Kom, laat ik het vandaag eens hebben over de computerterreur.
Zelf ben ik natuurlijk helemaal verslingerd (of moet ik zeggen verslaafd?)aan dat machien, ik zit er de hele dag aan,
ongeveer zoals de tekenaar aan zijn potloodje (als de moderne gedigitaliseerde mens
tenminste nog weet wat dat is) of het tweejarig kindje aan zijn potje. Alles
wat ik doe, is samengevat - allemaal computerbusiness. Als ze me straks
begraven, mogen ze er wel eentje bij me in het graf stoppen. Vroeger riep ik
nog dat het de haaknaald moest zijn, maar de tijd van truitjes breien en
vestjes haken ligt inmiddels ver achter me. Sinds de computer zijn intrede
heeft gedaan in mijn leven is het helemaal mis met de huisnijverheid. Erger nog,
ik laat er alles voor liggen, ik, die onder mijn vrienden bekend sta als de
nette huisvrouw, laat er mijn kookpotten voor staan en de muizen voor lopen.
Maar goed, laat ik me dan nu maar eens bezighouden met de vraag in hoeverre
alles wat rechtstreeks met het vernuftig apparaat dat computer heet, ons aller
leven is ingeslopen en dat veranderd heeft. Voorbeelden genoeg. Bijvoorbeeld: vanmorgen stond de radio aan op Radio I. En
jawel, ongeveer elke paar minuten kreeg ik het advies: Voor meer info: www.ditofdat.nl en dat overkomt me bij het gebruik van alle media.
Waarmee ik maar wil zeggen dat er geen nieuwsitem meer is of we moeten onze
iPad of laptop bij de hand hebben om de onderwerpen die aan de orde zijn nader
te beschouwen. Maakt dus niet uit of het radio, tv, krant of tijdschrift is.
Willen we enige diepgang aan de nieuwsitems koppelen, dan dienen we zo ongeveer
de hele dag met zon modern communicatieapparaat als tablet, smartphone of
notebook voor onze neus te zitten en voortdurend van het ene onderwerp naar het
andere te zappen. Want pas op! In een mum van tijd lopen we schrikbarend achter
met alles.
We worden ongemerkt voortdurend onder druk gezet. Denk maar niet dat het
nog zonder gaat, is het stiekeme devies achter al die verschuivingen. Wie geen digitale
vaardigheid heeft ontwikkeld op dat soort apparaten wordt voor onderontwikkeld
aangezien, stommerik, zielenpoot, achterlijke, kortom, dat is een
beklagenswaardig mens. Dus ja, als ik zeg computerterreur, dan heb ik wel
enig recht van spreken, denk ik. Eerlijk gezegd word ik zo langzamerhand toch
doodmoe van dat alles. Maar...in hoeverre heb ik mezelf
laten terroriseren door al die moderne digitale ontwikkelingen.... Ik
moet het toegeven, ik heb me er net zo goed door laten meeslepen. Ja heus, heel wat geld is
me al uit de zak geklopt door al die lekker makende, van discrete franje
voorziene, gelikte promotiefilmpjes voor de ditjes en datjes op digitaal gebied
en ik heb het dus echt ook allemaal in huis. Belachelijk, nader beschouwd, en dat op
mijn leeftijd (ik moest toch beter weten!) want wat doe ik er, op de keper
beschouwd, nou eigenlijk nog mee . In de praktijk heel veel minder dan die
promotiefilmpjes, advertorials, foldertjes en vrienden en vriendinnen en weet
ik wat en wie nog meer allemaal me deden geloven.
Op een rijtje: de iPod ligt ergens in een laatje leeg te lopen; de iPad
doet dat naast mijn bed, ik kijk er enkel Uitzending gemist op en mail er wat
mee; de smartphone is enkel goed om er wat mee te smssen, niet meer dan ik
kom eraan of we zijn goed thuisgekomen. Na drie weken met die dingen aan
mijn oren en ogen vastgeplakt rondgelopen en er de nachten mee doorgebracht te
hebben, is de aardigheid er goed vanaf. Net als van Hyves, Facebook, Twitter,
Linkedin, GooglePlus, WindowsLive en weet ik wat voor zogenaamde
communicatiesites nog meer.
Jaja, ik ben er eindelijk achter wat al dit soort zaken feitelijk met ons doet, namelijk ons
opjagen. Dat mag misschien niet hardop gezegd worden, want als we iedereen (ja,
wie is iedereen eigenlijk ? De media? De reclamemensen?) moeten geloven, moeten
ook wij ouderen flink die kant uit, willen we de boot niet mislopen. Welke
boot trouwens? Zijn we zo krankjorum dat we ons een kant op laten jagen die we
eigenlijk niet willen? Wordt daarom met steeds meer misprijzen over kranten en
boeken gepraat en worden overal alle themas ingeperkt tot de samenvattende
info waarvoor we het internet op moeten om die uitgediept te willen zien? We
laten ons stapelgek maken. Heus waar, als ik alles had willen bijhouden in
verhouding tot bijvoorbeeld wat al die hebbedingen me gekost hebben, dan had ik
nu totaal overspannen ergens in een gekkenhuis gezeten. Gelukkig gebruiken nog
genoeg mensen hun gewone gezonde boerenverstand en trekken zich niks van dit
alles aan. Het hééft even geduurd voor ik me bij die categorie kon scharen....
En dan nu:
ACADEMISCH GEVORMD
studeren aan een hoger instituut
Mijn toelating tot de Jan van Eijck Academie mocht dan in theorie
wel rond zijn, toch moest ik me met mijn map vol tekeningen nog komen
aanmelden, om die eveneens te laten beoordelen door professor Ko Sarneel, die verantwoordelijk
was voor de begeleiding van de studenten in het basisjaar. Hierin moest, zoals
me werd verteld, op anatomische wijze naar naaktmodel getekend worden en werden
theorielessen in de anatomie van de mens gegeven, waarvoor de studenten ook tentamens
moesten afleggen. Men mocht pas doorstromen naar de richting van zijn keuze als
men die anatomietentamens met goed gevolg had afgelegd. Serieus studeren dus,
precies wat ik wilde.
In juni 1964, kort na mijn afstuderen in Eindhoven,
reisde ik hiervoor per trein naar Maastricht. Het moderne academiegebouw
(architect Frits Peutz) maakte indruk op me. Ik vond het niet uitgesproken
mooi, wel imposant, omdat het domineerde in de bijna middeleeuwse omgeving -
groter contrast was bijna niet denkbaar. Ik zal nooit vergeten hoe ik er die
eerste keer in rondliep, verloren, verlegen en onzeker. En bij het zien hier en
daar van een enkele, wat slordig artistiek geklede student geneerde ik me voor
mijn nogal stijve kantoormeisjes outfit en onhandige manier van bewegen in deze
eigentijdse, in mijn ogen voor kunststudenten wel zeer riante omgeving. Ik keek
mijn ogen uit in het grote, lichte, zwart, wit en grijs getinte betonnen
bouwwerk met langwerpige hoge ramen in gitzwarte stalen kozijnen en vroeg me af
waarom ik zo weinig studenten zag. Gelukkig kwam ik Jan Martens tegen, die ik
had leren kennen op de tekenkamer bij Jansen-De Wit, waar hij ook een blauwe
maandag gewerkt had. Hij was in gezelschap van de student beeldhouwen Joep
Coppens, toen voor mij nog een volslagen onbekende.
Jan hield me staande en begon een praatje met me. Joep
zag ik aan voor een Vlaming, niet alleen vanwege zijn manier van spreken,
waarin ik een licht Vlaams accent meende te horen, maar ook (en waarom, weet ik
niet) door zijn vrij stevig gebouwde, middelgrote gestalte, blonde, rossige
haren en rossig-rode ruige baard. Deze twee, zich vrijelijk bewegende
academiestudenten, blijkbaar helemaal vertrouwd met het kunstzinnig milieu in
dit rationele academiegebouw, zagen mijn onwennigheid en stelden me op mijn
gemak, waardoor ik me wat kon ontspannen. Na dit zeer welkome intermezzo begaf
ik me redelijk welgemoed naar de directiekamer om mijn tekeningen aan de
professor te laten zien.
De prof was een keurig heertje in een muisgrijs pak
met een rond goudkleurig brilletje op zijn brede neus. Zon kantoorbeambte
zoals ik me die verbeeldde tijdens het lezen in Het bureau van J.J.
Voskuil. Maar omdat hij professor was en zich ook als zodanig gedroeg, liet ik
me door hem toch imponeren, al vroeg ik me stiekem wél af in welk vak hij die
hoogleraarstitel verworven had. Hij bekeek mijn afstudeerwerk kritisch en
voorzag het van weinig commentaar. Het werd me duidelijk dat professor Albert
Troost hem reeds het nodige over mij en mijn werk had meegedeeld. Al na een
klein half uur kreeg ik te horen dat ik was toegelaten. Opgelucht verliet ik
het academisch bolwerk der nieuwe architectonische zakelijkheid, me nog
verwachtingsvol verheugend op een periode van vijf jaar dagstudie onder
minstens even enthousiaste medestudenten. Daar moest ik nog ruim drie maanden
op wachten, het academisch studiejaar begon pas half september.
Drie maanden uitdienen bij Jansen-De Wit, afscheid
nemen van mijn kantoorbaantje en mijn collega's. Met weinig weemoed overigens,
hoe plezierig ik er ook gewerkt had. Dankbaar was ik voor vijf jaar betaalde
avondstudie door de firma, maar veel te blij met het nieuwe leven dat voor me
in het verschiet lag om me te laten hinderen door plichtsgetrouw schuldgevoel
nu ik die studie niet productief maakte binnen het bedrijf.Dus nam ik mijn
intrek bij de familie Steerneman en toog op de eerste dag van mijn
splinternieuwe studieperiode welgemoed naar de Hogeschool voor Beeldende Kunsten in de binnenstad, vlakbij het conservatorium en de
toneelschool.
Het lokaal van de tekenklas, waarin wij van mijn
professor Ko Sarneel dagelijks les in anatomietekenen kregen, was een heel
grote ruimte met diepe, brede vensterbanken en hoge ramen, waardoor veel licht
naar binnen viel. In dit lokaal werd ik tijdens de eerste dagen geconfronteerd
met een wel heel merkwaardig tafereel. Bij binnenkomst zag ik op een
rechthoekig, breed, grijs geschilderd houten podium een heel lange vrouw staan
van ongeveer de leeftijd van mijn oudere studiegenoten. Ze was geheel naakt en stond daar in een nogal verwrongen, onnatuurlijke
houding, met haar handen op de blote rug en licht achterovergebogen hoofd.
Misschien had zij zelf voor die houding gekozen, of was die haar door de prof
opgedragen met de bedoeling haar spieren goed zichtbaar te maken voor ons.
Ik vond bijna gênant onvrouwelijk, lelijk en
lachwekkend tegelijk. In die onnatuurlijk houding had zij veel weg van een
dragonder. Het hele tafereel de geconcentreerde manier waarop deze vrouw zichzelf daar neergeplant had in die
geënsceneerde, verkrampte pose, dit in combinatie met mijn medestudenten, waarschijnlijk
even nieuw als ik, maar ogenschijnlijk veel vrijer in hun doen en laten en heel
wat artistieker gekleed, starend naar hun model, plus de professor, tussen onze zeer grote schildersezels
door wandelend in
zijn keurige driedelig grijs met stropdas dit was allemaal zo onwerkelijk dat het een shockeffect in me
teweegbracht en ik tegelijkertijd mijn lachen niet kon bedwingen.
Voor die lachstuip schaamde ik me, ik drukte me zo
dicht mogelijk tegen mijn grote schildersezel, in bij voorbaat tot mislukken
gedoemde pogingen om dat vreselijke en ongepaste slappe lach gevoel (dat me
ieder ogenblik in brullend tranen lachen kon doen uitbarsten) te smoren. Het
waren de zenuwen natuurlijk. In Eindhoven had ik slechts één keer naar
naaktmodel getekend en me toen al beschaamd afgewend zo gauw ik maar kon. Nu
was ik verplicht de hele dag naar deze weinig charmante, streng kijkende,
tanige vrouw met sterk opgemaakte ogen in haar verwrongen, mannelijke pose te kijken
en blíjven kijken, omdat er toch iets op papier moest komen. Ik had het er
zwaar mee .
Gisteren eindigde ik mijn verhaaltje
met de verzuchting: Laten we hopen dat over enige tijd de kleur van de rook,
wit, ook de kleur van de hoop is en een paus als herder kenbaar maakt.
En ja hoor, we hebben een paus: Ik
verkondig u met grote vreugde: we hebben een Paus! De meest eminente en
Eerwaarde Heer, de Heer Jorge Mario, Kardinaal van de Heilige Roomse Kerk,
Bergoglio, die de naam Franciscus heeft aangenomen. Zo verkondigde de Franse
Kardinaal Jean-Louis Tauran gisterenavond rond de klok van achten vanuit het
Vaticaan.
Wie had kunnen denken dat mijn
(vurige) wens zó snel en zó direct in vervulling zou gaan niemand toch zeker!
Ik ben er nog helemaal euforisch van. Ik sta werkelijk versteld van mezelf,
want dit, zulke ongelofelijk blijde gevoelens, veroorzaakt door de keuze van de
kardinalen voor juist een dérgelijke paus, had ik mezelf nooit toegedacht. Toch
is het de werkelijkheid, ik loop over van blijdschap en hoop. Men heeft
eindelijk gekozen voor een charismatisch mens die zich al direct bij aanvang zichtbaar
niet wil verenigen met het establishment, maar met het volk, de gewone mensen,
en het openlijk verkiest zich te verenigen met de lijdende mens, precies zoals
Jezus Christus dat deed tijdens zijn leven en verkondigde in zijn Blijde
Boodschap, te lezen in de vier evangeliën.
Hij noemt zichzelf paus Franciscus
I, in navolging van, zo blijkt, Franciscus van Assisië, de grote hervormer van
de kerk in de dertiende eeuw, de stichter van de Franciscaanse kloosterorde.
Een man die zelf afstand deed van al zijn persoonlijke rijkdom en zich inzette
voor de armen en zieke medemens. Hij die alles wat op aarde leeft beschouwde
als Gods schepselen, met allemaal hetzelfde recht van bestaan. Als een
missionaris heeft hij zijn taak als paus op zich genomen.
Wat willen we nu mooier .
Franciscus I heeft zich op de mooist
denkbare manier aan zijn beminde gelovigen én alle andere levende schepsels op
aarde voorgesteld. Warm, betrokken, eenvoudig, religieus in de goede,
charismatische betekenis van het woord. We mogen heel blij zijn met deze
verstandige keuze van de kardinalen, die hiermee bewezen hebben dat ze heel
goed nagedacht hebben over wat ze gingen doen en de gevolgen die hun keuze zou
kunnen hebben voor de Rooms-katholieke kerk als instituut.
Over de kardinalen wil ik nog even
iets kwijt. Waar ik versteld van sta na alles wat ik over hen in de media heb
gehoord, gelezen en gezien, is hun brede ontwikkeling en hun onwaarschijnlijk
arbeidzaam leven. Wat hebben deze mensen een drukbezet leven achter de rug. Ze
zetelen in allerlei commissies, schrijven boeken, besturen bisdommen, gaan voor
in liturgische diensten, organiseren congressen en aanverwante bijeenkomsten, studeren
hun leven lang op theologisch en liturgisch gebied, schrijven er artikelen over
en verlenen op allerlei fronten hand- en spandiensten. Over het algemeen word zo
iemand pas op respectabele leeftijd kardinaal en dan heeft hij al een lange,
veelzijdige, arbeidsintensieve priesterlijke carrière achter de rug. Kardinalen
gaan niet, zoals wij, met hun vijfenzestigste met pensioen, zij werken gewoon
door tot ze er zo ongeveer bij neervallen. En zelfs dan aanvaarden ze het als
ze door hun collega-kardinalen beroepen worden tot paus. Dit alles dwingt toch
respect af. Als arbeidzame mensen op leeftijd zijn zij een voorbeeld voor ons
allemaal.
Dit keer hebben zij ook laten zien
dat een hoge leeftijd geen belemmering is voor het maken van de juiste keuzes.
Kardinaal Bergoglio, de Argentijn als eerste Latijns-Amerikaanse paus en de
eerste niet-Europese sinds Gregorius III in de achtste eeuw.
We mogen blij zijn! Mijn hoop en ik
denk die van heel veel andere mensen is hiermee in vervulling gegaan.
En dan nu:
Mijn leermeesters bekommerden zich om mij, toonden me
hun meeleven, trokken zich het volkomen onverwachte overlijden van hun beste
leerling ook persoonlijk erg aan. Door me ook in hun eigen verdriet om Joop te
laten delen, voelde ik me gesteund en begrepen. Zo wisten ze me met zachte hand
terug in het spoor te krijgen, was het niet voor mezelf, dan toch uit respect
voor Joop. Om de pijn niet te voelen toog ik stilaan weer aan het werk,
driedubbel zo hard nu, in gemotiveerde wanhoop. In die gemoedstoestand stortte
ik me op mijn afstudeertaken, op zowel de scriptie als mijn teken- en
schilderwerk, en studeerde ten slotte, in de voetsporen van Joop, in 1964
geheel in stijl af. Of, zoals het plechtig genoemd werd toen me in de lounge
van hotel t Silveren Seepaerd te Eindhoven, in aanwezigheid van de
nodige regionale hoogwaardigheidsbekleders, plechtig mijn diploma werd overhandigd: Summa Cum
Laude.
Nu moest ik serieus gaan nadenken over mijn volgende
stap. In die vijf jaren avondacademie had ik me weliswaar al regelmatig
afgevraagd of ik wel serieus in de kunst verder wilde en er genoeg talent
voor had, maar had er tot nu toe geen concreet antwoord op gevonden. Hoe
talentvol mijn docenten me ook vonden, ik bleef aarzelen. Er waren teveel
andere dingen die ook mijn belangstelling hadden, met name op sociaal, medisch en
maatschappelijk gebied. Psychologie, maatschappelijk werk en geneeskunde
boeiden me enorm, maar ook literatuur (schrijven) en ballet bleven aantrekkelijk voor me. De vraag
doemde op in hoeverre ik me gedreven voelde om voor de eerstkomende jaren te kiezen voor een leven in de wereld van de
beeldende kunst.
Met plezier had ik de klassieke Russische,
Nederlandse, Vlaamse en Franse schrijvers gelezen. Ook had ik gerenommeerde balletgezelschappen gezien, die onder
regie van grote choreografen de mooiste balletten uitvoerden. Maar ook daar
vond ik de klik niet die ik zocht. Bovendien was ik realistisch genoeg om te
beseffen dat ik als schrijfster of balletdanseres heel wat talentvoller moest
zijn, wilde ik er mijn beroep van kunnen maken. Dat was niet het geval en daarbij was ik er heel zeker van dat ik met mijn
hypergevoelige natuur nooit opgewassen zou zijn tegen de hevige
concurrentieslag onder bijvoorbeeld balletdansers. In zon wereld wilde ik beslist niet leven. Exit schrijfster
of ballerina dus, en voor geneeskunde of
psychologie vond ik mezelf niet intelligent en wetenschappelijk geïnteresseerd genoeg. Over mijn kwaliteiten als toekomstig
kunstenares bleef ik me erg onzeker voelen, ondanks de jarenlange stimulans en
bevestiging door mijn twee bijzondere docenten Kees Bol en Jan Gregoor en mijn
klinkende eindcijfers. Maar wat dan wel?
De uitkomst kwam bijna als vanzelf. Ook dit keer wérd
er voor me gekozen. Een van de rijksgecommitteerden bij de beoordeling van mijn
afstudeerwerk was professor Albert Troost, monumentaal kunstenaar, maker van
bijzonder mooie glas-in-loodramen in diverse gebouwen en kerken in Nederland.
Hij was als hoogleraar verbonden aan de Maastrichtse Jan van Eijck Academie, de
tegenhanger van de Rijksacademie Amsterdam. Hij was vol lof over mijn werk,
honoreerde mijn scriptie en teken- en schilderwerk met hoge cijfers, waardoor
me van rijkswege een studiebeurs werd toegekend. Hiermee kon ik, net als Joop
een jaar eerder, in Maastricht aan de Jan van Eijck Academie gaan studeren.
Kees Bol en Jan Gregoor kwamen speciaal naar mijn moeder in Sint-Oedenrode om
ervoor te pleiten dat zij hierin zou toestemmen. Mijn oudste zus en haar man
waren bij dat gesprek aanwezig,want zo was het
toen nog met me gesteld, ik stond bepaald nog niet op eigen benen, ook al was
ik bijna eenentwintig. Net als de directie van Jansen-De Wit vijf jaar eerder liet ook moeder
me gaan, tegen zoveel professioneel support was zelfs zij niet opgewassen.
Het betekende wel dat ik het huis uit
zou gaan. Tot mijn eenentwintigste had ik thuis gewoond, was doordeweeks elke
dag uit werken gegaan en s avonds per bus naar de Eindhovense academie
gependeld. Tot dan toe was ik altijd een redelijk volgzame dochter geweest, had
maandelijks het grootste deel van mijn salaris aan moeder afgedragen en nooit
eerder met het idee rondgelopen om uit huis te gaan om ergens op kamers te gaan
wonen. Nu moest ik wel, omdat de afstand tussen Sint-Oedenrode en Maastricht te
groot was en heen en weer reizen te veel tijd zou gaan kosten. Mijn oudste zus
en haar man hadden vrienden in Maastricht, woonachtig aan de rand van de stad,
richting Kanne, vlakbij de grens met België. Dit echtpaar woonde in een groot
huis in de Wilgenlaan, een woonwijk voor de beter gesitueerden, in het dal van
het riviertje de Jeker. Het waren al wat oudere mensen met een zoontje van drie
jaar.
Moeder wilde graag dat dit echtpaar mij
in huis nam, niet als kamerbewoonster, maar als lid van het gezin. Die goede
mensen aanvaardden dat en zo kon ik begin september 1964 mijn biezen pakken en
verhuizen naar Maastricht. Nu zou ik niet gaan studeren in de avonduren maar overdag,
aan wat in mijn oren toen nog heel plechtig en belangrijk klonk: de Jan van
Eijck Academie, hoger onderwijsinstituut voor beeldende kunsten. Weliswaar woonde
ik dan nog niet als student op kamers bij een hospita, wat de meeste studenten
deden, maar wel ver genoeg van mijn familie vandaan om me niet voortdurend
bemoederd te weten. Ik had er ontzaglijk veel zin in!
Het met mijn zus bevriende echtpaar had
ik nog nooit eerder ontmoet. Maar op geen betere en vriendelijker manier had ik
de overstap kunnen maken van een gehoorzaam, aan burgerlijk fatsoen onderworpen
dorpsleven thuis naar het turbulente, vrijgevochten academiestudentenleven in de
bourgondische stad Maastricht. Voor mijn ontwikkeling als jonge vrouw en mijn
afweer hiertegen was juist deze tamelijk besloten vorm van buitenshuis wonen (door
deel uit te maken van een gezin) ideaal. Ik werd niet ineens in het diepe
gegooid, een heel jaar lang had ik de tijd omvanuit deze veilige haven rond te
kijken in het studentenwereldje, ervan te leren en te groeien. Bij deze van
oorsprong Deurnese familie kon ik me zonder overhaasting losweken van thuis en
me voorzichtig proberen te verzoenen met het feit dat volwassen worden niet
langer voor me uitgeschoven kon worden, wilde ik ooit zelfstandig wonen, zonder
toezicht, op een studentenkamer en definitief op eigen benen staan. Dat hele eerste
jaar in Maastricht had ik nog nodig om die belangrijke stap te kunnen zetten.
Maar daar was dan wel een veelbewogen eerste studiejaar aan voorafgegaan.
We hebben er een mediaspektakel van gemaakt. Of we? Nee, de beleidsmakers van het Vaticaan hebben dit welbewust gedaan. Op die enclave in de miljoenenstad Rome zijn ze er al enige tijd geleden achter gekomen dat zij zonder de social media om in het digitale jargon te blijven geen poot meer hebben om op te staan. Juist het bereiken van de jongeren wereldwijd kan niet meer zonder zich in een of ander uitvloeisel van die social media te storten, je hele hebben en houden bloot te geven en jezelf vrijwillig te kijk te zetten, met het risico bespuugd of bejubeld te worden. Twitteren dus. Zelfs de nu net afgetreden Paus Benedictus XVI deed het.
Communicatie is het sleutelwoord tot evangelisatie geworden, dat zien we niet alleen in de christelijke kerken gebeuren, elke zichzelf respecterende religie gaat online, moet vroeg of laat zelfs met de billen bloot, wil men nog mensen, zeker jonge mensen, aan zich binden. De pausverkiezing is dus, vanuit dit perspectief bezien heel verstandig, tot een mediahype verheven. Nu mogen we elke dag minstens twee keer het pausjournaal zien, waarin twee prominente figuren, van wie de belangrijkste priester Antoine Bodard is, Vaticaankenner bij uitstek, een moderne, conservatief gekleurde katholiek, rad van tong, altijd zijn logisch klinkende verhaal en antwoorden klaar; kortom, een fenomeen als het gaat om promotion van de R.-k. kerk en de betekenis van haar eeuwenoude (institutionele) tradities.
We moeten het toegeven, die social media zijn van enorme invloed op allerlei ontwikkelingen in deze moderne tijd. Het internet heeft zich als een inktvlek over de hele wereld verspreid en is niet alleen onder de huid van de menselijke bewoners gekropen, om er nooit meer onder vandaan te gaan, maar ook in de hele infrastructuur van allerlei systemen waarmee wij tot dan toe onze wereld vol gevaren en obstakels geprobeerd hebben te ordenen. En we staan wat dit aangaat nog maar in de kinderschoenen.
Waren we vroeger aangewezen op nieuwsbrengers die te voet aangesneld kwamen om ons met de ratel kond te doen van een of andere belangrijke, ingrijpende gebeurtenis, nu weten we al dat mister X anderhalve seconde geleden na een grote boodschap het toilet doorgetrokken heeft. We vinden alles terug op Youtube, Facebook of Twitter. We lopen met mobieltjes op zak waarmee we alles om ons heen digitaal vastleggen, door-smsen en online zetten. Onderhand komen we nog eens zover dat we toestemming gaan vragen om even geheel zonder geviseerd te worden aan ons achterwerk te mogen krabben.
In Rome heeft men iets van die razende snelheid die digitale snelweg heet toegelaten, wellicht in de hoop er de jonge, moderne mens, geboren met een smartphone aan zijn oren, mee te bereiken en God weet voor zich te winnen. Ook spelen ze handig in op de behoefte onder jongeren aan een idool, iemand om te kunnen adoreren, een soort popster om van te houden. Dat daar niet veel meer voor nodig is dan jouw verschijning in vol ornaat als paus is gebleken tijdens de massaal door jongeren bezochte jongerendagen. De jongeren creëren m zelf wel.
Op zich is hier natuurlijk niets mis mee. Ikzelf adoreer Alicia Markowa en Hildegard von Bingen en ben een fervent mediagebruiker, al ben ik intussen wel afgehaakt bij Facebook en Twitter omdat ik bij nader inzien toch niet echt wil dat Jan en Alleman alles van me te weten komt. Dat de R.-k. kerk zich inlaat met de moderne communicatiemiddelen is alleen maar toe te juichen, het kan in dit vastgeroeste bolwerk iets in beweging zetten. De snelheid waarmee allerlei zaken de wereld inkomen, is niet meer volledig te controleren en het voordeel van deze snelle communicatie en verspreiding is dat er ook navenant gereageerd wordt: onmiddellijk en dus impulsief. De lijnen zijn veel korter, er is minder tijd om dingen te laten bezinken. Dit kan een nadeel zijn, dat geef ik toe, maar voor wie het begrijpt kan het ook ontzaglijk veel opleveren - heel interessante en verrassende zienswijzen, waar de mensen die het voor het zeggen hebben binnen het instituut hopelijk iets mee willen aanvangen.
We zitten er nu dus met zn allen bovenop, op de pausverkiezing. De deuren van de Sixtijnse Kapel zijn weliswaar hermetisch gesloten, maar de zwarte rook zien we onmiddellijk op de tv, smartphone, iPad en weet ik wat nog meer. Ongetwijfeld gaat door allerlei mediafreaks alles haarfijn ontrafeld worden, precies zoals dat tegenwoordig ook in politieke en economische kringen gebeurt. Sinds het internet blijft niets meer geheim voor de cameras, of ze nu van professionele afkomst zijn of van de eerste de beste schooier met een mobieltje, elke spelonk wordt beschenen. Straks komen we álles te weten, of we dat nu willen of niet.
Maar het belangrijkste weten we nu nog niet. Laten we hopen dat over enige tijd de kleur van de rook, wit, ook de kleur van de hoop is en een paus als HERDER kenbaar maakt.
En dan nu:
Met dit alles voerde ik een stil
gevecht, overwoog zelfs serieus om te stoppen met de studie en te kiezen voor het
veilige kantoorleven waarin ik me overdag bewoog. Dat was me vertrouwd en bood
me enige zekerheid, omdat het een fatsoenlijk en gerespecteerd burgerbestaan
garandeerde. Ik zou mezelf niet voortdurend hoeven te bewijzen. Als kunstenares
zou ik me na mijn studie opsluiten in een atelier om kunstwerken te produceren
waar geen mens op zat te wachten en het was maar de vraag of ik ooit van mijn
schilderijen zou kunnen leven. Het was moeilijk . Toch was er iets in me dat me
noch deed stoppen noch kiezen. Een diep verlangen, blijkbaar sterker dan al
mijn twijfels, sleepte me samen met het enthousiasme van mijn docenten én Joop avond
aan avond mee en liet me werken alsof mijn leven er vanaf hing. Dit ging bijna
buiten mezelf om en het is uiteindelijk de enige mogelijkheid gebleken om me telkens
weer boven die
onzekerheid uit te vechten.
Wat me in Joop aantrok waren zijn spontaniteit en
openheid, zijn frisse, nog onbedorven kijk op allerlei zaken en zijn
verschijning, die hiermee helemaal overeenkwam. In zijn voorkomen had hij niets
van de academiestudent, hij zag eruit als een heel gewone jongeman, maar dan
een met een fris, open gezicht dat onmiddellijk ieders sympathie opriep. We
waren het in grote lijnen overal met elkaar over eens, enkel op het gebied van
de Nederlandse taal zaten we niet op één lijn. Hij noemde zichzelf een purist,
wat inhield dat hij in het Nederlands zo min mogelijk anderstalige invloed
wenste. In zijn eigen taalgebruik was hij daar ook zeer consequent in. De
verengelsing van de Nederlandse taal vond hij een gruwel, men diende onze
spreek- en schrijftaal te behoeden voor wat hij noemde de vervuiling. Op de
een of andere manier paste dit bij hem, bij zijn behoefte puur te blijven in
alles wat hij ondernam.
Ook in zijn robuuste manier van tekenen wilde hij zich
zo min mogelijk laten beïnvloeden. Ik kon wel begrip opbrengen voor zijn ideeën
over purisme, al was ik ook toen al wel van mening dat elke taal een levende
taal is en onder invloed van vermengingen van volkeren en de toenemende
mobiliteit van de gemiddelde wereldburger sterk aan verandering en vermenging
onderhevig is. Dit vond ik eveneens gelden voor de beïnvloeding van buitenaf in onze manier van tekenen en schilderen. Ook die, meende ik, was nooit helemaal
te voorkomen en kon zelfs een positieve uitwerking hebben. Beïnvloeding
door mensen en situaties van buitenaf gebeurde vanzelf, en ik beschouwde het als een natuurlijk proces. Juist door toetsing aan
anderen kon ik mezelf
beter leren kennen en daar was ik in die jaren juist heel
druk mee bezig. Over zulke en
vele andere zaken hebben Joop en ik hebben heel wat met elkaar gepraat.
Toen Joop eind juni 1963 afstudeerde, besloten we
elkaar los te laten, ik liet hem gaan, hij liet mij achter, van beide kanten
wilden we het zo. Voor ons allebei was duidelijk dat een duurzame
liefdesrelatie er niet in zat. Joop moest zich helemaal vrij kunnen voelen, in
Maastricht een nieuwe levensfase kunnen beginnen, ook daar waren we het met
elkaar over eens. Amper twee en een halve maand later verongelukte hij. We
hadden elkaar in die luttele tien weken bewust niet meer geschreven. We werden thuis opgebeld. Een
van mijn zussen had de telefoon aangenomen. Tijdens een stortbui was hij in
Eindhoven bij het oversteken aangereden en op slag gedood. Toen ik dit te horen
kreeg, zag ik door de vensters dunne lange glazige slierten regen traag over de
ramen omlaag glijden, gewis mijn tranen die ik niet kon huilen.
Tekenen en schilderen ik kon het niet meer, stond op de academie verslagen en droevig
naar mijn schildersezel te staren, zag het nut van mijn afstuderen niet meer
in, vond alles totaal onbelangrijk, het leven volkomen zinloos. Ach, voor elke
buitenstaander waren het waarschijnlijk uitingen van gebruikelijke
verdrietigheden van een jonge studente die zeer plotseling een van haar aardige
medestudenten verloren had. Maar alleen op die manier was ik in staat na dit waanzinnig
verkeersongeluk, dat mijn van creativiteit overlopende, sprankelende vriend met
zijn leven had moeten bekopen uitdrukking te geven aan mijn verbijstering, onbegrip
en ongeloof. Eenvoudig omdat
ik geen weg wist met dit grote verdriet dat
mijn hart samenkneep, de pijn die me in de maagstreek letterlijk wrong.
Zondagavond
kwamen in het programma Kruispunt twee vrouwen aan het woord die ieder een boek
geschreven hebben over hun ervaringen op Rooms-katholieke kostscholen die
geleid werden door nonnen. Maandag jongstleden presenteerde Deetman het rapport
van zijn onderzoekscommissie waarin verslag is gedaan van misbruik door
religieuzen bij meisjes en vrouwen. Niemand wordt er vrolijk van, het is de
zwartste bladzijde uit de laatste eeuw kerkgeschiedenis.
De
twee vrouwen brachten de belangrijkste jaren van hun leven, die waarin het
karakter van de opgroeiende mens wordt bepaald, door op zon Rooms-katholieke
kostschool. Mij werd al gauw duidelijk dat een groot gebrek aan pedagogische
kennis en invoelingsvermogen bij de eerwaarde zusters voor veel kinderen, toch
zeker voor deze twee vrouwen schadelijk is gebleken voor hun hele verdere
leven. Mishandeling hoeft m niet alleen te zitten in fysieke handelingen,
psychische mishandeling kan minstens even verstrekkende gevolgen hebben, dat lieten
me zowel de Commissie Deetman als deze uitzending weer eens opnieuw op pijnlijke
wijze zien.
Wat
me bijzonder trof in beide verhalen is dat veel religieuzen, die zich toch
dagelijks te bekommeren hadden om het welzijn van opgroeiende kinderen, totaal
geen inzicht leken te hebben in de kinderziel en daar ook geen moeite voor
deden. Afgaande op de verhalen van deze vrouwen getuigde het optreden van deze
kloosterlingen niet van enige pedagogische kennis, noch van de zo bitter
noodzakelijke oprechte liefde voor het kind. Beide vrouwen waren nog altijd erg geraakt door
wat hen was aangedaan. Met tranen in de ogen spraken ze over de psychische
angst waarin ze dagelijks hadden geleefd en die hun gevoelsleven nog tot op de
dag van vandaag had bepaald.
Wellicht
is dit alles toe te schrijven aan de van Rooms-katholieke ideologie doortrokken
opvoedingsmethodes die in dergelijke instituten gehanteerd werden en het totaal
ontbreken aan of bewust afweren van invoelingsvermogen bij de eerwaarde zusters.
Hoofddoel was dat in Rooms-katholieke zin alles ordelijk moest verlopen en alleen
met permanente controle op en correctie van het gedrag van de kinderen, met onvoorwaardelijke
gehoorzaamheid als hoogste doel, viel dit te bereiken. Of die religieus getinte
opvoedingsidealen ook pasten bij het ontvankelijk en nog zeer kwetsbaar kinderlijk
gemoed van hun pupillen vroeg men zich blijkbaar niet af. Schijnbaar zonder ergens
aan te twijfelen pasten de zusters hun eigen straf- en beloningsmethodes toe,
met de nadruk op straf.
Onwetend
of niet, toch vraag ik me af of zij zich echt niet bewust waren van de schade
die ze met hun exercitiemethodes bij deze kinderen aanrichtten. Het wil er bij
mij niet in dat volwassen vrouwen, die zich als dienaressen van God beschouwden,
er zulke onpedagogische, jegens kinderen liefdeloze methodes op nahielden,
zonder zich in geweten af te vragen waar ze mee bezig waren.
Met
de pedagogische kennis van nu zou men het heel anders aangepakt hebben. Een
groot deel van de opvoedingsmethodes die men in die tijd hanteerde, is waarschijnlijk toe te
schrijven aan onwetendheid, gebrek aan inzicht in de kinderziel en onmacht. Uit
onwetendheid en onmacht zochten opvoeders hun toevlucht tot harde methodes als
slaan en vernedering, wat ook wel voorkwam in grote gezinnen. Door de eeuwen
heen is gebleken dat methodes van geweld en vernedering angst creëren en angst
kinderen (en volwassenen!) vanzelf doet gehoorzamen. Er werd ook op de
kostscholen dus wel bereikt wat men graag zag, maar er werd geheel voorbij
gegaan aan de kwetsbaarheid van het kind, om over de gevolgen op langere
termijn maar niet te spreken.
In
het programma kwam ook een theologiepsycholoog aan het woord. Zij verwoordde
heel scherp waar m de pijn bij vrouwen die dergelijke jeugdervaringen hebben
nog steeds in zit en waarom het in die kostschooljaren voor zulke kinderen zo
dramatisch verlopen is. Haar verhaal riep onmiddellijk herinneringen op aan
mijn eigen rooms katholieke ervaringen en het gebrek aan pedagogisch inzicht bij de gezagsbeoefenaars.
Laat
ik het dus proberen te zien als een tijdsverschijnsel. De gezagsverhoudingen
lagen toen heel anders. In het ergste geval werden kinderen beschouwd als kleine, in
principe onhandelbare, onmondige lastposten die voortdurend gecorrigeerd dienden
te worden en onvoorwaardelijk te gehoorzamen hadden. Huilen werd als
kinderachtig beschouwd en dus geminacht, tegen een stootje kunnen werd gewaardeerd.
In mijn eigen jeugd stond in het schoolgodsdienstonderwijs ook alles nog in het
teken van onderwerping aan het gezag en het streven naar heiligheid. Die
heiligheid kon men verwerven door bescheidenheid, dat sierde de mens, met nederigheid
bracht men het ver, met afzien en lijden kon de hemel verdiend worden en het vrijwillig
lijden van ontberingen en leven in armoede verdiende grote lof. Zichzelf volkomen
wegcijferen, kortom, was de ultieme manier om de weg naar de hemel te plaveien
en wie daar heel ver in ging, kon het tot heuse heiligheid brengen.
Helaas
viel daar heel veel van het natuurlijk gedrag van kinderen niet onder, met als
gevolg dat er op kostscholen door de religieuzen voortdurend corrigerend opgetreden
diende te worden. En dat deden ze blijkbaar niet al te subtiel. Net als in
de grote gezinnen heerste ook daar het nu bijna onvoorstelbare idee dat men als opvoeder
de kinderen diende te harden tegen de wrede maatschappij, ze moesten weerbaar gemaakt
worden. Kinderen kon je beter bestraffen dan bestuiten, alleen daar werden ze mentaal
sterk van. Begrippen als bevestiging en gevoel van eigenwaarde bestonden
nog niet en kloosterzusters hadden het natuurlijk moederschap en dus de echte
moederliefde nooit gekend. Misschien ligt ook hier een van de oorzaken van zulk,
naar onze huidige begrippen liefdeloos gedrag.
Maar... wie weet... waren er toch nog genoeg zusters die van nature wel liefde
voelden voor de kinderen die aan hen waren toevertrouwd. Religieuzen die voor het beroep van onderwijzer en opvoeder gekozen
hadden uit oprechte belangstelling voor het kind. En heel misschien zijn deze twee vrouwen in hun kindertijd ook met
zulke religieuzen in contact geweest.
Het
is triest dat het collectief inzicht in dit soort zaken voor alle
kostschoolkinderen van toen én deze twee schrijvers met hun getuigenissen wat
aan de late kant is gekomen. Het is te hopen dat zij alsnog gehoor en begrip
vinden voor hun beschadigde ziel, ook en vooral binnen de muren van de
kloosters waarin zij dit hebben moeten doorstaan.
EINDSTREEP HALEN
afstuderen in Eindhoven
Kees Bol en Jan Gregoor hadden zich min of meer over
me ontfermd, zij wezen me de weg op het grillige pad der beeldende kunsten,
maar ook anderszins. Naast hun docentschap gaven ze me voldoende persoonlijke
aandacht om me prettig en weldadig bij te voelen. Als docenten tekenen en
schilderen waren ze niet mals in hun kritiek. Het was goed voor me, daar leerde
ik een heleboel van, het hielp me serieus na te denken over mijn toekomst als
kunstenares. Ze waren opmerkzaam genoeg om in de gaten te hebben als ik het
juist daar moeilijk mee had en gekweld werd door twijfel. Dan stimuleerden ze
me, wezen me met nadruk op mijn talent en zagen daarna met voldoening aan dat
ik die twijfels voornamelijk op eigen kracht wel weer overwon. Voor mijn latere
leven als kunstenares is dit zeker van grote betekenis geweest.
Deze leraren openden een wereld van schoonheid voor
me. De lessen kunstgeschiedenis voerden me naar de oude grote meesters uit de
middeleeuwen en de renaissance, naar de schilders van de Haagse School en, waar
hun voorkeur sterk naar uitging, het impressionisme en expressionisme. Ze
leidden me in mijn manier van schilderen en tekenen in de richting van een
bepaald, bij mij passend spoor en wezen me op schilders als Berthe Morisot,
Toulouse Lautrec, Paula Moderssohn-Becker en de schilders van de Latemse
School, Georges Minne, Gustave van de Woestijne, Valerius de Saedeleer. Maar
ook Constant Permeke, Gustave de Smet en tijdgenoten. Kees Bol was speciaal een
groot bewonderaar van Rik Wouters (ik ook). En onder stimulans van Jan Gregoor
besloot ik mijn afstudeerscriptie te schrijven over de Overijsselse schilder
Johan Barthold Jongkind uit de Haagse School, die geboren werd in Lattrop in 1819 en stierf in het Franse
La Côte-Saint-André in 1891. Hier heb ik met groot plezier vele uren studie en
arbeid in gestoken.
Maar bovenal
hebben ze me het enthousiasme om te tekenen meegegeven, heel veel te tekenen en
schilderen. Niet alleen aan het ontwikkelen van tekenvaardigheid (wat ook
belangrijk was), maar vooral aan de inhoudelijke kant hebben beide docenten al
die vijf studiejaren de meeste aandacht geschonken. Dat gold voor hen zelfs als
de belangrijkste factor in de ontwikkeling van onze artistieke vaardigheden. Alles
wat ik uit hun mond vernam, heeft me op een wel heel unieke, bijzonder bemoedigende
wijze door mijn soms nogal moeilijke studentenjaren heen geholpen, jaren vol
twijfels en onzekerheden waar het mijn toekomst en de ontwikkeling van mijn persoonlijkheid
betrof.
Onder hun nimmer aflatende stimulans raakte ik toch op
weg naar het serieuze afstuderen in de vrije kunsten, in de geest van mijn
studievriend Joop van Egdom, die een jaar eerder was gaan studeren aan de Jan
van Eijck Academie, met als bagage een studiebeurs, een heleboel talent en
gedrevenheid. Hij was een fijne vriend met wie ik heel veel deelde, in de
eerste plaats de teken- en schilderdrift. We wandelden soms rond in
Sint-Oedenrode of togen naar DeKienehoef, het gemeentelijk
zwembad van Rooi met een groot park en twee roeivijvers met aangrenzend een
donker loofbos. Van een seksuele relatie was geen sprake, zover was ik nog lang
niet. Hij mocht hooguit een arm om me heen slaan, we gingen louter
vriendschappelijk met elkaar om. We spraken over allerlei levenskwesties met
elkaar en bleken in veel opzichten dezelfde opvattingen, ideeën en idealen te
hebben.
Thuis begrepen ze niet echt wat mijn studie aan de
kunstacademie voor me betekende, ik kon er met mijn broers en zussen niet goed over
praten, tenminste niet over wat me rechtstreeks in verband hiermee van binnen bezighield.
Ik leefde als het ware in twee totaal verschillende milieus. Overdag als keurig
kantoormeisje, passend in het burgermilieu van onze familie en de maatschappij
in het algemeen, s avonds als academiestudent onder kunstzinnige mensen in een
artistieke omgeving. De kunstacademie was een volslagen vreemde wereld voor
mijn familie en niet alleen voor hen, terwijl onder een aantal van de avondacademiestudenten
de kantoorwereld waaruit ik afkomstig was niet begrepen noch gewaardeerd werd.
Ik bewoog me dus op twee fronten die elkaars
tegenpolen leken en dit gespletene uitte zich ook in mijn verschijning, die niet
artistiek genoeg was voor het kunstzinnige academiemilieu en niet gedistingeerd
genoeg voor het nette kantoorleven. Hoewel ik in Eindhoven genoot van elk
teken- en schildersuur, was dit tegelijkertijd verwarrend, zaaide ernstige twijfels
in me ten aanzien van de keuze voor mijn toekomst. Ik werd heen en weer
geslingerd tussen de keuze voor een sterk individualistisch en hierdoor vrij
eenzaam bestaan als kunstenaar in een eigen atelier, en het meer op de
maatschappij geënt bestaan als werknemer in loondienst, omringd door collegas.
Vaak twijfelend aan mijn talent en sterk verlangend naar begrip en bevestiging,
nog altijd niet volwassen en bang om het te worden, kon ik niet kiezen.
Lieve lezers, helaas ben ik ziek: longontsteking en astmatische bronchitis.... zo gauw ik me minder ziek voel, ben ik er weer! hopelijk krijgt niemand van jullie zoiets.... een warme groet, Elisabeth
Pinksterbeweging Onlangs zag ik op
de tv een documentaire over de wereldwijde Pinkstergemeente, uitgezonden door
de Nederlandse VPRO. Met stijgende verbazing heb ik er het hele uur naar zitten
kijken. Gigantische congresgebouwen over de hele wereld, gevuld met overwegend
jonge mensen die zich laten inspireren door voorgangers in coachingtaal,
managementformules en economische succesverhalen, allemaal te verwerven
met De Bijbel Als Gebruiksaanwijzing. Een of andere zeer kiene, uitgeslapen,
geslepen geest blijkt een beweging in gang gezet te hebben die de succesformule
van de eeuw lijkt. Onder andere ook vanwege de ultramoderne
communicatiemiddelen die erbij worden toegepast en de glossy uitstraling van de
voorgangers en hun secondanten.
Een heel uur lang heb ik me er gefascineerd over zitten verbazen dat zoveel
overwegend jonge mensen zich zo laten opzwepen en - vergeef me mijn misschien
wat te snel ingegeven oordeel - beetnemen door die beweging, die uiteindelijk
in mijn beleving net zo'n zakkenvullersorganisatie lijkt te zijn als de
Jehova's Getuigen, de Avatars en de Indiase goeroes uit de jaren zeventig,
om maar een paar voorbeelden te noemen.
Alle beminde gelovigen, want ja, het
gaat hier wel om Met De Hand Op de Bijbel en God Als je Metgezel, krijgen
handreikingen van goed opgeleide managers, hoge omes uit het bedrijfsleven hoe
ze er alles aan kunnen doen om via populaire bijbelse formules hun
carrière zo succesvol mogelijk te laten verlopen. Vervolgens wordt wel van hen
verwacht op basis van vrijwilligheid(!) tien procent van het eigen inkomen af staan
aan de beweging. Bij elke bijeenkomst wordt niet, zoals in de Rooms katholieke
kerk met de schaal, maar met grote plastic boodschappentassen rondgegaan onder
de gelovigen en van rijk tot arm deponeert ook daar nog een goeie duit in het
zakje. Tel uit je winst.
Aan het eind van dit succesverhaal
vertelde de antropoloog, die intern onderzoek heeft gedaan naar deze sterk
groeiende beweging, dat hij tot zijn teleurstelling helaas heeft moeten
vaststellen dat de armen binnen de beweging er niet beter van worden, de rijken
echter wel rijker. En jawel, zoals het al vaker gezien is, de uitvinder, of
liever de gangmaker van deze beweging heeft zich, omringd door een heel leger
aan beveiligers, verschanst achter zijn getralied domein, zo groot als twee
provincies in een gigantisch paleis.
Wat mij opviel in deze tv uitzending
waren de (in Nederland) overwegend hoger opgeleide en in hun carrière redelijk
succesvolle jonge mensen en mensen van middelbare leeftijd die vol vuur spraken
over hun (nieuw ontdekte, spirituele) manier van bouwen aan een carrière, met
de Bijbel als gezel, en (indirect?) de hoop zich te verrijken. Want dat was de spirituele
boodschap door de hele uitzending heen: men hoeft niet in armoede te leven als
men de Bijbelse strategie der Pinksterbeweging volgt. Geen wonder dus dat deze
beweging leden aantrekt als zoetigheid de wespen.
Ik vraag me af waarom zoveel
relatief jonge en goed opgeleide mensen in dergelijke groeperingen hun heil
zoeken. Ik ben maar een gewoon mens, tamelijk nuchter en niet gauw te strikken
voor dergelijke bewegingen die altijd mooi weer beloven en een God
voorspiegelen die al jouw (materiële) wensen kan vervullen. Maar als ik nu naar
mezelf kijk als van huis uit rechtgeaard gelovig mens, dan moet ik erkennen dat
ik soms stikjaloers kan zijn op zulke massas mensen die zich onder invloed van
de charismatische, spirituele geloofsverkondigers laten meeslepen en hand in
hand met God ineens overal in geloven en succesverhalen in zien. Zij hebben
immers ineens veel meer perspectief en houvast! Vragen stellen hoeft niet meer,
zekerheid is geboden!
Misschien heeft het succes van deze
bewegingen te maken met de behoefte van de moderne mens aan enig houvast, aan
meer persoonlijke liefde, aan een toekomstverwachting vol hoop.
Ongeveer zoals het vroeger was, toen grenzen nog duidelijk afgebakend waren, de
christelijke kerken nog straf en beloning kenden en een heel stramien aan
geboden en verboden herbergde. Dat zijn we wel ontgroeid, maar wat is ervoor in
de plaats gekomen . Jarenlang zijn we voornamelijk gefocust geweest op
kennisontwikkeling, economisch gewin, stijging van het welvaartspeil. In de
technologie, de biologische en medische wetenschappen zijn de ontwikkelingen
razendsnel gegaan het leven is (ogenschijnlijk) maakbaar gemaakt, heel veel
van onze basale angsten (voor ziekte, armoede, oorlog en honger) lijken weggenomen. Maar tegelijk met deze opwaartse gang
van de welvaart is wel een neerwaartse spiraal voor religie ingezet. De huidige
generaties groeien nagenoeg zonder religie op, voor hen is religie folklore.
Toch is het mensen eigen (door de eeuwen heen is dat gebleken) om te
blijven zoeken naar inhoud, zingeving aan hun leven, iets als een richtsnoer,
een ideaal. Uiteindelijk wil geen mens dat het leven enkel bestaat uit hard
werken en zoveel mogelijk geld verdienen. Als (relatief jonge) mensen op middelbare leeftijd in stabieler
vaarwater terechtkomen, gaan ze op zoek naar andere bronnen van inspiratie en
daar spelen allerlei goeroes, coaches en deze voorgangers heel handig en
geraffineerd op in. Daar zit een heel team van onderzoekers en psychologen
achter die precies de juiste taal ontwikkelen om massas mensen te bereiken en te
motiveren.
Naar mijn idee zijn het opkomende en weer neergaande bewegingen die het een aantal
jaren goed doen en net zo vanzelf weer verdwijnen of reduceren tot kleine
kernen voor de volhouders. Als mensen zich hier gelukkig bij
voelen is er niks aan de hand. Maar het viel me wel op dat ik nergens iets hoorde
over bijstand aan zieke en lijdende mensen, over armoedebestrijding, over
naastenliefde zoals die door Christus gepredikt is. Maar... misschien zijn de makers
van de documentaire wel net zo geraffineerd als het brein achter deze
Pinksterbeweging en hebben ze me stiekem toch een loer gedraaid .
En dan nu:
CENTJES VERDIENEN
Administratieve arbeid
Jan Gregoor en Kees Bol en mijn
collegas op het kantoor bij Jansen-De Wit speelden in die vijf jaar uiteraard
ook een grote rol in mijn persoonlijk leven. Op de zondagen na bracht ik al
mijn daguren door met mijn collegas op kantoor en de avonden met mijn docenten
en medestudenten op de academie. Ik leidde als het ware een dubbelleven:
overdag werkzaam in een moderne kousen- en sokkenfabriek op een keurig kantoor,
mijn werkzaamheden als ponstypiste en ponslerares uitvoerend zoals van me
verwacht werd; en in de avonduren al mijn energie uitlevend op de
avondacademie, in grote klaslokalen, in oude gebouwen die al tamelijk
onderkomen waren, maar nog net goed genoeg om er kunststudenten in onder te
brengen. Die vervallen
gebouwen hadden iets nostalgisch, ik voelde me er prettig, was me in die
omgeving helemaal op mijn plek gaan voelen.
Jan Gregoor en Kees Bol en mijn collegas
op het kantoor bij Jansen-De Wit speelden in die vijf jaar uiteraard ook een
grote rol in mijn persoonlijk leven. Op de zondagen na bracht ik al mijn
daguren door met mijn collegas op kantoor en de avonden met mijn docenten en
medestudenten op de academie. Ik leidde als het ware een dubbelleven: overdag
werkzaam in een moderne kousen- en sokkenfabriek op een keurig kantoor, mijn
werkzaamheden als ponstypiste en ponslerares uitvoerend zoals van me verwacht
werd; en in de avonduren al mijn energie uitlevend op de avondacademie, in
grote klaslokalen, in oude gebouwen die al tamelijk onderkomen waren, maar nog
net goed genoeg om er kunststudenten in onder te brengen. Die vervallen gebouwen hadden iets nostalgisch, ik
voelde me er prettig, was me in die omgeving helemaal op mijn plek gaan voelen.
Maar ook op kantoor voelde ik me
langzamerhand min of meer thuis. De enige manier om dat te bereiken, had ik
ontdekt, was me volledig in te zetten voor mijn werk, zoals ik dat deed op de kunstacademie.
Misschien kon ik het daarom goed vinden met de andere meisjes, ook al waren de
verschillen in interesses behoorlijk groot. In die tijd waren we als kantoormeisjes in de leeftijd die nu puberteit heet, maar toen nog met de
twijfelachtige term bakvissen werd aangeduid, wat ik in die tijd een
vreselijke benaming vond. We waren redelijk gezagsgetrouw, maar ook een beetje
recalcitrant, nog speels en altijd wel in voor malle streken, die we ook wel
eens hebben uitgehaald. Zo heb ik ooit in mijn domme onnadenkendheid en uit gebrek aan
verantwoordelijkheidsgevoel (maar wel tot grote hilariteit van mijn
collegaatjes) een ponsmachine vernield door in een ponskaart 99 gaatjes te
stansen en te kijken wat er dan zou gebeuren, me niet realiserend wat hiervan
de gevolgen zouden zijn.
Een ponsmachine was, grof gezegd, het midden tussen
een oude typemachine en een moderne computer. Zon machine stond op ijzeren
poten en het toetsenbord zat ongeveer ter hoogte van een bureaublad. Linksvoor
was een reservoir op de ponsmachine gemonteerd, waarin de ponskaarten lagen die
door de machine gestuurd moesten worden. Elke ponskaart diende getypt te
worden, het toetsenbord bevatte alleen cijfers, de letters konden we maken door
(soms ingewikkelde) cijfercombinaties in te toetsen. Na wat experimenteren had
ik uitgevonden hoe ik door middel van die combinatietoetsen 99 gaatjes tegelijk
kon laten stansen in zon kaart. Dat lukte inderdaad, de kaart verdween netjes
in zijn geheel in de machine, maar kwam er niet meer uit vandaan, de loodzware
ponsmachine was helemaal vastgelopen en begon ter plekke te dansen, wat
natuurlijk een bizar en angstaanjagend gezicht was. Door heel snel de stekker
uit het stopcontact te trekken, redde ik mezelf van ontslag op staande voet,
maar er moest wel een peperdure monteur aan te pas komen om de machine te
herstellen. De heel zeker hoge kosten van dit bakvissenexperiment zijn me nooit
in rekening gebracht en de reprimande was onverdiend mild.
Mijn oudste broer en een paar van mijn zussen werkten
ook bij Jansen-De Wit. En dat terwijl vader, trots als hij was op zijn eigen
hoge functie binnen het bedrijf Kampoda, vaak gezegd had: Er gaat hier niemand van ons
ooit bij De Sok werken! zoals Jansen-De Wit in die tijd nog genoemd
werd, omdat er voornamelijk nylonkousen voor dames en herensokken gemaakt
werden. Na zijn overlijden werd het echter allemaal anders in Huize Lindendijk
en golden er andere, aan de nieuwe situatie aangepaste opvattingen. Het inkomen
voor zon groot gezin als het onze kon wel wat aanvulling gebruiken. Het was
gedaan met studeren overdag en het kritisch kijken naar andermans werkomgeving.
De oudere kinderen in het gezin bleven of gingen buitenshuis werken en
Jansen-De Wit bleek nu plots een prima werkgever te zijn. De jongeren maakten
hun scholen af en gingen daarna uit werken en er werden zo nodig avondcursussen
gevolgd.
Thuis zwaaide moeder met milde hand de
scepter, hierin bijgestaan, zoals gezegd, door haar oudste dochters. Onze
oudste zus had de opleiding voor kleuterleidster gevolgd, zij was hoofd van een
kleuterschooltje in Sint-Oedenrode. De tweede oudste zus stond moeder bij in de
huishouding en nam een groot deel van de zorgtaken van moeder over. Wij
ervoeren die situatie als volkomen normaal. Er heerste orde en netheid in Huize
Lindendijk 473, ieder van ons had hierin haar eigen taak. Alleen de zussen, wel
te verstaan, de broers deden helemaal niets in het huishouden, ook dat was in
die tijd heel normaal. Moeder hield van rust, reinheid en regelmaat, daar zag
ze op toe en we voeren er allemaal wel bij. We leerden er een heleboel van, al
was het maar om met veel mensen samen in één huis te wonen en rekening te
houden met elkaar.
Moeders degelijke opvattingen over het reilen
en zeilen in het huishouden stonden haaks op wat ik later in Maastricht onder
mijn collega-kunstacademiestudenten te zien kreeg. Daar was wanorde regel, orde
burgerlijk dus verfoeilijk, een verschijnsel dat mij van meet af aan
tegenstond. Ik heb nooit de ambitie gevoeld om als een bohemienachtige
artistiekeling te leven. Later bleek die door veel kunststudenten verfoeide
burgerlijkheid in mijn eigen gezin en bij mijn werk als kunstenares een boel
praktische voordelen te hebben. Moeders tamelijk strikte leefregels in huis
helpen me tot op de dag van vandaag om in mijn eigen huis dagelijks de orde te
handhaven, mijn voor stemmingen zeer ontvankelijke geest onder controle te
houden en is bovendien van grote betekenis voor mijn behoefte aan schoonheid en
esthetiek.
Gezondheid Voor wie zich
kerngezond mag noemen: prijs je gezondheid! Dat besef je pas als daar iets aan
gaat mankeren. Alles kunnen doen, gewoon naar de wc gaan, normaal eten, nergens
rekening mee hoeven houden, leven alsof je het eeuwige leven hebt voor elke
chronisch zieke is dat een sprookje. Ik ben gezegend met een scala aan
mankementen. Op een rijtje: het syndroom van Ehlers-Danlos, de ziekte van
Crohn, poliartrose en osteoporose. Vrij vertaald: slappe bindweefsels
(gewrichtskapsels en inwendige organen, voor zover ik die nog heb); de poepieziekte
(chronische ontstekingen in het spijsverteringskanaal, voor zover dat er bij
mij nog zit); een vorm van reuma; en botontkalking. Resultaat na veel ziekenhuisopnames
en operaties: ileostoma, dat is een stoma op de dunne darm voor het lozen van
mijn ontlasting (baarmoeder plus eierstokken, dikke darm, stukje dunne darm en
galblaas zijn verwijderd); urostoma, dat is een stoma voor het lozen van mijn
urine; nieuwe gewrichtjes in de rechterhand; gedeeltelijk bijvoeding met Nutridrink
flesjes.
Ik ben dus wat men noemt een chronisch zieke, ook al voel ik me gelukkig met
name de laatste tijd niet meer ziek en beschouw ik mezelf beslist niet als
patiënt. Maar toch, net een halfuurtje geleden kwam ik thuis van het zoveelste
ritje Nijmegen voor een polibezoekje aan het UMCN Sint Radboudziekenhuis en
daar komen alleen maar patiënten. Het Radboud is een academisch
ziekenhuis, waar mensen terechtkomen met zulke moeilijke, complexe
aandoeningen als de mijne. Niet zelden gaat het bij chronische ziekte om een reeks
van medische problemen, soms zelfs combinaties van ziektes, ziektes die elkaar uitlokken. In zo'n
academisch ziekenhuis buigen zich meerdere deskundigen over
dit soort problematiek en plegen frequent overleg. Het grote voordeel van zo'n kennisinstituut is ook
dat er standaard onderzoek plaatsvindt en nieuwe ontwikkelingen sneller worden toegepast. Al zijn academische ziekenhuizen langzamerhand enorme, logge gezondheidsfabrieken geworden, het zijn wel de plekken waar de meeste medische
kennis bijeen zit en ontwikkeld wordt.
Toch wordt geen mens er graag heen gestuurd, zelfs niet al gebeurt het als de artsen
in de eigen regio uitgedokterd zijn en met de handen in het haar verzuchten:
"Ga het maar eens hogerop zoeken". Zo is het mij vergaan; al
zeker vijfendertig jaar geleden zette ik mijn eerste schreden in het
academische bolwerk. Sindsdien kom ik er met de regelmaat van de klok en heeft
het aantal specialisten op mijn polilijstje zich gestaag uitgebreid met mijn
polikaarten kan ik kwartetten. Wat mij is overkomen, heb ik al dikwijls bij
andere zieke mensen ook zien gebeuren, de ene ziekte lokt de andere uit, het
ene mankement veroorzaakt het andere, en gelukkig is er in zo'n gigantische
gezondheidsfabriek voor elk mankement wel een specialist in de aanbieding.
Behept met chronische mankementen weet ik dat een leven zónder dokters en
ziekenhuizen niet alleen voor mij, maar voor ook nog heel veel andere mensen een
utopie is. Toch hoop ik er nog regelmatig op nu eindelijk eens, al is het maar voor één half jaartje, niets met
dokters, ziekenhuizen, apotheek en/of medische firma's te maken te
hebben... Ik weet het, dat ga ik niet meer meemaken, maar alleen al
de gedachte eraan voelt als een heuse vakantie!
De meeste mensen hebben er geen idee van hoe vaak ik, en met mij veel chronisch zieken, te maken hebben met ziekenhuizen en artsen,
apotheek en andere zorginstellingen. Om mijn eigen boeltje
onder controle te houden, heb ik al mijn medische gegevens in de computer
gezet. Als ik naar een dokter ga, hoef ik de meest recente medicijnlijst maar
uit te printen. Idem dito wat betreft de apotheek en medische firma's, alle
bestellijsten staan erin.
Voor wie het wil weten:
Minstens elke 8 weken moet ik nieuw stomamateriaal bestellen bij CombiCare (giga dozen met spullen); elke
6 weken nieuwe voeding bij Sorgente (loodzware dozen vol flesjes); wisselend, maar wel regelmatig
medicijnaanvulling bij Mediq-apotheek (plastic draagtasjes vol); veelvuldige ritjes per taxi van Vlierden
naar Nijmegen voor de regelmatige controles bij de diverse specialisten. Er is
minstens elke week wel een paar uur nodig om de boel te organiseren lijstjes
controleren, bellen en mailen om een en ander te regelen met artsen, apotheek en medische firmas en als alles thuisgebracht wordt alle medische
artikelen herbergen in huis. En dan heb ik het nog niet over alle extra tijd die de dagelijkse verzorging van mijn geschonden lijf me kost.
Op zich is dit allemaal niet erg,
mijn leven is er zo langzamerhand helemaal op ingericht en ik ben eraan gewend
geraakt. Bovendien mogen we allemaal heel blij zijn dat we hier de medische
middelen nog hebben om mensen zoals ik hopelijk nog jarenlang een kwalitatief goed en mooi leven te
bezorgen. Maar als ik op een rijtje zet hoeveel handelingen per dag in het
teken staan van mijn geschonden lijf, dan zijn dat heel wat minuten. Kortom: of
ik wil of niet, mijn leven is toch getekend door mijn ziek zijn. Niet dat me
dit belemmert in mijn ambities en activiteiten, juist in tegendeel, gelukkig.
Dankzij mijn nogal dynamische natuur, de digitale snelweg en mijn aanleg om van heel veel te genieten,
benut ik alle vrije ogenblikken optimaal, haal alles eruit wat erin zit en
ben dus ondernemend genoeg.
Maar toch wie zou het niet willen heel
soms éven terug naar dat gezonde lijf van God weet hoeveel jaren geleden inmiddels .
Even terug, bevrijd van alle verantwoordelijkheid voor een lijf dat zoveel zorg
vraagt, zonder plakken, zakjes, slangen en flesjes.... Leven als een doodgewoon gezond mens.
En dan nu:
Soms leidden
die portretsessies wel tot vreemde, voor mij hoogst onaangename gebeurtenissen.
Op een avond begon een wat oudere medestudent (vader van een paar jonge
kinderen) die voor ons geposeerd had, me na mijn tekening
van zijn gelaat van het
nodige, nogal aanmatigende commentaar te hebben voorzien het hof te maken en
op vrijpostige manier lichamelijke toenadering te zoeken. Ik schrok; ik was hier totaal niet op
bedacht, wist me geen raad en voelde me ineens angstig en doodongelukkig. Zijn
gedrag veroorzaakte wat me nog
altijd overkwam bij vormen van seksuele toenadering, aanraking of hofmakerij,
ik voelde me letterlijk verstijven.
Dit incident,
net buiten het leslokaal, in het vale lamplicht, gaf me een bijzonder onprettig
en misselijk makend gevoel. Het gedrag van deze man bezoedelde mijn plezier in
het portrettekenen en zadelde me bovendien opnieuw op met een knagend schuld-
en schaamtegevoel. Tegen de docenten (voor wie ik me eveneens schaamde) durfde
ik er niets over te zeggen. Zij zouden zeker meteen maatregelen getroffen
hebben, waardoor via het geruchtencircuit ongetwijfeld de meeste studenten al
heel snel zouden horen waarover ik me beklaagd had. Diep in mijn hart voelde ik
wel aan dat geen enkele hulp van buitenaf me van mijn frustratie kon verlossen
en ik de oorzaak van de moeilijkheden die ik in dit opzicht ondervond vooral in
mezelf moest zoeken. Het werd hoog tijd te achterhalen waarom ik zo krampachtig
reageerde op pogingen tot toenadering door mannen en verkrampte bij elke
seksueel getinte aanraking, terwijl ik zo hunkerde naar liefde. Verkramping,
schaamte en schuldgevoel leken zich in me vastklonken te hebben, doken
onmiddellijk op in zulke situaties, vergrootten het incident uit tot
onwerkelijke proporties en belemmerden me in mijn groei naar volwassenheid.
Na dit voorval
schaamde ik me nog veel erger, nu voor mijn onvermogen om als een normale jonge
vrouw op zulke avances te reageren. Het probleem was dat ik intuïtief wel
aanvoelde dat binnenin me alles wat met seksualiteit te maken had niet helemaal
spoorde, maar nog steeds niet begreep wat seksualiteit eigenlijk inhield, laat
staan dat ik in staat was uit te vinden hoe ik mijn gefrustreerd gedrag moest
doorbreken. Omdat ik maar geen grip kreeg op de oorzaak die aan mijn geremd
gedrag ten grondslag lag, die nog lang niet doorzag, kon ik de wirwar aan
emoties niet benoemen en was er bij elke aanraking door het mannelijk geslacht
vooral een sterk gevoel van bedreiging en bijna instinctmatige onwilligheid, in
geen enkele verhouding tot de werkelijkheid van die aanrakingen en mijn eigen
diepste gevoelens. Voor de buitenwereld probeerde ik mijn complexe mengeling
van gevoelens en mijn verwarring angstvallig verborgen te houden, dus bleef ik
gewoon naar de tekenklas komen en portrettekenen, me gedragen alsof er niets
was voorgevallen en heeft niemandhiervan ook ooit iets aan me gemerkt. Angstvallig meed ik voortaan elk
contact met deze man. Tot mijn ongenoegen hij niet met mij.
Een andere
student werd verliefd op me en stuurde me cadeautjes, maar ik was nog helemaal niet
klaar voor dergelijke signalen
van ontluikende liefde. Dit soort toenaderingspogingen, zo heel
gewoon voor mijn leeftijd, bracht me volkomen uit balans. Zowel op kantoor als
op de academie zag ik jonge mensen van mijn leeftijd hier heel ontspannen
mee omgaan. Ze
beantwoordden onschuldige seksuele toenaderingen, in de vorm van lichte
strelingen, speelse kussen of een goedmoedige klap op de billen, en kleine attenties in de vorm van
geschenken, vrij luchtig. Ze werden zelf verliefd en
zochten van hun kant zonder ook maar
énige gêne toenadering tot de andere sekse, en in stilte benijdde ik dat.Stiekem had ik er verdriet om
omdat ik nog altijd niet bij machte
was mezelf te veranderen en die geremdheid van me af te werpen. Wat had ik nog een lange
weg te gaan.
Wij,
moderne westerse vrouwen mogen onszelf als redelijk geëmancipeerd beschouwen. Heel
anders in elk geval dan bijvoorbeeld in veel Aziatische en Afrikaanse landen,
waar vrouwen nog systematisch worden verkracht en misbruikt, om nog maar niet
te spreken van hun maatschappelijke positie. In vergelijking met deze contreien
leven wij als vrouwen hier in het aards paradijs.
Maar
toch, er gebeuren als het om de gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen gaat nog
steeds dingen die mij als vrouw de haren ten berge doen rijzen. Dan vraag ik me
af hoe het in deze tijd, waarin we het Baas
in eigen buik tijdperk allang achter de rug hebben, nog kan bestaan dat
vrouwen door sommige bedrijven minder betaald krijgen dan mannen op dezelfde
posities. Zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan, maar laat ik het bij mezelf
houden.
Als
vrouw denk ik volledig tot mijn recht te komen, ondervind zelden of nooit
discriminerende handelingen en voel me volkomen vrij in gaan en staan, doen en
laten. Misschien ervaar ik dit zo omdat het me al heel jong geleerd is, aangezien
ik als het ware opgegroeid ben in een soort matriarchaat, waar de vrouwen de
dienst uitmaakten en de mannen óf afwezig waren óf zich niet met de opvoeding
bemoeiden.
Mijn
vader stierf jong aan kanker, ik heb hem nauwelijks gekend, en mijn moeder
stond er toen met haar dertien opgroeiende kinderen alleen voor. Omdat moeder tijdens
zijn langdurige ziekte veel bij vader in het ziekenhuis verbleef, hadden de
oudere zussen haar veel van de huishoudelijke en opvoedkundige taken uit handen
genomen. Wij, de jongsten in het grote gezin, hadden zodoende niet alleen
moeder te gehoorzamen, maar ook de oudere zussen. Hierdoor kreeg ik een heel
ander beeld voorgeschoteld van vrouw zijn dan in die tijd nog gangbaar was in
de maatschappij.
In
ons gezin speelde zich dit alles af in een periode waarin het reclamespotje Wie is toch die man die zondags het vlees
snijdt heel treffend weergeeft hoe de situatie in de meeste huishoudens
destijds was: de vader, de man in het gezin, was de kostwinner, dus de
belangrijkste persoon in het gezin, en had recht op het beste van de maaltijd
(of wat men daar toen nog onder verstond). Bij ons was het hoofd van het gezin
weggevallen, de oudste kinderen namen die rol samen met moeder over. De broers
waren mannen, dus gevrijwaard van huishoudelijke en opvoedkundige taken. Mannen
en vrouwen hadden heel duidelijk hun eigen afgebakende posities in de
maatschappij en dus ook in het gezin.
Pas
in mijn generatie kwam hier verandering in. Dat veranderingsproces is nog
steeds aan de gang. Helaas wordt de vrouw nog lang niet overal beschouwd als
gelijkwaardig aan de man. Eerlijk gezegd kan ik maar niet begrijpen op grond
waarvan mannen zich verheven zouden mogen voelen boven de vrouw en al helemáál
niet als het om de kwalificatie het sterke en het zwakke geslacht gaat,
waarbij de vrouw die van het zwakke toebedeeld krijgt. Okay, biologisch zijn we
anders geschapen dan de man, maar dat geeft geen enkele man het recht om zich
vanwege zijn geslachtelijke geaardheid superieur te voelen aan de vrouw.
Wat
bijvoorbeeld hiervan te denken: in de natuur is alles gericht op de
voortplanting, het behoud van leven. Als het om de voortplanting van de mens
gaat, hoeft de man niet veel meer te doen dan zijn zaad te lozen in de schoot
van de vrouw, daarna komt hij er niet meer aan te pas. Daarentegen maakt de
vrouw als jong meisje al een heel proces door om haar schoot ontvankelijk te
maken voor het zaad van de man. Ze is welgeteld ongeveer dertig jaar van haar
volwassen leven vruchtbaar. Iedere maand sterft het baarmoederslijmvlies af en
heeft de vrouw haar menstruatie. Elke maand, van ongeveer haar dertiende tot en
met (als ze pech heeft) haar vijfenvijftigste. Als ze bevrucht is door de man,
is ze daar een klein jaartje van bevrijd, maar draagt ze wel negen maanden haar
kind bij zich en wacht haar tijdens de geboorte de zware taak om haar kind door
het nauwe geboortekanaal te persen. Het is dus de vrouw die voor de
voortplanting alle ongemakken en pijnen heeft te doorstaan. Over het sterke
geslacht gesproken, mannen!
Misschien
hadden de vrouwen die destijds de barricaden opgingen het over heel andere
zaken, maar of het nu om Baas in eigen
buik gaat of om allerlei andere ongelijkheden in de maatschappij op basis van
de verschillen tussen man en vrouw, ze hebben hoe dan ook een heel belangrijke
bijdrage geleverd aan de collectieve bewustwording bij zowel vrouwen als mannen.
Persoonlijk vind ik het van belang dat dat vrouwen en mannen in alle opzichten dezelfde
rechten hebben, maar dat ook de verschillen tussen mannen en vrouwen erkend
worden, niet in negatieve zin en op basis van krachtmeting, maar op grond van
de natuurlijke geaardheid van vrouwen en mannen.
Ik
ben niet het emancipatietype dat alle verschillen tussen mannen en vrouwen wil
elimineren, juist liever niet, want die verschillen zijn boeiend en kunnen
elkaar positief beïnvloeden, stimuleren en sterken. Maar ik heb wel schoon
genoeg van iedereen die vrouwen als minderwaardig aan de man beschouwen en dit
illustreren in opmerkingen als zie je
wel? t Was weer eens n vrouw! en erger.
Hoezo
vrouwen gelijkwaardig aan de man .
En dan nu:
Kees was extravert, Jan Gregoor daarentegen een
ingetogen, zeer bedachtzaam mens. Hij straalde rust uit, bij hem voelde ik me
als een kind bij zijn vader. Hij heeft toen al heel goed begrepen welke kant ik
als schilderes uiteindelijk zou opgaan. Hij liet me kennismaken met Paula
Moderssohn-Becker (1876-1907), omdat hij van mening was dat ik in mijn
karakter, mijn manier van doen en werken wel wat op haar leek. Gestimuleerd
door hem schreef ik een scriptie over deze zo tragisch in haar kraambed
plotseling overleden, jonge Duitse kunstenares. Toen verraste het me dat hij
overeenkomsten zag tussen ons, blijkbaar was ik nog niet zover dat ik dit zelf
kon waarnemen, al spraken haar leven en werk me wel bijzonder aan. Later ben ik
Gregoors helder inzicht in de richting die mijn manier van schilderen zou
uitgaan veel meer gaan waarderen en heb me er zeer gevleid door gevoeld. Beide
docenten voelden me ieder vanuit hun eigen perspectiefheel goed aan
en hadden blijkbaar heel goed door dat ik behoorlijk wat positieve stimulans nodig had.
Ook al studeerde ik aan de avondacademie, we werden
niet gespeend van scriptieopdrachten en andere taken. We werden geacht even
serieus naar een afstudeerperiode toe te werken als de studenten op de
dagopleiding. Alleen de avondacademie kende een opleiding vrij tekenen en
schilderen, overdag kon men wel de textiele richting kiezen, maar niet
afstuderen als vrij kunstenaar. Wat was ik blij dat de heren directeuren van
Jansen-De Wit me hadden toegestaan deze vrije studierichting te volgen, ook al
zou ik hiermee nooit meer productief zijn voor de firma. Grootmoedig als ze
zich toonden, is het bedrijf gewoon voor me blijven betalen, met behoud van
mijn salaris, de jaarlijkse salarisverhoging plus gratificatie rond de
jaarwisseling. Hiervoor blijf ik de firma in de hoedanigheid van de heren Wim
en Matthieu Jansen eeuwig dankbaar.
Als we de opdracht kregen om portret te tekenen, zaten behalve oude mannen
uit het Labrehuis(opvanghuis in Eindhoven voor randfiguren), soms ook medestudenten model. Al heel jong
ontwikkelde ik grote belangstelling voor de medemens, wat voor karakter hij
had, hoe het zich had gevormd. Ik was nieuwsgierig naar hoe hij in het leven
stond en waarom, wat voor denkbeelden hij erop nahield, hoe hij zich voelde en
waar zijn belangstelling naar uitging. Ook vond ik het interessant te weten uit
wat voor familie hij afkomstig was en in hoeverre zowel erfelijke invloeden als
invloeden van buitenaf een rol speelden in zijn doen en laten en in de vorming
van zijn karakter.
STUDEREN OP KARAKTERS
mensen portretteren
Door mensen te portretteren leerde ik niet alleen veel
op het gebied van de tekenkunst, maar ook om heel aandachtig naar iemand te kijken.
Door zijn gelaatstrekken met geconcentreerde aandacht in me op te nemen
probeerde ik het karakter van de persoon die voor me zat te pijlen. Terwijl ik
tekende, trachtte ik diep door te dringen in zijn innerlijk wezen, zijn
emotionele binnenkant. Hierin werden we gestimuleerd door de opvatting van
beide docenten dat aandacht voor het karikaturale in de mens ons enorm kan
helpen om zijn karakter in een tekening raak te typeren. Dit vroeg om het geconcentreerd
aandachtig aankijken van degene die we tekenden, zonder hem te
compromitteren. Daar moesten we wel enige schroom voor overwinnen. En ondertussen mochten we niet vergeten groot te
denken, zoals ons herhaaldelijk werd gezegd, wat inhield dat de monumentale opbouw en zuiverheid van
lijn en kleur in tekening of schilderij niet opgeofferd mochten worden
aan het karakteristieke.
Het waren fascinerende uren vol wijze raadgevingen,
corrigerende handelingen en prikkelende vertellingen, die voor mijn latere
manier van portretschilderen van heel grote betekenis bleken en mijn verdere
ontwikkeling als portretschilderes tot grote steun zijn geweest. Dankzij deze adviezen, verstrektvanuit hun eigen ervaringen als kunstenaar, ontwikkelde ik
enige teken- en schildervaardigheid en wist de moed te verzamelen om puur
vanuit mijn gevoel mijn persoonlijke kijk op degene die voor me zat vast te leggen
in zon tekening of schilderij. Naar mijn idee was dit het meest waardevolle
dat er te leren viel voor een toekomstig (portret-)kunstenaar, in elk geval
voor mij.Ik heb het veelvuldig toegepast in mijn latere werk.
Tot
mijn stomme verbazing en woede (op de man die onderstaande uitspraken heeft gedaan) kreeg ik van een goede vriendin, zeer betrokken
bij de moderne christelijke kerk, dit stukje toegestuurd:
"Volgens Giertych (Wojciech Giertych, pauselijk theoloog en beoordelaar
pauselijke toespraken) is het essentieel
dat God niet alleen mens, maar een mannelijk mens is geworden. Daarom kan een
priester, die als beeld van Christus fungeert, alleen een man zijn.
Vervolgens reflecteert hij op het verschil tussen de geslachten.
Hij zegt bijvoorbeeld dat mannen beter geschikt zijn voor de priesterlijke taak
van overdracht van de geloofsleer, omdat ze eerder in filosofische termen over
God denken (!). Priesters houden op een mannelijke manier
van de kerk, omdat ze zorg hebben voor de structuur ervan, voor de gebouwen en
of het dak niet lekt (overdrachtelijk bedoeld?).
Vrouwen zijn beter in staat om Gods nabijheid waar te nemen en
een relatie met God aan te gaan. Vrouwen hebben een speciale toegang
tot het hart van Jezus, zegt Giertych. En dat komt natuurlijk ook weer omdat
Jezus een man is. Vrouwen hebben het priesterschap helemaal niet nodig."
einde citaat
Hiervan
rijzen me de haren ten berge. Als de uitspraken die deze
hoogwaardigheidsbekleder hier doet, refereren aan hoe de R.-k. kerk als
instituut denkt over de vrouw in de kerk, dan is dit wel heel, heel bedroevend,
om niet te zeggen liefdeloos, schandalig en hopeloos ouderwets.
Ik
ben slechts een zeer bescheiden, wat wet en dogma betreft zeer onwetende en
zeer in gebreke blijvend lid van de Rooms katholieke kerk, maar als lezer van
onder andere het Nieuwe Testament is het me wel opgevallen dat het juist de
vrouwen waren die Jezus omringden bij de belangrijkste gebeurtenissen in zijn
leven. Dit kan niet zomaar toevallig zijn en met mijn huisvrouwenverstand ken
ik hier een speciale betekenis aan toe, dogmatisch goedgekeurd of niet. Vrouwen
verdienen het om heel belangrijke en vrouw-eigen taken te vervullen in de
kerk, wat mij betreft ook als priester, bisschop, kardinaal of paus.
Ja,
deze pauselijke theoloog heeft gelijk als hij zegt dat vrouwen beter in staat
zijn om Gods nabijheid waar te nemen en
een relatie met God aan te gaan; dat vrouwen
een speciale toegang hebben tot het hart van Jezus. Inderdaad, vrouwen durven hun gevoelens eerder te laten
blijken, hebben niet zelden meer invoelingsvermogen dan mannen en zijn er
makkelijker toe te bewegen hun impulsen te volgen en dus open te staan voor de
nuances in de Schrift, tussen de regels door te lezen (zoals Jezus Christus al deed) en directer te reageren.
Maar het is wel een heel beklagenswaardig en zwak argument om daarom de vrouwen
in de kerkelijke ambten maar buitenspel te zetten. Hij beseft niet welke kansen
hij hiermee de kerk als geloofsgemeenschap van mensen ontneemt.
Ik
zie van dichtbij van hoeveel betekenis de vrouw in de kerk is. Sinds het
Tweede Vaticaans Concilie is tot mijn vreugde aan vrouwen in de moderne christelijke kerk steeds
meer ruimte gegeven. Ze zijn zelfs zover gekomen dat ze zich tot diaken konden
laten wijden, een ambt dat in hiërarchische zin rechtstreeks onder het
priesterschap valt. In alle gelederen tot aan het priesterschap zijn vrouwen
dus al doorgedrongen in de parochies. Heel veel pastorale én bijkomende taken worden al jarenlang
verricht door vrouwen. Zij zijn van positieve betekenis en hebben een weldadige invloed op zowel de christelijke ambtsbekleders als de geloofs- en parochiegemeenschappen. Ik ben ervan overtuigd dat, net als vrouwelijke
dominees, ook vrouwelijke priesters
voor de beminde gelovigen een extra dimensie geven aan samen kerk zijn. Ja, Eerwaarde Wojciech Giertych, juist om de verschillen in geaardheid tussen man
en vrouw, niet in negatieve zin en dus belemmerend, maar in positieve zin en
stimulerend, inspirerend, troostend en bemoedigend.
De
huidige christelijke kerk, met name de Rooms-katholieke, is een bolwerk van
mannen. Slechts enkele vrouwen hebben zich door de kerkelijke geschiedenis heen
kunnen verheffen uit hun dienende en onderdanige posities en zo hun
indrukwekkende sporen nagelaten (denk aan Hildegard von Bingen!). Voor Rome is het alsof de
wereld van beminde gelovigen alleen uit mannen bestaat en alleen zij in staat
zijn om leiding en structuur te geven aan het instituut. En dat terwijl men door de eeuwen heen de ervaring al heeft dat alle (religieuze)
conflicten opgestart zijn door mannen en alle seksueel misbruik voornamelijk
door mannen gepleegd wordt.
Al
jarenlang doe ik verwoede pogingen om iets te vinden binnen de huidige kerk dat
me bemoedigt, inspireert, naar zich toehaalt, aan zich bindt. Ik klamp me vast
aan heel kleine hoopvolle gebeurtenissen, zoals onze kleine parochie in
Vlierden, waar we nog een aimabel mens als pastoor hebben, die zich nergens en van
niemand afkeert, maar alle ruimte openhoudt voor de moderne gelovige mens en
zich gedraagt als de klassieke herder in het veld. Helaas worden zulke mensen,
die een hele geloofsgemeenschap bijeenhouden, steeds zeldzamer, zeker als Rome
de letter van de wet strikt blijft hanteren, niet meebeweegt in de
ontwikkelingen, van emancipatie nog nooit gehoord heeft en er de oren voor
blijft sluiten; sterker nog, juist zulke, mee-evoluerende en denkende mensen
weert.
Voorlopig
hoeven we dus niet te rekenen op ontheffing van het celibaat voor aankomende
priesters en religieuzen, laat staan op vrouwen als priester. In het Vaticaan zijn
alle kardinalen met elkaar in conclaaf, allemaal alleen oude mannen die hun
carrière binnen het instituut allang achter de rug hebben, braaf (voor zover
wij hierop mogen vertrouwen) celibatair geleefd hebben en niets meer ambiëren.
Zij hoeven de barricaden niet meer op, kunnen rusten in vrede en zijn derhalve
waarschijnlijk weinig gemotiveerd om deze knuppel toch nog in het hoenderhok te
gooien .
Heel,
heel spijtig voor de vrouwen die zich geroepen voelen tot het priesterambt.
En dan nu:
Want wat viel er veel te leren van deze twee kunstenaars, die
nog echte armoede en ontbering hadden gekend voor ze tot docent op de academie
benoemd waren. Hun gedrevenheid, hun passie, die doorklonk in hun stem, zweepte
ons op tot prestaties die ik later op de Jan van Eijck Academie nooit meer heb
kunnen evenaren. Tijdens al mijn tien studiejaren aan de twee academies heb ik
me nergens zo in mijn element gevoeld en zoveel geleerd als in die oude teken-
en schilderlokalen in Eindhoven, waar we geënthousiasmeerd en geïnspireerd
werden om ons in persoonlijke
zin zo creatief mogelijkals beeldende kunstenaars te ontplooien.
Het was een heerlijke en leerzame
tijd. Natuurlijk was het voor mij ook een groeiproces, als aankomend kunstenares
én jonge vrouw, al gebeurde dat laatste nog steeds tegen mijn wil. Ik bleef me
maar instinctief verweren tegen een leven als volwassene. Het moet welhaast zo
zijn dat die stille, nog altijd voortdurend in me kloppende hunkering naar een
vaderfiguur, die voor de buitenwereld mijn geheim was en bleef, tezamen met die
aanranding (waarvoor ik me ook nog steeds schaamde), me in mijn seksuele
ontwikkeling en groei naar volwassenheid ernstig heeft belemmerd. Alle avances
van (jonge) mannen wees ik af, voor een meisje van mijn leeftijd was ik
behoorlijk geremd, op het houterige, zeg maar gerust gefrustreerde af. Terwijl
ik naar Sissi films keek, Conny Fröboess adoreerde en diep in mijn hart hevig
bleef verlangen naar liefdevolle aanrakingen, gedroeg ik me alsof ik er
helemaal niet van gediend was. Uit pure angst voor wat er kon gebeuren, het
geheimzinnige onbekende, dat door die aanranding bezoedeld was.
Pas tijdens het prille begin van
mijn relatie met Joep zou ik iets beginnen te begrijpen van hoe het precies toeging
bij man en vrouw en wat voor rol de seksualiteit hierin was toebedeeld, met
name voor de (moderne jonge) vrouw. Joep (met al zijn geduld in de ontwikkeling
van onze relatie), de seksuele revolutie en de vrouwenemancipatie hebben me uiteindelijk
bevrijd van mijn seksuele angst en me verzoend met het feit dat ik tegen alle
verdrukking en onwil in toch een volwassen vrouw geworden was. Maar dat vroeg in
die Eindhovense jaren nog heel veel tijd en vooral eindeloos veel tact van de
kant van het mannelijk geslacht.
Natuurlijk was ik niet voortdurend bezig met dit lastige
stukje van mijn bestaan. Er gebeurden praktisch gezien genoeg dingen die me
afleiding gaven, mijn nieuwsgierigheid prikkelden en me boeiden. Hele dagen
werken en s avonds studeren eisten meer dan voldoende concentratie en werkzaamheid van me. Op de
academie zoog ik alles naar binnen wat ik maar aan informatie aangeboden kreeg
en leerde er grenzeloos veel van. Vol aandacht luisterde ik naar Kees Bol als
hij ons vertelde over zijn leven als armzalig kunstschilder. Hoe hij, met niet
veel meer in zijn bezit als een opklapbare schildersezel, door de drassige
velden sjokte om er schilderijen te gaan maken van het besneeuwde akkerland, in
de hoop ze later voor een appel en een ei te verkopen.
Zulke verhalen zetten me aan het denken. Ik vroeg me af of dit
mijn voorland was en of ik ooit wel zover zou willen gaan. Ondanks alle plezier
waarmee ik in al die vijf jaren op de academie werkte, wist ik niet of hier
mijn roeping lag. In feite was ik per toeval in de kunstrichting
terechtgekomen. Natuurlijk had ik altijd al graag getekend en geschilderd, maar
meer zoals een klein meisje dat doet, thuis aan de keukentafel met een beker
hete chocolademelk binnen handbereik. Nooit had ik vanuit mezelf serieus
nagedacht over een studie aan een kunstacademie, laat staan over een toekomst
als beeldend kunstenares. Terwijl ik op die lange avonden in het door
Philipslampen verlichte, oude lokaal met krakend houten vloer met plezier stond
te tekenen, vroeg ik me wel eens af of ik dit nu mijn hele verdere leven wilde,
en nooit kon ik er spontaan ja op zeggen. Ik wist het gewoonweg niet, tekende
en schilderde en liet me maar voortdrijven, zonder zelf enig initiatief te
nemen om er achter te
komen waar mijn passie nu écht in verscholen lag. Maar het waren ontegenzeglijk
prachtige verhalen die Kees Bol vertelde en met humor doorspekte. Zijn van
nature zo sterke gedrevenheid twinkelde erdoorheen als zonlicht in het
bladerdak van populieren. Daarbij had hij een meeslepende manier van vertellen
en wist zijn verhalen op zeer expressieve wijze te brengen, waardoor zijn
armoedige bestaan een romantisch tintje kreeg dat me aantrok.
Wanneer beschouwt iemand zijn
leven als kwalitatief waardevol, vroeg ik me vanmorgen af, terwijl ik op
commando van de diëtiste van het Radboudziekenhuis de inhoud van het eerste van
de mij voorgeschreven twee flesjes
Nutridrink per etmaal naar binnen liet glijden, en probeerde dit zo snel als
maar kon te doen om er zo min mogelijk van te proeven. Elke ochtend en middag
zijn dit de momenten waarop ik baal van mijn leven als chronisch zieke, en dat
terwijl ik besef dat deze drankjes mijn conditie opkrikken en op pijl houden.
Waar leg ik nu het accent: op
de smerigheid van de inhoud van die flesjes en de verplichting dat spul elke
dag door mijn strot te moeten gieten? Of zeg ik tegen mezelf: kom op, Els! Twee
keer tien seconden per dag en je bent er vanaf en je krijgt er nog een sterker lijf
door ook! Ik kies voor het laatste. Kwaliteit van leven is natuurlijk heel
breed en ieder mens verstaat er wellicht iets anders onder, maar die zit m
soms in de hele kleine dingen van alledag. Het is de kunst die te blijven zien,
ook in situaties waarin het niet voor de hand ligt. Onder welke omstandigheden
dan ook, de kwaliteit van mijn leven zal ik voornamelijk zélf in stand moeten zien
te houden. De mensen in mijn omgeving en allerlei omstandigheden kunnen er wel
invloed op uitoefenen, zowel positief als negatief, maar het is niet goed mezelf
c.q. de kwaliteit van mijn leven totaal afhankelijk te maken van mensen en
factoren van buitenaf.
Toch gebeurt dit heel
gemakkelijk, zeker bij hypergevoelige mensen als ik. Ik geef toe dat er niet
veel voor nodig is om me uit mijn evenwicht te brengen, wat als ik me erin laat gaan zeer negatief is
voor de kwaliteit van mijn leven. Heel vroeger heeft een arts eens van me
gezegd: ze is een aantrekkelijke vrouw, waarmee hij bedoelde te zeggen dat ik
me de dingen erg aantrek. Dat klopt, alles wat bij me binnenkomt, komt ook echt
bij me naar binnen, neem ik me ter harte, trek het me aan, probeer me erin te
verplaatsen en ga daar zover in dat ik bijna kan voelen wat de ander voelt.
Maar ik zou niet anders willen, mijn leven is er rijk en heel boeiend door, dus
ervaar ik dit niet als een last, maar juist als een geschenk.
Kwaliteit van leven creëren en handhaven
wil zeggen voortdurend keuzes maken die de balans positief doen doorbuigen. Neem
nou mijn eigen gezondheidssituatie. Ik beschouw mezelf beslist niet als ziek en
houd er momenteel ook een redelijk normaal leven op na. Toch zijn er allerlei
kleine uitlopers van mijn ziekte die, als ik het zou toelaten, de kwaliteit van
mijn leven behoorlijk negatief zouden kunnen beïnvloeden. Zo leef ik
bijvoorbeeld met twee stomas, uitgangen voor op de buik die bestemd zijn voor het
lozen van mijn fecaliën en urine. Twee grote plakken met zakken op een vaak
geopereerde buik. Zo zijn er nog een aantal verschijnselen op te noemen die
rechtstreeks te maken hebben met het ziektebeeld en die, als ik me erdoor zou
laten meetrekken, de kwaliteit van mijn leven aanzienlijk zou verminderen.
Door scha en schande heb ik
geleerd dat niet te doen. Door niet alleen te kijken naar wat er door dergelijke
ingrepen en bijkomende ongemakken allemaal niet meer kan, maar door voor mezelf
ook op een rijtje te zetten wat de voors en tegens ervan zijn en waarom. Dat schept
helderheid, inzicht en geeft kracht om tevreden te zijn met de situatie zoals
die is, sterker nog, die zelfs als zeer voordelig te ervaren.
In de praktijk is het vaak kiezen tussen
de minst kwade van de twee ofwel tussen verlies en winst, ook al zijn de marges
nóg zo klein. Wat niet wil zeggen dat ik bijkomende emoties als teleurstelling,
pijn en verdriet wegwuif. Ook in dit opzicht probeer ik mijn keuzes te maken.
Mezelf wijsmaken dat ik onverdeeld blij ben met nare gebeurtenissen als bovengenoemde,
omdat die me fysiek veel meer kwaliteit van leven opgeleverd hebben, is even onoprecht
als blijven hangen in die teleurstelling en dat verdriet. Wat me helpt, is er
volop ín gaan: mijn emoties de vrije loop laten, gewoon toelaten te voelen wat het met me
doet, al doet dit nóg zoveel pijn. Me er doorheen worstelen, net zo lang tot ik
een en ander verwerkt heb en er ruimte in mijn ziel is om er nu op een
positieve manier iets mee te gaan doen.
En misschien is dit wel het belangrijkste dat ik ervan geleerd heb: namelijk, dat kwaliteit van leven heel nauw samenhangt met samen delen.
Praten met anderen over wat me bezighoudt, de ander laten delen in zowel
verdriet als vreugde, of het nu om ziekte of ander menselijk leed gaat. Dat te kunnen betekent pas écht kwaliteit van leven.
En dan nu
Bol en Gregoor leerden ons monumentaal te denken, in
grote vlakken te werken. Ons werd bijgebracht te kijken alsof alle voorwerpen,
ook het gelaat van mensen, niet uit lijnen maar uit enkel kleuren bestonden.
Door je oogharen kijken, was een veelgehoorde uitdrukking. Op die wijze
werden de grote vlakken zichtbaar van wat we moesten naschilderen en kregen
pietepeuterig geknoei en angstvallige voorzichtigheid in onze manier van werken
geen kans. Zij wilden vooral de nadruk gelegd hebben op het karakteristieke van
de voorwerpen en de gezichten die we voor ons zagen, en niet in de eerste
plaatst op de gelijkenis of het perspectivisch correcte. We moesten het lef
hebben om af te wijken van wat onze ogen objectief waarnamen en de objecten te
schilderen of tekenen hoe we dat zelf wilden. Werken vanuit de beleving, de
interpretatie, niet vanuit de realiteit.
Dat was wennen, bewust afstand nemen van hetgeen onze
ogen gewend waren in werkelijkheid waar te nemen, vroeg wel enige overwinning.
Aan de hand van voorbeelden uit het expressionisme leerden we stapsgewijs het
traditionele realistische denken en werken los te laten, zowel in
tekenvaardigheid als op het gebied van kleurgebruik. We werden gestimuleerd
abstract(-er) te denken, te drijven op ons subjectieve, gevoelsmatige kompas en
dat te verwerken in tekening of schilderij. Ze doordrongen ons ervan dat
hetgeen we beleefden aan wat of wie we voor ons hadden, onze eigen persoonlijke
werkelijkheid was en die evenveel, zo niet nog meer recht van bestaan had als
de objectief waarneembare.Iedere kunstenaar moest zijn eigen wereld vol eigen
werkelijkheden creëren, hoe dat was van ondergeschikt belang. Als er maar aan
te zien was dat het de jouwe was, alleen dié wilden Jan Gregoor en Kees Bol tot
uitdrukking gebracht zien.
Het was een geheel nieuwe manier van kijken, tekenen
en schilderen. Het viel lang niet altijd mee, we ervoeren allemaal hoe sterk we
nog gebonden waren aan de traditie, hoe graag we nog net echt wilden werken.
Maar beide docenten hadden het volste recht om dit bij hun studenten te
stimuleren, want op hun eigen doeken schiepen ook zij hun eigen subjectieve en
hierdoor uitermate boeiende werkelijkheid. Door zulke verhalen en aanwijzingen
ging ik heel anders naar kunst kijken. Ja, er ging een enorme, een vurige
stimulans uit van Bol en Gregoor.
Kees Bol, aangesteld als docent figuur- en portrettekenen,
expressief gevoelsmens als hij was, leerde ons te kijken met de geest en het
hart, mensen te tekenen zowel naar de gelijkenis als naar het karakter, met
flinke nadruk op het laatste, het kon niet karakteristiek genoeg zijn naar zijn
zin. Een van zijn geliefde opmerkingen was Overdrijving kenmerkt de zaak. Een portret mocht desnoods karikaturaal
zijn, als het de persoon in kwestie maar typeerde en hem liet zien hoe de maker
ervan die persoon zag. Realisme puur om het realisme verafschuwde hij, met name
als het om portrettekenen en -schilderen ging, en Gregoor, docent schilderen
naar de werkelijkheid (stillevens en dergelijke) en portretschilderen, viel hem
hierin bij. Hij gebruikte andere methodes, bezigde een heel ander taalgebruik,
maar in principe streefden ze naar hetzelfde eindresultaat en kwamen hun
opvattingen over hoe een schilderij of tekening tot stand moest komen sterk met
elkaar overeen. Allebei waren het
gedreven kunstenaars en ieder wisten ze dit op hun persoonlijke,
karakteristieke wijze uitstekend over te brengen.
De visie en methodiek van onze docenten spraken me bijzonder aan,
ik ging er helemaal en vol vuur in mee. Gemotiveerd beet ik me erin vast,
tekende als een bezetene, maakte avond aan avond de ene tekening na de andere.
Stillevens, mensen in diverse poses, portretten, handen, ja alles wat ons
voorgezet werd, tekende en schilderde ik met enthousiasme en beleefde er vier
jaar lang elke avond goddelijke uren aan. Joop van Egdom, een van mijn
medestudenten, was al net zo fanatiek bezig als ik. Hij was een jaartje verder,
maar we zaten vaak in hetzelfde lokaal en tekenden dan naar dezelfde modellen.
Ook hij kraste er stevig op los, liet zich meeslepen door wat hij voor zich
zag, luisterde net zo gretig als ik naar de uiteenzettingen van Bol en Gregoor
en trok er dorstig evenveel lering uit.
Vanmorgen vernam ik het nieuws
dat de kardinaal, de hoogste baas van de R.-k. kerk in Engeland zijn schuld
heeft bekend inzake seksueel misbruik. Nota bene tijdens een retraite voor
jonge priesters, jonge mannen dus, die zich nog in het vak moesten ontwikkelen
en zo ongewild het lichtende voorbeeld kregen van hoe het niet hoort. We zijn
de laatste paar jaar geconfronteerd met de meest schrijnende gevallen van
seksueel misbruik binnen de R.-k. kerk. Collectieve verontwaardiging hierover
heeft ertoe geleid dat heel veel tot dan toe trouwe Rooms katholieken hun kerk de
rug toegekeerd hebben en zich definitief uit de kerkregisters hebben laten
uitschrijven.
De R.-k. geloofsgemeenschap is het
meest van al geschokt door de schending van het vertrouwen. Op jonge leeftijd
vertrouwde men zijn kinderen toe aan religieuzen, die hoog in het vaandel
hebben dat ze leven in navolging van Jezus Christus, de naastenliefde prediken
en, waar men toch van uit mocht gaan, die ook beoefenen. Hoe schokkend en ontgoochelend
moet het voor ouders en familieleden van misbruikte jonge mensen (en deze pas
klaargestoomde priesters) geweest zijn te ontdekken dat juist zulke mensen zich
vergrepen aan hun kinderen en jongeren . Men ging er immers van uit dat
kinderen en jonge mensen onder de hoede van religieuzen in alle opzichten
veilig waren: ze kregen gedegen onderwijs, groeiden op met normen en waarden, mochten
rekenen op degelijke begeleiding bij hun schooltaken en er was gezamenlijke
controle op het groeiproces naar volwassenheid. Kortom, voor ouders en andere
betrokkenen een zeer geruststellend idee.
Ik hoef hier niet te vertellen hoe
fout het allemaal gelopen is, hoe degelijke instituties van naam omvielen als
kaartenhuisjes en prominente hoogwaardigheidsbekleders van hun voetstuk vielen.
Wat mij persoonlijk erg aangegrepen heeft, is de decennia lang volgehouden
zwijgzaamheid over deze mensonterende gebeurtenissen. Rotte appels werden niet
verwijderd, terwijl iedereen weet dat één rotte appel in een kist vol gezonde
de rest ook aan het rotten brengt. Om mijn verontwaardiging wat in te dammen,
heb ik geprobeerd me te verplaatsten in de motieven van de R.-k. kerk en
gebruikte hiervoor als metafoor een familie.
De kerk als een verzameling van
gezinnen, samen één grote familie, solidair met elkaar, met als vaderlijk
opperhoofd de paus, die op zijn beurt een heleboel helpers had om zijn grote familie
bijeen te houden. Zelf kom ik uit een gezin waarin, zoals in de meeste
gezinnen, wel eens iets misging. Dat werd dan, zoals mijn moeder het destijds
uitdrukte, niet aan de grote klok gehangen, ofwel een en ander werd binnenskamers
afgehandeld.
Misschien is de langdurige
zwijgzaamheid binnen de R.-k. kerk met een van mijn eigen ervaringen
vergelijkbaar: op mijn vijftiende ben ik aangerand. Mijn hele familie moet het
geweten hebben, maar niemand van mijn broers en zussen en zelfs mijn moeder
heeft er met mij ooit met één woord over gesproken. Andersom ik nooit met hen.
Dat deed men niet. Het was gebeurd, het was erg, maar niet heel het dorp hoefde
er kennis van te nemen. Want bij seksueel misbruik heeft nog heel lang de
opvatting geleefd dat niet de pleger de schuldige was, maar het slachtoffer. Tragisch
genoeg wierp seksueel misbruik een smet op beide families, die van de
misbruiker én die van het slachtoffer.
Door erover te zwijgen, het
binnenskamers te houden, raakte ogenschijnlijk niemand beschadigd: de persoon
in kwestie die zich er schuldig aan gemaakt had, kon normaal verder leven en
het slachtoffer moest zich, in het gunstigste geval, maar weer overeind werken,
proberen de draad weer op te pakken en wat hem pijn gedaan had zo gauw mogelijk
weer te vergeten. Twee families waren niet te schande gemaakt, deze
schandelijke gebeurtenis was met de mantel der liefde bedekt. Ja, ja, men had
prachtige uitdrukkingen die als dekmantel konden fungeren voor onbekwaamheid om
hiermee om te gaan.
Zo is misschien ook, als ik
goedwillend probeer te zijn, het gedrag te verklaren van allen binnen de R.-k.
kerk die al meteen vanaf het begin van dergelijke praktijken geweten hebben. De
kerk als één grote familie, geen enkel hoofd van de familie wil de vuile was
op straat, dus wordt behoedzaam gezocht naar die mantel der liefde om een en
ander af te dekken, volkomen voorbijgaand aan het leed dat berokkend is aan
slachtoffers.
Maar nee, zulk gedrag is beslist
niet goed te keuren. Voor mij is duidelijk dat, wanneer men dergelijke keuzes
maakt, het eigenbelang voorop staat en niet dat van het slachtoffer. De
gevolgen van zulke keuzes zijn rampzalig. Door te kiezen voor zwijgzaamheid kan
het slachtoffer nergens met zijn pijn en verdriet heen, het wanstaltig gedrag kan
blijven voortduren en het slachtoffer wordt nog ernstiger getraumatiseerd. Als
er meteen na zon gebeurtenis van beide kanten gesproken was en gezocht naar
een mogelijke oplossing, zou dat heel veel bijkomende en zeer ernstige en
blijvende schade hebben voorkomen, beter zowel voor het slachtoffer als voor de
veroorzaker.
Kiezen voor het voorkomen van
smet op het instituut of de familie lijkt misschien heel verstandig, maar is
het juist niet en getuigt in mijn optiek van egocentrisch denken en handelen.
De rotte appel is er niet uitgehaald, de rest blijft gevaar lopen en degene die
zon besmette appel eet, wordt eveneens slachtoffer.
Ook heb ik geprobeerd me in te
leven in de priester (of persoon) die dergelijke handelingen verricht. Wat
drijft zo iemand ertoe, wat gebeurt er in het hart van die persoon dat hem naar
die ene jonge mens drijft om er seksuele handelingen mee te verrichten . In het
geval van priesters, waarom kozen zulke mensen voor een religieuze loopbaan,
als hun seksuele behoefte zo groot is en ze blijkbaar niet in staat zijn die te
sublimeren tot het spirituele . Doet zo iemand dit welbewust of is hij ziek van
geest?
Als rechtgeaard christen zou ik
het hun moeten vergeven, maar ergens onderweg strandt mijn bereidwilligheid
hiertoe. Misschien omdat ikzelf (gelukkig slechts één keer in ernstige mate)
als jong meisje ervaren heb wat aanranding (seksuele misdragingen jou aangedaan)
met een mens op langere termijn doen. En dan te bedenken dat het bij de jonge
slachtoffers van religieuzen het niet bij één keer bleef . Nee, daar moet de
vergeving van heel ver komen . Ook het oordeelt niet opdat gij niet geoordeeld
zult worden kost me in zulke gevallen nogal
wat moeite. Ik geef toe, de drijfveren van deze mensen ken ik niet. Het lukt me
ook niet om me erin te verplaatsen, zodanig dat er enig begrip in me kan
groeien voor hún positie. Vooralsnog gaat het me toch net iets te ver om me als
christen in deze vergevingsgezind op te stellen .
Laat ik beter maar proberen
voor mezelf de balans op te maken in hoeverre ik na deze aan het licht
gebrachte excessen (het is nooit te laat!) nog bij de R.-k. kerk wil horen. Tot
nu toe alleen en vooral tot de katholieke en dat schoorvoetend .
En dan nu:
Keihard werken, dat moest én deed ik in Eindhoven. Het
was een vijfjarige opleiding, dus ging ik na het basisjaar nog vier jaar lessen
volgen op de teken- en schilderafdeling. Dit hield in dat ik die vier jaren
overdag van 's morgens half negen tot s namiddags half vijf werkte op kantoor
bij Jansen-De Wit in Schijndel, daarna snel per bus of fiets naar huis jachtte,
om in hoog tempo het warme eten dat mijn moeder al voor me had klaargemaakt
naar binnen te werken, om nog net op tijd in de bus van kwart over vijf naar
Eindhoven te springen, die bij ons voor de deur stopte. Bij dit alles maakte ik
ook mijn huiswerk voor de academie en ging in wat me nog restte aan vrijetijd
naar balletles. Dit dubbelleven hield ik vijf jaar lang welgemoed vol.
Naast mijn avondstudie had ik besloten om te proberen in één
jaar de tweejarige cursus L.O. akte tekenen te halen. Elke zaterdagmiddag werd
die gegeven in het academiegebouw in de Rechtestraat. We kregen les van de
kunsthistoricus en docent perspectief tekenen Karel Vermeeren. Na dat jaar
moest ik staatsexamen afleggen in Den Haag en slaagde, met het cijfer 10 voor
pedagogiek (voor de andere vakken haalde ik gemiddeld 6 tot 7) dat ik dankte
aan mijn bevlogen verhaal over hoe ik les zou willen geven. En dat terwijl ik
slechts een blauwe maandag voor een paar lagere schoolklassen had gestaan en niet zo succesvol was geweestin het handhaven van orde en discipline. Na afronding van die
cursus en het basisjaar van de academie kon ik me volledig wijden aan de vrije
studierichting, waarvoor ik sindsdien naast de avonden ook elke zaterdagmiddag
de bus naar Eindhoven, locatie Hemelrijken nam, waar onze academie gevestigd
was in een oud, tamelijk vervallen schoolgebouw met grote hoge lokalen, gebouwd
in carrévorm.
De Eindhovense academie was in die tijd helemaal doordrenkt met
Vincent van Gogh, de docenten hadden een grenzeloze bewondering voor diens
talent en doorzettingsvermogen en met name voor zijn wijze van tekenen: vanuit
de losse pols, door met stugge volharding de tanden erin te zetten, om
uiteindelijk te bereiken dat er op papier een gedegen tekening stond,
doorwrocht, krachtig en monumentaal. Kees Bol had zelf les gehad van de
kunstenaar Paul Citroen (1896-1983), geboren in Berlijn, medeoprichter van de
Nieuwe Kunstschool in Amsterdam en docent aan de Haagse kunstacademie. Hij was
een groot bewonderaar van zijn leermeester/kunstenaar. Door zijn enthousiaste
verhalen over deze man vermengde onze Van Goghiaanse manier van tekenen zich
ongemerkt een beetje met die van Paul Citroen. De eerste vier jaren tekenden we
niet naar naaktmodellen. Aan de tekeningen die ik nog bewaard heb uit die tijd
is goed te zien in wat voor tekenstijl er door de studenten, onder leiding van
de twee docenten, beide zelf ook
kunstenaar, op onze academie gewerkt werd. Ik
hield van die tekenstijl en ben die altijd trouw gebleven.
Kees Bol gaf voornamelijk tekenlessen. Bij hem tekenden we met
contépotlood gewone mensen van de straat of oudere mensen uit het Labrehuis, een onderkomen voor daklozen,
alcoholisten en andere randfiguren. Ook bracht hij zijn eigen zonen wel eens
mee om voor ons te poseren. Voor één avond poseren ontvingen de modellen vijf
gulden. Ons Labrehuis model Pietje werd niet uitbetaald in guldens, maar
ontving per avond twee bolknaksigaren, om te voorkomen dat hij zijn geld
omzette in sterke drank. Jan Gregoor gaf ons voornamelijk schilderles en
kunstgeschiedenis. Bij hem werkten we dus in kleur. Meestal bracht hij mensen
mee die alleen wilden poseren voor portret. Heel soms werd er bij hem ook
getekend, allerlei voorwerpen die ons, gegroepeerd, tot stillevens dienden.
Als we bij hem tekenden, was dat meestal met was- en pastelkrijt. Met zijn kalme gemoed en rustige stem
stelde hij ons op ons gemak en wist ons er geleidelijk aan van te doordringen
wat er naar zijn idee in een tekening of schilderij zichtbaar gemaakt moest
worden. En dan was dat nooit het net echte, maar wát we zagen en hoe we het
zagen.
Vanmorgen stond ik op, zag de eerste tekenen van de
naderende lente en voelde me gelukzaliger dan ooit. Ik realiseerde me ineens in
alle hevigheid hoe lang ik voor mijn doen al thuis en niet in het ziekenhuis ben.
Een mirakel: ik ontwaak in onze eigen slaapkamer, kijk door de vensters naar
buiten in onze eigen tuin, hoef me voor niemand te haasten en zit straks aan
onze eigen lange tafel voor een zondags ontbijtje. Niemand die mijn bloeddruk
en temperatuur komt meten, geen voedingsassistente met twee droge
boterhammetjes, belegd met vlees en kaas uit plastic verpakkinkjes. Geen
verpleegkundige aan mijn bed die me het programma aanreikt van handelingen die
die dag aan mijn lijf verricht gaan worden, noteert hoeveel ontlasting en urine
er in mijn stomazakjes zit en ondertussen alvast handdoeken klaarlegt voor de
dagelijkse wasbeurt. Nee, niks van dit alles de dag beginnen in eigen huis,
zonder al die heisa!
Wie nog nooit in een ziekenhuis gelegen heeft, kan
zich misschien niet echt voorstellen hoezeer een eenvoudig ontbijtje een mens
het euforisch geluksgevoel kan geven, vergelijkbaar met de eerste de beste belangrijke
blijde gebeurtenis in het leven. En toch is dit het wat gebeurt na dergelijke
ervaringen.
Het openschuiven van de gordijnen als s morgens het
ochtendgloren door de kieren ervan schemert, mijn benen buiten mijn eigen bed
steken, in mijn eigen tempo, op mijn eigen tijdstip mijn persoonlijke
ochtendritueel afwerken, om daarna in alle rust de tafel te dekken voor het
ochtendontbijt ja, dat zijn na een kortere of langere periode
hospitaalverblijf euforische momenten.
Ik kan het weten, want ik heb ongeveer twintig jaar
frequente en soms zeer langdurige ziekenhuisopnames achter de rug en heb dus de
verschillen ervaren tussen het ziekenhuissysteem waarbinnen de boel vanaf een
uur of zes in de morgen op volle toeren en in rap tempo begint te draaien en het
rustige begroeten van de ochtendschemer in mijn eigen slaapkamer. De dagen die
voorbijglijden zonder veel beweging, de in veler ogen saai lijkende dagen,
kunnen niet genoeg gewaardeerd worden. Juist de dagen waarop niks spectaculairs
gebeurt, waarin het dag- en nachtritme zich volgens het geijkte patroon
voltrekt, zijn goud waard.
Als ik terugdenk aan de jaren waarin mijn
thuisfront nagenoeg permanent in onrust moest leven vanwege mijn gezondheid, op
en neer pendelde tussen Vlierden en Nijmegen om me te bezoeken, gesprekken met
artsen te voeren voor of na behandelingen, operaties of onderzoeken, dan is
mijn leven zoals het nu is zo mooi als het maar zijn kan. Of de verschillen nu
zo héél groot zijn tussen het ritme van zon ziekenhuis of het mijne hier thuis
is niet eens relevant.
Het zit m in de heel essentiële dingen waar ik
dagelijks mee geconfronteerd word: het verlies van vrijheid en
onafhankelijkheid zo gauw ik het ziekenhuis binnenstap, het verlies aan
zeggenschap over mijn eigen lijf, de spanningen omtrent onderzoeken en
behandelingen, de totale afwezigheid van huiselijke warmte en (vaak) het gebrek
aan medemenselijke betrokkenheid. Kortom: in het ziekenhuis liggen betekent
mijn persoonlijkheid voor een deel inleveren, die inruilen tegen angst en zorg
en mateloze afhankelijkheid van dokters die beslissen over mijn fysieke
welzijn. En dan heb ik het nog helemaal niet over de klinische omgeving waarin
dan geleefd moet worden.
Dit op een rijtje gezet, maakt het voor mij elke
dag tot een feestje om hier thuis op te staan en de dag te beginnen met mijn
lijfspreuk: nieuwe dag, nieuwe kansen. Dat voelt heel anders dan: hè jakkes,
wéér zon lange dag in het ziekenhuis; wat hangt me nu weer boven het hoofd,
wat gaan ze nu weer met me uitspoken.
Thuiskomen uit het ziekenhuis is voor mij nog
altijd, zélfs als ik er alleen maar voor een polibezoekje naar toe ben geweest,
het mooiste dat er is. Zo gauw ik ons huisje binnenkom, voelt het alsof een
zorgzaam iemand een lekker warme deken om me heen slaat. Ik kruip in mijn
tweede huid, waar niemand me pijn kan doen, angstig maken of kwetsen. Waar geen
bloeddrukmeter en infuuszakken boven mijn bed hangen, waar ikzelf kleur heb
kunnen geven aan ons interieur, waarin alles wat me omringt ademt van leven en
geschiedenis.
Ja, elke morgen maak ik mezelf er weer heel bewust
van hoe gelukkig ik ben nu ik in een (hopelijk heel lange) periode, zoals dit
in het medisch jargon genoemd wordt, van remissie zit en thuis in plaats van in
een hospitaal kan leven, elke minuut van de dag en de nacht. Ik heb al volop ervaren
dat alles wat me omringt er ook mooier door wordt, meer de moeite waard om te
bezien en beleven. Geef mij dus maar zon levensketting waarin elke dag op de
andere lijkt en de jaren rustig voortglijden zonder al te veel sensatie. Het
klinkt misschien saai, maar het is het allermooiste dat een mens kan overkomen.
Ik gun het ieder mens op aarde.
En dan nu:
Kees Bol, aangesteld als docent figuur- en portrettekenen,
expressief gevoelsmens als hij was, leerde ons te kijken met de geest en het
hart, mensen te tekenen zowel naar de gelijkenis als naar het karakter, met
flinke nadruk op het laatste, het kon niet karakteristiek genoeg zijn naar zijn
zin. Een van zijn geliefde opmerkingen was Overdrijving kenmerkt de zaak. Een portret mocht desnoods karikaturaal
zijn, als het de persoon in kwestie maar typeerde en hem liet zien hoe de maker
ervan die persoon zag. Realisme puur om het realisme verafschuwde hij, met name
als het om portrettekenen en -schilderen ging, en Gregoor, docent schilderen
naar de werkelijkheid (stillevens en dergelijke) en portretschilderen, viel hem
hierin bij. Hij gebruikte andere methodes, bezigde een heel ander taalgebruik,
maar in principe streefden ze naar hetzelfde eindresultaat en kwamen hun
opvattingen over hoe een schilderij of tekening tot stand moest komen sterk met
elkaar overeen. Allebei waren het
gedreven kunstenaars en ieder wisten ze dit op hun persoonlijke,
karakteristieke wijze uitstekend over te brengen.
De visie en methodiek van onze docenten spraken me bijzonder aan,
ik ging er helemaal en vol vuur in mee. Gemotiveerd beet ik me erin vast,
tekende als een bezetene, maakte avond aan avond de ene tekening na de andere.
Stillevens, mensen in diverse poses, portretten, handen, ja alles wat ons
voorgezet werd, tekende en schilderde ik met enthousiasme en beleefde er vier
jaar lang elke avond goddelijke uren aan. Joop van Egdom, een van mijn
medestudenten, was al net zo fanatiek bezig als ik. Hij was een jaartje verder,
maar we zaten vaak in hetzelfde lokaal en tekenden dan naar dezelfde modellen.
Ook hij kraste er stevig op los, liet zich meeslepen door wat hij voor zich
zag, luisterde net zo gretig als ik naar de uiteenzettingen van Bol en Gregoor
en trok er dorstig evenveel lering uit.
Want wat viel er veel te leren van deze twee kunstenaars, die
nog echte armoede en ontbering hadden gekend voor ze tot docent op de academie
benoemd waren. Hun gedrevenheid, hun passie, die doorklonk in hun stem, zweepte
ons op tot prestaties die ik later op de Jan van Eijck Academie nooit meer heb
kunnen evenaren. Tijdens al mijn tien studiejaren aan de twee academies heb ik
me nergens zo in mijn element gevoeld en zoveel geleerd als in die oude teken-
en schilderlokalen in Eindhoven, waar we geënthousiasmeerd en geïnspireerd
werden om ons in persoonlijke
zin zo creatief mogelijkals beeldende kunstenaars te ontplooien.
Het was een heerlijke en leerzame
tijd. Natuurlijk was het voor mij ook een groeiproces, als aankomend kunstenares
én jonge vrouw, al gebeurde dat laatste nog steeds tegen mijn wil. Ik bleef me
maar instinctief verweren tegen een leven als volwassene. Het moet welhaast zo
zijn dat die stille, nog altijd voortdurend in me kloppende hunkering naar een
vaderfiguur, die voor de buitenwereld mijn geheim was en bleef, tezamen met die
aanranding (waarvoor ik me ook nog steeds schaamde), me in mijn seksuele
ontwikkeling en groei naar volwassenheid ernstig heeft belemmerd. Alle avances
van (jonge) mannen wees ik af, voor een meisje van mijn leeftijd was ik
behoorlijk geremd, op het houterige, zeg maar gerust gefrustreerde af. Terwijl
ik naar Sissi films keek, Conny Fröboess adoreerde en diep in mijn hart hevig
bleef verlangen naar liefdevolle aanrakingen, gedroeg ik me alsof ik er
helemaal niet van gediend was. Uit pure angst voor wat er kon gebeuren, het
geheimzinnige onbekende, dat door die aanranding bezoedeld was.
Vanmorgen kreeg ik breedkoppig op
het dagblad Trouw (waarop wij geabonneerd zijn) voorgeschoteld: IK HEB MIJN
SPOKEN VERJAAGD. Achter die vetgedrukte kop in hoofdletters blijkt een vrouw
te zitten die zich heeft laten ombouwen tot man. Deze uitspraak (die afkomstig
is uit zijn eigen mond) spreekt natuurlijk boekdelen, daar gaat een heleboel
dramatiek achter schuil.
Zodra een mens geboren wordt,
heeft hij een eigen identiteit, meegekregen in het erfelijk materiaal dat zijn vader
tijdens de conceptie in het vaginakanaal heeft gedeponeerd en dat zich onderweg
naar de baarmoeder verenigt met de eicel van de moeder. Meestal ontstaat hierbij
een kind dat voor honderd procent alle geslachtskenmerken van het meisje of de
jongen heeft. Het kind groeit in de moederschoot, wordt geboren, groeit in het
gunstigste geval op bij zijn eigen ouders en ontwikkelt onder invloed van zijn ouders/opvoeders
en nog allerlei externe factoren zijn karakter en persoonlijkheid.
Bij mijn eigen kinderen heb ik
gezien dat in heel jonge kinderen al het besef groeit van hun bestaan - hun
eigen ik, hun eigen verschijning. Ze willen graag weten waarom ze als meisje en
jongen verschillen van elkaar en er gaan nog allerlei andere vragen leven in
het opgroeiende kind. Het zoekt naar verschillen en overeenkomsten met het
andere geslacht, de ouders, broers en zusjes, vriendjes en vriendinnetjes. Dit
alles is nodig om zich te kunnen identificeren, een gevoel van eigenwaarde te
ontwikkelen, zijn eigen plekje op deze grote wereld te vinden en zich er staande
te kunnen houden.
Kinderen hechten sterk aan
overeenkomsten met andere kinderen en hebben er veel voor over om hieraan te
voldoen, ze onderscheiden zich liever niet van de groep. In principe is dit een
natuurlijk proces dat in veel gevallen vlekkeloos zal verlopen. Maar voor genderkinderen,
zoals deze vrouw, die ter wereld komen met de geest en het hart van een man,
maar er uitzien als een vrouw en er fysiek alle kenmerken van hebben, moet zon
groei- en ontdekkingsproces veel ingewikkelder zijn en daardoor ook heel veel
moeilijker.
De mens die geboren wordt als
een wat wij normaal mens noemen, zonder hormonale afwijkingen, heeft in
principe al een veel gunstiger start. Het is een gegeven feit dat alles wat
afwijkt van de gangbare processen in het gewone maatschappelijk leven ervaren wordt
als lastig, moeilijk en zelfs ongewenst, en hierdoor uiteraard heel moeilijk te
aanvaarden is. Hoe zwaar moet dit zijn voor mensen met genderonduidelijkheid .
Heel beknopt samengevat heeft
zo iemand eer hij/zij zover is een verschrikkelijk zwaar traject moeten
afleggen, van eerst het ontwikkelen van zelfacceptatie en daarna het creëren van begrip
en acceptatie binnen de familie, vriendenkring, werkkring en maatschappij. Om
nog maar niet te spreken van het medisch traject waarin deze mens jarenlang
gezeten heeft.
In onze westerse wereld menen
we al een heel eind gevorderd te zijn als het om homofilie bij mannen en
vrouwen gaat. Maar onderzoek wijst uit dat nog heel grote groepen mensen dit
soort verschijnselen niet accepteren. Er lijkt zelfs enige teruggang van
tolerantie waargenomen te worden, we horen steeds vaker van gewelddadigheden
jegens homos en lesbiennes. Als het om emancipatie van bepaalde
bevolkingsgroepen gaat, staan we misschien nog maar aan het begin. Er is dus
heel veel moed voor nodig, en zo iemand moet al heel ver zijn in het
acceptatieproces, om als genderslachtoffer met jouw verhaal voor den dag te
komen.
Uit respect voor deze vrouw die
nu als man door het leven gaat, heb ik mezelf de vraag gesteld in hoeverre ikzelf gevorderd
ben als het om acceptatie van genderproblematiek bij de medemens gaat. Dat vind
ik heel moeilijk. Het kost me ook moeite om me in te leven in de situatie van
zo iemand. Ik kan onmogelijk weten hoe het voelt, niet lichamelijk, niet
psychisch, omdat ik het geluk heb fysiek van doodgewone samenstelling te zijn. Eerlijk
gezegd moet ik wel even iets in mezelf overwinnen als het om acceptatie gaat, dan voel ik bijna
instinctmatig iets van afweer, terwijl ik die totaal nergens op kan baseren, omdat ik
nog nooit rechtstreeks met iemand met een genderprobleem in aanraking geweest
ben. Het is dus heel goed, deze openhartigheid, de aandacht die er sinds enige jaren
ook publiekelijk aan gegeven wordt.
Van één ding ben ik me heel
sterk bewust en wil me ook bewust blijven: men is niet met opzet genderkind, men kiest er niet opzettelijk voor.
Het is vanaf de conceptie een genetisch proces waarop het kind-in-wording geen enkele
invloed kan uitoefenen. Men wordt als genderkind geboren en daar heeft
hij of zij het maar mee te doen. Evenzo bij homofilie. Daarom vind ik het heel verdrietig
dat deze mensen geheel buiten hun schuld om zoveel te lijden krijgen en een
onwaarschijnlijk lang en moeizaam fysiek en psychisch traject moeten afleggen
om enig begrip te ondervinden van de mensen in de wereld om hen heen. Ja, dat
doet me wel pijn en dat besef helpt me wel om deze mensen een heel warm hart toe
te dragen en openlijk mijn respect te tonen voor de moed die zij hebben om voor zichzelf een
gelukkiger leven te creëren.
En dan nu: Keihard werken, dat moest én deed ik in Eindhoven. Het
was een vijfjarige opleiding, dus ging ik na het basisjaar nog vier jaar lessen
volgen op de teken- en schilderafdeling. Dit hield in dat ik die vier jaren
overdag van 's morgens half negen tot s namiddags half vijf werkte op kantoor
bij Jansen-De Wit in Schijndel, daarna snel per bus of fiets naar huis jachtte,
om in hoog tempo het warme eten dat mijn moeder al voor me had klaargemaakt
naar binnen te werken, om nog net op tijd in de bus van kwart over vijf naar
Eindhoven te springen, die bij ons voor de deur stopte. Bij dit alles maakte ik
ook mijn huiswerk voor de academie en ging in wat me nog restte aan vrijetijd
naar balletles. Dit dubbelleven hield ik vijf jaar lang welgemoed vol.
Naast mijn avondstudie had ik besloten om te proberen in één
jaar de tweejarige cursus L.O. akte tekenen te halen. Elke zaterdagmiddag werd
die gegeven in het academiegebouw in de Rechtestraat. We kregen les van de
kunsthistoricus en docent perspectief tekenen Karel Vermeeren. Na dat jaar
moest ik staatsexamen afleggen in Den Haag en slaagde, met het cijfer 10 voor
pedagogiek (voor de andere vakken haalde ik gemiddeld 6 tot 7) dat ik dankte
aan mijn bevlogen verhaal over hoe ik les zou willen geven. En dat terwijl ik
slechts een blauwe maandag voor een paar lagere schoolklassen had gestaan en niet zo succesvol was geweestin het handhaven van orde en discipline. Na afronding van die
cursus en het basisjaar van de academie kon ik me volledig wijden aan de vrije
studierichting, waarvoor ik sindsdien naast de avonden ook elke zaterdagmiddag
de bus naar Eindhoven, locatie Hemelrijken nam, waar onze academie gevestigd
was in een oud, tamelijk vervallen schoolgebouw met grote hoge lokalen, gebouwd
in carrévorm.
De Eindhovense academie was in die tijd helemaal doordrenkt met
Vincent van Gogh, de docenten hadden een grenzeloze bewondering voor diens
talent en doorzettingsvermogen en met name voor zijn wijze van tekenen: vanuit
de losse pols, door met stugge volharding de tanden erin te zetten, om
uiteindelijk te bereiken dat er op papier een gedegen tekening stond,
doorwrocht, krachtig en monumentaal. Kees Bol had zelf les gehad van de
kunstenaar Paul Citroen (1896-1983), geboren in Berlijn, medeoprichter van de
Nieuwe Kunstschool in Amsterdam en docent aan de Haagse kunstacademie. Hij was
een groot bewonderaar van zijn leermeester/kunstenaar. Door zijn enthousiaste
verhalen over deze man vermengde onze Van Goghiaanse manier van tekenen zich
ongemerkt een beetje met die van Paul Citroen. De eerste vier jaren tekenden we
niet naar naaktmodellen. Aan de tekeningen die ik nog bewaard heb uit die tijd
is goed te zien in wat voor tekenstijl er door de studenten, onder leiding van
de twee docenten,beide zelf ook kunstenaar, op
onze academie gewerkt werd. Ik hield van die tekenstijl en ben die altijd trouw
gebleven.
Kees Bol gaf voornamelijk tekenlessen. Bij hem tekenden we met
contépotlood gewone mensen van de straat of oudere mensen uit het Labrehuis, een onderkomen voor daklozen,
alcoholisten en andere randfiguren. Ook bracht hij zijn eigen zonen wel eens
mee om voor ons te poseren. Voor één avond poseren ontvingen de modellen vijf
gulden. Ons Labrehuis model Pietje werd niet uitbetaald in guldens, maar
ontving per avond twee bolknaksigaren, om te voorkomen dat hij zijn geld
omzette in sterke drank. Jan Gregoor gaf ons voornamelijk schilderles en
kunstgeschiedenis. Bij hem werkten we dus in kleur. Meestal bracht hij mensen
mee die alleen wilden poseren voor portret. Heel soms werd er bij hem ook
getekend, allerlei voorwerpen die ons, gegroepeerd, tot stillevens dienden.
Als we bij hem tekenden, was dat meestal met was- en pastelkrijt. Met zijn kalme gemoed en rustige stem
stelde hij ons op ons gemak en wist ons er geleidelijk aan van te doordringen
wat er naar zijn idee in een tekening of schilderij zichtbaar gemaakt moest
worden. En dan was dat nooit het net echte, maar wát we zagen en hoe we het
zagen.
Bol en Gregoor leerden ons monumentaal te denken, in
grote vlakken te werken. Ons werd bijgebracht te kijken alsof alle voorwerpen,
ook het gelaat van mensen, niet uit lijnen maar uit enkel kleuren bestonden.
Door je oogharen kijken, was een veelgehoorde uitdrukking. Op die wijze
werden de grote vlakken zichtbaar van wat we moesten naschilderen en kregen
pietepeuterig geknoei en angstvallige voorzichtigheid in onze manier van werken
geen kans. Zij wilden vooral de nadruk gelegd hebben op het karakteristieke van
de voorwerpen en de gezichten die we voor ons zagen, en niet in de eerste
plaatst op de gelijkenis of het perspectivisch correcte. We moesten het lef
hebben om af te wijken van wat onze ogen objectief waarnamen en de objecten te
schilderen of tekenen hoe we dat zelf wilden. Werken vanuit de beleving, de
interpretatie, niet vanuit de realiteit.
Dat was wennen, bewust afstand nemen van hetgeen onze
ogen gewend waren in werkelijkheid waar te nemen, vroeg wel enige overwinning.
Aan de hand van voorbeelden uit het expressionisme leerden we stapsgewijs het
traditionele realistische denken en werken los te laten, zowel in
tekenvaardigheid als op het gebied van kleurgebruik. We werden gestimuleerd
abstract(-er) te denken, te drijven op ons subjectieve, gevoelsmatige kompas en
dat te verwerken in tekening of schilderij. Ze doordrongen ons ervan dat
hetgeen we beleefden aan wat of wie we voor ons hadden, onze eigen persoonlijke
werkelijkheid was en die evenveel, zo niet nog meer recht van bestaan had als
de objectief waarneembare.Iedere kunstenaar moest zijn eigen wereld vol eigen
werkelijkheden creëren, hoe dat was van ondergeschikt belang. Als er maar aan
te zien was dat het de jouwe was, alleen dié wilden Jan Gregoor en Kees Bol tot
uitdrukking gebracht zien.
Het was een geheel nieuwe manier van kijken, tekenen
en schilderen. Het viel lang niet altijd mee, we ervoeren allemaal hoe sterk we
nog gebonden waren aan de traditie, hoe graag we nog net echt wilden werken.
Maar beide docenten hadden het volste recht om dit bij hun studenten te
stimuleren, want op hun eigen doeken schiepen ook zij hun eigen subjectieve en
hierdoor uitermate boeiende werkelijkheid. Door zulke verhalen en aanwijzingen
ging ik heel anders naar kunst kijken. Ja, er ging een enorme, een vurige
stimulans uit van Bol en Gregoor.
Nog even terugkomend op de Paus en de R.-k. kerk:
gisterenavond werd ik gebeld door een goede vriend, een zeer respectabele man
van indrukwekkend respectabele leeftijd (bijna 91), zeer bij de tijd, hoog
ontwikkeld en nauw betrokken bij alles wat er in de wereld om hem heen gebeurt.
Een erudiet en creatief denkend mens die zich tot op de dag van vandaag zeer
betrokken heeft gevoelt bij wat er zich, behalve aan allerlei andere thematiek in de
wereld, ook afspeelt binnen de R.-k. kerk, eenvoudig omdat hij R.-k. is
opgevoed en in een R.-k. leefomgeving zijn wortels liggen.
Er zijn ondertussen heel veel van huis uit trouwe
Rooms-katholieken die zich bijzonder teleurgesteld van hun Moeder de Heilige
Kerk hebben afgekeerd. Deze vriend behoort ook bij die categorie. Niet uit haat
of rancune, maar puur uit verdriet, omdat hetgeen hij en met hem de meeste van
die zich van Rome en kerk afgekeerde mensen ervaren, niet meer overeenstemt met
wat zij in de evangeliën uit het Nieuwe Testament meegekregen hebben.
Ik sta ergens tussenin, ik heb het instituut kerk
niet bewust vaarwel gezegd, maar voel me er ook niet meer nauw mee verbonden en
beschouw mezelf beslist niet meer als Rooms. Als men het me vraagt noem ik mezelf liever christen
dan Rooms-katholiek ofwel katholiek, zonder Rooms. Om voor mezelf wat meer duidelijkheid te krijgen, probeer ik
zowel deze teleurgestelde mensen te begrijpen - die zich, veel radicaler en wellicht
consequenter dan ik bewust hebben laten uitschrijven - als de gelovigen die,
gehecht aan traditie, het instituut en alles en iedereen die daar bijhoort
trouw gebleven zijn. Ik heb respect voor de mensen die zich radicaal afkeren,
omdat zij hier, voor zover ik dat kan inschatten, waarschijnlijk gegronde redenen voor hebben.
En om diezelfde reden heb ik evenveel respect voor de traditionelen die hun
R.-k. kerk trouw blijven.
Wat is nu wijsheid. Doe ik er beter aan duidelijk
te kiezen en me aan de ene of andere kant te scharen? Of blijf ik maar wat
aanrommelen want dat is in feite wat ik doe. Ik ben niet overtuigd genoeg om
voor de ene of andere kant te kiezen. Zoals veel in mijn leven gebeurt zonder
dat ik er nadrukkelijk invloed op probeer te hebben of de boel te sturen, zo
laat ik dit ook maar gebeuren zonder zelf veel actie te ondernemen. Eerlijk
gezegd benijd ik alle mensen die wél duidelijk keuzes kunnen én durven maken,
ook en juist hierin.
Voor mezelf heb ik, als het erop aan komt,
misschien toch wel gekozen, namelijk om me te laten leiden door de boodschap
van Jezus Christus in het Nieuwe testament, want dat is wat ik probeer. In de praktijk
heb ik daar ontzaglijk veel aan, al gebiedt de eerlijkheid me te zeggen dat het me bij lange na niet altijd lukt. Het
NT betekent alles voor me, maar ik moet bekennen dat ik niet word gesticht (zoals
dit heet in het kerkjargon) door wat ik om me heen zie aan rituelen en de glorierijke
luister eromheen binnen het instituut kerk. Het is mooi, zelfs prachtig om te zien allemaal
cultureel erfgoed straks ook weer, als de nieuwe Paus benoemd wordt (ik zal er zeker naar gaan kijken!), maar
voor mij van niet meer betekenis dan over een paar maanden de inhuldiging van
onze nieuwe koning en koningin ergens in Amsterdam: een mooi kijkfestijn.
De mens heeft blijkbaar behoefte aan dergelijke festijnen en glorierijke rituelen. Eeuwenoude Afrikaanse stammen dosten zich al uit, in elke
religie, in elk vorstenhuis zijn ze er en worden ze in stand gehouden. Het is een verschijnsel door alle tijden
heen en blijkbaar eigen aan alles wat leeft zie bijvoorbeeld de baltsrituelen
van vogels. Maar afgezet tegen alle pracht en praal in de wereld, die we ook in
soms exorbitante vorm zien in het Vaticaan, was de boodschap van Jezus Christus
een voorbeeld van eenvoud.
Misschien zit m hierin het ongenoegen van heel
veel Rooms-katholieken. Terwijl, kort gezegd, Rome zich hult in rijkdom en
luxe, alle luister bijzet om indruk te maken op de beminde gelovigen, aan kapitaalvermeerdering
doet en zich bovenal ijvert om de leer van de R.-k. kerk strak te handhaven,
vonden overal elders ter wereld binnen R.-k. kringen de meest schrijnende gebeurtenissen plaats
(denk onder andere aan het kindermisbruik onder priesters) en wordt in Rome
niet gezien noch gewaardeerd hoe talloze hardwerkende priesters, diakens,
lekenpastores en vrijwilligers zich na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1963)
geheel belangeloos hebben ingezet (en dat nog steeds doen) voor een moderne,
eigentijdse liturgie en pastoraat binnen de R.-k. kerk en voor de
geloofsgemeenschap.
Terug naar de eenvoud dus alstublieft. Misschien
moet elke steen van de R.-k. kerk eerst losgewrikt worden voordat een nieuwe
geloofsgemeenschap kan ontstaan waarbinnen samen kerk zijn in alle eenvoud en
naastenliefde kan groeien. Wie weet, komt een groot aantal van de zich
verdrietig van de kerk afgekeerde mensen dan terug. Mijn goede vriend, die er
echt onder lijdt, zal dit waarschijnlijk niet meer meemaken.
En dan nu:
Door de verschijning van Alison
wil ballerina worden en het hele circus eromheen was ik voor even een
bekend schrijfster geweest, met vooral de nadruk op geweest. Erna was ik
blijven zitten met een prangend gevoel van ontgoocheling. Maar ik was en bleef kunstacademiestudent,
dankbaar voor het feit dat mijn twee docenten me weer uit de modder van serieus
heus dreigende inzinking wisten te trekken. Op stormachtige wijze had ik
geleerd hoe zwaar de druk van hoge verwachtingen voelde en die was niet bepaald benijdenswaardig.
ELKE AVOND NAAR DE GROTE STAD
leren tekenen en schilderen op de academie in Eindhoven van
1960 tot 1964
Om op de avondopleiding van de Academie voor Industriële
Vormgeving in Eindhoven toegelaten te worden, moest ik mijn opwachting maken
bij de directeur van de Avondacademie, de heer Van der Krogt, een heel grote,
zeer voornaam uitziende man in chique pak met zware basstem en streng uiterlijk.
Ik moest nog zestien jaar worden en legde dit bezoekje af in gezelschap van een
medewerker van Jansen-de Wit, die zich namens de firma voor mij
verantwoordelijk had gesteld. Hij voerde voornamelijk het woord. De rijzige
onderdirecteur luisterde geduldig en na een gesprekje van amper een half uur
nam hij met een iets te stevige handdruk beleefd, maar hartelijk afscheid van
ons. Ik was toegelaten tot het basisjaar tekenen en schilderen. Dit betekende
dat ik na mijn kantoorwerk vijf avonden per week per bus naar Eindhoven ging
reizen en me elke avond moest wijden aan drie uur studie. Het leek me
fantastisch en dat bleek het ook te zijn, ik voelde me er al heel spoedig
helemaal in mijn element.
In het basisjaar maakten we kennis met allerlei
uitingsvormen van kunst. Kleurenleer, tekenen naar de werkelijkheid en
perspectieftekenen, maar ook tekenen vanuit de fantasie, portrettekenen,
decoratief tekenen en schilderen. We kregen nog geen modeltekenen, we leerden
wel stillevens en andere zaken naschilderen en -tekenen en werden alvast een
beetje wegwijs gemaakt in de kunstgeschiedenis. Het accent lag op het leren
werken met verschillende materialen, het opbouwen en uitbreiden van ons
kleurgebruik en er werd van ons verwacht gevoel te ontwikkelen voorcompositie, wat rechtstreeks te maken had
met vlakverdeling en vlakvulling. En met nadruk werd ons geleerd ons een manier
van tekenen eigen te maken die het pietluttige, schuwe achter zich liet om
monumentaal te kunnen denken en werken. Na dit eerste jaar konden we dan onze
definitieve keuze maken: verdergaan in vrij tekenen en schilderen, dus opgeleid
worden als beroepskunstenaar, of overstappen naar de richtingen voor toegepaste
kunsten zoals textiele vormgeving, grafisch ontwerpen, waaronder
reclameontwerpen, of industriële vormgeving.
Hoe nieuw en onwennig het de eerste weken ook nog voor me was,
ik vond alles wat ons opgedragen werd even interessant, stortte me vol
enthousiasme op mijn taken, werkte heel ijverig en eindigde dit basisjaar met
zeer positieve beoordelingen. Het contact met de docenten was bijzonder
plezierig. Ze waren bevlogen, geïnspireerd, staken ons met hun enthousiasme aan
en wisten ons tot hard werken te stimuleren. Na dat basisjaar zou ik, als het
aan de directie van Jansen-De Wit lag, moeten overstappen naar de afdeling Grafische
technieken, waar ik wegwijs gemaakt zou gaan worden in het reclametekenen, een
studierichting die me helemaal niet trok.
Het geluk was met mij, Kees Bol en Jan Gregoor, de
docenten tekenen en schilderen, schaarden zich vierkant achter me. Zij namen het op zich naar Schijndel te reizen en een bezoekje
te brengen aan de heren Jansen. Daar spraken ze het dringend advies uit om hun talentvolle
leerlinge te laten doorstromen naar de Afdeling vrij tekenen en schilderen en
haar niet te kwellen door haar een richting op te sturen die verspilling van
haar talenten zou betekenen. Voor reclameontwerper miste ik alle talent en
ambitie, maar ik had aanleg voor de richting vrij schilderen en tekenen, daar wisten
zij beide heren daadkrachtig van te overtuigen. Tot mijn grote vreugde en
dankbaarheid uiteraard. Deze twee zeer toegewijde leraren zouden de volgende
vier studiejaren nog ontzaglijk veel voor me gaan betekenen. Dankzij hun
sympathieke onderneming braken voor mij toen mijn mooiste studiejaren aan.
Wat is griep? Griep of influenza
is niet hetzelfde als een verkoudheid! Bepaalde symptomen zijn identiek maar
toch is griep ernstiger. Griep wordt veroorzaakt door het
ultrabesmettelijke influenzavirus en is dus een acute infectie van de bovenste
luchtwegen. Bij sommige personen kan dit virus leiden tot een
ontsteking of een bronchitis.
Tast dit virus de lagere
luchtwegen aan, dan is de kans groot op een virale longontsteking
wat dodelijk kan zijn! Het griepvirus kan vooral bij oudere of zwakke
patiënten gevaarlijk zijn door de complicaties die (kunnen) optreden.
Bovenstaande lezen we op het internet als we bij
Google intikken: influenza, ofwel griep. Wie heeft er nog nooit aan geleden .
De meeste volwassenen en zelfs heel veel kinderen weten wat griep is, hebben
het zelf gehad of maken het regelmatig mee in het gezin, de familie, op school
en werk. En wie ermee behept is, baalt flink.
Het begint zo onnozel, zomaar ineens op een vroege
avond begint je neus te lopen. Aanvankelijk voel je je nog redelijk top, hangt
wat op de bank, stapeltje zakdoeken uit de linnenkast of wegwerpzakdoekjes bij
de hand, en binnen een paar uur stapelt zich jouw verkoudheid zichtbaar voor
alle huisgenoten op in de vorm van opgebruikte verkreukelde zakdoekjes, naast
je op de bank. Je begint je zielig en beroerd te voelen, maar geeft je nog niet
over aan het totale malaisegevoel dat je mogelijk je in bed dwingt omdat je het
op je bank niet langer uithoudt. Je huisgenoten lopen met een grote boog om je
heen, bang dat ze het ook gaan krijgen.
Intussen begin je te balen als een stekker, want
je hebt in november toch de griepspuit gehad. Mokkend zit je ongelovig je eigen
rottige lijf te voelen, dat met het uur lastiger wordt, stijf en pijnlijk. Je
stomme kop doet ook volop mee, die lijkt overvol te zitten en te willen
barsten. Je voelt je weerloos, want paracetamol doet niks en niemand heeft
meelij met je omdat griep net zo doodnormaal is als buikpijn bij jonge vrouwen
en prostaatvergroting bij oudere mannen.
Na een nacht onrustig slapen en een hele volgende dag
hangen op de bank voel je je nog steeds niet beter, in tegendeel, je zit somber
tegen de wereld en al haar ongerieflijkheden aan te kijken. Je hebt alle
katoenen zakdoeken uit de linnenkast al verbruikt en de papieren raken op, je bent
zo stijf als een plank en begint je rillerig te voelen als rimpelend water.
Toch wil je niet naar bed, want in bed gaan de meeste mensen dood en jij zit er
nou juist tegen te vechten om dit niet te laten gebeuren. Dus blijf je hangen,
steunen en kreunen, terwijl geen mens je hoort of naar je luistert en je voelt
je hierdoor nog zieliger dan voorheen.
De thermometer is kwijt, die ligt wel ergens in
huis, maar waar . Je bent te lamlendig om zelf overeind te komen en je
huisgenoten zijn de hort op. De dokter wil je niet bellen, want op het internet
heb je gelezen dat tegen het griepvirus niks helpt en uitzieken de modus is.
Teruggezakt op de bank strek je je lusteloos languit neer, in een (vruchteloze)
poging even weg te zakken in de vergetelheid, in de hoop er na een uurtje slaap
of wat ervoor doorgaat, weer monter en fris uit te herrijzen.
Mis gerekend, want das helaas niet het geval, je
voelt je zo mogelijk nóg belabberder. Je doet nog een zuinige poging om een of
andere krant gelezen te krijgen, maar moet je ten slotte moedeloos overgeven
aan je overheerser: de griep. Jawel, dit keer heb je m écht te pakken. Je mag
eraan toegeven, te bed gaan liggen met de zoveelste paracetamol zetpil in je
achterste en de citroenen uitgeperst naast je bed. Eindelijk krijg je de
aandacht waar je als zielige grieplijder zo naar gehunkerd en gehengeld hebt: je vrouw of man komt
medelijdend de slaapkamer binnen met de vraag: Zal ik een hete kruik voor je
maken? Voor iedereen die er NU aan lijdt: VAN HARTE BETERSCHAP en.... LAAT JE NIET KISTEN!
En dan nu:
Waar een verhaal, geschreven in wanhoop - in feite een
verkapte noodkreet - toe kan leiden, heb ik in die jaren in volle omvang
ervaren. Door het aanbod van de directie van Jansen-De Wit lag ineens een heel
nieuw toekomstperspectief voor me in het verschiet. Door de uitgave van Alison
wil ballerina worden in boekvorm had zich mijn toekomstperspectief nog
verbreed. Bij het verschijnen ervan in boekvorm studeerde ik voor het tweede jaar aan de
avondacademie, een volkomen andere wereld voor me. Deze ontwikkelingen hadden in
amper twee jaar plaatsgevonden. Het leek allemaal veelbelovend, maar was vooral
turbulent, boeiend en meeslepend en het kwam voor een deel tegemoet aan mijn
verlangen naar bevestiging. Maar het had me ook in verwarring gebracht. Bij de
verschijning van Alison was ik net zeventien, te onzeker om de reikwijdte van
al deze opeenvolgende ingrijpende gebeurtenissen te overzien.
De hoos rond Alison wil
ballerina worden heb ik toch als bijzonder leuk, spannend én een tikje sensationeel
ervaren. Zomaar uit het niets was ik plotseling een bekend meisje, dat gevraagd
werd voor interviews en life op tv Algemeen Beschaafd Nederlands moest spreken
in plaats van het Rooise dialect dat ze gewoonlijk sprak. Iets waarover iedereen
in heel Sint-Oedenrode zich na de enige televisie-uitzending waarin ik optrad
in het namiddagprogramma Rooster van
de AVRO, een programma voor jonge mensen tussen de dertien en zestien openlijk
verbaasde dat ik het had gekund en gedurfd, maar waarvoor ik ook al spoedig een
onaangenamer prijs betaalde. Mijn familie was merkbaar onder de indruk, wat een
tijd lang het gemis aan interesse van hun kant in mijn bezigheden ruimschoots compenseerde.
Plotseling kreeg ik een kijkje achter de schermen van de
televisiewereld en zag hoe bedrieglijk mooi het er op het beeldscherm allemaal
uitzag, terwijl het in de studio's een rommeltje van jewelste was. Alles wat op
tv solide en degelijk leek, was niet meer dan bordkarton, papier en snel in
elkaar geflanste spaanplaten meubelen met een likje verf,die na afloop van bepaalde programma's weer
afgebroken zouden worden of opgestookt. Er hingen veel schijnwerpers die een en
ander, ook mensen, bedrieglijk mooi konden doen lijken. Er hing een sfeer van
nervositeit en gejaagdheid, er liepen tientallen mensen rond van hot naar her,
zwaaiend en roepend en, cameramensen, heen en weer rijdend op grote, hoge rijdende
cameras. Dit alles, die chaotische, onrustige wereld, kon ik bijna niet in
verband brengen met wat ik thuis altijd op de tv had waargenomen. Het was verbazingwekkend
en verbijsterend tegelijk, heel die tv-wereld leek één groot verzinsel. Ook het
life uitzenden was bedrog van, ik moet zeggen, de meest lachwekkende soort. Nota
bene, ik moest een hele dag in de studio zijn om vraag en antwoord te
repeteren!
Mijn oudste zus en haar man zouden me wegbrengen en mijn moeder
zou ons vergezellen. In het autootje van mijn zwager reden we naar de
Hilversumse studios. Hij vond het reuze interessant om eens rond te neuzen in
die tv wereld. Na afloop zouden we ergens gaan dineren. Toen we eenmaal daar
waren, gingen zij hun eigen weg, want ik was verplicht de repetities in te gaan
en mocht hierbij niet gestoord worden. Het was zo krankzinnig, dat ik tijdens
die repetities grote moeite had een en ander serieus te nemen en tijdens de
life uitzending (jawel, zo heette dat!) ook van nervositeit niet overvallen
te worden door de slappe lach. Ik werd geïnterviewd door Gerrit den Braber, een
grote, stevig gebouwde man met donkere bril. Alle antwoorden had ik de hele dag
door al tig keer opgedreund en men had me gedwongen af te sluiten met de
uitspraak je mag je ogen niet sluiten voor de werkelijkheid. Wat ik verafschuwde
omdat het niet bij me paste en ik nog lang niet toe was aan dit soort realiteitszin
voor volwassenen.
Alle spontaniteit was uiteraard geheel verdwenen. Terwijl ik voor
de cameras in de felle schijnwerpers stijf rechtop in mijn bruine, keurige
kantoormeisjesjurk op mijn stoel zat, mijn handen zedig in mijn schoot en mijn
kapsel in passend model administratief medewerker, voelde ik me een onnozel, dom
schaap, dat zei wat me gecommandeerd was en voelde me voortdurend gehinderd
door de verplichting te moeten eindigen met die belachelijke nonzin. Echter
die meedogenloze werkelijkheid, waarmee ik het interview deemoedig gehoorzaam,
maar met stiekeme schaamte uiteindelijk toch afgesloten had, bleek al spoedig!
Dit tv-optreden maakte me slechts voor heel even beroemd en bepaald niet
bemind, want weldra keken jaloezie en spot onbelemmerd om de hoek.
Kortom, mijn roem duurde slechts enkele weken, daarna zakte
alles weer weg in de turbulentie van andere media items en dook ik in een
leemte. Die moest ik zien op te vullen door op kantoor hard te werken en tijdens
de avonduren in de oude tekenklas verwoed te tekenen, luisterend naar Kees Bol,
die met veel vuur én humor zijn spannende verhalen over zijn schildersbestaan
vertelde en Jan Gregoor, die ons in alle rust liet zien hoe mooi het werk was
van de impressionisten, of ons op zijn heel eigen, aandachtige manier adviezen
gaf bij onze artistieke bezigheden.
Jazeker, dat Paus Benedictus XVI aftreedt beschouw
ik als een historische gebeurtenis, zelfs in deze tijd van massale ontkerking
op het westelijk halfrond en turbulente, actuele en niet altijd even gelukkige
Rooms-katholieke geschiedschrijving. Met mij vele anderen, want tot en met
vanmorgen stroomde het hele Sint Pietersplein elke dag vol mensen die nog een
glimp van deze paus wilden opvangen.
Blijkbaar is het hoofd van onze R.-k. kerk nog van
grote betekenis voor grote groepen gelovige mensen. Het belang
van de Paus vergelijk ik graag met het belang van een koning of koningin aan het hoofd
van een monarchie. Zo'n monarch of Paus moet representatief zijn voor het volk dat hij vertegenwoordigt. Hij of zij moet staan voor het gedachtegoed dat het fundament van de organisatie is. De meeste groeperingen kunnen niet zonder
leidinggevenden, onze R.-k. kerk, die een zeer grote organisatie met vele clusters is, kan ook niet zonder. De Paus staat aan het hoofd van deze over de hele wereld verspreide geloofsgemeenschap en hij heeft, zoals elke leider de taak zijn
volgelingen tot voorbeeld te zijn en hun te inspireren zijn voorbeeld na te
volgen.
Paus Benedictus was tot en met vanmorgen in functie. Hij is een groot geleerde en heeft veel boeken, pamfletten en enkele encyclieken geschreven. In de jaren van zijn
pontificaat is wel gebleken dat hij zich tot op de dag van vandaag intensief en
met veel genoegen beziggehouden heeft met onder andere de leer binnen de Rooms-katholieke
kerk, en zich vooral geroepen heeft gevoeld de (dogmatische?) kern van het Rooms-katholiek geloof - God, de liefde van Jezus Christus, te
behoeden en behouden. Zijn goed recht overigens.
Ongetwijfeld een nobel streven waarvoor ik, ondanks mijn eigen twijfels, heel veel respect heb. Toch leeft binnenin me de vraag of
hij hiermee als leider en vertegenwoordiger van de moderne, meedenkende Rooms-katholieke gelovigen zijn
geloofsgemeenschap een grote dienst bewezen heeft. Afgaande op mijn eigen gevoelens moet ik eerlijk zeggen
dat ik me enigszins teleurgesteld voel. Met name als het gaat om het streven van de Paus, zijn kardinalen en bisschoppen om de praktische uitvoering van de liturgie terug te brengen naar vroeger jaren, waardoor van de vrijheid van denken die sinds het Tweede Vaticaans Concilie leeft onder de priesters, (vrijwillige) medewerkers in de parochies én hun beminde gelovigen, niet zoveel meer overblijft.
Hierdoor kan ik me niet aan het idee onttrekken dat onder
leiding van deze paus de Rooms-katholieke kerk nog verder weggeraakt is van de
doorsnee gelovige die redelijk trouw, maar met een moderne geest de liturgische vieringen in zijn
parochiekerk bezoekt. Misschien ligt het allemaal niet (alleen) aan deze overigens naar mijn idee zeer
goedmoedige Benedictus. Want niets blijft zoals het is, alles is onderhevig aan veranderingen, zo ook binnen de christelijke
kerken. Ik zie het als een vorm van evolutie die nu eenmaal altijd en overal plaatsvindt, omdat evolueren
een natuurlijk proces zonder begin of einde is, of het nu op religieuze of
ontwikkelingen op heel andere terreinen gaat.
Groei- en afbraakprocessen kan niemand
tegenhouden, ze zijn inherent aan elkaar en horen bij alles wat leeft en sterft. Niets staat stil, alles, ook de mens, is voortdurend
in beweging. Als organisatie lopen we in feite altijd achter, ook instituties, en hoe
groter het instituut, hoe trager haar ontwikkeling. Binnen de R.-k. kerk is dit
heel goed zichtbaar. Haar beminde gelovigen lopen ver vooruit op de
ontwikkelingen binnen het instituut. Waarmee ik echter niet per se wil zeggen dat wij als gelovigen alle gelijk van de wereld hebben. Daarom is luisteren naar elkaar van heel groot belang. De dialoog tussen kerk en geloofsgemeenschap moet levend gehouden worden, niet in verticale maar horizontale richting.
Ondanks enig misnoegen dat ook in mij leeft jegens de R.-k. kerk ben ik er nog steeds zeer aan gehecht, of liever, aan
onze christelijke cultuur. Al leef ik niet volgzaam zoals het instituut het ons
voorschrijft, ik beschouw mezelf nog steeds als lid van deze kerk, voel me meer christen dan katholiek, en als katholiek ben ik voornamelijk een cultuurkatholiek.
Ik houd van de kerk vanwege haar rijk cultureel erfgoed in de vorm van mooie
kerkgebouwen en religieuze rituelen, beeldhouwwerken, schilderkunst, handgeschilderde en -geschreven boeken,
muziek en literatuur. Het Nieuwe Testament in de persoon van Jezus Christus inspireert me, leidt me door mijn dagelijks leven en biedt me houvast.
Dus blijf ik hoopvol gestemd. Misschien krijgt onze
Moeder de Heilige Kerk toch weer eens een flinke duw in de rug, nu deze paus is
afgetreden en zijn opvolger aantreedt. Een nieuwe impuls, waardoor de kerk als
een geloofsgemeenschap, bestaande uit mensen, wat meer in de pas gaat lopen met
haar moderne, meedenkende gelovigen. Ik mag het hopen .
En dan nu:
EEN HEUS BOEK
toch schrijfster
Er kwamen zulke leuke reacties van kinderen op de hoofdstukken
over Alison dat Wim Wich na het laatste hoofdstuk besloot mijn verhaal naar een
uitgever te sturen, met de vraag of die het als boekje zou willen uitgeven.
Hoewel door de gebeurtenis die aanleiding was geweest tot het schrijven van dit
verhaal mijn dromen behoorlijk uitgedund waren, sloeg mijn kinderlijke fantasie
door dit initiatief toch weer op hol. Ik zag mezelf al als (natuurlijk) een
beroemd schrijfster!
Wich stuurde inderdaad alles naar de Brabantse schrijver Toon
Kortooms, die ermee naar zijn
uitgeverij De Lanteern in Utrecht stapte.
Het boekje werd in september 1957 uitgegeven en bleek een
doorslaand succes te zijn, want binnen drie maanden waren die tienduizend
boekjes helemaal uitverkocht en kwam er een tweede druk. Die overigens niet
meer zo hard liep, omdat de hype rond het jongste schrijfstertje van
Nederland uiteraard behoorlijk geluwd was, ingehaald door de realiteit. Door
allerlei mensen was ik geïnterviewd, had in kranten en tijdschriften gestaan en
was zelfs op tv verschenen. Kortom, mijn wens om beroemd te worden, leek al in
vervulling te zijn gegaan. Maar pas op! Ik was geen Minou Drouet, het jonge
begaafde Franse dichteresje aan wie in half Europa al zoveel aandacht was besteed
en met wie journalisten me regelmatig vergeleken. Die ervaring was de les van
mijn leven! Ik was gewoon het dorpsmeisje Els van de Rijt uit Sint-Oedenrode,
dat weliswaar niet onaardig schreef, maar geen literaire onderscheiding ging
verdienen met de lectuur die zij produceerde, daar werd ik me spoedig genoeg
terdege van bewust. En wat is het goed voor me geweest. Mijn hele leven heb ik
er al plezier van hierdoor geleerd te hebben mijn eigen (vermeende)
vaardigheden flink te relativeren.
Nog heel lang heb ik me geschaamd voor wat ik toen
geschreven heb. Natuurlijk moest ik het plaatsen in de tijd waarin het
geschreven was, de jaren vijftig, waarin jongeren van vijftien nog als kinderen
beschouwd werden (wat ze in feite ook zijn), volledig onderworpen aan het
ouderlijk gezag, en dromen over balletdansen en paardrijden. Terugkijkend kan
ik er wel van uitgaan dat mijn Alisonverhaal psychologisch gezien in eerste
instantie een reactie was op de aanranding, die een bedreiging was voor de
wereld van onschuld waarin ik tot dan toe had verkeerd. Die had ruw iets in me
aangeraakt waarvan ik nog veel te weinig begrip had, behalve dan dat ik
blijkbaar onkuis (maar hoe?) en erg zondig was geweest (onkuisheid bedreven en
een gezin ontwricht).
Maar ondanks het besef dat er niets wás om me voor te
generen, overviel dat schaamtegevoel me zo gauw het boekje ter sprake kwam.
Voor mijn onnozelheid als vijftienjarige en mijn heftig verlangen naar een
vader(-figuur), dat zich in mijn meisjeshart leek te hebben vastgeklemd als een
baby-aapje aan de moederborst. Voor iedere
psycholoog of psychiater spreekt Alison
wil ballerina worden klare taal, onthullend en onthutsend tegelijk, omdat
het vijftienjarig meisje dat dit boekje schreef eenzaam hunkerde naar wat
empathie en als enige kans op bevestiging door de mensen in haar omgeving het
zich opwerken naar de roem van een ballerina (of schrijfster!) zag. Spreken
over dat boek voelde alsof ik betrapt werd op mijn eigen kwetsbaarheid. Dat kon
ik niet aan.
Twee jaar voor mijn boekje verscheen had ik de Veghelse Vormingsklas halverwege
het studiejaar verlaten en was in Schijndel in de Koninklijke Kousen en
Sokkenfabriek Jansen-De Wit (JdeW) op kantoor gaan werken. Ik had al eens
vaker verhaaltjes met tekeningen ingestuurd voor De Jeugdhof, die regelmatig
geplaatst waren. Mijn eerdere bijdragen aan De Jeugdhof tezamen
met de publicatie als vervolgverhaal van Alison wil ballerina worden in
deze zaterdagse bijlage van de krant bleken aanleiding te zijn voor de heren
Wim en Matthieu Jansen, eigenaren en directie van de kousen- en sokkenfabriek,
om me naar kantoor te halen.
Op kosten van het bedrijf gaan studeren
aan een kunstacademie was een ongelofelijk mooi, verbazingwekkend en in die
jaren beslist sensationeel aanbod. Dit wilde ik met beide handen aangrijpen,
het was de ultieme kans om zonder al teveel protest van moeder de Veghelse vormingsklas
te verlaten en mijn leven een geheel nieuwe impuls te geven. Al was moeder er
niet bepaald mee ingenomen (ze vond me te jong), ze stond het toe, inziend dat het aanbod van de heren Jansen wel zeer betekenisvol
was. Ook zou mijn bescheiden inkomen voor het hele gezin een welkome bijdrage
zijn op het totaal aan inkomsten voor het gezin Van de Rijt. Met een ulo- en
typediploma op zak solliciteerde ik officieel naar de functie van
'kantoorbediende' en werd voor een minimum salaris aangenomen. Als typiste trad ik bij hen in dienst, in het spectaculaire
vooruitzicht dat ze me de gelegenheid zouden bieden te gaan studeren aan de
Eindhovense Avondacademie voor
Industriële Vormgeving om later voor de firma van nut te kunnen zijn op de
tekenkamer. De directie hield
woord. Toen ik er een half jaar werkte als administratief medewerker, werd ik
bij de beide heren directeuren geroepen en werd me meegedeeld dat ik me mocht
gaan aanmelden op de academie in Eindhoven, met de bedoeling daar te leren
reclametekenen.
Regelmatig krijg ik ppsjes ofwel PowerPoint
presentaties waarin allerlei zaken op de korrel genomen worden. Het kan zo gek
niet zijn of er is wel iemand die n geestig diashowtje, filmpje, mopje of
cartoon fabriceert. Telkens als er weer zoiets in mijn digitale brievenbus gegleden
is, vraag ik me af hoe die creatievelingen dat toch doen en hoe het hun lukt ze
zo snel klaar te krijgen. Bijna altijd hebben ze wel op een of andere manier te
maken met de actualiteit, deze bijdetijdse humoristen zitten er blijkbaar bovenop.
Het is me duidelijk: wát er ook in de wereld gebeurt, het kan zo gek zijn als
het wil, altijd is er wel iemand die nét dat beetje gevoel voor humor én het
talent heeft om er iets lachwekkends, hilarisch creatiefs mee uit te halen.
Gevoel voor humor is ontzaglijk belangrijk. Ik ben
ervan overtuigd dat het een vorm van overleving is die een indrukwekkende rol
kan spelen in geval van ziekte en andere ernstige gebeurtenissen. Zelf ben ik veel
met ziekte geconfronteerd en heb die telkens weer kunnen dragen en me
erbovenuit kunnen vechten mede dankzij mijn gelukkig meer dan voldoende
ontwikkeld gevoel voor humor plus de nodige zelfspot. Geloof me, het werkt
bevrijdend om ook eens flink om mezelf te kunnen lachen in plaats van om heel
veel anderen. Want jazeker, we lachen voornamelijk graag en veel om ánderen. Das
niet erg, zolang het niet om vernederend uitlachen gaat.
Goedmoedige humor die niemand persoonlijk schaadt kan
ernstige zaken minder zwaar maken. Humor prikkelt niet alleen de lachspieren, maar
werkt ook relativerend. Zonder humor is het leven droog en saai en vaak heel
wat zwaarder dan nodig is. Een voorbeeld.
Alweer een jaar of twaalf geleden kreeg ik van
mijn specialist te horen dat ik twee stomas zou gaan krijgen. Jazeker, zoiets krijg je. Opereren = geholpen
worden. Twee grote operatieve ingrepen in tijd van minder dan één jaar en toen
in mijn ogen nog erger het vooruitzicht op een leven met twee gaten in mijn
buik waar zowel de ontlasting als de urine door afgevoerd zou worden. Twee
vreemde elementen op mijn buik die me bepaald geen extra kansen zouden geven op
de schoonheidsprijs als het om bikinicharme aankwam. Ook vormden ze beslist geen
geliefd onderwerp van gesprek op een feestje.
Hoe ging ik dit mijn gezin, mijn familie en
vrienden vertellen . Een poep- en plasgat bovenop mijn buik, geen representatief
vooruitzicht, niet iets om medelijdend in gezelschap om enig meeleven hiermee
te vragen.
De eerste nood op dit terrein werd geledigd door
een van mijn Nijmeegse (Radboud-)vriendinnen. Toen ik klaar was bij mijn
specialist en met deze boodschap de grote hal inliep, wachtte zij me daar op.
Ze zag al aan mijn gezicht hoe laat het was, sloeg een arm om me heen en zei (zelf
ook behept met zon stoma) monter: Kom op, meid, beter n zak op de buik dan
op de bank!
Dat had niet beter gekund. De kop was eraf voor
mij. Ik heb gebruld van het lachen (en de zenuwen), het lood zakte weg uit mijn
benen en ik zag het allemaal ineens veel minder pessimistisch. Onderweg naar
huis schoot ik telkens nog in de lach en het eerste dat ik zei tegen mijn man,
nadat ik hem had meegedeeld wat de specialist voor ogen stond, was waarmee mijn
vriendin me had opgebeurd. Met haar geestige, hilarische uitspraak had ze me de
moed gegeven om niet alleen naar de verdrietige kant (het disfunctioneren van
darmen en blaas) te kijken, maar er ook de betrekkelijkheid en zelfs positieve
kant van proberen te zien. Dat viel niet altijd mee, doch ik hoefde maar aan
haar uitspraak te denken of ik schoot al in de slappe lach en met al mijn prakkiseren
was het opslag gedaan.
Toen ik zover was dat ik het wel openbaar durfde
te maken aan vrienden en bekenden schoot me vanzelf een prachtige manier te
binnen om het allemaal niet al te zwaar te laten klinken en vertelde ik hen de
interieurarchitect geraadpleegd te hebben en dat hij me geadviseerd had de
waterleiding en riolering om te laten leggen. Aldus geschiedde en het werkte uitstekend.
Ik houd ook wel van een beetje galgenhumor: de
avond voor ik een operatie aan een van mijn urineleiders moest ondergaan, kwam
de uroloog me eraan herinneren dat ik een papier had ondertekend waarop ik mijn
linker nier (die ik mogelijk zou verliezen bij deze ingreep) zou doneren. Dat
bevestigde ik en terloops merkte ik nog op dat de beestjes met mij als ik
deze ingreep niet zou overleven gauw klaar zouden zijn. Geen baarmoeder en
eierstokken, geen dikke darm, geen galblaas meer en één nier eruit, dat schoot
lekker op. Hij keek een beetje zuur . De nier bleef behouden, de beestjes
hebben dus toch nog iets langer werk met me!
Humor haalt de spanning uit de lucht. Achteraf ben
ik alleen maar blij met deze interne verbouwing, zeker nu ik ook die gifslang
(mijn dikke darm) kwijt ben. En heus waar, leven met twee stomas heeft zo zijn
voordelen: als we op vakantie gaan naar Zuid-Frankrijk hoef ik onderweg niet op
een gore plee te gaan zitten of erboven te hangen. Elk voordeel hep se nadeel
en andersom. Ik profiteer van de voordelen.
En dan nu nog een stukje uit mijn boek Stille
Wateren:
In die jaren gebeurde er iets met me dat enorm van invloed zou
blijken te zijn op mijn verdere seksuele ontwikkeling en mijn afweer tegen het
volwassen worden alleen nog zou doen toenemen. Als vijftienjarige werd ik in de
driehoek Sint-Oedenrode-Eerde-Schijndel op de grote stille heide aangerand door
iemand uit onze kennissenkring in het door mij zo onschuldig gedroomde
balletwereldje. Na die gebeurtenis was het moeders plicht me namens de pastoor
van onze parochie te beschuldigen van ontwrichting van het gezin van die man. Zijn
vrouw was diezelfde middag met de noorderzon vertrokken met een ander, nadat ze
eerst bij deze pastoor haar beklag had gedaan over mij. Die afschuwelijke
aanranding en de zwaarwegendebeschuldiging door de
pastoor, die toch het kerkelijk gezag vertegenwoordigde, waren voor mij
blijkbaar zo schokkend, dat ik de volgende dag met astmatische bronchitis in
bed lag en moeder de dokter liet komen. Moeder wist wat er met me gebeurd was,
waarschijnlijk de meeste broers en zussen ook, maar zowel moeder als broers en
zussen hebben er nooit met mij over gesproken en ik niet met hen. Moeder sprak
zich er jaren later pas over uit tegen Joep, in een periode dat ik
levensgevaarlijk ziek in het ziekenhuis lag.
Jarenlang heb ik er zelf ook tegen iedereen over gezwegen, me er
diep voor geschaamd, me er intens schuldig om gevoeld, duizend en één keer
overdacht wát mijn deel aan schuld in die gebeurtenis geweest kon zijn. Hoe had
ik het als vijftienjarige kunnen begrijpen - niemand gaf me er nadien tekst en
uitleg over of toonde ook maar énige compassie met me. Op een luisterend oor of
enige bijstand van de kant van de plaatsbekleders van Jezus Christus hoefde ik
niet te rekenen, die zaten me bij wijze van spreken al in hun biechtstoelen op
te wachten. Bij mijn afkeer om volwassen te worden, kwam nu ook de angst voor
dat onbekende, nog onbegrepene en ontwikkelden zich anti-seksuele gevoelens, voor zover ik begreep wat die inhielden.
.
In bed, ziek, benauwd, kortademig, begon ik te schrijven aan wat
later als het boekje Alison wil ballerina worden zou verschijnen. In de
weken dat ik thuis ziek te bed lag, schreef ik over een meisje dat dolgraag
ballerina wilde worden en het uiteindelijk ook werd. Een enig kind dat beide
ouders nog had, in een veilige omgeving leefde en les kreeg van een zorgzame,
begripvolle, meevoelende balletlerares. Alles wat haaks stond op wat ik net had
meegemaakt en hoe ik me hierdoor voelde, propte ik erin. Ik vluchtte in die
droom, omdat de tamelijk betrouwbare wereld waarin ik tot dan toe verkeerd had
door dit voorval wreed verscheurd was.
Dat schrijfsel verborg ik, ik wilde niet dat iemand van mijn
broers en zussen het las. Op een dag vond moeder het bij toeval, las het verhaal
en moedigde me aan het naar de krant te sturen, waarmee ze bedoelde het Dagblad
voor Oost-Brabant. Op haar aandringen stuurde ik het op naar De Jeugdhof,
de zaterdagse bijlage van deze krant, die onder redactie stond van iemand die
zich Oom Wim noemde (Wim Wich). Wellicht reageerde Wim Wich enthousiast omdat
ik al vaker met korte verhalen en tekeningetjes in De Jeugdhof had gestaan
en dit door de
lezertjes van DeJeugdhof algemeen gewaardeerd werd.
Hij stelde me voor elke week een hoofdstuk uit Alison wil ballerina worden in te sturen en er zelf de illustraties bij te maken, en aldus geschiedde.
Dat het product van mijn schokkende ervaring nog zulke verrassende en
toekomstbepalende consequenties zou hebben voor mijn verdere toekomst had
niemand ooit kunnen bedenken. Toch was dit het geval, zoals spoedig zou blijken.
In het
weekend las ik in Trouw d.d. 23-02-2013 het artikel van Bert Keizer over
dementie en euthanasie, met als kop: Wilsverklaring
is niets waard. Hij schreef dit in verband met zijn optreden in het programma
Zembla, waarin hem gevraagd werd hoe hij over actieve euthanasie bij
dementerenden denkt. In zijn denken staat hij m.i. lijnrecht tegenover mevrouw
Els Borst, die in datzelfde programma vertelde dat dementerenden met een
laatste wilsbeschikking (op papier) in aanmerking komen voor euthanasie, ook
als ze zelf niet meer wilsbekwaam zijn. Dit houdt mij sterk bezig.
Niemand wil
graag dement worden. Voor veel ouderen is het een schrikbeeld. Door
voorlichting en media-aandacht wordt er van alles aan gedaan om dat schrikbeeld
te dimmen, maar hoe men het ook draait of keert, naar dementie ziet niemand
uit.
Laat ik een
voorbeeld geven aan de hand een situatie die ik nu van vrij dichtbij meemaak.
Een moeder kreeg zestien jaar geleden de eerste verschijnselen van dementie.
Twee jaar later werd zij gediagnosticeerd: Alzheimer. De eerste paar jaar leidde
ze een redelijk normaal bestaan, maar er slopen steeds meer hiaten in haar
geheugen en haar coördinatievermogen verminderde. Ze begon dingen te vergeten,
kwijt te raken, raakte steeds vaker en meer gedesoriënteerd, zodat hulpverlening
in de vorm van (toenemende intensieve thuis-)zorg noodzakelijk werd.
Door haar man
en kinderen was zij al die jaren liefdevol bijgestaan, maar dit kon niet
voorkomen dat de dag aanbrak waarop de arts het noodzakelijk achtte haar te laten
opnemen in een verpleeghuis. Moeder zelf was niet meer bij machte bewust hiermee
in te stemmen of ertegen te protesteren het begin van haar wilsonbekwaamheid.
In het
gunstigste geval reageerde moeder niet agressief op haar overplaatsing en,
eenmaal geaard, kon zij zich nog verheugen op de komst van haar kinderen en
familie. Langzaam verloor ze de herinneringen die haar pijn deden en liet ze zich
gedwee verzorgen. Tot zover was dit voor moeder zelf en voor haar man en
kinderen wellicht een aanvaardbare en draaglijke situatie.
Na enige tijd
overleed haar man, en onder de zorgende handen van kinderen, familie en
verpleeghuispersoneel gleed moeder langzaam af naar niemandsland, waarin ze
steeds minder bereikbaar werd en ook allerlei functies die de hersenen doorseinden
naar haar lichaam op den duur niet meer begreep. Langzaam verliep haar
dementieproces van zich nog zelfstandig voortbewegen en verbale communicatie
naar rolstoelgebruik en sterk afnemend spreekvermogen. Ten slotte bereikte zij
het stadium van geen enkele communicatie meer of geen andere dan (zorgzame en
liefdevolle) lichamelijke aanrakingen.
In dit
stadium verkeert moeder nu al langere tijd. Ze ligt 23 uur per etmaal in bed,
heeft last van kleine schokbewegingen van haar magere lichaam en krijgt hier
eenvoudige pijnstilling voor. Haar dementieproces duurt, sinds Alzheimer bij
haar is vastgesteld, al ruim veertien en een half jaar.
Als de
dementerende eenmaal zover is, is zij (hij) niet meer wilsbekwaam en schijnt passieve/actieve
euthanasie op verzoek voor haar (hem) niet meer mogelijk te zijn. Zelfs niet al
heeft zij (hij) zelf ooit een euthanasieverklaring geschreven en ondertekend of
wanneer directe familieleden haar meerdere keren hardop hebben horen zeggen dat
zij (hij) in zon situatie niet meer zou willen leven. Als ik verpleeghuisarts
Keizer mag geloven is het zo geregeld dat de lijdende op het tijdstip van de
uitvoering van de euthanasie zelf moet kunnen aangeven of hij ook daadwerkelijk
wil sterven. Hiervoor moet hij bij zijn volle verstand zijn én er moet
duidelijk sprake zijn van ondraaglijk lijden.
De vrouw over
wie ik het heb, verkeert in een droevige, vegetatieve situatie. Ze krijgt de
verzorging die ze nodig heeft, haar kinderen zijn zeer toegewijd en houden
frequent voeling met wat er in het verpleeghuis met hun moeder gebeurt.
Nu zie ik hoe
dit proces verloopt en wat dit met haarzelf, haar kinderen en naaste familie
doet. Ik moet zeggen dat ik bijzonder onder de indruk ben van alles wat hier
gebeurt. Voor de kinderen en hun naaste familie is het hele, zeer langdurige
proces bijzonder ingrijpend en ik heb groot respect voor de manier waarop zij
hiermee omgaan. De kinderen moeten van heel ver komen, maar tot op de dag van
vandaag hebben zij ervoor gezorgd dat moeder haar menswaardigheid zo lang
mogelijk behoudt.
Voor de
kinderen wordt het steeds zwaarder. Niemand weet hoe lang deze situatie nog zal
voortduren. Als het lichaam van moeder sterk genoeg is, kan dit nog jaren
doorgaan, wat voor de kinderen, hoe je het ook wendt of keert, emotioneel
langzamerhand kan uitlopen op een voor hen onhoudbare situatie.
Ieder mens
met een gezond verstand zou stiekem wensen dat moeder zacht en kalm,
bijvoorbeeld in haar slaap, zou overlijden. Kinderen en familie lopen misschien
stilletjes ook met die wens rond, maar beseffen dat ze daar niet ver mee komen omdat
men zich in het verpleeghuis te houden heeft aan de Nederlandse wet en beleidsregels
en protocollen van het verpleeghuis.
Aan de ene
kant van de lijn staan dus de hulpverleners, zij dragen dagelijks de
verantwoordelijkheid voor leven en welzijn van de dementerenden en bewegen zich
tussen afgesproken regels en protocollen. Voor hen is het bijna ondoenlijk om hiervan
af te wijken. In principe zullen zij dus zo lang mogelijk doorgaan met zo
optimaal mogelijke zorg en daar verstaan zij in dit stadium waarschijnlijk iets
heel anders onder dan de direct betrokken familieleden. Dit kán betekenen dat zelfs
palliatieve zorg voor mensen zoals deze moeder niet overwogen wordt zolang door
de direct verantwoordelijken in het verpleeghuis niet ervaren wordt dat zij,
volgens de begrippen die zij hiervoor hanteren, terminaal is.
Aan de andere
kant van de zorglijn staan de kinderen en familieleden met de onvoorwaardelijke
liefde die zij voelen voor hun toch als zeer ernstig ziek te beschouwen moeder en
hun persoonlijke emoties die ermee gepaard gaan en leeft de vraag: hoe lang
houden zij dit nog vol. In hoeverre worden hun hun dagelijkse bezigheden, hun persoonlijke
handel en wandel erdoor bepaald en wanneer mag er actief ingegrepen worden.
Let wel: geen
ogenblik zullen de kinderen moeder de noodzakelijke zorg willen ontnemen. Maar:
Ik merk dat ik als dochter en
verpleegkundige de kant van de zorg kan begrijpen, maar ook niet begrijp. Goed
zorgen vóór kan ook niets doen zijn.
Dit schreef een van de kinderen me onlangs. En
hier ligt alle wanhoop en machteloosheid
in besloten.
Beide partijen bezien dit vanuit het eigen
gezichtsveld en zo blijft het voor beide partijen een loodzwaar
traject. Maar de kinderen en naaste familie zijn naar mijn idee de meest kwetsbare
partij, moeders (fysiek) welzijn (en hierdoor indirect (mentaal) ook dat van
hen) hangt volledig af van de gang van zaken in het verpleeghuis, de
zorgverleners verkeren dus (wellicht ongewild) in een machtspositie. Niet dat
ze die moedwillig uitbuiten, zeker niet, maar hierdoor hebben ze wel alle
vrijheid om te handelen naar hun eigen richtlijnen, ook al komen die niet
(helemaal) overeen met de wensen van de kinderen.
Voor de kinderen is het een heel ander verhaal.
Zij voelen zich als kind (emotioneel) sterk met haar verbonden en in alle
opzichten intens betrokken bij alles wat er met moeder gebeurt. Het is heel
begrijpelijk dat zij na zo lange tijd uiteindelijk nog maar één ding wensen:
dat moeder niet langer hoeft te lijden dan nodig is. En dan hoeft echt niet
alles uit de kast om het leven van moeder maar te laten voortduren.
Hoever gaan wij in onze zorg. Hoe lang mag een
menselijk lijden duren vóór er, met liefde en respect voor de persoon in
kwestie en de naaste familie, ingegrepen wordt . Waar trekken we de grens van
zorg geven en zorg (na-)laten .. Wanneer mag een mens sterven .
Natuurlijk, het is voor een arts ook nogal wat om
een (ziek of dementerend) mens moedwillig te doden of een (niet-)behandeling in
te zetten met als doel het overlijden van die persoon. En zeker is dit moeilijk
als het gevraagd wordt aan artsen en verzorgenden die er tot dan toe alles aan
gedaan hebben om het leven van vader of moeder zo draaglijk mogelijk te houden
en zo op hun manier ook een relatie hebben ontwikkeld met hun cliënt.
Dus is het misschien toch raadzaam dat externe
deskundigen hun licht laten schijnen over zulke zeer ernstige uitlopers van
dementie en er voor situaties als van deze moeder een milde uitweg voor dit
dilemma gevonden kan worden, dat voorkomt dat kinderen overspannen raken en
moeder zinloos in leven gehouden wordt. Hierbij denk ik aan een commissie,
bestaande bijvoorbeeld uit het familielid dat als coördinatiepersoon
functioneert tussen familie en verpleeghuisarts, een scenarts en eventueel een deskundige
op het gebied van palliatieve zorg (terminale zorgconsulent). Deze mensen
zouden zich kunnen buigen over het levenslot en levenseinde van de dementerende
om in onderling overleg tot een menslievend besluit te komen. En dat hoeft niet
per se om euthansie te gaan.
En hier is hoofdstukje 4 van mijn boek
VOOR EVEN BEROEMD
turbulente puberjaren
In aard en aanleg verschilde ik van mijn klasgenoten, maar ook van
mijn broers en zussen; het was dan ook niet verwonderlijk dat zij me niet
altijd begrepen en van tijd tot tijd de spot met me dreven. Hun plagerijen
hebben me ongetwijfeld weerbaarder gemaakt, maar het moet gezegd dat die me ook
wel gekwetst hebben en ik me er zowel buiten als in ons grote gezin soms erg
eenzaam door heb gevoeld. Mijn broers en zussen en klasgenotenwaren in verhouding weinig ouder dan ik en konden natuurlijk nog
niet zoveel inzicht verworven hebben dat ze door hadden hoe ik me eronder
voelde. In de meeste grote gezinnen waren plagerijen trouwens geen onbekend
verschijnsel. Ik was te (over-)gevoelig om ze altijd te kunnen relativeren. De
avonduren op de academie in Eindhoven en de balletlessen in Sint-Oedenrode
compenseerden mijn verborgen hunkering naar wat meer waardering door de mensen
in mijn directe omgeving en daarbuitenen mijn
stil gedragen heimwee naar vader, of misschien beter gezegd, een vaderfiguur.
Rond mijn vijftiendebegon ik me ook serieus bezig te houden met mijn
rooms-katholieke identiteit. Er rezen allerlei vragen, het Tweede Vaticaans
Concilie kwam in zicht en vol enthousiasme nam ik op uitnodiging deel aan
debatingavonden over (religieuze) levenskwesties. Ik was op zoek
naar mijn eigen identiteit, mijn specifiekeplek in
de wereld, mijn levensinvulling, maar had, afgezien van mijn ballerinadromen,
nog geen enkel reëel beeld van hoe mijn toekomst eruit zou moeten zien. Ik wist
maar één ding heel zeker, het moest allemaal anders dan wat ik zag en ervoerin mijn eigen omgeving. En ondertussen zette tegen wil en dankde fysieke transformatie van kind in jong meisje en van jong
meisje in jonge vrouw gewoon door. Daar bleef ik het moeilijk mee hebben.
Terwijl mijn vrouwelijkheid zich onmiskenbaar ontwikkelde, bleef ik me, zonder
hier verweer tegen te hebben, vastklampen aan dat kinderlijk verlangen naar
geborgenheid. De gedachte aan een leven als volwassene schrikte me af, stond me zelfs, al kende ik de werkelijke reden hiervan
nog niet, enorm tegen.
Thuis leefde ik min of meer in een matriarchaat, de broers
bemoeiden zich weinig met de opvoeding van hun jongere broertjes en zusjes,
tenzij om hun wat te treiteren. Moeder moest het gezin in haar eentje beheren
en werd hierin daadkrachtig bijgestaan door de twee oudste dochters. Ik kan me
geen voorstelling maken van hoe het gegaan zou zijn als vader, als kostwinner
de meest gezaghebbende in ons gezin, was blijven leven. In mijn beleving waren
mijn oudere zussen, zoals ik al eerder opmerkte, oud en
dus gezaghebbend. Net als onze
moeder, zij was heel oud in mijn beleving en straalde, zeker sinds zij er als
hoofd van het gezin alleen voorstond, het opperste gezag uit, wat zich ook
uitte in haar verschijning,statig,
kaarsrecht en vooral fier. Brabanders beschouwden haar als een pronte vrouw.
Men had terecht veel respect voor haar.
Kinderlijk van geest of niet, de jongens begonnen zich voor me te interesseren, maar dat
negeerde ik categorisch. De weemoedige hunkering naar affectieve geborgenheid
botste met de voor mijn leeftijd natuurlijke ontwikkeling van mijn lichaam,
waardoor ik me ontheemd voelde, eerst en vooral in mijn eigen lijf. Ik begreep
wel dat mijn gevoelens heel complex waren, misschien ook niet gezond of normaal
voor een meisje van mijn leeftijd, zelfs hiervan was ik me bewust. En toch was
ik niet bij machte lichaam en geest met elkaar te verbinden en het evenwicht
tussen die twee te creëren. Ik werd niet geplaagd door gepieker, dat niet, mijn
dagen waren voldoende gevuld, er was meer dan genoeg wat me boeide en
bezighield, maar er bleef iets me heel fundamenteels ontbreken.
Die onderbewuste hunkering, dat moeizame deel van mezelf verborg
ik zorgvuldig, bewaakte het angstvallig, omdat ik me ervoor schaamde.
Geleidelijk aan leerde ik me verschansen achter een muur van humor en
gekdoenerij. Via die weg raakte ik weliswaar steeds beter getraind in het
verbergen van mijn diepere gevoelens, maar met mijn clownesk gedrag lokte ik plagerijen door
broers en zussen juist weer uit. Humor hield me
dus overeind, ik leerde er narigheid door relativeren, maar ook hierin wist ik
niet de juiste verhoudingen te vinden. Werd ik fysiek onmiskenbaar ouder, hield mijn lichaam
geen rekening met mijn gevoelens en bleef mijn geest zich ertegen verzetten, mijn honger
naar kennis en ontwikkeling ondervond nergens belemmering,mijn honger naar
kennis en ontwikkeling ondervond nergens belemmering. Voor allerlei kwesties
binnen en buiten mijn dagelijkse leefwereld begon ik me te interesseren, ik
ging heel veel lezen en stortte me op allerlei onderwerpen in kranten en
tijdschriften.
Nog steeds wilde ik beroemd worden en deed daar van alles voor.
Zo nam ik deel aan kleur- en tekenwedstrijden en journalistieke competities en
viel regelmatig in de prijzen. Bij een van die journalistieke wedstrijden werd
ik met nog enkele jongelui uitgenodigd om voor de krant een artikel te
schrijven over de beroemde film Oordeel
te Neurenberg. Dit soort activiteiten vroeg om een volwassen manier van
denken, maar stond haaks op mijn bijna instinctieve onwilligheid om volwassen
te worden. Die discrepantie, waarvan ik me terdege bewust was, verwarde me, ik
besefte dat het tijd werd dat hier verandering in kwam, al wist ik bij lange na
niet hoe. Met niemand had ik dit soort gedachten en gevoelens ooit gedeeld,
niemand kon me dan ook raad geven. In het besef hier zelf aan te moeten werken, was ik gevoelsmatig niet bij
machte die klemmende instinctieve afkeer ervan los te laten. Het dagelijks leven ging gewoon door, ik deed wat me opgedragen
werd, keek de kunst van het groeien naar volwassenheid af bij leeftijdgenoten,
benijdde hun (ogenschijnlijk?) gemakkelijke omgangsvormen met het andere
geslacht, was er zelf in geen enkel opzichttoe in staat en bleef mijn onmacht verbergen achter malligheid, watme nog verder verwijderde van meer begrip en waardering onder leeftijdgenoten.
In dit hele proces van ontwikkeling bleef het ballet mijn grote
passie, al mijn vrije tijd besteedde ik eraan. Ik las erover, volgde zoveel
mogelijk balletlessen en oefende thuis op zolder. Nu deed zich het probleem
voor dat ik weliswaar heel lenig was, maar helaas ook overbeweeglijk. Oefeningen die andere balletleerlingen na heel lang
trainen daarna perfect en elegant konden uitvoeren, lukten mij zonder veel
oefening weliswaar redelijk moeiteloos, maar dan wel zonder de noodzakelijke
elegantie en perfectie van mijn medeleerlingen.
Mijn hypermobiele armen en benen stopten niet waar het moest, maar zwaaiden,
knikten en bogen als elastiek dat door langdurig gebruik te ver was uitgerekt,
waardoor me net datgene ontbrak dat men in de balletwereld beheersing noemt
onmisbaar voor elke balletdanser. Ook had ik grote moeite met het balanceren op
de spitzen, omdat mijn voeten eenvoudig doorbogen en dubbel klapten zo gauw ik
me erop verhief. Toen wist ik nog helemaal niet dat dit met het syndroom van
Ehlers-Danlos te maken had, een aangeboren bindweefselaandoening die later bij
me aan het licht zou komen. Langzamerhand moest wel tot me doordringen wat dit
voor mijn al zo lang gekoesterde ballerinadromen betekende: die zouden nooit en te nimmerwerkelijkheid worden.
Tegen beter weten in bleef ik hardnekkig doorgaan met oefenen,
tot en met mijn eenentwintigste, waarop ik in Maastricht nog een jaar
balletlessen volgde in een semiberoepsklasje onder leiding van de Poolse
oud-ballerina Walli Haaken. Het ballet was en bleef in mijn ogen de mooiste,
meest sierlijke dansvorm en ik beschouwde het als een zeer hoogstaande vorm van
kunst. Alles wat erover in kranten, tijdschriften en boekvorm verscheen,
verzamelde ik. Tot ik de deur uitging om in Maastricht te gaan studeren ging ik
door met oefenen op onze grote zolder. Dan beeldde ik me in dat ik net zon
gracieuze ballerina was als Alicia Markova die, opgetild door haar danspartner
Anton Dolin, vederlicht als een elfje in een wolk van zijde en tuleop de muziek boven zijn hoofd zweefde. Fotos van deze twee
wereldberoemde dansers bewaarde ik onder mijn hoofdkussen.
Door mijn grote liefde voor het ballet begon ik al heel jong te
luisteren naar wat men in die dagen onder 'klassieke muziek' verstond,
composities van Mozart en Beethoven, Tsjaikowsky en Strawinsky, Dvorák en
Grieg, componisten uit de achttiende en negentiende eeuw of met één been nog
net in de twintigste. Vooral composities die speciaal geschreven waren voor
balletten spraken me aan. Ach, diep van binnen wist ik maar al te goed hoe
ongeschikt ik was voor een dergelijk enerverend leven, maar die stem negeerde
ik vooralsnog maar liever .