Inhoud blog
  • Vervolg hoofdstuk 12... (mijn excuses, het ligt aan de site...)
  • The Lawdy Boys: Hoofdstuk 12
  • Hoofdstuk 11
  • The Lawdy Boys: Hoofdstuk 10
  • The Lawdy Boys: hoofdstuk 9
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    David's verhalenblog
    Mijn fantasie omgezet in verhalen
    22-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.The Lawdy boys: hoofdstuk 7

    Wachten op Godot


    Onze bunker zag er niet speciaal uit. Eigenlijk had ik nooit geweten dat er nog zoveel onder een bunker kon zitten tot ik soldaat werd. Ik daalde de ijzeren trap af deze liep schuin naar achteren. Weg van het gedeelte waar we op uitkijk moesten staan. We hadden er een ruimte waar negen kleine bedden aanwezig waren. Ik vond ze althans klein, mijn voeten zouden zeker uit het bed komen indien ik mij strekte. Drie bedden boven elkaar. De ruimte tussen twee bedden die boven elkaar hingen was beperkt. Ik denk dat ik me kon draaien zonder dat de andere het voelde. De bedden hingen vast aan de muur. Links aan de muur en erboven een ijzeren touw aan beide einden die de overstaande hoeken met de muur verbond. Al bij al waren het stevige bedden, die vrij confortabel waren, gezien de plaats waar we verbleven. In het midden van de ruimte stond een houten tafel met daaraan verschillende krukken. Naast de deur stond een soort kachel waarop kon gekookt worden. Er was ook een periscoop voorzien waarmee we naar buiten konden kijken. Het kon ons helpen bij een gasaanval. Deze ruimte was de enige die hermetisch afgesloten kon worden, dit kwam door de rubberen randen aan de zijkant van de bepantserde deur. Naast de periscoop zaten twee spreekbuizen. De ene was verbonden met de voorkant van de bunker, waar Niels en Francis nu zaten, de andere met de achterzijde van de bunker. Daarnaast was er een ventilatiesysteem. In de zomer kon het voor verkoeling zorgen, maar nu was het afgesloten.

    Ik koos een bed onderaan uit en besloot mijn woonst verder te verkennen. Ik stapte de slaapvertrekken uit en vond links van mij een deur. Daarachter zat een toilet. Een houten plank met daaronder een diepe kuil. Het sanitair was beperkt gebleven en de geur die er hing was niet bepaald fris. Dat deze deur geuren tegenhield was een niet te missen luxe. Daarnaast was er de mogelijkheid om je wat op, te frissen. Het stelde bitter weinig voor en het water was koud. Douchen was uitgesloten. Maar we konden er ons wassen, indien onze lichaamsgeur ondragelijk werd. Aan de overkant een andere ruimte. Ik kon er niet zonder toestemming binnen. Het was de kamer van onze sergeant. Ik begreep niet waarom hij een andere kamer kreeg. Maar waarschijnlijk zou hij ze moeten opgeven van zodra er iemand die hoger in rang was bijkwam. Ik stapte wat verder en zag een nieuwe gang. Aan het einde van de smalle gang was een ijzeren ladder. Ik besloot naar boven te klimmen. Het was een heel eindje klimmen en aan het einde van de ladder kwam ik in een ijzeren omhulsel terecht. Het had de vorm van een half ei en bovenaan zaten spleten waar je kon doorkijken. Ik kon rondom de hele bunker zien. Het was een observatiepost en ik kan de eierdop openmaken en mijn wapens gebruiken. Er was wel ruimte om met twee te staan en dus een machinegeweer plaatsen. Ik besloot terug naar beneden te kruipen en bedacht dat het machinegeweer naar boven moest gehaald worden met een touw. Het zo meedragen was te zwaar geweest. Terug beneden liep ik opnieuw de trap op. Boven zaten Niels en Francis naar buiten te staren. De sergeant zat bij hen en gaf hen uitleg over waarop ze moesten letten. Ik knikte even en keek verder rond. Ik stapte terug naar de deur. Deze moest je via een omweg bereiken. Het was een simpele, maar slimme verdediging. Wanneer je binnenkwam zag je recht voor je een muur, je moest dan naar rechts wandelen. In die muur zat een kleine opening en daarin stond een machinegeweer. Indien de vijand naar binnen zou komen, werden ze prompt onder vuur genomen. Het was een standaardverdiging bij een bunker en ik had het al eerder gezien. De dikke ijzeren deur zou enkel te openen zijn met explosieven. Of misschien een schot van een tank, waar ik liever niet aan dacht. Binnen had je voldoende ruimte om te wandelen. Er was een verhoog net voor de grote opening, waarop je kon gaan staan om te schieten. Er stonden twee machinegeweren opgesteld, achter één daarvan zaten Niels en Francis. Nick kwam langs de trap naar boven.

    “Het is hier best nog groot.”

    “Ja, je verwacht het niet.”

    “Hoeveel kilogram gewapend beton zou hier boven ons hangen?”

    “Geen idee, enkele tonnen?”

    “Mogelijk” glimlachte Nick.”

    “Van Deurzen en Liets,” onderbrak de sergeant ons “jullie zullen de volgende shoft doen.”

    “Jawel sergeant. Om hoe laat precies?”

    “Binnen twee uur. We wisselen elke drie uren af.”

    “Ok, sergeant” zei Nick.

    “Wel we zitten aan elkaar vast voor 3 uur straks.”

    “Vind je dat erg?”

    “Even erg als jij” lachte ik.

    Ik gaf hem een schouderklopje en ging de bunker verder onderzoeken. Rechts van de trap zat een opening. Deze leidde naar twee kamers en achteraan een laatste opening. De eerste kamer was een kleine kamer met daarin een hele hoop ontsmettingmateriaal. In geval van een gasaanval konden slachtoffers hierin zich ontsmetten. Ik had mijn bedenkingen bij deze manier van werken. Ik kon mij niet voorstellen dat het de juiste manier was, maar in tijden van oorlog was er niets beters. Ik keek naar de volgende kamer. Hierin lag al onze munitie opgeslagen. We konden er snel in en konden makkelijk alle machinegeweren bereiken. We hadden er in totaal vier. De laatste stond aan het einde van de gang in de opening. Achter deze opening zat een kleine ruimte met daar het machinegeweer. Ik had een perfect zicht op alles wat zich achter de bunker afspeelde. En eventuele belagers zouden snel op andere gedachten kunnen gebracht worden door spervuur vanuit deze ruimte. Ik bleef er even zitten, er zou maar weinig vanuit deze richting kunnen komen. Mijn rust werd al snel verstoord door Donny en Bert.

    “Wat doe jij hier?” vroeg Bert.

    “Zien of ze ons niet langs achter aanvallen.”

    “Het is hier wel goed ingericht.”

    “Ja, ons eigen fort. Ik denk dat we hier wel is heel lang zouden kunnen zitten.”

    “Ach” begon Donny “voor je het weet heb je enkele Russen die binnenstormen en zit onze oorlog erop.”

    “Ik laat me niet gevangen nemen” zei Bert.

    “Ik ook niet, ik hoorde dat gevangenen naar Siberië werden gestuurd. Daar kom je niet levend uit. Je vriest er dood, dan liever de kogel.”

    “Dat is een mooie belofte” zei Donny “niemand laat zich gevangen nemen, we blijven schieten en granaten gooien tot we niets meer hebben.”

    “En daarna vechten we man tegen man verder” lachte Bert.

    “Super, gasten” zei ik.

    “Is er iets?” vroeg Donny.

    “Neen, niet echt.”

    “Niet de vrouw uithangen Liets, we zijn niet helderziend, maar we weten dat er iets is.”

    Ik keek Bert even aan na zijn vreemde opmerking.

    “Het is niets, ik denk gewoon dat we hier niet lang zullen blijven.”

    “Waarom?” vroeg Bert.

    “Gewoon, als Praag valt, dan zullen we waarschijnlijk snel onder de voet gelopen worden. En de andere optie is dat de Russen ons hier aanvallen en Polen proberen in te nemen. Dan staan deze bunkers vooraan en worden ze als eerste onder vuur genomen. Met andere woorden, of we trekken hier snel weg of we sterven hier snel.”

    “Weet je?” zei Donny “je klonk optimistischer met je gitaar, Danny.”

    “Ach, wat het ook word, we blijven samen” zei Bert.

    “Je hebt mijn woord” zei ik.

    Ik stond op en liep met hen naar de voorkant van de bunker.

    “En? Zijn ze er al?” vroeg Donny

    “Neen, niets. Hier beweegt geen kat. Ik begin bijna te hopen dat er iemand komt” kloeg Francis.

    Ik dacht na over Francis zijn woorden. Ik wist niet goed wat ik precies wou. Enerzijds benijdde ik de blonde soldaat. Hij hoefde niets meer te doen. Hij had niets op zijn geweten, niemand gedood. Ik vroeg me zelfs even af of ik niet liever daar op de grond had gelegen. Eeuwige rust in plaats van dagen gevuld met gespannen wachten op een te sterke vijand. Misschien werd deze bunker wel mijn eindpunt. Wat als deze zou instorten. We zouden vastzitten en stikken, Misschien werden we verpletterd door de tonnen gewapend beton. Of wat als ik zou klem zitten met een gebroken been of arm. Dan zou ik mogelijk nog dagen lijden alvorens te sterven. Al deze gedachten raasden door mijn hoofd en ze brachten mij bijna tot de conclusie dat de blonde soldaat beter af was dan ik. Bijna...

    “Weeral aan het denken, Danny?” vroeg Donny.

    “Ja”

    “Je denkt teveel, man. Je gaat jezelf om zeep helpen zo.”

    “Mogelijk.”

    “Waaraan denk je?”

    “Een dode soldaat” glimlachte ik.

    “Kende je hem?”

    “Nope...”

    “Waarom denk je er dan aan?”

    “Even leek hij beter af dan ons.”

    “Hij is dood... Hoe is dat beter?”

    “Hij hoeft niet te vechten, niet te moorden.”

    “Dit is niet moorden, dit is ons verdedigen.”

    “En wat heet het als we gaan aanvallen?”

    “Dan gaan we ervoor zorgen dat ze niet opnieuw kunnen beginnen.”

    “Ok dan...”

    “Wat? Geloof je me niet? Stel dat ze in de vorige wereldoorlog Duitsland niet waren binnengevallen. Dan begon de hele zever opnieuw, ze zouden zich herbewapenen en waarschijnlijk met nog meer haat terugkomen. Dus ze trokken het land in, enkele lafaards pleegden zelfmoord en het land kon opnieuw worden opgebouwd. Wij doen net hetzelfde met Rusland, China, Ecuador en Noord-Korea.”

    “Ik begrijp het allemaal wel, Donny. Maar dat is het hogere doel. Wat met ons? Wat met onze doelen? Stel dat we deze oorlog overleven...”

    “Ik ga niet dood.”

    “Goed, we overleven de oorlog. Dan hebben we waarschijnlijk honderden mannen gedood, vrienden zijn sterven en haat gezien in de ogen van vele mensen. Wat denk je dat zoiets met ons zal doen?”

    “Dat zien we dan wel.”

    “Ik probeer het nu te zien, Donny. Voor ik eraan begin.”

    “Wat ga je dan doen? Gaan lopen?”

    “Neen, tuurlijk niet. Dat is waarom ik de conclusie niet trok.”

    Donny staarde me vragend aan.

    “De conclusie dat hij beter af is. Dat is niet zo, waarschijnlijk wou hij vechten, om dezelfde redenen als jij. Dezelfde redenen waarom ik hier ben. Ik wil niet dat mijn thuis wordt platgebombardeerd of dat mijn vrienden en familie in angst moeten leven. Ik wil na de oorlog nog wat genieten van mijn leven.”

    “Vergeet dat lekkere ding niet van in Mechelen.”

    “Goed dat je er mij aan doet denken” zei ik met een sarcastische ondertoon.

    “Ik vermeld het kort, Danny. Ik heb jou in de smiezen en hier zitten veel knappe Poolse vrouwen.”

    Ik moest lachen om zijn opmerking.

    “Maar ik ga jou een plezier doen. Elke Poolse vrouw die je leuk vind, zal ik meenemen naar een kamer. Aangezien ik je beste maat ben hier zal je er nooit nog seks mee kunnen hebben en ik red jouw relatie met dat heet geval uit Mechelen. Deal?”

    “Ik zou bijna akkoord gaan, maar wie zegt dat jij mijn beste maat hier bent?”

    “Die is laag, korporaal.”

    “Ik ga iets eten” zei ik.

    We liepen samen de trap af. Donny legde zijn arm over mijn schouder.

    “Ik wil graag een foie gras en gepocheerde peertjes.”

    “Wat?” lachte ik.

    “Kan je dat niet maken?”

    “Wat dacht je van dit mooie, overheerlijke blik ravioli?”

    “Hmm, welke chef? Je weet dat ik kieskeurig ben met mijn eten?”

    “Was hij maar zo kieskeurig over vrouwen” lachte Bert.

    “Bertje, je begrijpt mij helemaal niet. Kijk, eten stop je in je mond, je slikt het door, et voila... Het zit in je. Bij vrouwen, gaat het ietsje anders.”

    “Donny, hoe lang is het geleden dat je nog mocht?” vroeg ik.

    “Danny, ik mag wanneer ik wil.”

    “Juist, net zoals toen dat knappe ding de deur voor je neus dichtsloeg?” vroeg Bert.

    Donny ging op zijn bed liggen en leunde op zijn rechterarm. Hij keek denkend naar het plafond.

    “SommigeVrouwen zijn als wijn, mijn beste Bert... Je moet ze tijd geven en dan worden ze beter.”

    “Bij teveel tijd krijg je een effect genaamd zwaartekracht” zei Bert.

    Ik kon mijn lach niet inhouden, maar roerde gewoon verder in de ravioli.

    “Uiteraard zijn er wijnen die je onmiddellijk dient te consumeren” ging donny verder “maar een exemplaar zoals diegene die de deur op mijn gezicht smeet, dat moet duidelijk nog wat rusten.”

    “Je kan is proberen met een grote dosis morfine” bulderde Bert.

    Ik moest nu wel stoppen met roeren en mijn lach de vrije loop laten. Donny keek ons verbauwereerd aan.

    “Mannen, jullie beseffen de waarde van die vrouw niet.”

    “Jouw waarde zat bijna tussen de deur” lachte Bert.

    “Soms heb je geluk met die afmetingen” zei ik.

    “Danny, dat is weeral laag. Mannen mogen elkaars geslachtsdelen niet zomaar beledigen.”

    “Mijn excuses, o edele Donny. Hoe kan ik het goed maken.”

    “Hoeft niet, maar let gewoon wat op je woorden. Hij is er hier ook bij en straks wordt hij verlegen.”

    “Dat zou hem is goed doen” lachten Bert.

    “Ja, ik peiger hem af, maar het is een goede training.”

    “Oké, genoeg over Donny's driepootje.”

    “Je weet me naar waarde te schatten, Danny.”

    “Ik zei niet dat het een stabiele driepoot was” glimlachte ik.

    “Njammie, voor de zoveelste maal ravioli....”

    “Ja, de chef is beperkt in zijn kwaliteiten” zei Donny.

    Nick stapte binnen.

    “Is er nog wat over?”

    “Neem maar” zei ik.

    “We moeten straks gaan waken.”

    “Woeptiedoe” zei Donny.

    “Iedereen moet drie uur uitzitten” zei Nick “dat betekent dan negen uur niets doen.”

    “Tenzij de Russen besluiten om buiten jouw drie uur aan te vallen, dan moet je overwerken” zei Bert.

    “Doen we niet” zei ik “maar we steunen jullie.”

    Nick glimlachte en schrokte zijn eten verder naar binnen. Hij keek nauwelijks uit zijn bord op.

    “Nick, heb jij de voorbije negen maanden gegeten?” vroeg Donny.

    “Ik eet altijd snel.”

    “Dat weten we, maar nu doe je hard je best” zei ik.

    “Ik ben wel wat zenuwachtig.”

    “Waarvoor?” vroeg ik.

    “De Russen.”

    “Als ze komen, komen ze” zei Bert.

    “Weet ik, maar wanneer komen ze?”

    Ik begreep Nick, we wisten allemaal dat ze zouden komen. We wisten dat er een ogenblik aankwam dat we ons wapen zouden nemen en schieten, goed wetende dat onze kogel een man zou treffen. Wat we niet wisten was wanneer. En het wachten op zo'n moment was niet leuk. Ik ging er vanuit dat ik na een eerste gevecht kalmer zou zijn. Ik zou me geen vragen meer stellen en vanaf dan kon ik rustig vechten. Net zoals Bert dat deed deze ochtend. Ik verwonderde mij nog steeds over zijn koelbloedigheid. Hoe slaagde hij erin om zo kalm te reageren, hij had niet meer ervaring dan ons.


    De wacht optrekken lijkt op zich een simpele klus. Je zit aan een machinegeweer en checkt de horizon, je kijkt weg een weer over een bepaald deel van het terrein en reageert op elke beweging. Het viel me op hoe scherp mijn zintuigen waren. Ik hoorde ritsels en zag in de vallende duisternis de schaduwen die ik anders nooit gewaar zou worden. Schaduwen van bomen en struiken, maar geen mannen. Soms werd dit tafereel onderbroken door wat geratel van een machinegeweer in de verte. Heel soms hoorden we een ontploffing, maar deze leken verder weg dan de machinegeweren. In het begin maken zulke onderbrekingen je alerter, je denkt dat er een aanval plaatsvind en je begint alles intenser te bestuderen. Soms zie je zelfs een beweging die in je hersenen wordt omgezet als een persoon die langsloopt. Echter, na verloop van tijd raak je gewend aan de geluiden in de verte. De machinegeweren schoten meestal niet heel lang. Dus waarschijnlijk schoten ze eerder een wild dier, dan een Rus.

    Na twee uren begrepen zowel ik als Nick de opmerking van Francis, wanneer zou er eindelijk iets gebeuren. Dit eindeloze wachten leidde tot niets. Ik had zin om rond te wandelen, maar kon mijn post niet verlaten. Zelfs niet om naar de wc te gaan, een excuus dat ik anders zou gebruiken om even de benen te strekken. Mezelf kennende zou ik dan binnen het uur twee of drie keer naar de wc lopen uit pure verveling. Nick was ook niet bepaald de ideale persoon om mee op uitkijk te staan. Hij nam de hele taak veel te serieus op. Hij bleef maar aandachtig naar de horizon staren en zei geen woord. Volgens hem kon de vijand ons dan horen en lokaliseren. Ik vroeg me af wat de vijand dan precies nodig had om ons te vinden. Ik dacht dat de grote blok van gewapend beton het wel wat weggaf. Toegegeven, Nick was meer te vertrouwen als wachtpost dan ik, maar er gebeurde werkelijk niets. En ik hoopte dat ik de volgende dag met Bert of Donny op wacht mocht staan. Dan zou ik wat kunnen praten, zodat de tijd iets sneller voorbij ging. De plichtsbewustheid van Nick miste zijn effect niet. Ik kon alleen maar hetzelfde doen en leunde dus op mijn machinegeweer en keek naar de horizon, waar nog steeds dezelfde bomen stonden.

    De duisternis was gevallen en nick stak het zoeklicht aan. Hij ging langzaam van links naar rechts over het lapje grond dat wij bewaakten. Ik keek links en rechts van me en zag overal lichten weg en weer gaan, zoekend naar een vijand die er niet was. Als ik een Rus was, lag ik nu rustig te slapen in mijn bed en de aanval zou voor morgen zijn. Het kwam mij de strot uit. De hele tijd staan kijken, na verloop van tijd deed mijn linkerbeen pijn en ging ik op het rechterbeen steunen. Vervolgens wisselde besloot ik de horizon af te gaan met het machinegeweer. Iets laten zat ik er gewoon naast, naar buiten te staren. Was dat laatste uur nog steeds niet om?


    Donny tikte op mijn schouder, hij kwam mij aflossen. Nick liet het zoeklicht over aan Derrik, hij startte onmiddellijk met het afschuimen van het stukje grond.

    “Iets te melden?” fluisterde Donny.

    “Neen, er gebeurt niets. Maar je moet er je aandacht bijhouden. Met Nick is dat geen probleem” glimlachte ik.

    “ik had niet anders verwacht.”

    Ik gaf Donny een schouderklopje en liep de trap af. Ik trok mijn vest uit en haalde mijn voeten uit mijn boots. Ik ging op mijn bed liggen. Francis zat rustig te lezen aan tafel en Bert en Niels waren aan het dammen. Nick kroop onder zijn deken en ging slapen. Badru kwam langs me zitten.

    “Hey Badru, waar heb jij de hele tijd gezeten?”

    Ik had hem in de bunker nauwelijks gezien. Soms passeerde hij mij, maar verder niets.

    “Ik zat boven in de bunker. Je kan er alles goed zien.”

    “Ja, ik ben er even geweest. Zat jij daar de hele tijd?”

    “Neen, soms ook hier. Maar leuk is het hier niet en ik begrijp het spelletje van Bert niet. Ik heb het nooit gespeeld.”

    “Wat speel je dan wel?”

    “Mens erger je niet.”

    “Hebben we dat?”

    “Ja, zullen we spelen?”

    “Waarom niet.”

    “Francis doe je mee?” vroeg Badru.

    “Goed.”

    Badru nam de speelkaart en nam de rode pionnen. Ik speelde met de blauwe en Francis nam de groene.

    “Jij bent korporaal, dus je mag beginnen” zei Francis.

    Ik nam de dobbelsteen en gooide een drie. Vervolgens gooide Francis een vijf, waarop Badru moest lachen. Hij rammelde goed met de dobbelsteen en gooide met veel flair de steen op de kaart. Hij keek beteuterd naar de drie.

    “Dat hielp niet echt, Badru” merkte ik op.

    “Soms wel.”

    Ik gooide opnieuw een drie en keek vreemd op.

    “Ik zal het je leren Badru, je moet erop blazen” lachte Francis.

    Hij blaasde hard op de dobbelsteen en gooide een zes.

    “HA! Zie je wel!”

    Hij nam een pion uit het vak en gooide een tweede keer, zijn pion bewoog vier plaatsen verder. Badru nam de dobbelsteen en blaasde hard in zijn vuist.

    “Rustig aan” glimlachte ik, “straks blaas je hem weg.”

    Badru gooide de dobbelsteen en kon zijn geluk niet op toen hij de zes zag. Hij gaf Francis een stevige schouderklop en lachte. Hij nam een pion en smeet daarna een twee. Ik weigerde te blazen.

    “Ik zal je bewijzen dat het niet zo is, mannen. Het zit hem in de polsbeweging.”

    Met een vlotte polsbeweging gooide ik een vijf.

    “Je komt in de buurt” lachte Francis.

    Hij gooide hetzelfde aantal ogen als ik en verplaatste zijn pion. Badru blaasde opnieuw op de steen en gooide tot mijn grote verbazing opnieuw een zes. Hij nam een tweede pion uit het vierkant en keek mij glimlachend aan.

    “Je moet blazen, Danny.”

    Ik nam de dobbelsteen op die met vier ogen naar boven lag. Ik gooide de dobbelsteen zonder te blazen en wierp een twee.

    “ik zou toch maar is blazen” glimlachte Francis.

    Er passeerden enkele rondjes en ik slaagde er maar niet in om een zes te gooien, ik begreep er niets meer van. Badru stond al bij mijn hok met zijn eerste pion en daarachter twee andere pionnen. Francis had al twee pionnen buiten en joeg die van Badru op. Badru stopte de dobbelsteen in mijn hand.

    “Oké dan, ik zal blazen.”

    Ik blies op de dobbelsteen en smeet. Ik kon mijn lach niet inhouden toen ik een zes gooide.

    “Zie je wel!”

    “Inderdaad Badru, je had gelijk.”

    We zaten alledrie te lachen om het idiote spelletje. Ik gooide een één en zag hoe Badru zijn tweede pion op drie stappen stond. Francis gooide op zijn beurt een zes en plaatste een derde pion buiten. Badru nam de dobbelsteen en gooide een drie. Hij haalde mijn pion in en plaatste deze opnieuw in het Badru.

    “Alstublieft, korporaal.”

    “Dank je wel, Badru” glimlachte ik.


    Het spelletje hield ons twee uur zoet en Francis won uiteindelijk. Badru had ervoor gezorgd dat ik mij voor het eerst had geamuseerd in de bunker. Niet veel later verlieten Badru en Bert ons om Donny en Derrik af te lossen.

    “Die heeft zich geamuseerd” merkte Francis op.

    “Ja, ik was bang dat hij hier niet graag zou zijn. De eerste keer dat ik hem zag, vreesde ik het ergste. Maar hij amuseert zich wel.”

    “Hij is introvert, ik denk niet dat hij ooit zoveel vrienden had.”

    “Waarschijnlijk niet.”

    “Iedereen aanvaard hem, de oorlog doet hem goed. Dan is die nog ergens goed voor.”

    “Wat deed jij voor de oorlog?”

    “Burgerlijk ingenieur.”

    Ik keek hem verbaasd aan.

    “Ik weet wat je denkt. Wat doe ik hier? Ik denk dat ze weinig konden doen met iemand die burgerhuizen ontwerpt. Ik bedank er ook voor, ik wil liever vechten, dan me achter de schermen weg te stoppen.”

    “Misschien kom je dan nog wel van pas als we oprukken.”

    “Hoe dan?”

    “Zwakke plekken in gebouwen of zoiets.”

    “Wie weet” lachte Francis “Wat deed jij?”

    “Psycholoog.”

    “Waarschijnlijk ben ja daarom korporaal geworden.”

    “Hoe bedoel je?”

    “Je kan ons analyseren, merkt op wie zich het beste voelt.”

    “Ik denk het niet, ik ben momenteel meer met mijn eigen zorgen bezig.”

    “Dat is geruststellend.”

    “Wou jij korporaal worden?”

    “Ik weet het niet. Soms lijkt het een voordeel, maar beslissingen nemen over anderen... Ik weet niet of dat mij lukt.”

    Ik staarde voor me uit. Ik wist net zo min of ik dat kon. De twijfels over mijn aanstelling bleven bestaan. Het maakte dat ik steeds meer verlangde naar een aanval van de Russen. Zo kon ik heel wat vragen beantwoorden en met een gerust gemoed slapen. Donny kwam binnen en deed zijn vest uit. Hij nam wat water en dronk het leeg.

    “Waar is Derrik?” vroeg Francis.

    “Op het huisje.”

    “Ik ga wat proberen te slapen” zei ik.

    Ik ging op mijn bed liggen en kroop onder het kakkigroene deken. Ik lag met mijn rug naar Donny en Francis, die samen met Niels eventjes spraken over de bunker. Enerzijds bewonderden ze het gebouw, anderzijds spraken ze over dezelfde angsten die ik had. Blijkbaar wou niemand van ons dat dit zijn laatste rustplaats werd.


    De dagen gingen traag voorbij. Op de uitkijk staan werd een hatelijke klus in de meest vervelende periode die we tot nog toe moesten overbruggen. Er gebeurde absoluut niets. Bij het team van sergeant Diepenbeek was er even opwinding toen ze in de vroege ochtend naar een stuk gevogelte begonnen te schieten. Het was weinig bemoedigend voor ons peleton te moeten vaststellen dat het dier het overleefde en wegraakte. We hadden nooit dichter schoten gehoord en stonden allemaal met ons wapen in aanslag om vervolgens een vogel over het veld te zien lopen. Ik had er geen idee van wat het was... Het was voer voor een korte discussie, een pauw of fazant? Het kon onze sergeant niet boeien en hij hield het op gevogelte. Vanaf dat ogeblik was alles gevogelte voor ons team.

    De zesde nacht zat ik voor het eerst samen met Donny op de uitkijk. Het was vreemd, maar we hadden nog geen enkele keer drie uur samen gezeten aan het machinegeweer. Donny bediende het zoeklicht en ik zat aan het machinegeweer.

    “Nog maar drie uur” zei Donny.

    “Die zijn zo voorbij.”

    “Al iets opgevangen over wat we volgende week doen?”

    Dit was geen abnormale vraag, de sergeant riep mij soms bij zich. Hij vroeg me dan uit over hen. Niet zozeer wat ze fout deden, hij wou weten wat hen stoorde. Ook de moraal was belangrijk, volgens hem besliste een goede moraal het gevecht. Mannen zonder moraal vluchten, hij vroeg het ook elke keer. Eigenlijk wist ik niet hoe onze moraal was. We verveelden ons steendood, de grote oorlog die we steeds op televisie zagen, leek niet te bestaan. Was ons moraal dan laag? Ik kon dat moeilijk geloven, aangezien we allemaal hunkerden naar een eerste gevecht. De spanning bouwde zich steeds meer op, je merkte het ook tussen ons. Soms zaten we te lang bij elkaar. Wanneer iemand tegen je aanliep zuchtte je verveeld, ook al kenden we de afmetingen van de ruimte. Maar ook dit liet niet blijken dat onze moraal slecht was. Maar dat we de bunker niet uitmochten zorgde voor de nodige problemen. Slechts één keer draaide het bijna uit op een gevecht. Francis en Derrik scholden wat over en weer. Ik wist niet of ik hen moest bedaren of niet. Op dat ogenblik had ik er weinig zin in. Ik liet dan maar begaan en keek toe. Eigenlijk was het een beetje animo in tijden van verveling. Uiteindelijk ging Francis op de uitkijk staan en zat Derrik in de achterverdediging. Niet veel later spraken ze opnieuw als voorheen. Excuses achtte ik onnodig, ze waren oud genoeg en ik zag de rol van moeder niet zitten. Uiteraard moest ik alles uitleggen aan de sergeant, ik besloot het kort te houden. De mannen verveelden zich en waren elkaar wat beu geraakt na al die dagen op elkander's gezicht staren. Ze hadden afleiding nodig, iets waarvoor de sergeant niet kon zorgen. We waren soldaten en we moesten ons ernaar gedragen. Enkele uren voor mijn laatste uitkijk had de sergeant mij een laatste keer geroepen.

    “Geen idee, hij vertelde niets over volgende week.”

    “Misschien weet hij het zelf nog niet.”

    “Mogelijk, maar ik wil gerust riching Gdynia trekken.”

    “Ik denk niet dat daar meer gebeurt.”

    “Daar gaat het hem niet om, ik denk dat een andere omgeving ons alvast deugd zal doen.”

    “Misschien, ik vrees echter dat we daar gewoon een andere bunker krijgen.”

    “Maar andere bomen om ons op dood te staren.”

    “Ik kan niet wachten.”

    De verveling straalde steeds meer af in onze gesprekken, de grapjes bleven achterwege en indien er ééntje aan de oppervlakte was het zo flauw dat we zelfs geen energie meer staken in een beleefdheidslachje. We waren er ook de mensen niet naar om dat te doen. Het was vreemd, maar ik zag hen als mijn evenbeeld. Ik kon moeilijk lachen zonder te moeten lachen en had dezelfde indruk bij hen. We deden geen moeite om een ander gezichtsverlies te besparen. Het gevolg was dat we snel wisten wat we aan elkaar hadden. Ik wist dat ik op hen kon rekenen.


    Na meer dan twee uur staren werden we opgeschrikt door kanonschoten in de verte. Deze keer bleef het niet bij één enkel schot, maar ze volgden elkaar snel op.

    “Haal de sergeant” beval ik Donny.

    Hij verliet de post en liep de trap af, ik keek in de richting van het geluid. Ik meende in de verte licht te zien, het bleek slechts wenselijk denken te zijn.

    “Wat is er, korporaal?”

    “Luister, sergeant.”

    De Sergeant kwam erbij staan en luisterde naar de bommen die in de verte vielen. Ik voelde mijn hart steeds sneller gaan. Het was zover, ze waren begonnen met de aanval.

    “Zal ik de mannen wekken?” vroeg ik.

    “Neen, ik zal contact opnemen met het hoofdkwartier. Laat jullie niet afleiden en doe je job.”

    Ik bleef met het zoeklicht over onze ruimte gaan, maar luisterde naar de bommen in de verte. Ik merkte dat ook Donny meer dan eens opkeek richting het geluid. Er was een gevecht bezig. Ik vroeg me af of ze naar hier zouden komen.

    “Korporaal, volg mij. Vereiken neemt over.”

    “Oké, sergeant.”

    Ik volgde zijn snelle pas richting zijn kamer. Hij zette zijn stoel onder het tafeltje dat dienst deed als zijn tafel. Hij keek naar de kaart boven de tafel.

    “Goed, het is begonnen. Het offensief op de bocht van Gdansk is ingezet.”

    “Willen ze Polen, sergeant?”

    “Ik denk het niet, korporaal. Ze willen de bocht, ze willen het front vergroten. Die vloot is sterk genoeg om hier de baas te zijn. Dan moeten we onze legers stationeren langs de Zweedse kusten. Het zal ons zwakker maken op andere plaatsen. Er is een luchtaanval bezig op Gdynia. Als deze valt komen de duikboten in de problemen. In de haven van Gdansk is er geen geschikte aanlegplaats.”

    “Wat zijn onze orders, sergeant?”

    “Wachten.”

    “Wachten?”

    “Ja, korporaal. Is dat een probleem?”

    “Neen, sergeant.”

    “We mogen Gdansk niet verlaten tot er nieuwe bevelen komen.”

    “Hoe groot is de kans dat Gdynia valt?”

    “Ik denk dat Gdynia aan het vallen is, korporaal.”

    “Wat vertel ik de mannen?”

    “Niets, ik zal hen alles uitleggen wanneer het nodig is.”

    “Ok, sergeant.”

    “Je mag gaan, korporaal.”

    Ik stapte terug naar boven, de geluiden waren er nog steeds. Ze stopten niet meer. Ik bleef langer dan mijn shift zitten, net als Donny, slapen zat er deze nacht niet meer in. De spanning was te snijden, ik verwachtte elk moment een aanval. Een jager die zou overvliegen of bommenwerpers die Gdansk zouden platgooien.


    Toen de ochtend viel zaten we allemaal op de uitkijk. De sergeant kwam de trap op.

    “Wat een team, allemaal op wacht” begon hij.

    “Goeiemorgen, sergeant.”

    “Goeiemorgen mannen. Ik heb nieuwe bevelen van het hoofdkwartier. Gdynia is gevallen en de Russische vloot is onderweg naar de haven van Gdansk. Wij zullen ons terugtrekken.”

    “Wat!?” zei Bert.

    Geen van ons kon geloven wat de sergeant nu zei.

    “Hebben wij hier één week gezeten om daarna gewoon te vertrekken?” vroeg Niels.

    “Roelands, dat zijn de bevelen. Iedereen zal nu inpakken en vertrekken. We maken geen kans tegen die vloot. Ze zullen alles platleggen, zonder dat wij één soldaat kunnen afmaken. Gdynia was een bloedbad. De haven werd platgegooid en de duikboten zijn zo goed als allemaal tot zinken gebracht. Twee van de dertien zijn kunnen ontsnappen en worden opgejaagd. We kunnen enkel bidden dat ze door het kattegat geraken richting Engeland. De vloot is onderweg en wij moeten vertrekken. Het heeft geen zin om te sterven door een aanval van de zeemacht. Of willen jullie nutteloos het leven laten?”

    Ik keek naar de anderen, ik zag hun ongeloof. Ik wist dat de sergeant het ook liever anders zag. Hij wou net zo graag als ons vechten en van zijn vragen verlost worden. Ik had weinig keus.

    “Oké” zei ik, “mannen, we vertrekken nu. Zo snel mogelijk inpakken en wegwezen. Onze kans komt later wel.”

    Ik hoorde het gemor onder de mannen. Met tegenzin passeerden ze mij en de sergeant. De sergeant knikte even naar me en liep de trap af. Ik keek een laatste keer naar de lap grond die we moesten verdedigen. We moesten het achterlaten zonder één schot te lossen. Een opgave voor de Lawdy boys.










    22-12-2009 om 00:00 geschreven door David  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)


    Archief per week
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 28/12-03/01 2010
  • 21/12-27/12 2009
  • 14/12-20/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs