Inhoud blog
  • Vervolg hoofdstuk 12... (mijn excuses, het ligt aan de site...)
  • The Lawdy Boys: Hoofdstuk 12
  • Hoofdstuk 11
  • The Lawdy Boys: Hoofdstuk 10
  • The Lawdy Boys: hoofdstuk 9
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    David's verhalenblog
    Mijn fantasie omgezet in verhalen
    16-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.The Lawdy Boys: hoofdstuk 2

    Van acht naar één


    Op de bus bleef het relatief stil. Een kuch of enkele stille woorden doorbraken de stilte. Ik staarde door het raam, ik kende Mechelen helemaal niet. Ik was er slechts één keer geweest en toen was het donker, waardoor ik mij niets herinner van de omgeving. Ik had geen idee wat we moesten verwachten in de kazerne. Ik hoopte dat het allemaal wat zou meevallen. De bus vertraagde al na een twintigtal minuten rijden. We waren buiten de stad terecht gekomen en keken naar enkele gebouwen die waren omringd door muren. Daarbuiten bevonden zich houten barakken waarrond een omheining was geplaatst. De bus stopte voor de ingang die naar een plein leidde tussen de gebouwen. We stapten één voor één. Overal stonden jeeps. Enkele sergeanten waren begonnen met hun nieuwe mannen te verwelkomen. Vanuit een bijgebouw stapte een man in uniform op ons af.


    “Welkom! Mijn naam is Luk Vervliet, jullie spreken mij aan met Sergeant Vervliet. Mijn opdracht bestaat erin om jullie op te leiden tot soldaten die minstens twee schoten zullen afvuren wanneer ze voor de vijand staan. En jullie opdracht zal erin bestaan jullie zelf te trainen zodat jullie er drie afvuren. Ik ben een eerlijke man. Zolang jullie niets fout doen, doe ik niets fout. Verder zullen jullie hier de komende weken verblijven, jullie hebben recht op verlof en ik heb het recht om dat in te trekken. De rest zal de eerstvolgende dagen duidelijk worden. Nog dringende vragen? Ik dacht het niet, jullie zullen nu in looppas naar barrack vijf lopen, jullie nemen er één bed in, laten jullie zak achter en jullie zullen daarna verzamelen voor jullie barrack. VIJF MINUTEN!”

    We liepen snel richting de houten barracken en vonden er al snel barrack nummer negen. We liepen verder en stormden nummer vijf binnen. Ik gooide mijn zak snel naast een bed en haastte mij naar buiten. Ik merkte dat ik er als eerste stond, waarna Francis mij volgde. Badru kwam als laatste aan. We waren allemaal op tijd. Sergeant Vervliet stond voor ons.

    “Kijk is aan, het is jullie gelukt om het in vier minuten te doen. De volgende regel is dat jullie alles vanaf nu één minuut sneller doen dan ik het zeg. Laat het duidelijk zijn dat wanneer ik verwacht dat jullie je opstellen, jullie dat doen als soldaten. Weet je wat dat betekent, soldaat?”

    Hij kwam voor mij staan. Ik plaatste mijn twee voeten bij elkaar en rechtte mijn rug zover ik kon.

    “Mooi zo, nu nog je buik intrekken, je borst vooruit. Kin omhoog, soldaat! De vijand staat voor ons, als hij op de grond ligt hoef je er niet meer naar te kijken. Want dan is hij in principe dood. Jullie zijn een ramp als soldaat, maar ik ben een goede sergeant en zal werken met wat ik heb.”

    De sergeant ging voor Francis staan en keurde hem van top tot teen.

    “Wat krijgen we nu? Gaan we dansen met de vijand, soldaat?”

    “Neen mijnheer.”

    “Ik ben geen mijnheer! Ik ben een sergeant! Twintig keer opdrukken! En aangezien jullie zo'n leuke bende zijn mogen jouw vriendjes je vergezellen!”

    We gingen op de grond en begonnen aan onze opdrukoefening.

    “Een peleton doet dat mooi gelijk. Wat voor een zielig hoopje ellende heb ik hier bij elkaar gekregen! We doen het als volgt, ik tel, jullie pompen! EEN!”

    Ik had er al zeker zeven gedaan en kon niet geloven dat hij gewoon opnieuw begon, ik ging naar boven.

    “Niet gelijk! Opnieuw! EEN!”

    Opnieuw ging ik door mijn armen en naar boven, ik keek niet naar Francis die naast mij bezig was.

    “Dit wordt een lange voormiddag, jongens! En als ik niet op tijd te eten krijg word ik vervelend! Ik ga hier niet weg voor jullie twintig keer samen pompen! Opnieuw! EEN!”

    Ik keek rechts van mij en probeerde gelijk met Francis naar boven te gaan. Ik keek op naar de sergeant.

    “Jullie zijn een ramp! Als jullie nog niet samen kunnen pompen, wat gaat dat geven bij een speedmars! Jullie gaan hier lange dagen en nachten met weinig slaap tegemoet jongens! Maar ik zal voor deze eerste keer mild zijn. Jullie gaan nu op jullie vingers pompen! En het hoeft voor één keer niet gelijk te zijn. EEN!”

    Ik voelde de pijn in mijn vingertoppen, ik haatte pompen en deed het nauwelijks. We hadden slechts 10 keer gepompt, maar ik voelde het in mijn armen. Ik beet op mijn tanden en hoopte dat ik niet door mijn armen zou zakken.

    “VIER!”

    Het leek steeds trager te gaan, ik voelde hoe ik bij elke tel moeizamer naar boven ging. Ik probeerde mijn rug recht te houden, maar voelde hoe moeilijk het werd. Ik keek niet meer naast mij.

    “ZEVEN!”

    Het werd steeds zwaarder, ik voelde dat ik elk ogenblik kon vallen.

    “ACHT!”

    Langzaam ging ik naar boven, ik keek even naast mij en zag hoe ook de anderen het moeilijk hadden. Enkel Bert leek het zonder veel moeite te doen. Badru kwam als laatste naar boven.

    “NEGEN!”

    Ik ging opnieuw door mijn armen en raakte met mijn borst bijna de grond onder mij. Ik voelde hoe ik niet meer naar boven geraakte. Ik beet op mijn tanden ik overwon langzaam de dreigende zwaartekracht.

    “TIEN!”

    Ik besloot om niet meer zo laag te gaan, ik liet me zakken en kwam iets sneller opnieuw naar boven. Ik keek naast me en zag hoe Francis het moeilijk kreeg.

    “Komaan, gast” fluisterde ik.

    “Kijk is aan! We hebben er ééntje die zuurstof over heeft om te praten. Jij mag nog is opnieuw nummer tien doen, aangezien je al wat minder moeite deed om door je armen te gaan, soldaat! En dan zullen we ondertussen en praatje maken. Wat is jouw naam?”

    Ik zakte door mijn armen.

    “Ietsje dieper, soldaat! En ga je antwoorden of wil jij als eerste een tijdje in het kachot doorbrengen?”

    “Danny Liets, Sergeant” proestte ik uit.

    “Mooi zo, soldaat Liets. Wil je een tip?”

    Ik probeerde om opnieuw naar boven te komen.

    “Als je het traag doet is het moeilijker. Ga iets sneller, je zal zien dat het makkelijker is.”

    Ik strekte mijn armen en keek voor me.

    “Nog iets te melden, soldaat Liets?”

    “Neen, sergeant!”

    “ELF!”

    We gingen verder. De pijn werd steeds erger, ik was niet meer bezig met de jongens naast mij en probeerde gewoon de oefening af te maken. Na nummer twintig gingen we allemaal door onze armen.

    “Wel jullie kunnen dan toch iets samen doen! RECHT!”

    We gingen staan en sergeant Vervliet liep langs ons.

    “Ik heb al het genoegen gehad om jullie vriendje, soldaat Liets te leren kennen. Wat is jouw naam, kostuumpje!”

    “Francis Vereiken, sergeant Vervliet!”

    “Geweldig Soldaat Vereiken! Alleen jammer van je kostuumpje.”

    “En wat hebben we hier? Jij kon wel pompen, je zorgt ervoor dat je peleton geen totale ramp is. Wie ben jij, soldaat!”

    “Bert Franssen, sergeant!”

    “En wie is brillenmans naast jou? Jij lijkt wel ten dode opgeschreven.”

    “Ik ben Nick Van Deurzen, sergeant Vervliet.”

    “En dan hebben we onze ingevette oliekop. Is jouw hoofd soms te dik om door je Shirt te geraken, dat je deze moet invetten?”

    “Neen, sergeant.”

    “Wat is jouw naam, soldaat?”

    “Donny Nelissen, sergeant.”

    “Wel soldaat Nelissen, vanaf nu verwacht ik jou zonder gel. Je kan je haar laten knippen, wij hebben hier geweldige kappers. En hier hebben we er nog zo ééntje. Hoe hoger je bent, hoe beter de vijand jou ziet, soldaat. Je hoeft dat beetje haar dus niet uit te rekken. Wat is jouw naam?”

    “Derrik Laeremans, sergeant Vervliet!”

    “Goed soldaat Laeremans! Je mag je vriendje Nelissen volgen en de gel eruit laten. We hoeven niet knap te zijn voor onze vijand. Kijk is aan. Wel soldaat Van Deurzen, je hoeft niet te vrezen. Deze jongen gaat er waarschijnlijk nog eerder aan dan jij. Wie ben jij, soldaat!”

    “Ik ben Niels Roelandts, sergeant.”

    “Wat soldaat!? Ik heb je niet gehoord!”

    “Ik ben Niels Roelandts, sergeant!”

    “Wel soldaat Roelandts, als jouw vechten enigszins lijkt op je stemgeluid, dan is dit hele peleton gezien. En wie staat er hier. Jij had het wel moeilijk, soldaat? Ben jij wel uit het juiste hout gesneden? Wat is jouw naam, soldaat!”

    “Badru Wiels, sergeant Luk.”

    “Sorry, soldaat Wiels? Hoe noemde jij mij?”

    Badru keek angstig voor zich uit. Donny merkte als eerste dat hij zijn achternaam was vergeten.

    “Ik wacht, soldaat Wiels!”

    “Sergeant...”

    “En wat zei je nog?”

    “Sergeant Luk.”

    “Zijn wij vrienden, soldaat Wiels?”

    “Ik weet het niet, sergeant Luk.”

    “Ik weet het wel, soldaat Wiels. Wij zijn geen vrienden! Dus dan noem je mij niet bij mijn voornaam! Dus hoe heet ik, soldaat Wiels?”

    Badru bleef zwijgen, hij wist niet meer wat hij moest zeggen.

    “Hij bedoelde het niet slecht, sergeant Vervliet!” zei Donny.

    De sergeant stapte naar Donny.

    “Heb ik jou iets gevraagd, soldaat Nelissen!?”

    “Mag ik naar het toilet, sergeant Vervliet?” vroeg ik.

    “We hebben een grappenmaker onder ons!” riep de sergeant.

    “Ik moet ook dringend, sergeant Vervliet!” riep Bert.

    “Sergeant Vervliet! Ik moet ook naar het toilet!” riep Derrik.

    “ZWIJGEN! En aangezien jullie zo mooi samenwerken mogen jullie even met mij meekomen. IN LOOPPAS!”

    Niels ging even naast Badru lopen en legde hem uit dat hij steeds moest reageren met sergeant Vervliet. We volgden de sergeant tot aan een modderig veld.

    “Aangezien jullie zo van grappen houden, zal ik is een grapje maken! Zien jullie dit veld? Het werd de voorbije dagen enkele keren mooi nat gespoten. Jullie mogen er nu enkele rondjes in lopen. En jullie stoppen wanneer ik het zeg! Wanneer soldaat Wiels!?”

    “Wanneer u het zegt, sergeant Vervliet.”

    “Inderdaad, je vriendjes hebben je daar mooi gered! En als beloning mogen jullie een extra oefening doen.”

    We stapten in onze burgerkledij door het modderige veld. We probeerden ons overeind te houden. Enkel Derrik en Badru hadden hiermee geen enkel probleem.

    “IN LOOPPAS!”

    We begonnen rond te lopen in de modderpoel en het duurde tot aan de eerste bocht, Francis ging onderuiten sleurde mij en nick met zich mee. Ik klouterde recht en probeerde verder te lopen. Al snel gingen ook Donny en Niels onderuit. Niels werd door Badru recht geholpen. We liepen onze rondjes en gingen meermaals tegen de grond. Ook Bert en Badru bleven niet overeind in de modderpoel. Francis en Niels hadden het zwaarder, ze verloren hun schoenen en liepen op hun kousen door de modder. Na een half uur beëindigde de sergeant onze straf. Ik stond heigend naast het modderveld en kon niets meer zeggen.

    “Jullie hebben twintig minuten om er fatsoenlijk uit te zien en jullie te melden bij de mess, het is etenstijd. IN LOOPPAS!”

    We liepen richting onze barrack en grepen naar wat kleding. De douches bevonden zich in een andere barrack. We passeerden andere soldaten die moesten lachen om hoe we eruit zagen. Ik sprong snel onder de douche met al mijn kleren. Ik trok ze uit en gooide ze op een hoopje in de hoek. Ik haastte me uit de douche en droogde mij snel af. Ik keek even in de spiegel en wreef mijn haren plat. Ik wou niet dat hij één opmerking kon maken op hoe ik eruit zag. Donny kwam naast me staan.

    “Wel, we hebben er de grootste klootzak uitgetrokken.”

    “Ik denk dat iedereen dat zegt over zijn eigen sergeant.”

    “Waarschijnlijk, soldaat Liets! Maar hoe noemde u mij daar!? Zijn wij vrienden, soldaat Wiels? Neen, ik ben sergeant Blaasbalg, soldaat Wiels!”

    We moesten lachen om Donny's impressie van Sergeant Vervliet. Maar ik begreep wel dat hij samen met ons zou vechten tegen de vijand. Die vijand leek zover weg hier. Het leek eerder op een soort strafkamp waar we terecht kwamen wegens slecht gedrag. Ik vroeg me af hoe ik zou zijn als sergeant. Waarschijnlijk zou ik hen op dezelfde manier behandelen. Zoals Donny al zei, we moeten elkaar beschermen. Maar dat geld ook voor de sergeant. Ik keurde mijn gezicht een laatste maal in het half bedampte spiegeltje en liep samen met de rest naar de mess waar we even konden uitblazen en eten.


    Na het eten wachtte onze sergeant ons op voor de loods. We liepen naar hem en brachten een militaire groet.

    “Hou jullie handen naar beneden. Jullie doen het al fout, maar aangezien jullie in burger zijn hoeven jullie niet te groeten. Wanneer jullie het uniform dragen zijn jullie verplicht jullie oversten te groeten. Dat krijgen jullie hier. Nu naar binnen!”

    We stapten de loods binnen en kwamen voor een korporaal. Hij noteerde alles in een boekje, een jongedame nam snel onze maten en gaf deze door aan de korporaal die vervolgens een soldaat de loods instuurde op zoek naar een juiste maat.

    “Wat is jouw schoenmaat, soldaat?”

    “vijfenveertig.”

    Een andere soldaat liep snel om twee paar legerboots en plaatste ze voor me op de tafel.

    “Moet ik ze passen?” vroeg ik.

    “Neen, je voeten wennen er wel aan.”

    Niet veel later kwam de eerste soldaat terug met een pak en stopte het in mijn armen.

    “Eén winteruniform, één zomeruniform, één sporttenue, één gasmasker , vijf paar kousen, één paar legerboots, één paar sportschoenen en één cap. Je helm zal je ontvangen wanneer je je wapen mag ophalen. Hier tekenen.”

    De korporaal wees een plek op een blaadje aan dat hij had volgekribbelt. Ik ondertekende het en stapte met mijn pak naar buiten. Daar wachtte ik op mijn vrienden. De sergeant stond bij me.

    “Soldaat Liets, draag zorg voor je kleding. Je zal niet gemakkelijk iets nieuws krijgen.”

    “Kunnen we zelf dingen bijkopen, sergeant?”

    “Wat heb je nog meer nodig?”

    “Extra T-shirts of truien, sergeant. Ik kan ze wel in de juiste kleuren vinden denk ik.”

    “Dat zal niet nodig zijn, soldaat. Hoe zou je ze meenemen?”

    Ik staarde wat in het ijle. Ik had er niet aan gedacht dat ik me vlot zou moeten verplaatsen. Ik knikte naar de sergeant om duidelijk te maken dat ik hem had begrepen.


    “Ok, in looppas naar jullie barrack!”

    In de barrack opende we onze pakken. We keken naar de uniformen.

    “Jullie kunnen het zomeruniform en sporttenue in jullie kast hangen. Het winteruniform doen jullie nu onmiddellijk aan. Iedereen draagt zijn broeksriem, je uniform is steeds proper en je schoenen zijn gepoetst. Je draagt steeds je cap. Je draagt deze met het embleem boven je rechteroog. Je schoenen zijn steeds helemaal bovenaan geknoopt, niet ergens halfweg.”

    Ik trok de broek aan die iets te groot bleek te zijn. Ik trok de riem stevig aan en stopte het stuk dat uitstak in een ring aan mijn broek. Ik bestudeerde het uniform van de sergeant. Ik trok een T-shirt aan met daarover de pull die ik van het leger kreeg. Ik trok mijn vest aan en maakte deze dicht. Ik trok mijn schoenen aan en knoopte deze stevig dicht. Ik was opgelucht toen ik merkte dat ze niet te klein waren. Ik ging voor een klein spiegeltje staan en zette voor het eerst mijn cap op. Ze pastte precies, ik zorgde dat het embleem langs rechts zat en keek naar mezelf in de spiegel. Ik leek een militair. Ik keek om mij heen, sommigen legden de laatste hand aan hun uniform. Anderen stonden net als ik in de spiegel te kijken.

    “Wanneer ik appel aan bed roep, gaan jullie aan de voet van jullie bed staan. Vervolgens controleer ik jullie bedden. Deze worden steeds opgemaakt. Jullie kussen ligt perfect zonder kreuken op je bed. Je onderlaken evenmin zonder kreuken, net als de rest. Je trek het witte laken goed aan, het groene laken gaat erover. Je plooit het witte laken er overheen. En stopt alles goed vast. Zo hoort je bed eruit te zien. Nu is het jullie beurt!”

    De sergeant trok de lakens opnieuw van het bed en smeet het kussen van Niels op de grond. Ik probeerde zo zorgvuldig mogelijk mijn bed op te maken, maar leek het nooit zonder kreuken te kunnen doen. Ik werd het uiteindelijk beu en hoopte dat het niet zou opvallen.

    “APPEL AAN BED!”

    We gingen allen aan de voet van ons bed staan en keken recht voor ons. De sergeant ging alle bedden af en smeet één voor één de matrassen uit het bed. Bij elk bed maakte hij een opmerking.

    “Opnieuw!”

    Ik begon opnieuw aan mijn taak, terwijl ik de sergeant vervloekte. Hij liep rond in de barrack en hield ons in de gaten. Ik zag opnieuw kreuken in mijn beddegoed, maar werd al snel opnieuw gedwongen om aan de voet van mijn bed te gaan staan. De sergeant liep opnieuw langs de bedden en stapte naar de voorkant van de barrack.

    “Goed, nu jullie dat weten, gaan we door met het volgende. Soldaat Roelandts is vanaf nu jullie kamerverantwoordelijke! Dat betekent dat wanneer er een overste binnenwandelt roep je 'geef acht', je zegt hoeveel soldaten er aanwezig zijn, vervolgens meld je of de kamer gereed is voor inspectie. Indien er iets niet in orde is zal jij verantwoordelijk worden gehouden. Begrepen, soldaat Roelandts.”

    “Jawel, sergeant Vervliet.”

    “Vervolgens zal de kamer geïnspecteerd worden. Nu verzamelen voor de barrack!”

    We liepen naar buiten en stelden ons op één lijn op.

    “Een volgend belangrijk punt is de groet. Wanneer een overste jou passeert groet je deze door je linkerhand naar je voorhoofd te brengen. Je onderarm staat in een hoek van 90° met je lichaam. Je hand hou je net onder je cap in een gestrekte vorm alle vingers tegen elkaar. Je houdt je hand in die positie tot de overste voorbij is of tot hij het zegt. Volg mij, in looppas.”

    We volgden de sergeant naar een klein klaslokaal, hij beval ons te gaan zitten en goed te luisteren.

    We volgden de sergeant naar een klein klaslokaal, hij beval ons te gaan zitten en goed te luisteren.

    “Goed, jongens. Iets meer uitleg over wie jullie zijn. Alles gaat sneller dan normaal. Jullie krijgen een beperktere uitleg. Onze beste militairen zijn al lang aan het front. En jullie moeten hen zo snel mogelijk gaan ondersteunen. Ik wil dat jullie deze mannen met alle respect behandelen. Zij zullen reeds gevechten hebben meegemaakt. Zij hebben reeds kameraden zien sneuvelen. Luister daar ook naar hen, zoals jullie hier naar mij luisteren. Sinds enige tijd bestaat het leger uit verschillende compagnies. Jullie vormen één team en maken deel uit van een peleton dat bestaat uit vier teams. Aan het hoofd van ons peleton staan Luitenant Batens en Onderluitenant Priem. Een compagnie zoals de onze bestaat uit één kapitein, voor ons is dat kapitein Redant die de leiding heeft over drie peletonnen. Onder hem bevinden zich de luitenant en onderluitenant. Zij zullen voor ons de strategieën bepalen. Jullie zullen jullie officieren één dezer dagen ontmoeten. Vier compagnies vormen samen met één majoor, voor ons Majoor Ruttens, een battaljon. Vanaf de graad majoor spreken we over hoofdofficieren. Kolonel Verstiggelen leidt ons regiment, dat bestaat uit drie battaljons. Drie regimenten vormen tot slot een divisie wat geleid word door een generaal. Voor ons is dat Generaal Waeldonck.

    Jullie directe onderofficieren zijn sergeanten. Jullie kennen mij al, naast mij zijn er drie andere sergeanten. Sergeant Verkercke, Sergeant Diepenbeek en Sergeant Braams, zij leiden respectievelijk team 1, team 3 en team 4. Dat betekent dat wij het tweede team vormen. Dat betekent dat jullie deel uitmaken van het tweede team, compagnie vier, het eerste battaljon van het derde regiment Bevrijding. Dat regiment valt onder de derde infanteriedivisie van ons leger. Deze divisie telt bijna 4200 gevechtsklare soldaten. Daarnaast zijn er ook de artillerie, ingenieurs en heel wat administratief personeel. Maar die 4200 mannen zullen net hetzelfde als jullie doen.

    De andere teams van ons peleton bevinden zich in de drie barracken naast die van jullie. In elk peleton zal later nog een korporaal worden aangeduid. Ik zal deze aanduiden rekening houdend met verschillende punten. De korporaal zal dienstdoen als mijn plaatsvervanger wanneer ik er niet ben. Hij heeft twee strepen. Jullie zullen allemaal eerste soldaat worden, dat betekent één streep op jullie mouw. Ik ben een onderofficier en draag drie strepen. De onderluitenant zal je herkennen aan één ster. De luitenant heeft twee sterren en de kapitein heeft er drie. Onthoud dit goed mannen. Het is niet zo moeilijk, alles met meer dan één dun streepje moeten jullie groeten. In dit boekje vinden jullie de andere rangen. Leer ze uit jullie hoofd. Zoals ik al zei, ik ben een redelijk man en zal dat ook blijven. Maar ik zal jullie discipline bijbrengen. Jullie zullen het nodig hebben, eens jullie op een slagveld staan. Daar zal jullie discipline ervoor zorgen dat jullie niet gaan lopen, maar zij aan zij blijven vechten.”

    Ik keek in het boekje en zag de verschillende rangen. Er waren meerdere varianten zoals korporaal-chef met een extra rood streepje of eerste sergeant met vier witte streepjes. Ik probeerde ze onmiddellijk te leren. Het leek best simpel als ik naar het boekje keek. Mijn vader sprak over een adjudant die ons zou opleiden, vijf witte streepjes met een witte ster eronder. Alleen werd ik door een sergeant opgeleid. Ik begreep het niet goed en stak mijn hand op.

    “Wat is er, Liets?”

    “Ze hadden me verteld dat een Adjudant ons zou opleiden. Maar u bent een sergeant.”

    “Ons leger is niet zo groot, Liets. Er zijn niet voldoende adjudanten om alle rekruten te trainen. Jullie worden ook in kleinere groepen getraind, zodat jullie sneller inzetbaar zouden zijn. We hebben geen keuze, de vijand rukt te snel op. Het is alles of niets.”

    “Geweldig” zei Donny “Wij worden dus half getraind en moeten de wereld redden.”

    “Jullie zullen goed genoeg getraind zijn, soldaat Nelissen. En daar zullen we nu mee starten. Jullie hebben een kwartier om jullie sporttenue aan te trekken en te verzamelen op het middenplein.”

    We stormden naar buiten, richting onze barrack. Ik nam mijn sporttenue uit mijn kastje. Ik deed zo snel ik kon mijn uniform uit en hing het snel om een kapstok in de kast. Ik trok snel het T-shirt en de korte broek aan. Ik knoopte mijn veters dicht en liep naar buiten. Ik liep net achter Niels het middenplein op, waar onze sergeant ons opwachtte. Hij keek op zijn horloge.

    “Misschien zijn jullie niet hopeloos. Jullie zijn zowaar één minuut sneller dan ik zei. Meer zelfs, jullie deden het in twaalf minuten.”

    Ik voelde de opluchting. Ik was de regel van één minuut minder al vergeten. Ik besefte dat alle informatie en regels die we kregen al snel teveel zou worden. Onmiddellijk dacht ik aan de rangen en hun bijhorende strepen, sterren, driehoeken, driehoeken met boogjes in. Ik wist enkel nog dat ik één streep zou krijgen, de korporaal twee en de sergeant stond voor mij met drie strepen. Onze onderluitenant had één ster, de luitenant had er twee en de kapitein drie sterren. Ik kende nog steeds de rangen die voor mij belangrijk waren. Ook al wist ik dat een majoor of generaal dat niet graag zou horen.

    “Goed jongens, er stoorde mij slechts één ding. Jullie stormden als een nest op hol geslagen varkens weg. Waar is het respect!?”

    We keken strak voor ons uit, we wisten al wat ons te wachten stond.

    “Welke straf stel jij voor, soldaat Vereiken?”

    “Twintig keer pompen, sergeant Vervliet!”

    “Zeer goed soldaat Vereiken! EEN!”

    Ik ging op mijn knieën zitten en liet mij op mijn handen vallen. Ik begon aan onze straf en besefte dat we dit nog vaak zouden doen. Aangezien we geen benul hadden over wat we wel of niet mochten doen.


    “Goed zo jongens, en dan gaan we nu een speedmars doen! Daarbij mogen jullie laten zien hoe goed het zit met de conditie. Wij gaan twee minuten lopen afwisselen met één minuut marcheren! En we starten met lopen!”

    We begonnen te lopen, ik wist dat ik deze oefening moest aankunnen. Op school was ik steeds bij de snelsten, lopen mocht dus geen enkel probleem vormen. Als ik dan nog om de twee minuten één minuut mocht stappen, moest mij dit lukken.

    “En marcheren! Eén-twee, één-twee...”

    De sergeant gaf de maat aan waarop we moest stappen. Wandelen of slenteren zat er niet in. We moesten een stevige pas aanhouden die snel werd onderbroken door twee minuten lopen. Dit wisselde enkele keren af en al snel voelde ik dat dit zwaarder was dan ik inschatte.

    “Proficiat jongens, jullie zitten aan twee kilometer, nog drie lange kilometers! Ga jij dat wel halen, Van Deurzen? Je lijkt het wat moeilijk te hebben! Waarom geef je niet gewoon op!”

    “Neen, Sergeant Vervliet!”

    “Geweldig, Van Deurzen! Je geeft ons hoop, maar je overtuigt mij niet! LOPEN!”

    We begonnen opnieuw te lopen, ik keek om me heen en ging naast Niels lopen die achteraan liep. Ik nam zijn tempo aan en probeerde dat langzaam te versnellen, waardoor hij kon bijblijven. Donny zag mijn initiatief en liet zich uitzakken, hij ging naast Nick lopen. We liepen samen verder tot de sergeant ons opnieuw liet marcheren. Francis en Bert gingen naast elkaar marcheren en Derrik begon aan de volgende twee minuten lopen naast Badru. Voor het eerst liepen we als één peleton verder. De sergeant maakte nog maar weinig opmerkingen en liet ons na vijf en een halve kilometer speedmars stoppen. Ik hijgde rustig uit.

    “Goed gewerkt jongens, het avondeten wordt binnen een half uur geserveerd. Ik neem aan dat jullie klaar zijn tegen die tijd. Daarna hebben jullie de rest van de avond vrij. Leer de andere mannen binnen jouw compagnie kennen.”


    Voor het eerst hadden we onze sergeant stil gekregen. Waarschijnlijk was het zijn doel om ons snel samen te laten werken. De eerste keer hadden we het wel voor elkaar opgenomen, maar in de modderpoel trokken we elkaar eerder onderuit, dan dat we op elkaar konden steunen. Maar tijdens de speedmars liepen we zij aan zij. Ik denk dat mijn maten het ook door hebben. Nu maar hopen dat het zo blijft.


    16-11-2009 om 00:00 geschreven door David  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.The Lawdy Boys: hoofdstuk 1

    Nieuwe vrienden


    Rond 7.30 denderde de trein het station binnen. Ik stond op en gaf mijn brief aan die aan het eerste perron zat. Hij keek naar mijn naam en zocht vervolgens op een lange lijst.

    “Danny Liets! wagon vier, jongen. Laat ze maar is voelen wat de mannen uit Dendermonde waard zijn.”

    Ik knikte naar de man met een kleine glimlach. Mijn familie stapte mee naar de vierde perron. Ik kreeg een krop in mijn keel telkens ik naar één van hen keek. Ik besefte nu pas voor het eerst dat ik hen misschien nooit meer zou zien. Aan de wagon stond de deur open, ik gooide mijn zak al op de trein. Ik mocht slechts één zak meenemen, zo stond in de brief. Over handdoeken of verzorgingsmiddelen hoefde ik mij geen zorgen te maken. Die zouden door het leger voorzien worden. Ik had dus niet de moeite gedaan om ze in te pakken. Enkele makkelijke kledingstukken en schoenen. Enkele foto's van vrienden en familie. Wat briefpapier om het thuisfront te schrijven en wat geld. Mijn zak leek nauwelijks gevuld te zijn. Ik had mijn zak ook niet klaargemaakt zoals ik zou doen om op reis te gaan. Ik hoopte dat ik snel zou terugkeren of dat de oorlog plots gedaan zou zijn. Maar ik wist dat dit onmogelijk zou zijn. Ik gaf iedereen een knuffel en schudde mijn broer de hand. Ik hoopte dat hij nooit zou moeten vertrekken. Ik maakte mezelf sterk dat dat mijn taak was. Als ik goed vocht, werd mijn broer hetzelfde leed bespaard. Sneller dan verwacht floot de conducteur op het fluitje. Ik zag nog hoe mijn moeder niet kon kijken naar mijn vertrek. Mijn zussen lieten al snel hun tranen de vrije loop en mijn vader en broer hielden zich sterk. De deuren sloten zich, vanaf nu stond ik er alleen voor.


    De trein verliet het station, onze volgende halte was Londerzeel en daarna zouden we doorrijden naar Mechelen. De trein kwam van Kortrijk waar de eerste van mijn gezellen opstapte. Vervolgens stopte de trein in Waregem, Deinze, Gent en Wetteren. We zouden dus met acht beginnen aan onze training. Ons peleton werd gevormd op willekeurige basis. Ze hielden er enkel rekening mee dat geen familieleden in éénzelfde peleton zouden zitten.

    Ik stapte de wagon binnen en nam plaats op één van de banken. Ik zat voor een jongen met zwart haar, dat met strak naar achter gekamd was. Gel zorgde ervoor dat alles op zijn plaats werd gehouden. Een wit T-shirt met lange mouwen en daarboven een donkerrood hemd dat hij open liet hangen, de mouwen had hij opgerold. Hij droeg een jeans die onderaan de pijpen uitgerafeld was. Waaschijnlijk schuurde het tussen zijn schoenen en de grond wanneer hij liep. Hij droeg een zonnenbril en kauwde opzichtig op een roze bubblegum. Zijn voet stond op de bank en zijn arm rustte losjes op zijn knie. Hij keek me kort aan vanonder zijn zonnenbril en lachte zijn witte tanden bloot. Zijn huidskleur was lichtjes gebruind. Hij leek het soort persoon dat ik meestal zou ontwijken. Maar ergens stelde zijn relaxte houding mij gerust. Hij leek zich niets aan te trekken van alles wat hem te wachten stond.

    “Dus...” onderbrak hij mijn gedachtengang.

    “Dus wat?” vroeg ik na zijn aarzeling.

    “Niet zoveel, je bent gewoon de eerste die bij iemand gaat zitten.”

    Hij haalde zijn been van de bank en boog verover, hij schoof zijn zonnebril op het puntje van zijn neus. Hij steunde met beide armen op zijn knieën en vouwde zijn handen samen.

    “Weet je, ik zit hier al op vanaf de start van deze trein en iedereen die hier kwam bijzitten, koos een plek waar niemand zat.”

    “En dan?”

    “Jij niet.”

    “Blijkbaar niet, neen.”

    “Waarom?”

    “Gewoon, ik zit, dat is voldoende.”

    “Geweldig, ik ben Donny.”

    “Donny?” lachte ik.

    “Wel, niemand kiest zijn moeder en mijn moeder had een moeder die fan was van Donny Osmond. Jaren geleden een ster samen met zijn broers. Ze vond de naam altijd mooi. En ik was haar eerste zoon?”

    “Ok dan” lachte ik “Ik ben Danny.”

    “En dan lach jij met mijn naam?”

    Hij stak zijn hand uit en ik ging erop in.

    “Donny en Danny” ging hij verder “Die Russen bibberen al op hun pootjes.”

    “Waarschijnlijk” lachte ik.

    Donny keek even om zich heen, vervolgens ging hij staan en keek achter zich. Hij ging de andere banken af en keek de andere mannen aan.

    “Weet je Danny? Je hebt geluk, jij bent op mij na de knapste van ons groepje. Weet je wat dat betekent?”

    “Neen. Wat betekent dat?” vroeg ik lachend.

    “Je krijgt mijn afdankertjes.”

    “Jouw afdankertjes?”

    “Ja, heb jij nooit een oorlogsfilm gezien. Vrouwen zijn gek van ons, we komen ergens aan in ons uniform en ze vallen als niets. Alleen is het jammer dat jullie met mij in de groep zitten. Want ik heb een extra.”

    Ik moest lachen om zijn opmerking. Zijn vlotte praat zou waarschijnlijk wel een invloed kunnen hebben op vrouwen. Hij stelde mij gerust en voor het eerst sinds deze oorlog startte moest ik lachen. Dat was een fijn gevoel dat ik al een tijdje vergeten was. Ik stond op en stapte door de gang naar het toilet. Ik liep het kleine kamertje in en probeerde mijn evenwicht te bewaren terwijl ik het straaltje in de pot probeerde te mikken. Ik spoelde alles weg en liep terug naar mijn plaats, onderweg zag ik de andere mannen waarmee ik vanaf nu samen zou zijn. Een roodharige jongen trok mijn aandacht. Hij zag er veel jonger uit dan Donny of ik. Hij droeg een bril en las een boekje. Hij voelde zich duidelijk ongemakkelijk bij alles wat er gebeurde. Iets wat ik kon begrijpen. Hij deed alsof hij zijn boekje las, maar keek een aantal keren van achter zijn boek naar mij. Zijn bleke huid maakte kleine wondjes duidelijk zichtbaar. Hij droeg een wollen trui en daaronder een te kleine stoffen broek. Zijn witte kousen verdwenen hoog opgetrokken onder de pijpen. Zijn schoenen waren voorzien van brede witte veters. Ik ging even bij hem zitten.

    Donny had opgemerkt dat ik was gaan zitten en verliet zijn plek.

    “Wel? Wat krijgen we nu Danny? Hou je niet meer van mij?” zei Donny luid, terwijl hij lachend met open armen naar mij toekwam.

    “Ow jij! Hij stapte als eerste op na mij. Van Waregem dus?”

    De jongen keek op van zijn boek en knikte.

    “Je mag praten” zei Donny “Je gaat nog een tijdje bij mij zitten. Ik maak eigenlijk enkel vrouwen sprakeloos, maar ik begrijp het als jij dat ook hebt.”

    “Wat bedoel je daarmee?” vroeg de jongen.

    “Ja, Donny. Wat bedoel je daarmee?” vroeg ik.

    “Niets jongens, rustig maar. Ik ben Donny en dat is Danny. Wie ben jij?”

    “Ik ben Nick.”

    “Aangenaam Nick.”

    Donny stak zijn hand uit en Nick gaf hem een zwak handje. Daarna gaf hij mij een hand en ging iets meer rechtop zitten. Blijkbaar was hij al iets meer gerust gesteld. Wat hij te danken had aan Donny. Hij bleef steeds praten en het stelde je gerust.

    “Wie hebben we hier nog?” vroeg Donny luidop.

    Hij stond op en liep één zetel verder. Ik volgde hem en deed Nick teken om mee te gaan. Hij stond op en kwam erbij zitten. Voor ons zat een grote man, hij was groter dan ik. Hij was breed gebouwd en had kort blond haar. Hij staarde ons aan in zijn blauwgrijze pull over een donkerblauwe jeans.

    “Wat moeten jullie?” vroeg hij.

    “Wel” begon Donny “jij gaat waarschijnlijk enkele keren mijn kloten redden en om het goed te maken zal ik ook voor de jouwe zorgen.”

    Er verscheen een grote glimlach op zijn gezicht. Het veegde zijn norse imago waarmee hij het gesprek startte onmiddellijk weg.

    “Ik ben Danny” zei ik.

    “Ja, ik heb het al gehoord. Hij is Donny en jij moet dus Nick zijn. Ik ben Bert.”

    “Bert, ik ben een fan van jou” lachte Donny, terwijl hij hem de hand schudde.

    “Waarom dan wel?”

    “Breed gebouwd, sterke armen en benen. Jij kan ons alledrie tegelijk wegdragen als die Russen ons neerknallen.”

    We moesten opnieuw lachen. Ik zag ook een schuchtere poging bij nick om mee te lachen. De arme jongen was nog steeds onder de indruk. Maar hij bleef erbij zitten. Ons lachen werd onderbroken door een zwartharige man die er plots kwam bijstaan. Hij droeg een bruine vest die dichtgeritsd zat tot aan zijn nek. Een sjaal beschermde zijn hals. Zijn haren waren kortgeschoren aan de zijkant en iets langer bovenaan met wat gel erdoor. Hij droeg zoals zovelen een jeansbroek met daaronder twee zwarte legerboots.

    “Ik ben Derrik” stelde hij zich voor met uitgestrekte arm.

    Ik ging in op zijn uitnodiging.

    “Danny.”

    “Ik ben Donny, heb je koud ofzo?”

    “Neen, ik draag deze vest gewoon graag. Ik ben het gewend om deze te dragen.”

    “Jij gaat mogen wennen aan de soldatenkledij” zei Donny.

    “Waarom?”

    “Meestal vriezen ze erin dood in films.”

    “Alsof het zoals in de films zal zijn” zei Bert.

    “En waarom niet?” vroeg Donny.

    “Niemand weet hoe een oorlog in elkaar zit en die filmmakers zullen het ons zeker niet vertellen. Die blijven veilig in hollywood zitten.”

    “Of in Bollywood” zei Nick stil.

    We keken hem allevier aan. Hij staarde bedeesd terug.

    “Geweldig” lachte Donny “Bollywood, hoe kom je erop.”

    “Zomaar.”

    “Haha, zomaar. Komaan, Nick, je maakt mij af” lachte Donny.

    “Dat doen de Russen wel” ging Nick verder.

    “Nu serieus, Nick. Dat is niet grappig meer” zei Donny.

    “Ik vind van wel” lachte Derrik.

    “Ok dan, maar als ze een mooie jongen als ik al koud maken, dan mogen jullie het helemaal vergeten” lachte Donny.

    “Waar zit de laatste ergens?” vroeg ik.

    “Daar” wees Derrik.

    “En wat is jouw naam, beste vriend?” vroeg Donny.

    De jongen stond op. Hij droeg een kostuum en stopte een balpen weg in zijn zak. Zijn haren waren mooi in model geknipt. Hij keek ons strak aan en stapte op ons af. Hij sloot een knoopje aan zijn mouw en stond mooi rechtop terwijl hij zijn hand uitstak.

    “Ik ben Francis.”

    “Wow, Francis!” riep Donny “Hebben ze jou opgeroepen om de Russen goede manieren te leren?”

    We moesten allemaal lachen om deze opmerking en tot mijn verbazing zag ik ook Francis zelf lachen.

    “Ik wil mij goed presenteren. We vechten trouwens ook tegen Chinezen, Noord-Koreanen en Venezolanen.”

    “Juist, die hebben al even slechte manieren” zei Donny.

    “Met alle respect” zei ik “waarom draag je een kostuum.”

    “Het is niet omdat de vijand ons overhoop wil schieten dat ik mij niet bezig houd met hoe ik eruit zie. Ik ben niet van plan om mij te laten gaan, heren.”

    “Het is jouw leven” zei Bert “ik kies toch voor dit.”

    “Dat kan ik begrijpen. Bert was het?”

    Bert knikte en keek opnieuw naar buiten. Francis leek van goede huize te komen. Niets of niemand zou hem uit zijn lood slaan. Maar eens we onze uniformen zouden dragen, zou niemand nog weten wie van waar kwam. Francis was net voor mij opgestapt in Wetteren. Hij leek heel serieus te zijn, hij lachte dan wel even om Donny's opmerking, maar verloor zijn zelfbeheersing niet. En toch overtuigde hij mij niet. In zijn ogen verschool een onzekerheid over wat er allemaal gebeurde. Zijn zelfbeheerste imago leek mij een slechte rol, die hij zichzelf meester had gemaakt. Hij kwam erbij zitten.

    “Leuk, wat zijn wij een geweldig zestal” zei Donny.

    “De vijand zal niet weten wat hem overkomt” lachte Derrik.

    “Als ik met ze klaar ben toch” zei Bert.

    “Wel Bert, als jij iemand vastneemt, zal iedereen het geweten hebben” lachte Donny.

    De trein vertraagde en reed het station van Londerzeel binnen. We keken naar de deur waardoor de zevende man zou wandelen die met ons zou meegaan. Ik was benieuwd, stond op en ging aan het raam zitten, zodat ik hem sneller kon zien.

    “Vergeet wat je zei, Donny.”

    “Wat bedoel je?”

    “Deze jongen krijgt zelfs Bert niet omver.”

    Door de deur wandelde een Afrikaanse reus naar binnen. Hij was er in geslaagd om alsnog een te grote pull te vinden. Hij droeg een stoffen zwarte broek met brede pijpen die net boven zijn zwarte legerboots hingen. De eerste aanblik op deze reus die zich moest bukken om door de deur van ons compartiment te stappen, liet ons enkel verbaasd staren. Maar al snel bleek dat deze reus niemand was om bang voor te zijn. Hij zette zich zo ver mogelijk van ons en staarde ons bang aan. Zijn grote ogen keken ons aan, terwijl hij op zijn lippen beet. Hij leek echt bang van ons, iets wat ook Donny snel had begrepen. Hij stond op en stapte op hem af, we volgden Donny.

    “Hallo grote jongen, ik ben Donny.”

    “Ik ben Badru.”

    “Hallo Badru, ik ben Danny” ik stak mijn hand uit en hij gaf mij een stevig handdruk.

    “Ik ben Nick.”

    “Bert.”

    “Derrik.”

    “En ik ben Francis, aangenaam.”

    “Wel Badru, welkom bij de club” zei Donny.

    “Dank u wel, Donny. Jij hebt een grappige naam.”

    “Die komt van Donny Osmond, een zanger van vroeger.”

    “Mijn naam betekent geboren bij volle maan. Ik ben geboren bij volle maan.”

    “Dat is leuk” zei ik.

    “Ja, mijn moeder in Congo vond dat een mooie naam. Ik ook.”

    “Dat is het ook” zei Francis.

    “Hoe ben je in België terecht gekomen?”

    “Mijn familie werd gedood door een grote storm in Congo en toen heeft mijn mama uit België mij komen halen.”

    “Hoe oud was je toen?” vroeg Nick.

    Badru stak drie vingers op. Het werd even stil in onze wagon. Iets wat we tot dan toe niet gewend waren. Badru had al heel wat meegemaakt. Het was allemaal imposant voor hem. Hij voelde zich nog steeds niet op zijn gemak, maar lachte soms toch zijn tanden bloot naar één van ons.

    “Wel Badru” zei Donny “Jij gaat ons waarschijnlijk wel enkele keren redden.”

    “Ik zal dat zeker doen, Donny.”

    “Dat zullen we allemaal doen” zei Derrik.

    “De laatste halte komt eraan” zei ik.

    “Mechelen,” zei Bert “Daar zullen we onze laatste, nieuwe vriend ontmoeten.”

    “Hoe weet jij dat?” vroeg Francis.

    “Ik heb een praatje gemaakt met één van die mannen in het station van Deinze” zei Bert.

    “Dat klopt” zei ik “ik heb dat ook ergens gehoord. Daarna gaan we met de bus naar een nieuwe kazerne waar een sergeant ons zal opwachten. Hij zal ons direct aanspreekpunt zijn. Daarboven is er dan een onderluitenant en luitenant die ons zullen leiden op het veld. En de kapitein wordt diegene die alle beslissingen zal nemen. De laatste drie zullen voor drie peletonnen dienen. En dat maakt dan één compagnie.”

    “Geweldig, Danny. Heb jij gestudeerd ofwat?” lachte Donny.

    “Neen, maar ik kreeg het allemaal mee van mijn vader. Die heeft ooit in het leger gediend.”

    “Wel dan weten we dat ook al” zei Nick.

    De trein begon opnieuw vaart te minderen en iets later schoot er een bordje, Mechelen, voorbij. Dit was voor iedereen het teken om zijn zaken bij elkaar te nemen. Ik greep mijn zak en zwierde hem over mijn schouder. De trein stopte en ik stapte als eerste uit. Vlak achter mij volgde Badru. Een man in uniform vroeg ons hem te volgen. Ik keek links van mij en zag hoe meerdere groepjes van zeven jonge mannen waren uitgestapt. Ze stonden voor een soldaat, die hen wat uitleg gaf. Ik zag hoe sommigen hun jas dichtknoopte, anderen luisterden naar wat de soldaat zei. Nog anderen keken om zich heen. Ik herkende geen enkel gezicht. Ik keek achter me en zag de zes mannen die ik net had leren kennen. Ik glimlachte naar hen en volgde de soldaat.

    “Hier kunnen jullie wachten op de bus” zei de soldaat.

    Eén man zat er al, ik ging er van uit dat hij onze achtste aanwinst was. Hij droeg een kleine hoed en keek ons aan. Hij leek zijn woorden te zoeken, stond op en gaf ons een hand.

    “Ik ben Niels.”

    Een schuchtere jongen, net als Nick. Hij sprak stiller dan hem. Vanaonder zijn hoedje priemden zijn warrige, zwarte haren. Hij droeg een groen hemd dat in zijn grijze stoffen broek zat. Zijn schoenen leken hun beste tijd gehad te hebben. Zijn kleding zag er eveneens oud uit. Hij leek wel het tegengestelde te zijn van Francis. Hij was de magerste van ons allemaal. We stelden ons voor en hij ging bij ons in de cirkel zitten. Donny was naast mij komen zitten, hij had zijn stoel omgedraaid en staarde naar de andere zes.

    “Wat denk je ervan?” vroeg hij mij.

    “Wat moet ik denken? We zijn allemaal dezelfde.”

    “Je bent gek? Het lijkt wel alsof ze ons hebben uitgezocht en allemaal verschillende personen bij elkaar hebben gezet.”

    “Ik bedoelde dat we allemaal in dezelfde shit zitten, Donny.”

    “Uiteraard, maar ik wil je mening weten.”

    “Ik denk dat het weinig uitmaakt met wie je samen zit. We moeten elkaar in leven zien te houden, zodat we op elkaar kunnen rekenen.”

    “Dat is een goed idee” zei Donny.

    Hij ging staan en plaatste één voet op zijn stoel. Hij steunde op met zijn rechterarm op zijn knie en haalde een pakje sigaretten uit zijn broek. Hij nam één sigaret en bood ons er één aan. Enkel Bert en Derrik gingen erop in. Hij gaf hen een vuurtje en stak vervolgens zijn eigen sigaret aan.

    “Mannen, ik heb een voorstel voor jullie” begon Donny.

    Ik zag hoe iedereen naar hem luisterde. Hij leek de leider te zijn van ons, het stoorde mij in alle geval niet. Hij was de vlotste van ons en had op de trein steeds het woord genomen. Waarschijnlijk hadden de anderen dit ook opgemerkt, waardoor ze hem als natuurlijke leider zagen.

    “Ik stel voor dat we elkaar in leven houden. En verder niets. Ik schiet elke klojo neer die in jullie rug wil schieten en jullie doen hetzelfde bij mij. En we maken deze belofte hier en nu. Niemand wijkt er vanaf en niemand doet meer. Met andere woorden, niemand probeert de held uit te hangen door alleen een peleton van de vijand aan te vallen. Of niemand trekt er alleen op uit. We blijven samen en laten elkaar op geen enkel ogenblik in de steek. Volgens mij is dit de enige manier om deze shit te overleven.”

    “En hoe weten wij dat de andere dit zal nakomen?” vroeg Bert.

    “Wat stel je voor?”

    “Ik stel voor dat we ons aan elkaar binden.”

    “Hoe dan?” vroeg ik.

    “De indianen waren bloedbroeders, wij kunnen iets gelijkaardigs doen.”

    “Een tattoeage?” stelde Nick voor.

    “Vergeet het” zei Francis

    “Hij heeft gelijk” zei Derrik “waar zouden we die al vinden?”

    “Weet er iemand iets?” vroeg Donny.

    “Ik weet iets, Donny” zei Badru.

    “Zeg maar.”

    “Ik zag ooit iets op televisie. Drie soldaten lieten één druppel bloed in een ketting vallen. Ze vulden het dan met water en droegen het rond hun hals.”

    “Dat lijkt mij geen slecht idee” zei ik.

    “Iedereen akkoord?”

    Iedereen knikte en Badru glimlachte.

    “Goed, dan moeten we acht kettingen vinden met een klein buisje waarin we ons bloed kunnen mengen.”

    “Dat kan niet zo moeilijk zijn” zei Niels “hier wat verder is er een glazenmaker, hij doet het nog op ambachtelijke wijze. Hij kan wel zo'n dingen maken.”

    “Oké dan” zei Bert “bij ons eerste verlof gaan we erheen en vragen om kettinkjes te maken. Daarna vullen we ze met ons bloed.”

    “Mooi zo” zei Donny.

    Ons gesprek werd onderbroken door de soldaat, hij maakte ons duidelijk dat onze bus was aangekomen. We stonden op, raapten onze zak op en liepen richting de uitgang. Ik liep samen met Donny achteraan de groep. Ik zag hoe Nick en Niels wat met elkaar spraken, terwijl Badru er wat ongemakkelijk bijliep. Derrik en Francis liepen zwijgzaam naast elkaar en Bert stapte als eerste de bus op. Dit waren mijn nieuwe vrienden, ze zouden samen met mij door deze oorlog gaan. Ik hoopte dat we allen terug zouden keren. Ik begreep dat we hiervoor zelf verantwoordelijk waren. Ze leken mij allemaal betrouwbaar en Donny, onze leider zou ons zeker op één lijn kunnen krijgen indien het fout zou lopen. Ik stapte met een vreemd gevoel de bus op. Voor het eerst had ik het gevoel dat alles wel goed zat. Ik ging naast Donny zitten, die een nieuwe bubblegum in zijn mond stopte. Hij bood er mij één aan, die ik vriendelijk weigerde.

    15-11-2009 om 03:31 geschreven door David  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    14-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.The Lawdy Boys: Proloog

    Proloog


    Een vreselijk geluid haalde mij uit mijn slaap. Ik duwde op de wekker en keek op de klok. Zeven uur stipt aan het station werd in de brief geschreven. Ik keek naast de klok die vijf uur dertig aangaf, hij lag er nog steeds. De brief die niemand ooit wil ontvangen.

    De laatste dagen bracht ik met mijn familie door. De sfeer gisteren loog er niet om. De zondagse bijéénkomst bij mijn grootouders was er één die qua sfeer het vreselijkst was ooit. Iedereen wist wat er zou gebeuren, de dag nadien. Wat was de week vreemd verlopen.


    Maandag begon veelbelovend, de zon scheen door het gordijn. Een zeldzaamheid in de winter en gezien de omstandigheden, een deugddoende ervaring. Het werk die dag stelde weinig voor, sinds het begin van alle ellende kwamen nog weinig mensen langs om geholpen te worden bij het zoeken naar werk. Voldoen aan de eisen van overheidsinstanties was in deze tijd minder belangrijk geworden. De overheid zelf hield er zich niet mee bezig. Andere zaken waren van groter belang geworden. De dag ging traagjes voorbij en na de collega's gegroet te hebben sprong ik op de trein huiswaarts. Ik wandelde langs de bomen waar steeds vogeltjes tsjilpten, telkens opnieuw probeerde ik ze tevergeefs tussen de takken te vinden. Ik wandelde rustig naar huis waar ik mijn brievenbus nakeek. Daar vond ik de brief die ik niet wou terugvinden.

    Dinsdag en woensdag werden rouwdagen. Ik kreeg geen hap door mijn keel en schepte in niets plezier. Ik speelde op mijn gitaar zonder enig gevoel voor ritme en keek voortdurend op de klok. Ik hoopte dat het allemaal een vergissing zou zijn, maar telkens ik op mijn nachttafel keek, werd ik met de staalharde realiteit geconfronteerd. Mijn ouders had ik al op de hoogte gebracht. Mijn broer bleef nog gespaard, maar ook mijn neven kregen de vreselijke brief in hun bus. Op woensdagavond vertelde mijn baas dat ik niet meer hoefde te komen. Ik kreeg de opdracht het beste te maken van de rest van de week, omdat ik maandag zou vertrekken. Mijn collega's, uitsluitend vrouwen, wensten me sterkte. Tijd om te huilen hadden ze niet, daar ze eigen familie hadden die zich in dezelfde situatie bevonden. Hun gedachten waren bij hun naasten en dat kon ik begrijpen. Het was het eerste afscheid van vele deze week.

    Ik stond donderdag op met een ander gevoel. Ik begreep dat ik hier niet aan kon ontsnappen en wou het ook niet langer. Ik wist dat het zou gebeuren, maar ondanks deze gedachte sloeg het nieuws als een bom in. Ik zocht enkele vrienden op en besloot met mijn beste maat op vrijdag af te spreken. Eén laatste avond en nacht samen in ons stamcafé in Aalst. Ik vond mijn vrienden in dezelfde rouw als ik de dag voordien. We gingen samen op stap en babbelden over wat ons te wachten stond. We stelden elkaar gerust, alles zou wel meevallen en we zouden er binnen enkele jaren misschien om lachen dat we zo bang waren voor die brief. Maar toch zag ik in hun ogen dat ze wisten dat het anders zou lopen. Ook ik wist dat dit de laatste keer was dat we samen rond een tafel zouden zitten. Er zouden vrienden van mij en mogelijk ikzelf niet terugkeren om plaats te nemen aan deze tafel. De gedachte was beangstigend. En hoe hard ik ook probeerde er niet aan te denken, het bleef onmogelijk om ze te verbannen. Ik hoopte dat als er één iemand niet zou terugkeren, ikzelf de ongelukkige zou zijn. Ons afscheid duurde langer dan voordien. We gaven niet enkel een hand, we grepen elkaar vast en fluisterden elkaar soms belangrijke woorden toe.

    Vrijdag zelf was een maat voor niets. Ik deed bitter weinig en het kon mij niet meer schelen dat er enkele kruimels in mijn keuken lagen. De vaat bleef staan waar ze stond, het leek allemaal onbelangrijk. Ik trok even de straat op waar het beeld steeds meer veranderde. Ik zag over vlaggen hangen en de mensen begroetten me vriendelijk. Ik kreeg schouderklopjes van oudere mannen, die ik nooit eerder zag. Iedereen in Dendermonde wist ondertussen wie de brieven had gekregen en wie niet. Ze wisten dat in de komende weken vele jongemannen plots zouden verdwijnen. Zoals iets meer dan honderd jaar terug gebeurde. Ik kon maar moeilijk geloven dat in 2057 zoiets mogelijk was. Vrijdagavond kwam ik Jonathan tegemoet op de parking van onze poolbar. We begroetten elkaar voor het eerst met een ernstige blik. We stapten zonder woorden naar binnen en kregen voorrang op een groepje jongeren om te spelen. De jongeren gingen uit eerbied voor ons opzij. Ze maakten geen enkel probleem van de beslissing van de patron. Naast onze tafel speelde twee andere jongemannen. Soms wisselden we een blik uit. We lazen in elkaars ogen dat we hetzelfde lot tegemoet gingen. We beëindigden ons spel zonder een winnaar. Geen enkele opmerking, geen brede glimlach toen we het zaaltje verlieten. De patron gaf ons nog wat drank en maakte duidelijk dat we niet hoefden te betalen. We begonnen ons gesprek over wat zou komen, maar we wisten niet echt wat we tegen elkaar moesten zeggen. We kloegen over alle oorzaken die ons zover hadden gebracht, maar beseften dat dit onvermijdbaar was geweest. De dreiging hing er al jaren. We dronken ons glas leeg en bedankten de patron. We reden naar de parking aan de dender en liepen naar het centrum van Aalst. Een kleine zijstraat verborg ons stamcafé met de toepasselijke naam 'De Steeg'. De barman begroette ons zoals steeds met een lach. En bracht ons al snel onze favoriete drank. Hij maakte een kort praatje en begreep al snel dat we één week later niet van de partij zouden zijn. Hij richtte zich tot de rest van zijn klanten, die kort na zijn mededeling ons succes wensten en ons op drank trakteerden. We hadden er een leuke avond en even slaagde De Steeg erin om ons het naderende onheil te laten vergeten. Meisjes kropen bij ons op schoot en er werden foto's van ons genomen samen met onbekenden. De barman maakte duidelijk dat er van al zijn klanten foto's aan de muur zouden gehangen worden. En niet veel later hingen ik en Jonathan tussen een tiental gezichten aan de muur met het opschrift 'Onze Helden'. Op de weg naar onze wagens spraken we over deze titel. Zouden we nu helden zijn? We konden deze titel maar moeilijk plaatsen. Het was vreemd om te denken dat wij helden zouden zijn. Aan de wagen bleven we langer staan dan gewoonlijk. Ook dit was een laatste gesprek, Jonathan had een latere trein richting Mechelen dan ik. We zouden dus niet samen door deze hel trekken. Ik zag hoe zijn auto in mijn achteruitkijkspiegel verdween en reed snel naar Dendermonde terug.

    Zaterdag was een dag om te vergeten, ik maakte honderden zaken in orde. Ik ging langs bij de buren en vroeg hen een oogje in het zeil te houden. Ik gaf hen telefoonnummers van mijn ouders, zodat ze hen konden waarschuwen indien iets met mijn appartement zou gebeuren. Ook hier volgde een afscheid en al snel kroop ik opnieuw mijn bed in.

    Gisteren was waarschijnlijk de pijnlijkste dag. Ik had me lang afzijdig gehouden van mijn familie, maar arriveerde nu vroeg in de ochtend bij mijn ouders. Ik zag dat mijn moeder het moeilijk had en vaak sprak ik enkele bemoedigende woorden. Ik zei dat het allemaal zo'n vaart niet zou lopen en dat ik waarschijnlijk snel terug thuis zou zijn. Maar ook hier zag ik dezelfde blikken, weinig mensen bleken mijn woorden te geloven. Die avond bij de grootouders was er een bedrukte sfeer. Voor mijn nonkel en tante leek het erger. Hun enige twee zonen kregen de brief. Niemand van ons zou samen vertrekken, dat werd niet gedaan. Ook hier zag ik iedereen voor de laatste keer. Mijn grootmoeder stopte ons wat lekkers toe. Waarschijnlijk zou het de laatste kans zijn die we kregen op lekkers.


    Ik keek opnieuw naar de klok, zes uur. Ik moest nu echt opstaan. Ik gooide de gordijnen open en stapte richting de keuken. Ik nam er een slok van de fruitsap, toen de bel ging. Ik keek op de camera en zag mijn familie staan. Mijn ouders, zussen en broer wandelden naar binnen. Ik ging onder de douche staan, terwijl mijn moeder toch maar aan de afwas begon. Ik nam mijn zak op en zette hem in de hal. Ik keek naar mijn familie, ze staarden bedrukt terug. Ik gaf hen de sleutels van mijn appartement en maakte hen snel duidelijk wat ik allemaal verwachtte. Soms is langskomen en zorgen dat de huur betaald werd. Indien ik na zes maanden niet terug was, mocht het opgezegd worden. Ik had een afspraak met de huisbaas, die welwillend was en instemde. Indien ik zou terugkomen zou eender wie het appartement betrok moeten gaan en mocht ik er opnieuw mijn intrek nemen. Het laatste half uur bracht ik door aan het station. Mijn moeder kon geen woord meer zeggen en mijn vader gaf mij goede raad mee. Ik luisterde eigenlijk niet, ik begon terug te denken. Alles waar ik nu voor stond, was heel voorspelbaar geweest.


    Het begon één jaar geleden. Een eerste aanvaring tussen de verenigde Staten en Nieuw Rusland. Onder de ijslaag van de noordpool bevonden zich gassen en olie. Dit was reeds jaren geleden, niemand ontgon dit ooit en zowel de Amerikanen als de Russen patrouilleerden door de koude wateren. Wat niemand voor mogelijk hield gebeurde toch. Een Amerikaanse duikboot kelderde een Russische tanker die op weg was naar de noordpool. Het was een nieuw schip dat de Russen enkele weken eerder met een grote parade hadden voorgesteld. Het schip was in staat om door het poolijs te breken en de onontgonnen olievelden te bereiken. Als snel volgden spannende weken, waarin De Verenigde Staten Nieuw Rusland meermaals waarschuwden hun plannen niet uit te voeren. Het bracht de wereld voor het eerst op de rand van een oorlog sinds lang. Maar plots zwegen beide partijen. Nieuw Rusland liet het voorbijgaan en De Verenigde Staten boden excuses aan. Zweden was opgetreden als bemiddelaar en op de Farroer-eilanden schudden beide presidenten elkaar de hand. De wereld haalde opgelucht adem en alles ging zijn gewone gang.

    Een kleine twee maanden later sloten Nieuw Rusland en China een verdrag af dat hun bondgenootschap verzegelde. Nieuw Rusland haalde meermaals scherp uit naar de Tibetanen en dit ging snel gepaard met militaire acties. De wereld keek toe hoe de Tibetanen werden verjaagd. De kloosters werden met de grond gelijk gemaakt en de Dalaï Lama werd levenslang gevangen gezet. Niemand repte met een woord over wat er gebeurde, maar voor het eerst voelde de wereld de spanning opbouwen. Toen niet veel later China en Japan onderlinge confrontaties hadden over Japanse vissersboten in Chinese wateren werd voor het eerst duidelijk dat Nieuw Rusland en China elkaar steeds zouden steunen. De Russen kozen op de VN-vergadering de zijde van de Chinezen, waar inmiddels werd gezegd dat Japanse vissers werden opgepakt en vissersboten tot zinken werden gebracht. Het sloeg de wereld met verstomming dat de Iraanse president bemiddelaar werd. Het was de eerste keer in twintig jaar dat een Iraans staatshoofd naar buiten kwam. Sinds de grote problemen aan het begin van deze eeuw hadden ze zich enkel met hunzelf bezig gehouden. Nucleaire wapens bleven uit en Iran werd van de lijst van schurkenstaten geschrapt. Toch bleef iedereen Iran zien als een land, dat elk ogenblik kon uithalen. Dat net dit staatshoofd erin slaagde China en Japan te verzoenen, was een mirakel. De sfeer tussen Japan en China bleef gespannen, maar er werden geen vissersboten meer aangevallen.

    Enkele maanden bleef het rustig. Beide partijen lieten elkaar verder gaan met wat ze bezig waren. Nieuw Rusland en China leken de beste vrienden. Vaak verschenen er beelden van de president en de keizer die samen lachten. Iets wat ongewoon was voor de Chinese keizer om zo in het openbaar te verschijnen. Het maakte enkel duidelijk dat de relatie tussen beide landen goed zat.

    Al snel bleek dat alles zou veranderen. Nieuw Rusland liet steeds vaker hun militaire overmacht blijken naar zijn kleinere buurlanden. Er werd gesproken over Russische soldaten die de grenzen overstaken en militaire doelwitten uitschakelden. Maar hiervan kwam nooit een duidelijk bewijs. Enkel beeldmateriaal van gebouwen in puin werden getoond. Nieuw Rusland reageerde soms woedend, soms gematigd op deze beschuldigingen. Het was niet duidelijk wie de problemen veroorzaakte. Maar het zorgde voor spanningen in de regio. De Verenigde Staten en Europa hielden zich gedeisd.

    Een eerste duidelijk teken kwam er toen Nieuw Rusland en China zich terugtrokken uit de VN. Ze konden zich niet vinden met de regels die de VN aan alle leden oplegde en gingen als goede vrienden weg. In navolging van de twee landen vertrokken ook Noord-Korea en Venezuela. Ze sloten zich enkele dagen later met luide stem aan bij het verbond tussen Nieuw Rusland en China. En enkele dagen werd het verbond tussen de vier landen met een grootse parade gevierd op het Rode plein in Moskou. Iedereen begon te voelen dat er nu een korte lont in een groot kruidvat stak, maar niemand reageerde. Iedereen bleef zijn dagen doorkomen, zoals voordien, net als ik. Ik ging er vanuit dat dit wel weer zou voorbij waaien. Niemand kon zo dom zijn om opnieuw een koude oorlog te starten. Maar mijn vrees voor een koude oorlog voldeed nog niet half aan wat er uiteindelijk zou gebeuren.

    Een nieuwe rel tussen de Verenigde Staten en Nieuw Rusland, opnieuw waren de olie- en gasvelden onder de Noordpool. De oorlogsvloten waren er blijven patrouilleren en deze keer zou het menens worden. De sterkste vloot van de Russen beschermde drie nieuwe olietankers die zich richting de noordpool begaven, ze werden gesteund door een chinees vliegdekschip. De Russische vloot bevond zich voor de Noordpool, terwijl de Amerikanen poogden te onderhandelen. Hun vloten aren in de hoogste staat van paraatheid. Niemand wou een oorlog, maar beide partijen waren bereid om er één te starten als het nodig zou zijn. Nieuwe onderhandelaars konden de gemoederen niet bedaren, toen plots de Russen hun vloot terugtrokken. De hele wereld haalde opgelucht adem. De president van Nieuw Rusland werd zelfs toegejuicht door vele mensen in mijn omgeving. Ik hoorde mensen zeggen hoe hij de slimste van de twee was geweest en hoe hij goed wist waarmee hij bezig was. Dat laatste bleef mij bij, waarom weet ik niet. Maar ik stel me nu de vraag welke rol deze laatste zet in zijn strategie speelde.

    De wereld stond stil op 16 februari 2057, de Russen vielen plotseling Wit-Rusland binnen. Het land vocht volgens plaatselijke reporters vier dagen een ongelijke strijd. De vlag van Nieuw Rusland wapperde op 20 februari in Minsk. Europa bleef stil, de Verenigde Staten protesteerden, maar verklaarden geen oorlog. De laatste oorlogen in Afghanistan en Irak waren al meer dan dertig jaar achter de rug, maar de Amerikanen herinnerden zich nog goed de ellende. De president wou zijn volk dit onheil besparen.

    Het bleef opnieuw enkele weken stil, maar op 29 maart 2057 startte de hel. China begon met een campagne tegen Mongolië, terwijl Nieuw Rusland Kazachtstan binnenviel. Kazachstan viel na een twaalfdaagse veldtocht van het sterke Russische leger. Mongolië wist vol te houden tot 17 april 2057, alvorens een Chinese vlag wapperde in hun hoofdstad, Ulaanbaatar. Nieuw Rusland en China werden door deze strategie beter verbonden. Een reactie kon nu niet langer uitblijven. Op 14 april 2057 hadden de Verenigde Staten de Alliantie de oorlog verklaart. President Dikeson sprak zijn volk toe.


    “Burgers van Amerika,

    vandaag spreek ik u toe wetende dat ik een moeilijke, maar noodzakelijke beslissing heb genomen. Na een vredesperiode die 34 jaar heeft standgehouden, moeten we opnieuw onze zonen, mannen en vaders uitsturen om de wereld te vrijwaren van tirannie. Nieuw Rusland en hun bondgenoten hebben opzettelijk en zonder waarschuwing onze VN-bondgenoten aangevallen. Zij hebben geen enkele intentie om hun kruistocht tegen de democratie stop te zetten, dus zullen wij hen van antwoord dienen. De Verenigde Staten en zijn burgers zullen niet aanvaarden dat de vrijheid van mensen, waar ook ter wereld, bedreigd word. Onze mannen zijn klaar voor deze strijd. De wereld zal meegaan op hun zware tocht. Onze vijand is sterk, zij zijn goed bewapend. Maar wij hebben veel meer, wij hebben het hart en de ziel en wij zullen nooit opgeven.

    Burgers van de Verenigde Staten, de wereld doet opnieuw beroep op uw moed, kracht en ziel om het kwade te verslagen. Ik weet dat jullie hen niet zullen teleurstellen.”


    Ook ik hoorde deze toespraak. Ik wist dat er nog zouden volgen, maar deze bleef mij bij. Misschien omdat het de eerste was. Op 18 april 2057 verklaarden Japan en het Verenigd Koninkrijk de oorlog aan De alliantie. Op 19 april volgden Canada en Australië hun voorbeeld. Enkel Europa bleef stil. De oorzaak voor ons stilzwijgen was snel gevonden. Onze militaire situatie was niet bemoedigend. Indien we Nieuw Rusland de oorlog zouden verklaren, zouden wij als eerste vallen. We hadden geen groot, goed getraind leger. Iedereen wachtte ons antwoord af en Europa werd op een hele vreemde manier in de oorlog gesleurd.

    Het bleef plots weer heel stil, ondanks de oorlogsverklaringen kwamen er weinig gevechten. We kregen vaak te horen hoe troepen zich verplaatsten, maar nooit een verslag over een gevecht. Op 29 april 2057veranderde Venezuela dit. Ze overrompelden Guyana, Suriname en Frans-Guyana. De landen maakten geen schijn van kans en vielen binnen de twee dagen. Op 3 mei 2057 namen ze de eilandengroepen in waaronder Curaçao, Martinique en Guadeloupe. Het nieuws sloeg en Nederland en Frankrijk in als een bom. De landen werden nu zelf aangevallen. De Fransen reageerden diezelfde dag met een oorlogsverklaring, Nederland volgde één dag later. Ik wist dat de rest van Europa nu niet lang kon achterblijven. Ik hoorde hoe het volk zich begon te roeren, hoe sommigen niet meer wisten wat doen. Anderen vroegen zich af wanneer België zou meegaan in de oorlog. Maar het bleef nog steeds stil.

    Venezuela liet het meest van zich horen, ook al besefte iedereen dat ook de rest van de Alliantie hier meevocht. Puerto Rico werd gemeden, maar de Domenicaanse Republiek, Haïti en Jamaica volgden op 7 en 8 mei 2057. Tussen 10 en 31 mei vielen Belize, Guatemala, El Salvador, Honduras, Nicaragua, Costa Rica en het belangrijke Panama. De alliantie had nu één van de belangrijkste doorgangen ter wereld in hun bezit. Op 3 juni 2057 viel de alliantie Colombia binnen, hier vielen de eerste Amerikaanse mannen onder het geweld van de Alliantie. Colombia viel op 25 juni 2057. Intussen hadden de andere Zuid-amerikaanse landen de oorlog verklaard aan de alliantie op 13 juni 2057. De militaire slaagkracht van deze landen was echter beperkt. Tot ieders verbazing vielen Equador, Peru, Bolivia en Brazilië tijdens de daaropvolgende zomer. Op 25 augustus tekende een Braziliaanse generaal de overgave van Brazilië. Meer dan de helft van Zuid-amerika viel onder het bewind van de alliantie. De dagen na de overgave van Brazilië hielden de andere landen hun adem in. Indien Argentinië viel, zou de rest snel volgen. Maar de volgende aanval was niet voor Argentinië bestemd. Ook al waren er verslagen van gevechten op de grenzen van Brazilië met Paraguay, Argentinië en Uruguay volgde er geen grote veldtocht.

    Het was Noord-Korea dat nu van zich liet spreken, gesteund door China vielen ze Zuid-Korea binnen op 9 september 2057. De Zuid-Koreanen hadden een veel sterker leger dan eerdere tegenstanders van de alliantie, maar ondanks de hulp van Japan viel Zuid-Korea op 20 november 2057. Japan vreesde nu een aanval en riep de hulp in van zijn bondgenoten. Australië en De Verenigde Staten beloofden troepen en materiaal. Maar de zeeën rond Japan waren reeds bevolkt met oorlogsvloten van de alliantie. Duikboten vernietigden een Australische vloot die vanuit Darwin was vertrokken. Maar het grootste verlies leden de Amerikanen, die na een zeegevecht hun grote trots de USS Orleans verloren op . Het grootste vliegdekschip dat we vandaag de dag kennen. Het leek allemaal zo snel te gaan en de Alliantie leek onverslaanbaar.

    Japan werd de dagen erop onophoudelijk gebombardeerd. In België volgden we met grote angst enkele reporters die tijdig Japan hadden kunnen verlaten. Ze bleven echter reportages maken over wat er gebeurde. Het maakte de oorlog voor het eerst realistisch in België, we zaten aan onze televisietoestellen gekluisterd. Op het werk lieten we alles vallen wanneer er een nieuw bericht binnenliep vanuit Japan. Dag en nacht werden ze gebombardeerd en de steden werden verwoest. Op 14 december werden de kusten van Japan bestookt door schepen van de Alliantie. In het zuiden werd Nagasaki binnengevallen door de Noord-Koreanen. De stad Sapporo werd door de Chinezen aangevallen en Nieuw Rusland lanceerde een directe aanval op Tokyo. Een laatste live-verslag op 17 december 2057 liet het beeld wegvallen net nadat er een grote explosie kortbij de ploeg terecht kwam. Ze weigerden hun job als reporter te staken ondanks herhaaldelijke vraag van de openbare omroep en zelfs de regering. Iedereen wist wat er met de reporter en zijn filmploeg was gebeurt. En nu voor het eerst Belgische slachtoffers gevallen waren, begon het volk te schreeuwen om een oorlogsverklaring. Ons land en andere landen die maar bleven zwijgen werden als lafaards gezien. Het viel me op hoe vooral oudere mannen deze mening verdedigden. De jongere mannen zoals ik begrepen dat dit mogelijk betekende dat wij zouden gaan vechten. Japan viel snel, ze waren afgesneden van hun bondgenoten en vielen snel zonder de noodzakelijke voorraden om zich te blijven verdedigen. Op 27 december 2057 was Japan verslagen. De keizerin weigerde in gevangenschap te leven en pleegde zelfmoord, maar haar zoon was reeds lange tijd voordien naar een veilige plaats gebracht op haar bevel, zodat hij haar zou kunnen opvolgen als keizer van Japan. Het was een zwarte dag voor de geallieerden. Japan was een grote bondgenoot die gevallen was. De Verenigde Staten werden bedreigd. De Europese landen die nog geen oorlogsverklaring hadden uitgesproken deden het nu snel na elkaar. België stapte op donderdag 3 januari 2058 in de derde wereldoorlog.


    Ik ontving mijn brief op 14 januari 2058. Ik moest de trein richting Mechelen nemen op 21 januari 2058 waar ik mijn training zou krijgen als militair.

    14-11-2009 om 02:58 geschreven door David  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)


    Archief per week
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 28/12-03/01 2010
  • 21/12-27/12 2009
  • 14/12-20/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs