Inhoud blog
  • Vervolg hoofdstuk 12... (mijn excuses, het ligt aan de site...)
  • The Lawdy Boys: Hoofdstuk 12
  • Hoofdstuk 11
  • The Lawdy Boys: Hoofdstuk 10
  • The Lawdy Boys: hoofdstuk 9
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    David's verhalenblog
    Mijn fantasie omgezet in verhalen
    18-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.The lawdy boys: hoofdstuk 6

    It's a long way to Gdansk...


    Vroeg uit de veren, het blijft een zware opdracht, zelfs nu ik korporaal ben. We kregen alle tijd om ons klaar te maken. Alles moest mee. We moesten plaats maken voor een volgende richting groentjes. Groentjes... We praten alsof we al jaren gevechtservaring hebben. Eigenlijk zijn we net zo groen als zij. We weten niets, absoluut niets.

    Ik stopte alles in mijn zak, de zak was groot, ik vroeg me af waarom we deze de hele tijd zouden meesleuren. We hadden weinig hoop om daar een leuke, verwarmde barrack te vinden. Die lieten we achter in België, samen met onze familie. Ik dacht terug aan de dagen voor ik werd opgeroepen. De dagen voor de oorlog... Er was geen vuiltje aan de lucht. Een vaste job, veel vrienden en een leuke familie. Mijn eigen appartement en geen enkele dag waar ik me zorgen hoefde te maken over morgen. Het ging zo snel allemaal, nu ben ik één van de vele soldaten. En wanneer ik sterf, zal het niet eens verbazing opwekken. Het zou een zoveelste slachtoffer zijn, ver weg van iedereen die hij kende. En toch leek deze oorlog tot nu geen enkel probleem. Ik had nieuwe vrienden en een meisje dat aan me denkt.

    Ik propte een volgende hoopje erbij in de zak. Ik sloot hem af en hing een extra tentzeil aan mijn rugzak. Ik knoopte mijn vest dicht en nam mijn cap. Ik liep samen met de mannen naar buiten. We zouden extra uitleg krijgen over onze verblijfplaats. Of we reizen richting Polen, of we reizen naar een hevige strijd in Praag of Wenen. Ik hoopte dat het Polen zou worden, het was er rustiger nu. Maar indien Praag zou vallen, zouden we ingesloten geraken en dus snel in het heetst van een uitzichtloze strijd komen te staan. Eigenlijk hadden we geen flauw benul van wat het beste was. Maar we waren blij eindelijk iets te kunnen betekenen. De opleiding was dan wel veilig, het was vervelend om te weten dat je niets deed. De veiligheid stemde mij niet gerust, het gaf mij het gevoel een lafaard te zijn.

    We stapten de mess binnen en namen voor de laatste keer plaats aan onze tafel. Generaal Waeldonck kwam binnen en we ging staan.

    “Ter plaatse rust mannen!”

    We bleven staan en keken naar de Generaal. Hij leek een sterke man, zoals een generaal er hoord uit te zien. Groot en fier. Zijn grijze haren kwamen keurig in model tevoorschijn van onder zijn kepi. Hij keek ons aan. Hij stapte voor ons heen en weer en knikte glimlachend.

    “Mannen,” begon hij “onze dag is aangebroken. Vandaag verlaten we ons veilige nest, we zullen vertrekken zonder om te kijken. En we zullen niet terugkeren alvorens we soldaten zijn. Wie van jullie is er bang?”

    Het bleef stil in de mess.

    “Iedereen is wel eens bang. Maar niemand hoeft bang te zijn voor dit leven. Dit is waar de mannen zich onderscheiden van de jongens. En jullie zijn mannen, mannen als jullie zijn niet bang. Jullie lazen enkele weken terug een brief waarin wij jullie vroegen om op te staan. Om jullie rug te rechten en aan onze vijand te laten zien dat wij niet dood zijn. Dat wij niet tollereren dat zij ons aanvallen. Jullie kwamen naar hier niet om jullie land te verdedigen. Niet om er voor te zorgen dat jullie familie veilig zal zijn. Niet voor een oorlogsmedaille of een volgende heldendaad! Jullie kwamen naar hier om te tonen dat voor elke man die een onschuldig slachtoffer aanvalt er een grotere man zal opstaan om hem tegen te houden! Jullie zijn vormen de ruggegraat van die grote man. Jullie zijn de kracht in zijn vuist, waarmee wij hard op tafel zullen slaan! Wij zullen die lafaards laten zien hoe klein ze wel zijn! En wanneer dat voorbij is, zullen jullie later aan jullie kleinkinderen op een mooie manier kunnen antwoorden op de vraag: “Opa, wat deed jij in de oorlog?” Je zal in hun ogen zien waarvoor jullie vandaag hier zijn. Je zal de bewondering zien van een kind dat opgroeit in een vrij wereld! Een wereld waar het niet hoeft te vrezen voor het geluid van een bomalarm. Dat is waarvoor jullie vechten mannen, jullie stemmen mij trots. Vanuit mijn bureau zag ik hoe jullie werkten en teams werden. Hoe jullie sterker werden en groter! Jullie zijn klaar! Jullie zijn klaar om jullie rol op te nemen! Klaar om onze vijand te stoppen! Ik ben nu al trots om jullie generaal te zijn en ik hoop hetzelfde gevoel bij jullie los te weken.”

    De generaal ging van het podium af en we kregen de toestemming om te gaan zitten. Ik zag hoe de generaal ging zitten en even tegen een kolonel sprak. Eén van de kolonels kwam naar voor. Er werd een grote kaart van Polen op de witte muur geprojecteerd. We zagen nauwelijks het beeld, wegens een teveel aan licht.

    “Mannen, dit wordt onze bestemming. We gaan naar Polen, meer bepaald richting Gdansk. Gdynia ligt in de buurt van Gdansk en is momenteel in onze handen. Het is een belangrijke haven in de bocht van Gdansk. Deze haven kan een grote rol gaan spelen wanneer we Rusland gaan aanvallen. Kalingrad zou een eerste doel zijn. Indien deze stad valt hebben we een kans om het gevecht om de Oostzee te starten. Het zou betekenen dat wij de eerste Russische stad aanvallen. Dit alles is echter voorbarig. Ons eerste doel is om Gdynia en Gdansk veilig te stellen. Onze troepen liggen er constant onder vuur. We hopen er stand te houden, maar de situatie word bemoeilijkt door de recente Russische doorbraak. Wij zullen onze tenten opslaan net buiten Gdansk, daar krijgen we nieuwe instructies. Jullie krijgen nog zes uur de tijd om jullie klaar te maken. Jullie zijn die zes uur vrij om te doen wat jullie willen. Bel jullie familie op en neem afscheid. Vergeet jullie testament niet te schrijven en zorg dat jullie bij jullie teams blijven van zodra jullie voet zetten op de truck. Ik heb het volste vertrouwen in jullie mannen! Binnen zes uur start onze oorlog.”

    De kolonel verliet het kleine podium. Ik staarde naar de twee stippen op de kaart. Gdansk... Hoe zou het er zijn? Ik zou er waarschijnlijk nooit komen zonder de oorlog.


    “Wat denk je?” vroeg Donny.

    “Geen idee, man.”

    “Bert is naar de winkel.”

    “Ach zo?”

    “Hij gaat de glazen staafjes halen waarin we ons bloed vermengen.”

    Ik was het al vergeten. We hadden het steeds zo druk, ik had niet meer aan onze afspraak gedacht. Ik staarde naar een formulier dat ik moest invullen. Het was mijn testament. Ik had geen idee wat ik allemaal moest nalaten. Hoe kwam men erop om ons dat te vragen net voor ons vertrek. Ik besloot om het snel in te vullen. Alles liet ik na aan mijn beide ouders. Zij moesten alles maar verdelen, ik had geen zin om de laatste zes uren na te denken over wat ik aan wie zou geven. Ik keek naar de klok. Had ik echt een half uur nodig gehad om dit te beslissen? De tijd ging snel en ik had hoe langer hoe meer de indruk dat ik niet was voorbereid.

    Bert stopte mijn gedachtengang. We zaten allemaal bij elkaar en namen elk een staafje. Het kleine staafje zat vast aan een stevige ketting. Een hand kwam naast mij tevoorschijn.

    “Mag ik er ook één, Lawdy boys?”

    Sergeant Vervliet keek ons aan.

    “Tuurlijk” zei Bert “Jij bent één van ons.”

    Bert nam een staafje uit de doos en gaf het aan de sergeant. Hij liet zien hoe we het moesten openen en nam vervolgens zijn mes. Hij duwde het mes in zijn vinger, terwijl de grimas op zijn gezicht de pijn verraadde. Hij hield het boven de opening van zijn staafje en liet er enkele druppels invallen. Hij vroeg mijn staafje en deed hetzelfde. De staafjes passeerden allemaal bij Bert. Derrik nam zijn mes en begon hetzelfde ritueel. Na Badru en Niels nam ik mijn mes. Even twijfelde ik bij de gedachte dat ik mezelf zou snijden, maar ik liet het mes door mijn wijsvinger gaan. Ik verbeet de pijn en voelde hij het mes in mijn huid drong. Een bloedend lijntje vormde zich kort nadat ik het mes wegtrok. Ik nam mijn staafje en liet er enkele druppels invallen. Terwijl ik de anderen hun staafje bijvulde, viel mij de stilte op. Iedereen was stil en keek naar mij. Naar hoe mijn bloed zich vermengde met dat van Bert, Derrik, Niels en Badru. Ik vulde Donny zijn staafje als laatste en glimlachte alvorens mijn vinger in mijn mond te stoppen. Hij was de volgende en nam als eerste mijn staafje en eindigde bij Francis die zijn mes trok. Daarna volgde Nick en ten slotte de sergeant. We sloten de staafjes en hingen ze rond onze nek, we keken elkaar tevreden aan. De Lawdy boys verenigd in bloed. Ik besloot dat we dit moest vieren met ons lijflied. Ik nam de gestolen gitaar en zette het liedje in. We zongen allemaal mee en lachten terwijl de tijd genadeloos wegtikte. Maar in die laatste uren merkten we de oorlog niet op. Onze band was compleet en we waren klaar om de Russen te lijf te gaan.

    Het laatste uur belde ik het thuisfront, ik mocht niets zeggen over onze missie. Enkel dat ik zou vertrekken. Ik kreeg iedereen aan de lijn, de traditionele stiltes vulden onze gesprekken. Er waren geen woorden om uit te leggen wat we voelden. We zeiden meermaals dat ik wel zou terugkeren, dat het snel voorbij zou zijn. Snel voorbij? Ik wist dat dit niet kon. De vijand had al zoveel landen ingenomen en hun aanvallen waren nog niet gestopt. Het zou nog lang duren alvorens we de bovenhand zouden nemen. Ik kon maar moeilijk geloven dat ik met kerst terug thuis zou zijn. En toch vertelden we dit aan elkaar, misschien iets later. Maar kerst missen was niet zo erg, zolang ik maar terugkwam. Ik vertelde hen over Els, het was één van de weinige eerlijke gevoelens tijdens het gesprek. Over de andere logen we. We hadden geen zin in een slecht gevoel. Nadat ik inhaakte had ik nog een kwartier. Ik nam een papiertje uit mijn zak met daarop haar naam. Ik wou haar nog even horen. Ik duwde het nummer in en hoorde de telefoon overgaan.

    “Hallo?”

    “Hey Els!”

    “Sorry, het is Mirthe.”

    “Mirthe?”

    “Eén van haar collega's, ik roep haar even.”

    Ik hoorde hoe de hoorn werd neergelegd. Op de achtergrond hoorde ik wat gestommel en geroep. Niet veel later hoorde ik hoe iemand de hoorn opnam.

    “Hallo?”

    “Hey Els.”

    “Danny?”

    “Goed geraden.”

    “Ben je nog niet vertrokken?”

    “Binnen tien minuten, maar ik wou je nog even horen.”

    “Ik denk al de hele tijd aan je.”

    “Dat moet je blijven doen.”

    “Zal ik doen.”

    “Ik zal hetzelfde doen. Wanneer vertrekken jullie?”

    “Binnen enkele dagen.”

    “Je kan waarschijnlijk niet zeggen waarheen.”

    “Neen, je bent misschien de vijand.”

    “Inderdaad” glimlachte ik.

    “Ik heb een vermoeden over jullie positie. Ik hoop dat ik je snel is terugzie.”

    “Dat hoop ik ook.”

    “Beloof me dat je terugkomt?”

    “Ik zal terugkomen en dan laat ik je nooit meer los.”

    “Dat worden leuke momenten op het toilet dan.”

    Ik moest lachen om haar opmerking, iets wat al even geleden was. Ik moest terugkomen, ik wou niet dat het bij die ene nacht bleef.

    “Ik moet gaan” zei ik.

    “Ik weet het.”

    “Ik zal je proberen te schrijven.”

    “Je zal nooit het adres krijgen.”

    “Dan breng ik de brief persoonlijk.

    “Dat zou leuk zijn.”

    “Tot later Miss Clawdy!”

    “Tot later, lieveke.”

    Ik haakte in en haastte mij naar de verzamelplaats. Ik nam mijn zak en stapte tot aan de bus. Ik gooide hem in de laadruimte.

    “Verzamel ons team, korporaal.”

    “Ja, sergeant! LAWDY BOYS! WE GAAN!”

    Alle hoofden keken in mijn richting. Mijn kameraden liepen langs mij en stapten op de bus. Ik nam plaats naast Donny. We reden richting het station, waar een trein ons opwachtte. Deze reed rechtstreek naar Berlijn waar we zouden overstappen op een trein richting Slupsk, een stad in de buurt van Gdansk. Een kleine stad waar in 1831 Heinrich von Stephan werd geboren. Hij was de uitvinder van de postkaart. Iets wat nog nauwelijks wordt gebruikt. Maar ik weet dat mijn grootvader het vaak verstuurde. Het lijkt mij makkelijker en sneller om een e-card te sturen, daarop bewegen en spreken de tekeningen. Het leek mij een vreemde manier van communiceren. Brieven werden nog steeds geschreven, er is een hele organisatie die dit in stand houd. Maar ik verstuur vaker een e-mail, dan dat ik een brief schrijf. Mijn geschrift was beschamend en via een e-mail kon ik dit makkelijk aanpassen. Vanuit Slusk rijden we dan met trucks naar Gdansk, 120 kilometer verder.

    Op de bus was het opvallend stil. Ik keek nog een laatste keer naar onze kazerne en zag hoe enkele jongens naar onze barrack liepen. Ze leken jonger, de leeftijd van mijn broer. Zouden ze thuis verzwijgen dat hij ook werd opgeroepen? Of zijn zij vrijwilligers? Ik ging er vanuit dat mijn broer snel zou opgeroepen worden. Hij kon zeker zijn diensten bewijzen aan ons leger als elektricien. Ik hoopte dat hij deze functie kon uitoefenen bij het leger. Het zou mijn moeder een zenuwinzinking besparen. Ik herinner mij haar gezicht toen ik vertrok. Lijkbleek, ze leek ook vermagerd. Ik wist dat het niet helemaal goed met haar ging. Ze leed zwaar onder mijn vertrek. Indien mijn broer moest gaan, zou dit voor haar een mokerslag betekenen. De bus arriveerde in het station van Mechelen. We namen onze rugzakken en liepen richting het eerste perron. Ik zag nog twee perronnen gevuld met soldaten. We leken allemaal op elkaar, allemaal plichtsbewust. Je zag sommigen een babbeltje slaan, anderen zag je iets opschrijven. Ik zag hoe enkele jongens onze zakken in de trein wierpen. Ik vroeg me af hoe ik deze zou terugvinden tussen al dezelfde zakken. Eén van de jongens gaf me een papiertje met een cijfer op, 1313. Ik hoopte dat dit geen voorteken was. Ik merkte hoe er steeds een plaatje aan de rugzak werd gehangen. Het was mij ontgaan toen ik mijn zak had afgegeven. De jongens waren er zo goed in geworden, dat het ook niet opviel. Ik keek om me heen en zag hoe mijn sergeant teken deed.

    “LAWDY BOYS, INSTAPPEN!”

    We stapten in de trein en gingen bij elkaar zitten. Onze sergeant zat bij de andere sergeanten van ons peleton. Ik knikte naar Yordi die in mijn gezichtsveld was gaan zitten. Ik zag hoe Badru naast mij naar buiten staarde. Hij wipte zenuwachtig met zijn knie.

    “Alles goed, Badru?”

    “Ja, Danny.”

    “Goed zo.”

    “Met jou?”

    “Heel goed, dank je.”

    “Dat is goed.”

    Ik glimlachte en keek naar de mannen waarmee ik de komende maanden zou smane strijden. Het was vreemd hoe ik op hen vertrouwde, ik kende hen nauwelijks en toch kon ik op hen rekenen. Ik wist dat ze mij zouden redden, net zoals zij wisten dat ik dat met hen zou doen. Het was ook logisch, als ik hen redde, konden zij mij redden. Het is instinctief, je redt je groepsgenoten, omdat je in een groep veiliger bent. Veel meer was het niet. Ik zuchtte even terwijl de trein zich op gang trok. Bert leek zo rustig, ik begreep het niet. Hij legde zijn cap over zijn ogen en viel in slaap. Het was ongelofelijk hoe hij dat kon. Een licht gesnurk doorbrak de stilte, waarop Derrik hem besloot te persten. Hij blaasde in zijn oor, waarop Bert even zijn cap ophief en een kwade blik richting Derrik wierp. We glimlachten even en de gesprekken begonnen.

    “Hoe zal het aflopen, Danny?” vroeg Badru.

    “Geen idee.”

    “Misschien sterven we wel.”

    “Dat is mogelijk, Badru. Maar dan ben ik blij jou gekend te hebben.”

    “Ik jou ook. Ik denk niet dat jij zal sterven, Danny.”

    “Waarom?”

    “Je bent de leider van ons, zij sterven nooit in films.”

    “Ik denk niet dat je hier moet rekenen op een Hollywoodscenario” glimlachte ik.

    “We gaan naar Afrika na de oorlog, niet vergeten.”

    “Dat vergeet ik nooit, Badru. Ik wil er de sterren zien. Samen met jou.”

    “Ik zal je mijn ster laten zien.”

    “Klinkt leuk.”

    “En je kan er blijven eten bij mijn familie. Echt afrikaans eten, heel lekker en gezond.”

    “Kan jij het koken?”

    “Ja, natuurlijk. Ik ben een Afrikaan, ik moet dat kunnen koken.”

    “Misschien kan je het in Polen al eens koken?”

    “Dat wil ik wel doen, maar hebben ze daar de juiste ingrediënten.”

    “Geen idee, Badru.”

    “We zien wel. Kan jij goed koken?”

    “Ik doe mijn best, maar ik denk dat jij beter bent.”

    “Dan moet jij ook eens koken en dan zal ik het zeggen.”

    “Heel goed, we zullen voor elkaar koken.”


    zevenhondervijftig kilometer in de trein doorbrengen is geen lachertje. Hij spoorde zonder tussenstop naar Berlijn. Maar het ging goed vooruit. We passeerden al snel Duisburg vanwaar we nog iets meer dan vier uur moesten sporen om in Berlijn over te stappen. Ik viel kort daarna in slaap en werd door Badru gewekt toen de trein in Berlijn was gestopt. Ik was in een diepe slaap geraakt en zag rondom mij nog andere mannen met dezelfde ogen als ik. De treinrit was vlot verlopen, je voelde hem nauwelijks rijden. In het station van Berlijn zag ik enkel soldaten, vooral Belgische, wat mij verbaasde. Ik merkte een kleine Duitse jongen op die met een europees vlaggetje in zijn handen stond. Hij wuifde naar mij en ik gaf hem een militaire groet. Hij deed mijn beweging na met een verlegen glimlach. Ik vroeg me af of hij besefte wat er allemaal gebeurde. Ik hoopte voor hem van niet. Ik hoopte dat de vijand hier nooit een voet zou zetten en dat de oorlog ver van hem bleef. Hij stond naast zijn vader naar ons te kijken. Waarschijnlijk koesterde hij veel bewondering voor de mannen in uniform, zonder te beseffen wat we precies deden. Als kind was oorlogje spelen leuk. Ik herinner mij hoe ik met vrienden kampen bouwde in het bos achter ons huis. Hoe er in de straten van onze wijk vaak geruillastrijden werden uitgevochten. Elke zomerdag opnieuw dezelfde soldaten, dezelfde gesneuvelden. Met volle overgave schoten we met onze speelgoedgeweertjes op een imaginaire vijand of op onze vriendjes die figureerden in onze heldendaden. We veroverden oninneembare burchten. We voerden steeds een hevige strijd om dezelfde drie bomen die ons kamp voorstelden. Na zo'n dag verzorgden onze moeders de kleine wondjes die de takken hadden gemaakt. Een plotse val werd weggeveegd en pas later merkten we onze bloedende knie op, waarop we de pijn voelden toeslaan. Ik hoopte dat de kleine Duitse jongen enkel deze oorlogen zou kennen. We stapten op onze laatste trein en vertrokken richting Slupsk. De rit verliep relatief rustig tot in Ploty. Net buiten deze stad stopte de trein voor het eerst. Alle lichten werden gedoofd. Niemand van ons begreep wat er gebeurde, maar we werden tot stilte aangemaand. De stilte werd onderbroken door het geronk van motoren. Ik keek met Badru door het raam, maar zag niets. We wisten beiden wat er daarboven gebeurde. Enkele vijandige jagers vlogen in de omgeving. Ze zouden onze trein onmiddellijk onder vuur nemen. Onze enige verdediging was de stilte van de nacht. Iets later hoorde we in de verte het luchtafweergeschut van de stad. Ze namen de jagers onder vuur. De trein bleef stilstaan. Ik hoopte dat we snel weer zouden rijden en niet veel later bewoog de trein zich zachtjes vooruit met gedoofde lichten. Het was een harde confrontatie om te zien hoe vrij de vijand in het luchtruim kon bewegen. Ik hoopte dat we niet snel opnieuw zouden stilstaan. Mijn hart sloeg harder dan ooit tevoren. Ondanks dat er geen schot gevuurd werd, vreesde ik voor mijn leven. Enkel het mijne, niet dat van mijn maten. Ik besefte hoe egoïstisch deze gedachte was, maar kon me niet voorstellen dat ik ooit anders zou denken.

    “Dit zou een domme manier om te sterven zijn fluisterde” Francis me toe.

    “Inderdaad, alle training voor niets.”

    De trein ging langzaamaan sneller rijden, maar de lichten bleven uit. Toen we een uurtje later door Sianow waren gereden bleef de trein opnieuw staan. Opnieuw hoorden we het geronk, deze keer zagen we enkele zoeklichten die de vliegtuigen zochten. De jagers ontweken deze en lieten hun bommen los op de stad. Na enkele minuten vlogen ze weg van de stad. Achter ons zagen we hier een daar een rode gloed. We waren net buiten de stad en hadden geluk gehad. Misschien was er een trein met Belgische soldaten net na ons gestopt in het station. Het werd mij snel duidelijk, overleven is geen kunst, het is een geluk. Je moet je telkens op de goede plaats bevinden op het juiste tijdstip. Indien we twee kilometer eerder waren gestopt, kon onze oorlog al ten einde zijn.De trein trok zich nogmaals op gang.

    Net voor Slawno hielden we opnieuw halt. Deze keer hoorde ik geen geronk, ik begreep dan ook niet waarom we stilstonden. Ik keek uit het raam, maar zag niets. Na enkele minuten reed de trein gewoon verder. We reden de stad binnen en keken naar de verwoestingen. De stad bleek enkele weken eerder zwaar gebombardeerd te zijn. Ik zag de ruïnes en besefte dat we de oorlog naderden. Slapen was er niet meer bij. We keken allemaal met open mond naar de stad. Het station bleek het overleefd te hebben. We reden er langzaam door en zagen hoe enkele mensen ons toewuifden, ik vermoedde dat het spoorwegpersoneel was. We verlieten Slawno met een onuitwisbare herinnering.

    De trein kon zijn reis zonder onderbrekingen verderzetten en we kwamen vroeg in de ochtend aan in Slupsk. Hier kregen we nauwelijks de tijd, we werden in trucks naar ons kamp gestuurd. De laatste 120 kilometer. Voor we instapten duwden ze ons wapens in de handen, een CZ 13. We kregen elk vier klips patronen mee en een vijfde reeds in het wapen. Ze waren gevechtsklaar, maar ik twijfelde of ik dit ook was. Ik keek naar mijn maten, die in de truck plaatsnamen, ik werd door Bert omhoog geholpen. Ik reikte de sergeant een hand en hielp hem op de truck.

    “Waarom de wapens?”

    “Omdat we vanaf nu onder vuur kunnen genomen worden door Russische jagers. Ze zoeken al een tijdje naar de reservetroepen. Ze vliegen langs de grote wegen en treinsporen en nemen alles onder vuur dat beweegt.”

    “Waarom dan die stad?”

    “Ze vermoeden dat daar ook troepen aanwezig zijn. De kans dat er troepen omkwamen is reëel. Welkom in de oorlog, mannen.”

    Ik zag Bert glimlachen en keek naar buiten. De truck zette zich in gang, we reden in kolonne naar onze bestemming. Het was vreemd dat we de grote wegen niet meden. Maar met gedoofde lichten reden we door de zwarte nacht. We reden niet zo snel en het zou nog wel een drietal uren duren eer we ter plaatse waren. Ik vroeg me af hoe de chauffeurs zo vlot konden rijden.

    “Hoe doen ze het, sergeant?”

    “Wat, korporaal?”

    “Op deze manier rijden.”

    “Nachtkijkers” glimlachte de sergeant.

    “Slim.”

    “We zijn niet zo dom, korporaal.”


    Na een goed uur rijden maakte de truck plots een scherpe bocht. We hielden ons aan elkaar vast en hoopten niet te vallen. De sergeant sprong uit de truck.

    “ERUIT! NU! NAAR DE BOSSEN!”

    Ik sprong als eerste uit de truck en rende samen met Donny richting de bossen.

    “DEKKING ZOEKEN!”

    We doken samen in een gracht en hoorden plots de jagers. Ze doken richting onze kolonne en openden het vuur. Het gekletter liet mijn hart razen. Ik hield mijn handen over mijn hoofd en hoopte dat het snel zou stoppen. Ik hoorde ontploffingen en dacht dat we allen zouden sterven.

    “ZE KOMEN TERUG! OPEN HET VUUR OP MIJN BEVEL!”

    Ik nam mijn wapen en trok aan de hendel. Ik probeerde mijn angsten te overwinnen. Ik voelde mijn hartslag stijgen. Ik drukte mijn voorhoofd tegen mijn wapen en hoorde opnieuw het gekletter.

    “VUUR!”

    Ik kwam overeind en vuurde in de lucht. Ik schoot slechts twee keer en zag hoe Bert en Nick bleven vuren. Ik had niet eens gezien waarop ik schoot, maar zij volgden een doelwit en vuurden een vijftal schoten. Ik zag geen enkel vliegtuig neerstorten, maar aanschouwde de ravage die ze achterlieten. Enkele trucks waaronder die van ons hadden vuur gevat. Geen enkele van ons was omgekomen, de snelle reactie van onze sergeant redde ons leven. Hij liep snel richting de truck en wierp er onze zakken uit. We sleepten ze de bossen in, waar we onze zak eruit zochten. Ik nam hem op de rug, we zouden moeten lopen. Er waren nog enkele trucks die konden rijden, er stapten soldaten op en ze gingen vooruit. We verlieten het bos en stapten de weg op. Langs een kapotte truck zag ik plots twee dode soldaten. Een blonde jonge, niet veel jonger dan mij staarde met open ogen in het ijle. Hij was niet weggeraakt, zijn sergeant lag net achter hem met enkele kogels in de rug. Zijn vest was op de rug roodgekleurd. Ik slikte even en stapte verder. We liepen langs andere dode soldaten, de meesten sloten zich aan bij ons en liepen verder. We zagen ook gewonde soldaten. Ze werden in de bossen geholpen en achtergelaten met de belofte dat hulp onderweg was. Ik was blij dat ik verder kon. Ik wou niet achterblijven, ik zag de angst in hun ogen. De onzekerheid scheen in hun blik. Wat als ze terugkwamen? We stapten langs de weg, terwijl de ochtendzon het pad verlichtte. Vanaf nu waren we zichtbaar voor de vijand. Enkele trucks kwamen ons tegemoet. Het waren de overlevenden van onze kolonne. We stapten in en werden naar de stad Gdansk gevoerd. Tijdens het laatste half uur dacht ik aan de dode soldaat. Hij had niet één schot gevuurd en zijn sergeant had slechts één bevel kunnen geven. Het leek oneerlijk, maar ik wist dat wij net hetzelfde zouden doen. Ik was blij dat mijn maten nog leefden. Ik wou geen korporaal zijn in het team van de blonde soldaat. Hij moest nu al de leiding nemen, ik stelde mijn aanstelling opnieuw in vraag. Ik had nooit het bevel gegeven om terug te schieten, ik was blijven liggen. Bert leek mij een veel stabieler persoon, hij zou ons goed kunnen leiden. Hij was nog steeds dezelfde, hij schoot gedisciplineerd terug, net als Nick. Hij verbaasde mij mogelijk nog meer. Hij schoot net naast Bert mee op het vliegtuig. Misschien werkte Bert wel inspirerend. In alle geval leek hij beter te beseffen wat hij deed dan ik. Ik schoot gewoon in de lucht. Ook Donny vuurde slechts twee schoten, ik vroeg me af of hij wist wat hij deed. Het was een eerste aanvaring met de vijand. De eerste keer dat we met eigen ogen zagen wat ze precies deden.


    De truck stopte langs een kamp. Rondom het kamp zagen we luchtafweergeschut. Het leek mij niet veilig. Maar ik zag in de verte een heuvel waarop extra luchtafweer stond. We stapten uit en werden naar een kleine ondergrondse slaapplaats gebracht. Er stonden verschillende bunkers. Van hieruit zouden we onze volgende bevelen krijgen, maar hier mochten we even rusten. De sergeant verliet ons en ging informeren bij zijn oversten. Bert kwam naast me zitten.

    “Jij bent zo kalm in een gevecht.”

    “Jij niet?”

    “Eerlijk? Neen.”

    “Dat komt wel.”

    “Ik hoop het. Zag jij waarop je schoot?”

    “Ik denk het.”

    Zijn antwoord verbaasde mij, ik was overtuigd dat hij zeker van zijn stuk was.

    “Ik denk niet dat ik het heb geraakt” zei hij.

    “Ik schoot gewoon twee keer in de lucht.”

    “Zoals iedereen” zei Donny “Er is niemand die wist waarop hij schoot. We schoten in het wilde weg.”

    “Onze kans komt nog wel” zei Bert.

    “Waarschijnlijk, ik wil niet eindigen zoals die dode, blonde soldaat.”

    “Wie?”

    “Hij lag aan een truck met achter zich zijn sergeant.”

    “Niet gezien” zei Bert.

    “Ze hebben geen enkel schot gevuurd.”

    “Wel, dan hebben wij al van ons laten horen” zei Bert

    Hij gaf mij een schouderklopje, deed zijn vest uit en ging op een veldbed liggen. Ik staarde om me heen. De zaal was veel kleiner dan onze barrack. De bedden waren te klein voor mij. Ik kon me niet uitstrekken, zonder dat mijn voeten over de rand gingen. Ik legde me neer en staarde naar het bed boven me. Niels lag erin te slapen. Ik keek naar de grijze muren rondom mij, het zag er allemaal stevig uit. Ik was gerust dat geen enkele bom dit kon vernietigen. De houten tafel met banken in het midden leek snel in elkaar getimmerd. Alsof de bouwers van deze bunker snel van hun laatste karwei verlost wensten te zijn. Onze vesten lagen op de tafel, ik merkte hoe mijn maten snel in slaap vielen, ik besloot op te staann nam mijn vest en verliet de kamer. Ik ging buiten op de gang zitten. Ik weet niet precies waarom, maar ik hoopte de sergeant te zien. Mijn geduld werd niet lang op de proef gesteld.

    “Niet moe, korporaal?”

    “Ik kan niet slapen, sergeant.”

    “Je leek onder de indruk tijdens die aanval.”

    “Ja.”

    “Dat gaat over.”

    “Wat gebeurt er nu, sergeant?”

    “We trekken binnen een drietal uren naar Gdansk. Onze opdracht is de haven bewaken.”

    “Moesten wij niet de haven van Gdynia verdedigen?”

    “Voorlopig niet, we zullen zeker één week de linies van Gdansk verdedigen. De Russen kunnen elk moment aanvallen. Blijkbaar is het rustig in Praag, dat betekent dat er een nieuw plan in de maak is. Ze zullen niet blijven stilzitten, dat zou ons de tijd geven ons voor te bereiden. We laten hen nog twee uur slapen, daarna mag je ze wekken en zal ik hen informeren. Probeer vanaf nu je hoofd erbij te houden korporaal. Wanneer ik zou wegvallen, moet jij hen leiden.”

    “Ik zal mij herpakken, sergeant”

    “Goed, korporaal.”

    Ik stapte naar de kamer en stelde de wekker in, hij zou twee uur later rinkelen. Ik sloot mijn ogen en rustte uit. Er wachtte ons morgen een mooie wandeling van ongeveer vijf kilometer.


    De wekker rinkelde iedereen wakker. Ik stond op en trok mijn vest als eerste aan.

    “Opstaan, Lawdy boys” zei ik.

    “Nu al?” vroeg Niels.

    “We krijgen binnen tien minuten onze volgende instructies van de sergeant.”

    Ze kropen uit hun bed. Wreven de slaap uit hun ogen en trokken hun vesten en botten aan. Ik nam mijn helm en hield hem tegen mijn zij. Ik groette de sergeant die binnenkwam.

    “Goede morgen, mannen. Hopelijk hebben jullie kunnen genieten van de Poolse bedden. We zullen binnen drie kwartier vertrekken naar Gdansk. We zullen er een bunker innemen langs de rand van de stad en helpen bij de verdediging van de haven. We verblijven er minstens één week, dus laat niets achter. De Russische aanval op Praag heeft nooit plaatsgevonden, we verwachten dus een nieuwe aanval op een andere plaats. Dit kan Gdansk en Gdynia zijn. Deze havens zijn belangrijk.”

    De sergeant legde een kaart op de tafel.

    “Indien we deze havens verliezen, krijgen de Russen de macht over de bocht van Gdansk. Wie de bocht van Gdansk heeft, heeft de sterkste troef in de Oostzee. Indien ze deze bocht innemen worden Kopenhagen en Stockholm bedreigd. De Russen kunnen dan rustig hun vloot die in Tsjernjachovsk ligt gebruiken. Op dit ogenblik kunnen Poolse onderzeëers hen onderscheppen. Maar ze hebben deze havens nodig. Als Stockholm en Kopenhagen vallen, valt Finland en Polen. De Duitsers zullen zich dan terugtrekken. Dit mag dus niet gebeuren, onze missie is belangrijker dan ze lijkt. Ik heb het volste vertrouwen in jullie. Die havens mogen niet vallen! Vragen?”

    Iedereen schudde het hoofd. Het was duidelijk. We zouden in een bunker kruipen en elke Rus die er langskomt neerschieten. Het leek simpel, maar ik vermoedde dat het niet zo zou verlopen.


    Onderweg naar Gdansk hoorden we in de verte kanonschoten, de eerste schoten maakten mij onrustig. Maar na een tijdje nam mijn hartslag af. Soms vlogen er enkel vliegtuigen richting Gdansk. Ik hoopte dat ze enkele van die jagers van deze ochtend zouden neerhalen. Na een uurtje goed doorstappen bereikten we Gdansk. We ontmoetten er de eerste Belgische soldaten. We zouden hen aflossen.

    “Eindelijk” zei een soldaat “jullie groentjes namen jullie tijd om hier te geraken.”

    “Vierendeels! Je spreekt tegen een korporaal!” riep zijn sergeant.

    “Sorry korporaal” hij groette me met een arrogante glimlach “bewijs je eerst maar is, dan zal ik je misschien belonen met respect.”

    “Mijn extra streep betekent dat je respect mag tonen, soldaat.”

    “Ga jij mij vertellen wat ik moet doen? Jij en je groentjes hebt nog niets gedaan in deze oorlog.”

    “En wat deed jij dan buiten je terugtrekken? Mijn groentjes werden deze nacht onder vuur genomen door jagers, zo'n zestig kilometer buiten Gdansk. Die jagers kwamen uit deze richting en wij zijn tot hier gewandeld om ze neer te halen. Van wat ik hoorde werd jij beschoten en ben je achteruit gelopen. Dus toon jij maar respect voor mijn mannen.”

    “Korporaal! Zo is het genoeg! Jullie zijn hier om samen te vechten, niet tegen elkaar te zeiken over wie de beste soldaat is. En als jullie dat niet begrijpen stuur ik jullie beiden richting de Russen en mogen jullie bewijzen wie de beste is!”

    Soldaat Vierendeels liep langs onze sergeant en groette hem. Hij verliet de bunker, zijn sergeant gaf ons enkele tips mee over de vijand. Er was de laatste weken weinig gebeurt. Hier een daar enkele jagers die overvlogen, soms een verkenningsteam. Maar verder was er bitter weinig actie. Hij verwachtte dat het zo zou blijven. Het aantal verkenningen verlopen bijna gestructureerd. Soms lijkt het op een aanval, maar er vielen maar weinig slachtoffers. Wat heen en weer schieten en daarmee was de kous af. Waarschijnlijk checkten ze gewoon of we er nog waren. Onze sergeant schudde hem de hand en hij verliet de bunker. Niels en Francis moesten als eersten de wacht optrekken. De rest mocht zich beneden installeren. We moesten in de bunker blijven, maar mochten er vrij bewegen. Het vorige team had boeken en spelletjes achtergelaten. We waren in Gdansk.



    18-12-2009 om 00:22 geschreven door David  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)


    Archief per week
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 28/12-03/01 2010
  • 21/12-27/12 2009
  • 14/12-20/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs