waarin de
verpleegkundige een kruisje kerfde voor het toedienen van de Mantoux vloeistof,
waarmee gekeken kon worden of we ooit aan tbc geleden hadden of ermee in
aanraking waren geweest. Dezelfde verpleegkundige die in onze klas elk kind
nakeek op luizen en bij het signaleren ervan met zware, luide stem uitriep:
Jij hebt neten!
In de periode dat vader nog in het
Veghelse ziekenhuis verbleef, kreeg ik nierbekkenontsteking. Ik moest wekenlang
het bed houden en lange tijd zoutloos eten. Ik voelde me solidair met vader,
voor hem deed ik mijn best om weer beter te worden. Ik genas helemaal. Vader
bleef ziek en stierf.
Ja,
daar schreef ik gisteren onderaan mijn verhaaltje: volgende keer iets over mezelf en mijn fysiek gesteldheid. Maar
vanmorgen in bed (jaja, ik ben altijd heel vroeg wakker, zo rond vier of vijf
uur en overdenk dan de dingen van de dag) leek het me toch niet echt opwekkend
om hier mijn hele ziektegeschiedenis uit de doeken te doen.
Ziekte
overkomt een mens, bedacht ik toen, die heeft niets van doen met wie een mens
eigenlijk is, ergo: wie ik dus ben. Ik bedoel: ziekte verandert niet a priori
ook het karakter van een mens. Eerder doet zich de vraag voor: wat doet de
zieke ermee, en dan is er ineens wél sprake van enige invloed op de verdere ontwikkeling
van zijn karaktereigenschappen, is mijn ervaring.
Over
ervaring kan ik met recht spreken, na veel jaren van ziekte. Zo heb ik talrijke
aspecten die bij ziekte horen leren kennen en er gewild of ongewild wel een
en ander mee gedaan. Ik heb het geluk zulke periodes van strijd en sterk wisselende
emoties tot nu toe zowel fysiek als mentaal overleefd te hebben, al waren het soms
dubbeltjes op hun kant.
Ernstige
ziekte brengt een scala aan emoties met zich mee, variërend van ongeloof en
verbijstering tot en met berusting en aanvaarding. Ik heb alle stadia
doorleefd. Dit klinkt alsof ik nu geheel hersteld ben, dat ben ik niet,
chronisch ziek zijn betekent levenslang bewegen tussen remissie en het risico
van terugval, wat extra emotie met zich meebrengt. Een mens moet hier tegen
opgewassen zijn en werkelijk, om me heen zie ik God zij dank heel veel mensen
die dat ook daadwerkelijk zijn.
Soms
vraag ik me af of ik mijn mentaal overlevingsmechanisme te danken heb aan het
karakter waarmee ik geboren ben en waarop ikzelf voor mijn geboorte geen enkele
invloed heb kunnen uitoefenen, óf dat zich in de loop der jaren (want zo lang
heeft deze ernstige fase van mijn ziekteproces wel geduurd) in mijn karakter eigenschappen
als moed, kracht, realiteitszin en strijdlust konden ontwikkelen dankzij
stelselmatige noodsituaties die zich in dit langdurig ziekteproces voordeden.
Ieder
mens heeft een heel sterke overlevingsdrang, die is ons tijdens de conceptie
meegegeven. De tot leven gewekte mens zal er mits hij over een gezonde geest
beschikt vanaf dat tijdstip tot en met zijn laatste ademteug instinctief
alles aan blijven doen om niet ziek te worden en zo lang mogelijk in leven te
blijven. Zo gauw ziekte zich aandient, komt dit instinctmatig mechanisme in
werking.
Bij
mij is in een ver verleden vastgesteld dat ik geboren ben met het syndroom van
Ehlers-Danlos, een bindweefselaandoening waarbij de gewrichtskapsels en
orgaanweefsels van slappe makelij zijn. Daarnaast heb ik de ziekte van Crohn,
een ziekte van het spijsverteringskanaal die veel ontstekingen veroorzaakt. Ook
ben ik behept met poliartrose en ernstige osteoporose.
Al
deze aandoeningen en de combinatie ervan hebben me heel vaak in het Nijmeegse
Radboudziekenhuis doen belanden. Tegelijkertijd met een boel droefenis over
alle complicaties die hiermee gepaard gingen, heb ik ervaren dat lijden (wat
ziekte doorgaans toch is) ook kan sterken. Waarom dit bij mij zo (positief)
uitgewerkt heeft, is in een paar zinnen moeilijk te zeggen.
Om
een beeld te schetsen van het hoe en waarom heb ik besloten mijn verhaal over
mijn leven als kunstschilderes online te zetten. Wie dat leest, krijgt een heel
mooi beeld van hoe een karakter zich ontwikkelt en hoeveel invloeden van
buitenaf meewerken aan de karaktervorming van een mens, in dit geval mij.
Misschien
komt via deze weg vanzelf ook een antwoord op de vraag: waar haalt de mens de
kracht vandaan om zelfs de meest barre tijden met opgeheven hoofd door te
komen. Ik zal elke dag één hoofdstukje plaatsen op mijn blog. En tegelijkertijd
blijf ik schrijven over de dingen van alledag. Hier komt het eerste:
ONBEKOMMERDE
KINDERJAREN
de
eerste decennia thuis
In het klooster van de Zuster van Liefde, toen nog
gevestigd in het Sint-Odaklooster, in het centrum van Sint-Oedenrode (in de
volksmond Rooi genoemd), ben ik
geboren als een van een tweeling. De geboorte van mijn tweelingzus Leny en mij kondigde
zich aan op een tijdstip dat iedereen aan alles tekort had, midden in de Tweede
Wereldoorlog, op 18 augustus 1943, en er in ons gezin al negen kinderen
rondliepen. In Huize Lindendijk nr. 473 waren wij (Leny) numero tien en (ik)
elf in een rij van wat vier jaar later ons gezin van dertien kinderen zou zijn.
Ons huis stond op de Lindendijk, aan de doorgaande weg
naar Schijndel, en aan de rivier de Dommel, waar onze achtertuin op uit kwam.
Het was een laan met aan weerszijden statige oude linden en grote huizen, met
aan de linkerzijde van de laan aan de achterkant van de huizen het snel
stromende water van de Dommel. Die heeft in mijn leven als kunstenares een
grote rol gespeeld. Heel wat uren heb ik mijmerend aan de rand van het
meanderende, maar bij tijd en wijle stinkende, toen nog sterk vervuilde
riviertje doorgebracht, wat ongetwijfeld zijn weerslag heeft gehad op mijn
schilderijen en geschriften.
De kinderen Van de Rijt groeiden voorspoedig op. Vader
en moeder waren rooms-katholiek en voedden ons dus ook rooms-katholiek op. De
eerste helft van onze lagere schooltijd werden we onderwezen door de eerwaarde
zusters. Op de nieuwe school aan de Eerschotsestraat stoomden onderwijzeressen
ons klaar voor het vervolgonderwijs en namen pastoor en kapelaan het
godsdienstonderwijs over. In de zesde klas deden we verkeersexamen en
toelatingsexamen voor het vervolgonderwijs. Op de ulo kregen we godsdienstles
van een van de kapelaans. In het derde leerjaar moesten we een godsdienstexamen
afleggen en eindexamen doen. De godsdienstlessen maakten op mij diepe indruk,
ik trok me alles persoonlijk sterk aan en geloofde onvoorwaardelijk wat de
zusters, pastoor en kapelaan voor de klas verkondigden.
We ontwikkelden ieder onze eigen karaktertrekken en
liefhebberijen. Mijn tweelingzusje speelde meestal buiten met andere kinderen,
ik zat graag in mijn eentje in onze woonkeuken te spelen met mijn poppen,
waarmee ik een hele fantasiewereld creëerde en er zelfs een geheime spreektaal
voor verzon. Ik tekende, schilderde en handwerkte, hield ervan gedichten te
lezen en ze over te schrijven, rustige bezigheden waarvoor ik van niemand
gezelschap nodig had. Gedurende mijn hele lagere schoolperiode bracht ik
meestal op die manier mijn vrije tijd thuis door. Zonder vriendinnetjes, in
onze woonkeuken, op het terras van stoeptegels voor onze woonkeuken, op het
bleekveldje naast onze groentetuin of dromend aan de rand van het rivierwater.
Stiekem droomde ik van een heel ander leven dan thuis.
Als meisje van tien, elf jaar wilde ik zowel chirurg als prima ballerina
worden. Chirurg, realiseer ik me nu, uit angst om nog meer verlies van
dierbaren, na de ziekte en het overlijden van een van onze ooms en enige tijd
hierna dat van mijn eigen vader. Chirurgen konden mensen genezen, misschien
hoopte ik er zulke emotioneel ingrijpende gebeurtenissen mee te kunnen
bezweren. Ballerina, omdat ik van ballet hield, mateloze bewondering had voor
balletdansers, en een beroemdheid worden me bovenal het toppunt van geluk leek.
In feite koesterde ik een diep verlangen naar iets waarvoor in die tijd nog
geen naam bestond en die nu met de term bevestiging wordt aangeduid, maar het zou nog vele jaren duren voor ik tot het inzicht kwam hoe ik dat
wérkelijk zou kunnen bereiken.
Bloggen, ik heb het alweer een aantal
jaren niet meer gedaan. Ik ben er destijds (2008, meen ik) mee gestopt omdat ik
teveel druk voelde om er elke dag voor te gaan zitten. Maar na zo'n vijf jaar
zijn er nog altijd mensen die me vragen waarom ik toen met bloggen gestopt ben.
Het waren de trouwe volgers van mijn blog en omdat dit me ontroerde (dit had ik
nooit durven verwachten van mijn schrijfsels), heb ik mezelf maar eens de vraag
gesteld waarom er niet weer eens mee te beginnen. Bij deze dus.
Vanmorgen heel vroeg in mijn warme bedje
met mijn iPad op schoot, online in verbinding met... ja, waarmee eigenlijk...
de hele wereld mag ik wel zeggen, besloot ik het te doen en het te hebben over
de moderne communicatiemiddelen.
Die sector heeft zich spectaculair
ontwikkeld. Ouderwets als ik nog een tikkeltje ben, denk ik in termen als De
Krant, De TV, De Computer, De telefoon, als gescheiden items. Maar door de
razendsnelle ontwikkelingen op dit terrein is er in mijn bovenkamer langzamerhand
iets aan het veranderen, worden radertjes verlegd, gaan bloedstroompjes anders
lopen, want die onderscheiding van communicatiemedia bestaat helemaal niet
meer! Via Nu.nl of Youtube, of maakt niet uit welke andere nieuwsbron, komt álles
wat ik maar wil bij me binnen, gevraagd en zelfs ongevraagd.
Al dit soort communicatiemiddelen is zo
ongelofelijk nauw met elkaar verbonden, dat wij brave burgers niet eens meer
weten en/of beseffen hoe de kanalen lopen. We denken dat we aan het telefoneren
zijn, maar ondertussen worden we gespot, maakt niet uit door welke organisatie
of toevallige voorbijganger. Wat we hier en nu doen, staat bijvoorbeeld over
twee seconden op Youtube, Facebook of Twitter en is wereldwijd bekend.
We kijken nu nog als trouwe hondjes naar
de journaals op tv, terwijl we allang weten wat er speelt in de wereld omdat
dit onze neus al voorbijkwam op het beeldscherm van ja, van welk apparaat niet
eigenlijk....
Nu zijn wij, tenminste toch de categorie
die Seniorweb bezoekt, vijftigplussers die de hele cyberontwikkeling misschien
een beetje aan de zijlijn meemaken, maar we worden er allemaal, of we willen of
niet, in meegezogen, al is het maar om onze kinderen en kleinkinderen nog een
beetje te kunnen blijven volgen. Want communicatie is allang niet meer éven
(fysiek) binnenwippen om een praatje te maken, dat gebeurt per sms of e-mail
via smartphone of skype.
De vraag is: wat vinden wij hiervan. Gaan
we hieronder gebukt? Lijden we eronder? Vult ons hart zich met heimwee naar
verloren tijden waarin alles nog onder controle en knusjes leek?
Mijn eigen antwoord hierop is: nee, ik ga
er niet onder gebukt. En nee, ik lijd er ook niet onder. En nee, ik heb ook
geen heimwee naar verloren tijden, want ook toen was lang niet alles 'onder
controle'.
Wel denk ik dat het hele internet nog in
de kinderschoenen staat en wij midden in alle kinderziektes van het systeem
zitten. Elke dag duiken griezelige cybernieuwtjes op die ons de gordijnen in
jagen van de schrik. Terwijl we met ons gezond verstand (want dat hebben en
houden we gelukkig nog gewoon) weten dat al dat soort berichten voornamelijk
internetgebruikers betreft die er op ongezonde of onverstandige manier gebruik
van maken.
Zolang wij een fatsoenlijke virusscanner
draaiende hebben en geen rare dingen uithalen en geen domme dingen doen met
onbekende bijlagen in onze e-mails, lopen we geen gevaar, prent ik mezelf ter
geruststelling maar in. Dus ja, ik ben blij met dit medium en gebruik het nu
maar weer eens om mijn gedachten over het een en ander te laten gaan.
Volgende keer iets over mezelf en mijn
fysieke gesteldheid.
We hebben om te starten ook al een reeks extra's toegevoegd aan uw blog, zodat u dit zelf niet meer hoeft te doen. Zo is er een archief, gastenboek, zoekfunctie, enz. toegevoegd geworden. U kan ze nu op uw blog zien langs de linker en rechter kant.
U kan dit zelf helemaal aanpassen. Surf naar http://www.bloggen.be/ en log vervolgens daar in met uw gebruikersnaam en wachtwoord. Klik vervolgens op 'personaliseer'. Daar kan u zien welke functies reeds toegevoegd zijn, ze van volgorde wijzigen, aanpassen, ze verwijderen en nog een hele reeks andere mogelijkheden toevoegen.
Om berichten toe te voegen, doet u dit als volgt. Surf naar http://www.bloggen.be/ en log vervolgens in met uw gebruikersnaam en wachtwoord. Druk vervolgens op 'Toevoegen'. U kan nu de titel en het bericht ingeven.
Om een bericht te verwijderen, zoals dit bericht (dit bericht hoeft hier niet op te blijven staan), klikt u in plaats van op 'Toevoegen' op 'Wijzigen'. Vervolgens klikt u op de knop 'Verwijderen' die achter dit bericht staat (achter de titel 'Proficiat!'). Nog even bevestigen dat u dit bericht wenst te verwijderen en het bericht is verwijderd. U kan dit op dezelfde manier in de toekomst berichten wijzigen of verwijderen.
Er zijn nog een hele reeks extra mogelijkheden en functionaliteiten die u kan gebruiken voor uw blog. Log in op http://www.bloggen.be/ en geef uw gebruikersnaam en wachtwoord op. Klik vervolgens op 'Instellingen'. Daar kan u een hele reeks zaken aanpassen, extra functies toevoegen, enz.
WAT IS CONCREET DE BEDOELING??
De bedoeling is dat u op regelmatige basis een bericht toevoegt op uw blog. U kan hierin zetten wat u zelf wenst.
- Bijvoorbeeld: u heeft een blog gemaakt voor gedichten. Dan kan u bvb. elke dag een gedicht toevoegen op uw blog. U geeft de titel in van het gedicht en daaronder in het bericht het gedicht zelf. Zo kunnen uw bezoekers dagelijks terugkomen om uw laatste nieuw gedicht te lezen. Indien u meerdere gedichten wenst toe te voegen op eenzelfde dag, voegt u deze toe als afzonderlijke berichten, dus niet in één bericht.
- Bijvoorbeeld:
u wil een blog maken over de actualiteit. Dan kan u bvb. dagelijks een bericht plaatsen met uw mening over iets uit de actualiteit. Bvb. over een bepaalde ramp, ongeval, uitspraak, voorval,... U geeft bvb. in de titel het onderwerp waarover u het gaat hebben en in het bericht plaatst u uw mening over dat onderwerp. Zo kan u bvb. meedelen dat de media voor de zoveelste keer het fout heeft, of waarom ze nu dat weer in de actualiteit brengen,... Of u kan ook meer diepgaande artikels plaatsen en meer informatie over een bepaald onderwerp opzoeken en dit op uw blog plaatsen. Indien u over meerdere zaken iets wil zeggen op die dag, plaatst u deze als afzonderlijke berichten, zo is dit het meest duidelijk voor uw bezoekers.
- Bijvoorbeeld: u wil een blog maken als dagboek. Dagelijks maakt u een bericht aan met wat u er wenst in te plaatsen, zoals u anders in een dagboek zou plaatsen. Dit kan zijn over wat u vandaag hebt gedaan, wat u vandaag heeft gehoord, wat u van plan bent, enz. Maak een titel en typ het bericht. Zo kunnen bezoekers dagelijks naar uw blog komen om uw laatste nieuwe bericht te lezen en mee uw dagboek te lezen.
- Bijvoorbeeld: u wil een blog maken met plaatselijk nieuws. Met uw eigen blog kan u zo zelfs journalist zijn. U kan op uw blog het plaatselijk nieuws vertellen. Telkens u iets nieuw hebt, plaats u een bericht: u geeft een titel op en typt wat u weet over het nieuws. Dit kan zijn over een feest in de buurt, een verkeersongeval in de streek, een nieuwe baan die men gaat aanleggen, een nieuwe regeling, verkiezingen, een staking, een nieuwe winkel, enz. Afhankelijk van het nieuws plaatst u iedere keer een nieuw bericht. Indien u veel nieuws heeft, kan u zo dagelijks vele berichten plaatsen met wat u te weten bent gekomen over uw regio. Zorg ervoor dat u telkens een nieuw bericht ingeeft per onderwerp, en niet zaken samen plaatst. Indien u wat minder nieuws kan bijeen sprokkelen is uiteraard 1 bericht per dag of 2 berichten per week ook goed. Probeer op een regelmatige basis een berichtje te plaatsen, zo komen uw bezoekers telkens terug.
- Bijvoorbeeld: u wil een blog maken met een reisverslag. U kan een bericht aanmaken per dag van uw reis. Zo kan u in de titel opgeven over welke dag u het gaat hebben, en in het bericht plaatst u dan het verslag van die dag. Zo komen alle berichten onder elkaar te staan, netjes gescheiden per dag. U kan dus op éénzelfde dag meerdere berichten ingeven van uw reisverslag.
- Bijvoorbeeld:
u wil een blog maken met tips op. Dan maakt u telkens u een tip heeft een nieuw bericht aan. In de titel zet u waarover uw tip zal gaan. In het bericht geeft u dan de hele tip in. Probeer zo op regelmatige basis nieuwe tips toe te voegen, zodat bezoekers telkens terug komen naar uw blog. Probeer bvb. 1 keer per dag, of 2 keer per week een nieuwe tip zo toe te voegen. Indien u heel enthousiast bent, kan u natuurlijk ook meerdere tips op een dag ingeven. Let er dan op dat het meest duidelijk is indien u pér tip een nieuw bericht aanmaakt. Zo kan u dus bvb. wel 20 berichten aanmaken op een dag indien u 20 tips heeft voor uw bezoekers.
- Bijvoorbeeld:
u wil een blog maken dat uw activiteiten weerspiegelt. U bent bvb. actief in een bedrijf, vereniging of organisatie en maakt elke dag wel eens iets mee. Dan kan je al deze belevenissen op uw blog plaatsen. Het komt dan neer op een soort van dagboek. Dan kan u dagelijks, of eventueel meerdere keren per dag, een bericht plaatsen op uw blog om uw belevenissen te vertellen. Geef een titel op dat zeer kort uw belevenis beschrijft en typ daarna alles in wat u maar wenst in het bericht. Zo kunnen bezoekers dagelijks of meermaals per dag terugkomen naar uw blog om uw laatste belevenissen te lezen.
- Bijvoorbeeld: u wil een blog maken uw hobby. U kan dan op regelmatige basis, bvb. dagelijks, een bericht toevoegen op uw blog over uw hobby. Dit kan gaan dat u vandaag een nieuwe postzegel bij uw verzameling heeft, een nieuwe bierkaart, een grote vis heeft gevangen, enz. Vertel erover en misschien kan je er zelfs een foto bij plaatsen. Zo kunnen anderen die ook dezelfde hobby hebben dagelijks mee lezen. Als u bvb. zeer actief bent in uw hobby, kan u dagelijks uiteraard meerdere berichtjes plaatsen, met bvb. de laatste nieuwtjes. Zo trek je veel bezoekers aan.
WAT ZIJN DIE "REACTIES"?
Een bezoeker kan op een bericht van u een reactie plaatsen. Een bezoeker kan dus zelf géén bericht plaatsen op uw blog zelf, wel een reactie. Het verschil is dat de reactie niet komt op de beginpagina, maar enkel bij een bericht hoort. Het is dus zo dat een reactie enkel gaat over een reactie bij een bericht. Indien u bvb. een gedicht heeft geschreven, kan een reactie van een bezoeker zijn dat deze het heel mooi vond. Of bvb. indien u plaatselijk nieuws brengt, kan een reactie van een bezoeker zijn dat deze nog iets meer over de feiten weet (bvb. exacte uur van het ongeval, het juiste locatie van het evenement,...). Of bvb. indien uw blog een dagboek is, kan men reageren op het bericht van die dag, zo kan men meeleven met u, u een vraag stellen, enz. Deze functie kan u uitschakelen via "Instellingen" indien u dit niet graag heeft.
WAT IS DE "WAARDERING"?
Een bezoeker kan een bepaald bericht een waardering geven. Dit is om aan te geven of men dit bericht goed vindt of niet. Het kan bvb. gaan over een bericht, hoe goed men dat vond. Het kan ook gaan over een ander bericht, bvb. een tip, die men wel of niet bruikbaar vond. Deze functie kan u uitschakelen via "Instellingen" indien u dit niet graag heeft.
Het Bloggen.be-team wenst u veel succes met uw gloednieuwe blog!