Inhoud blog
  • Vervolg hoofdstuk 12... (mijn excuses, het ligt aan de site...)
  • The Lawdy Boys: Hoofdstuk 12
  • Hoofdstuk 11
  • The Lawdy Boys: Hoofdstuk 10
  • The Lawdy Boys: hoofdstuk 9
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    David's verhalenblog
    Mijn fantasie omgezet in verhalen
    15-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.The Lawdy Boys: Hoofdstuk 10

    Moderne oorlogstaktieken


    Het is nu drie dagen geleden dat we onze eerste slachtoffers maakten. De sfeer binnen het team ging erop vooruit. Het doet wederom vragen rijzen. Waarom zorgt de dood van enkele Russen door onze hand ervoor dat wij goedgeluimd opstaan? Ik herinner mij het eerste schot van Nick, de blik in zijn ogen verraadde veel haat, die slechts een uurtje eerder gecreëerd werd door de Russen die een man en twee jongens in koelen bloede afmaakten. Vooral hun spel met de tweede jongen liet op ons een indruk na. En toch bleven het mensen, misschien was het net dat wat alles zo moeilijk maakte. Hoe we het ook draaiden of keerden, het bleven mensen, net als wij. Dit betekende dat wij net zo goed eenzelfde spel konden spelen. En als ik eerlijk ben, denk ik dat zij die het zagen gerust dit spel wilden spelen met de Russische soldaten die de jongen afmaakten. Dat zij het eerst deden zou dan een gemakkelijk excuus zijn om exact hetzelfde te doen, maar ons nog steeds als normale en betere mensen dan zij te zien. Waarschijnlijk leefde zoiets ook bij de Russen die deze burgers neerschoten. Er zal wel een excuus zijn, iets wat gemoedsrust geeft.

    Mijn relatie met Nick was er op achteruit gegaan. Hij trakteerde mij meer dan eens op een kwade blik. Hij vergaf het mij niet, voor hem was ik waarschijnlijk even slecht als die Russen. Ik maakte mij sterk dat het zou koelen zonder blazen. Ik had weinig zin om mij te verantwoorden en hoefde dit ook niet te doen. Zoals de sergeant al zei, we volgen de bevelen op. Ik moest er ook op toezien dat de anderen het overleefden, wat ze allemaal deden. Daarmee was onze missie geslaagd, ook al leek dit sterk op mijn excuus om de gemoedsrust te bewaren.

    De koffie was zoals zo vaak te heet. Op een kolenkachel koffie maken, is ook niet dat. Een soort goedkope oploskoffie in water en dat zwier je op een kachel die steeds te warm stond. Vervolgens wachtte je op het juiste moment, dit juiste moment was steeds te laat. We waren vanaf de eerste keer slim genoeg geweest om de ijzeren kan met een doekje vast te nemen. Het hele ding warmde in een mum van tijd op en een verbrandde hand zou ons niet helpen bij het schieten. Je goot het dan in je tas en probeerde het op te drinken. Meestal ging ik er eerst met mijn vinger door om te voelen of het mijn slokdarm niet om zeep zou helpen. Anderen zoals Donny goten wat water bij de koffie om het zo sneller drinkbaar te maken. Ik zag het echter niet zitten om mijn koffie nog waterachtiger te maken dan die al was. Zo werd ik de enige die zijn vinger in de koffie stopte en hem vervolgens liet afkoelen.

    “Waarom doe je dat toch steeds?” vroeg Donny.

    Ik besloot niet te antwoorden, aangezien deze discussie al eerder was gevoerd.

    “Gewoon wat water erbij en het is opgelost. Daarbij vermijd je dat je je vinger verbrand.”

    “Die is niet verbrand, gewoon opgewarmd. Ik wil graag nog de koffie proeven.”

    “Dan moet je op restaurant gaan.”

    Op restaurant gaan, het leek een mooie fantasie. Ik lette zelfs niet op restaurants als ik door de straten liep. Sinds ik in het leger was, leek het alsof zoiets niet meer bestond. Zo waren er wel meer zaken die niet meer bestonden. Ik dacht er gewoonweg niet meer aan. Ons sociaal leven beperkte zich tot de spelletjes die we speelden en het contact met andere compagnies. De mensen van je eigen team leken op je gezin, de eigen compagnie was de familie. Alles daarbuiten kende je niet of nauwelijks. Familiefeestjes waren er niet en in het gezin werd bitter weinig gesproken. We spraken vooral over wat we net hadden gezien. Over thuis spraken we niet meer sinds Gdansk, ook dat deel van ons leven leek al een tijdje niet meer te bestaan. Ik dacht nauwelijks aan hen, zelfs Els ging vaker door mijn gedachten dan mijn familie. Geen idee waarom, maar misschien was het beter zo. Het zou kunnen leiden tot heimwee, wat we nu zeker konden missen. Ik ging er vanuit dat iedereen in het team constant aan het denken was.

    De laatste drie dagen was Badru bezig met zijn mes in een stuk hout te kerven, maar ik vroeg me nu pas af wat hij deed.

    “Ik maak een houtwerkje” antwoordde hij.

    “Waar heb je dat geleerd?”

    “Thuis.”

    “Mag ik het zien?”

    Badru toonde mij zijn werk en ik kon mijn ogen nauwelijks geloven. Hij had een houtwerkje gemaakt waarop een team soldaten klaarstond voor een hinderlaag. Hij maakte een werkje van ons eerste gevecht.

    “Hoe lang doe je dat al?”

    “Sinds ik zeven ben.”

    “Zo snel?”

    “Ja, ik heb het geleerd van mijn vader.”

    “Je vader in België?”

    “Ja, papa Johan.”

    Ik glimlachte naar Badru.

    “Ik moet ook een titel hebben. Volgens papa Johan kan een houtwerkje alleen bestaan met een titel.”

    Ik begon na te denken.

    “Misschien weet jij iets?” vroeg Badru.

    “Wat dacht je van the lawdy boys?”

    “Hoe schrijf je dat?”

    Ik nam een papiertje en pende de titel erop neer.

    “Dank je.”

    “Geen probleem.”

    Ik stapte wat rond in onze kamer en observeerde iedereen. Bert lag te slapen en onder hem las Francis het boekje dat ik hem had gegeven. Derrik was aan het dammen met Niels en Nick trakteerde mij op een zoveelste kwade blik. Koelen zonder blazen, ging door mijn hoofd. Badru kerfde vlijtig voort. Onder hem lag een hoopje houtschilfers. Een bevel tot opruimen hoefde ik niet te geven. Telkens hij zijn kunstwerk opzij legde veegde hij alles bij elkaar en eindigde het in de kachel. Donny kwam naast me staan en nam wat koffie. Hij vulde zijn tas driekwart, nam zijn drinkbus en vulde aan. Hij nam een slok en knikte even naar me, terwijl hij zijn tas naar mij hief.

    “Schol” zei ik.

    “Bedankt”

    “Niet te warm?”

    “Perfecte temperatuur, Liets.”

    Geen korporaal dus geen grappige opmerking, waarop ik toch had gehoopt na mijn opmerking over de koffie.

    “Al enig idee wanneer er nog is iets gaat gebeuren?”

    “Nope.”

    “Ik hoop dat we hier niet weer twee weken zitten.”

    “Dat betwijfel ik.”

    Donny keek me vragend aan, terwijl hij van zijn tas nipte.

    “Ik kan me niet inbeelden dat de Russen lang zullen wachten met een volgende actie. Dat kunnen ze ook niet. We weten immers dat ze er zijn.”

    “Ja, ze haasten zich nogal. Al drie dagen stilte.”

    “Voor de storm” zei ik.

    “Mogelijk.”

    Ik stapte naar buiten. Ik had nood aan een frisse neus. Onze sergeant bleek met dezelfde gedachte te spelen. Hij zat voor onze bunker op een steen.

    “Sergeant” groette ik hem.

    “Korporaal.”

    “Nog nieuws?”

    “We verwachten een reactie van de Russen.”

    “Wanneer?”

    “Geen idee, de laatste rapporten tonen aan dat de Russen niet bewegen.”

    “Vreemd.”

    “Eigenlijk niet, korporaal.”

    Ik staarde voor me uit.

    “Ze hebben slechts één weg en die is verdedigd. Ze zouden dus grote verliezen lijden om hier te geraken en dan op een stad vol geallieerden te stoten. Het zou een eerste grote verlies kunnen betekenen.”

    “Dat zou mooi zijn.”

    “Te mooi om waar te zijn, korporaal. Ik verwacht iets anders.”

    “Wat dan?”

    Hij wees naar de lucht. Ik keek even op.

    “Een bombardement?”

    “De luchtmacht staat paraat, korporaal. Dat is de reden waarom ze de luftwaffe niet willen inzetten om een tankdivisie uit te schakelen. Elke wesp die verloren gaat, is één bom meer op ons dak.”

    “Ik weet het, sergeant. Ik zat in de roes van een overwinning.”

    “We zullen het allemaal wel ervaren hebben, korporaal. Hoe staat het met de mannen?”

    “Ze houden zich bezig. Ze hopen dat het niet lang zal duren vooraleer ze opnieuw in actie kunnen schieten.”

    “Geweldige soldaten dus.”

    “Best wel, sergeant. Ze willen de russen verslagen.”

    “Ze zullen er alle kansen toe krijgen, korporaal.”

    “Ik heb wel een klein probleem.”

    “En dat is?”

    “Toen we op de heuvel waren werden er drie burgers neergeschoten, zonder reden. Van Deurzen wou schieten en ik verhinderde dat.”

    “En nu ziet hij jou als de boeman?”

    “Ja, sergeant.”

    “Welkom in mijn wereld, korporaal.”

    De sergeant stond op en ik bleef wat teleurgesteld achter. Ik had net iets meer tips verwacht om hiermee om te gaan. Ook al dacht ik aan koelen zonder blazen, ik zat ermee verveeld.

    “Korporaal!”

    “Ja, sergeant?”

    “Trek het je niet aan. Ze zullen je allemaal nog haten, dat is een deel van onze job. Jij bent de enige waarvan ik denk dat hij ermee om kan gaan.”

    “Dank u, sergeant.”

    Waarom ik hem bedankte wist ik niet. Hij leek moeite te doen om het voor mij draaglijker te maken, dus leek een dankwoord op zijn plaats. Anderzijds gaf hij mij een reden waarom hij mij als zijn korporaal koos. Een zeldzaam compliment van de sergeant. Hij leek nog steeds alsof hij zich niet aan ons wou binden. Ook al droeg hij een buisje met ons bloed in, hij stond toch buiten ons team. Misschien was dat voor hem de makkelijkste manier om ons te bevelen. Ik trok terug naar binnen en smeet mij op mijn bed. Een dutje zou mij zeker goed doen.


    Een alarm wekte mij bruusk uit mijn slaap. Ik sprong uit mijn bed en trok mijn boots aan. Ik nam mijn geweer en liep naar buiten met de anderen. Dat dit geen slim idee was bleek toen we de chaos in de stad zagen. Mensen liepen overal heen, zowel burgers als soldaten. Onze sergeant kwam erbij.

    “Er moeten zoveel mogelijk posten bemand worden! Beman de geweren aan de muur! Dit is de grote!”

    Ik weet niet waarom, maar ik deed het gewoon.

    “Bert, Donny, Nick! De linkerpost!”

    “Derrik, Niels, Francis! Rechterkant!”

    De mannen liepen naar de twee posten langs onze bunker, maar nog voor ze er kwamen doken de eerste jagers naar beneden.

    “DEKKING!!!”

    We doken allemaal weg. Vanaf dat ogenblik had ik geen idee meer wie zich op welke plek bevond. De sergeant zat iets verder en Badru lag naast mij achter een muurtje. Ik probeerde te kijken waar de rest zat en Badru trok me net op tijd neer voor de aanstormende jager. De wespen kwam snel opdagen en namen de jagers onder vuur. Boven onze hoofden speelde zich een luchtgevecht af. De jagers waren in de meerderheid en haalden meer wespen neer, dan wij jagers. Het meest vreselijke tafereel dat ik kon zien was een Duitse piloot die zich kon redden met zijn schietstoel. Hij dwarrelde met zijn parachute naar beneden, maar werd door een ander neerstortend vliegtuig meegesleurd. De Luftwaffe vluchtte niet en bleef vechten, terwijl de nachtmerrie voor ons nog moest beginnen. De bommenwerpers dumpten hun bommen op de stad. Rondom ons ontploften huizen, bunkers en wegen. Je zag de bommen niet vallen, je zag enkel plots een huis exploderen. Het enige wat we konden doen was hopen dat de bommen uit onze buurt bleven. Hoe lang het precies duurde weet ik niet, maar het leek wel uren te duren. Toen de bommenwerpers voorbij waren hadden de jagers de meeste wespen uitgeschakeld. Ze bleven boven de stad cirkelen en namen ons geregeld onder vuur. Ik probeerde opnieuw te kijken waar de rest van ons team zich bevond en zag Bert een beetje verder tegen een hoger muurtje zitten. Hij herlaadde zijn wapen. Ik deed teken en hij knikte. Alles was in orde. Hij schoot geregeld richting de jagers. Of dit veel uithaalde betwijfelde ik. Ik keek rond, maar vond niemand terug. Ook de sergeant bleek verdwenen, ik hoopte dat hij ergens veilig zat. Ik wou de leiding niet overnemen. Op dat ogenblik zag ik onze bunker. Deze lag in puin, misschien was het toch een goed idee om naar buiten te komen. De verdediging van de stad was gevallen, dit was een open doekje nu voor de tankdivisie. Ze konden zomaar binnenrijden. Het verzet zou beperkt zijn tot enkele soldaten die terugschoten. De Luftwaffe was uitgeschakeld, zij konden geen rol van betekenis meer spelen. Ik zag een vrouw met haar baby in de armen in een deurgat van een brandend huis staan. Ze wou de oversteek wagen. Verschillende soldaten riepen haar toe, niet te bewegen. Maar een plotse instorting van een draagbalk achter haar liet de paniek toeslaan. Ze spurtte richting een veiligere plek. Een jager merkte haar op een schoot haar in de rug neer. De vrouw viel op de grond neer, haar baby in de armen. We hoorden de baby huilen.

    “Shit!”

    “Wat doen we, korporaal?” vroeg Badru.

    Ik keek naar Badru, als ik het bevel zou geven zou hij het proberen. Maar dit kon ik niet maken, hij zou zeker sterven. Ik hoorde de baby huilen, maar we moesten hopen op een goede afloop.

    “Niets, Wiels!”

    “Ok, korporaal.”

    Mijn woorden waren amper koud of een ander soldaat probeerde bij het kind te geraken. Hij kon het kind meenemen, maar werd door een jager neergemaaid. Badru keek mij even aan. Hij leek te begrijpen waarom ik hem het bevel niet had gegeven. Althans dat hoopte ik. De jagers bleven maar doorgaan en her en der lagen de slachtoffers verspreid. Ik hoopte enkel dat er niemand van ons bij lag. Bert was gestopt met vuren, ik deed hem teken en hij maakte duidelijk dat zijn kogels op waren. Ik gaf het bevel dat hij moest blijven waar hij was. Hij knikte en bleef zitten.

    De laatste schoten weerklonken en het alarm staakte. Ik en Badru stonden op en Bert kwam naar ons toe.

    “Heb je de anderen gezien?”

    “Neen.”

    De sergeant krabbelde uit een krater en kwam naar ons toe.

    “Een bom valt nooit twee keer op dezelfde plaats, mannen.”

    Zelfs nu gaf hij gewoon les, alsof dit een oefening was. Ik keek om me heen en zag al snel Derrik, Niels en Francis.

    “Waar zaten jullie?”

    “We zaten in die nis” wees Francis.

    Ik keek naar de nis en vroeg me af hoe drie volwassen mannen daar inraakten. Deze moest dieper zijn dan gedacht. Nick en Donny kropen van onder een huis. Ze waren in een keldergat gedoken en zaten dus relatief veilig. Ons hele team had het wederom gehaald. We hadden meer geluk dan we konden hopen. Of waren ze gewoon goed getraind? Ik durfde de vraag niet luidop te stellen, met alle slachtoffers rondom ons. Ik stapte richting de soldaat die de baby wou redden en kwam langs de moeder. Ik zag haar gezicht, haar ogen waren geopend. Ik knielde naast haar neer en sloot ze. +Ik schatte haar rond 24 jaar jong. Ze lag met een doorzeefd lichaam tussen de andere doden. Ik stapte naar de soldaat en hoopte dat de baby nog zou leven. Mijn hoop werd echter gedrukt door het gebrek aan gehuil. De soldaat lag op het kindje. Ik verplaatste zijn lichaam en zag de baby met gesloten ogen liggen. Het lag er vredig bij, ondanks de vreselijke scene. Ik zag geen schotwonden en checkte zijn hartslag in de hals. Ik voelde niets, waarschijnlijk had de val van de soldaat, het arme kind gedood. Ik wist niet wat ik moest denken. Moest ik kwaad zijn op de soldaat? Op de moeder? Beiden poogden het kind te redden. Ik stapte wat verder en vond er een jongen van ongeveer zeven jaar. Hij stamelde wat woorden.

    “BADRU! SNEL!”

    Badru kwam aangelopen. Ik diende de jongen de eerste zorgen toe en gaf hem aan Badru.

    “Breng hem naar een veldhospitaal.”

    Ik zag hoe iedereen van ons team begon te zoeken naar overlevenden.

    “Korporaal!”

    “Ja, sergeant!”

    “Help waar jullie kunnen, ik ga poolshoogte nemen bij onze oversten.”

    “We doen ons best, sergeant.”

    We zochten tussen de lijken naar de overlevenden. Daarnaast verplaatsten we de lijken, zodat de hulpverlening vlotter kon verlopen. Samen met de burgers hielpen we de gewonden. Een kleine 500 meter verder was er een veldhospitaal opgericht. We liep heen en weer met gewonden. Het was zwaar werk en we zaten onder het bloed. We dachten er niet bij na, de mensen moesten geholpen worden. Ik had een klein zakje gevonden en verzamelde de naamplaatjes van dode soldaten. Het was belangrijk dat deze niet verloren gingen. Ik zag andere mannen de plaatjes bij elkaar zoeken. Intussen werd duidelijk wat de verliezen bij onze compagnie waren.

    “Korporaal!”

    “Ja, sergeant?”

    “Ik heb nieuws over de andere teams.”

    Ik bleef stil.

    “Ons vierde team kreeg het opnieuw te verduren. Sergeant Braams is gesneuveld samen met twee van zijn mannen.”

    “Wie?”

    “Vaels en Wikkens, ze maakten geen kans. Ze zaten in de bunker en die werd gebombardeerd.”

    “En de rest?”

    “Bij team vier verder geen slachtoffers, maar daar zal Putten het moeten overnemen.”

    De gedachte alleen al maakte mij week. Ik wou absoluut niet overnemen, ik haatte de verantwoordelijkheid.

    “Voorts is korporaal Verdoodt gesneuveld, zijn job zal worden overgenomen door Orçun.”

    “En ook in het eerste team sneuvelde sergeant Verkercke. Biens raakte zwaargewond en kan niet meer vechten.”

    “Wat heeft Biens?”

    “Verloor zijn rechterbeen, korporaal.”

    De sergeant vertelde het ijzig kalm, maar deze keer merkte ik dat hij niet zo sterk was. Twee van zijn naaste vrienden gesneuveld in één aanval. En wat met het vierde team, zijn waren gehalveerd. Ik wist niet wat ik tegen hen zou moeten zeggen als ik hen tegenkwam. Misschien was het beter om hen bij andere teams te voegen, maar hierover durfde ik geen suggestie te doen. Onze compagnie had geleden. En toch waren we beter af dan sommige anderen. Er waren teams die nooit uit hun bunker waren geraakt. Anderen waren dan weer bij de posten geraakt en daar gesneuveld. Ik was blij dat ons bevel net te laat kwam, anders waren er zeker van ons gesneuveld.

    Ik liep Yordi tegen het lijf in het veldhospitaal. Hij was er Biens gaan bezoeken. Hij was net als ik korporaal geworden. Dit betekende dat hij nu het team moest leiden.

    “En?” vroeg ik.

    “De sergeant is dood en Biens kan niet meer verder. Hij mag naar huis.”

    “Klote, man.”

    “Dat is een understatement.”

    “Je bent er klaar voor. Ik zou zeker onder jou willen dienen.”

    “Eigenlijk ben ik er helemaal niet klaar voor, Danny.”

    “Waarom denk je dat?”

    “Ik ben er eigenlijk bang voor. Ik moet nu beslissen waar we heenlopen. Wie er voorop loopt of wie er een huis gaat verkennen. Dat is niets voor mij.”

    “Voor niemand, Yordi. Ook onze sergeanten haten die job. Ik denk dat zij steeds hopen op vrijwilligers.”

    “Dan nog neem ik de beslissing om een huis wel of niet te verkennen.”

    “Als je dat niet doet knallen ze iedereen overhoop.”

    “Die gedachte zorgt niet voor een beter gevoel als ik het bevel geef.”

    “Als je met iemand wilt praten, kom gerust langs.”

    “Bedankt, man, maar ik red me wel.”

    Yordi was veranderd. De plotse leiding en vooral verantwoordelijkheid over het team zat hier waarschijnlijk voor veel tussen. Hij had ook net Biens bezocht, misschien had hij het zien gebeuren. Ik besloot zelf naar Biens toe te gaan.

    “Dokter?”

    “Ja, korporaal?”

    “Waar ligt soldaat Biens?”

    “Hij wordt klaargemaakt om te vertrekken, korporaal. Hij ligt als op een draagberrie.”

    De dokter wees richting de tentopening achteraan.”

    Ik stapte langs de veldbedden. Tijdens het gevecht leek iedereen die geveld was, dood te zijn. Maar hier zag je de hardere realiteit. Bij sommige mannen zat een priester of een zuster. Ik probeerde de slechte gedachte bij zulke taferelen te bannen, maar keek toch naar de toestand van deze mannen. Het leek mij beter dood te zijn dan in deze bedden te moeten liggen. Ik zag en man spartelen van de pijn. Een verpleegster en een priester probeerden hem rustig te houden. Hij schreeuwde het uit van de pijn. Zijn voet was weg en de linkerkant van zijn lichaam zat onder het bloed. Zijn gezicht kon je niet herkennen, maar de pijn voelde je als je in zijn ogen keek. Hij schreeuwde het uit en riep om zijn moeder. De priester sprak zo goed hij kon op hem in. Deze manier van vechten was ronduit laf. Geen van deze mannen kon iets terugdoen. De moed van de Russen was ver te zoeken in deze oorlog. Ik dacht aan de drie burgers die zomaar werden neergeschoten en zag nu de man schreeuwen van de pijn. Mijn haat jegens de Russen nam toe. Ik zag Biens liggen, hij staarde naar de lucht.

    “Dag Biens.”

    “Korporaal Liets?”

    “Ik kwam kijken hoe het met je ging.”

    “Ik wou dat ik goed kon zeggen.”

    Opnieuw begon hij naar de lucht te staren.

    “Je mag naar huis.”

    “Ja, geweldig. Om wat te doen?”

    “Dat weet ik niet, maar iedereen kan dit hier missen.”

    “Waarschijnlijk.”

    Een pijnlijke stilte trad op de voorgrond. Ik begon me af te vragen of dit een goed idee was.

    “Weet je, Liets. Ik keek altijd graag naar de lucht. Ik kon erbij wegdromen of ik keek naar de vormen in de wolken en maakte er figuren van. Het enige wat ik nu kan denken als ik er naar kijk...”

    “Wat dan, Biens?”

    “Van daar kwamen die klotebommen die mij een been gekost hebben. Die mijn toekomst wegnamen en die ervoor zorgden dat ik voor de rest van mijn leven als een gehandicapte loser mag verdergaan. En met een beetje geluk raken de Russen tot bij mij thuis en knallen ze me af terwijl ik in een rolstoel zit!”

    Ik wist niet wat ik moest vertellen. Ik hurkte naast hem neer en legde mijn hand op zijn arm.

    “Die Russen komen nooit zover. Dat beloof ik je. En zorg er verdomme voor dat je een handwapen bij je draagt, zodat je minstens één van die klootzakken kan meesleuren als ze jou willen afmaken.”

    Hij keek mij voor het eerst tijdens het gesprek aan en knikte.

    “We knallen er wel enkele voor jou af. En voor Verkercke en alle anderen.”

    Biens schudde mijn hand en keek met tranen in de ogen naar mij.

    “Geen zorgen man, die smeerlappen gaan eraan.”

    Ik stond op en groette Biens. Hij groette terug en ik stapte weg. Onderweg zag ik een bebloed laken over de schreeuwende soldaat liggen, hij was nu voor altijd rustig. De priester las een tekstje uit zijn bijbel en keek naar boven. Voor hem betekende de lucht nog iets anders, ondanks dat ook hij de ellende had meegemaakt.


    Ik keerde terug naar mijn team, op hun gezichten kon ik lezen dat ze het nieuws over de andere teams hadden vernomen. Het was er stil, soms onderbrak een kuch of een korte zin deze stilte. Wat moest ik nu beginnen om onze moraal op te krikken? Zeggen dat we ons gelukkige mochten prijzen, leek me ongepast. We kenden de soldaten, misschien niet zo goed, maar we kenden hen. En na net Biens gezien te hebben, leek ons geluk prijzen uit den boze.

    “Ik neem aan dat jullie alles hebben vernomen?”

    Ik zag enkelen onder hen knikken.

    “Ik ben korporaal Knaepen tegengekomen en hij lijkt mij klaar om het over te nemen. Ik heb de vrijheid genomen om Biens te bezoeken. Hij had het moeilijk, maar klinkt nog steeds strijdvaardig. Ik heb hem laten weten dat we die rotzakken zullen afmaken en er enkele voor hem gaan neerleggen. Dat zijn we hem verplicht, mannen! Hij wil niet dat we om hem rouwen, hij wil dat we vechten en laten zien dat we niet klein te krijgen zijn!”

    Donny zat naar de grond te staren met zijn armen op zijn knieën knikte hij even.

    “De korporaal heeft gelijk. Ze hebben niks aan ons als we hier zo zitten. We kunnen beter ons wapen opnemen en die klote-Russen laten voelen wat wij nu voelen.”

    “Zo mag ik het horen” zei ik.

    Ik hoopte dat deze woorden hen iets of wat zouden helpen. Hen vertellen hoe Biens lijdde zou hen geen stap vooruit helpen. De verwrongen waarheid leek mij een betere optie.

    De sergeant kwam erbij. Hij had nieuwe bevelen van onze oversten bij zich.

    “Mannen, ik weet dat dit een zware dag was. We hebben geleden, maar we zijn niet verslagen. En binnenkort zullen we hen terugpakken. We zullen ons voorbereiden in Hamburg, weg van het front. De Duitsers zullen hen proberen tegen te houden. Ze willen koste wat het kost verhinderen dat Berlijn opnieuw in Russische handen zal vallen. Wij krijgen tijdelijk rust in Hamburg en zullen er bevoorraad worden.”

    “Is er nog nieuws van de andere fronten, sergeant?”

    “Ja, de chinezen rukken vlot op in Afrika. Egypte kon niets doen om dat te verhinderen en ook Libië wordt onder de voet gelopen. Griekenland heeft zich overgegeven en 1 dag later volgde Cyprus, dat volledig geïsoleerd was. Rondom Milaan vechten de geallieerden een verbeten strijd uit met de Russen. Ze weigeren zich over te geven. Het verzet in Roemenië doet zijn werk goed, meerdere treinen werden tegengehouden en ze slaagden er zelfs in een trein met Russische troepen te laten ontsporen, terwijl deze over een brug reed.”

    “Toch wat leuk nieuws” zei Bert.

    “Praag is gevallen en ook de Oostenrijkse wehrmacht staat op vallen. Ze worden zwaar aangepakt door de Russen en trekken gestaag terug. Ze hopen samen met de Fransen in Zwitserland een nieuw front te vorm. De Tsjechen doen hetzelfde in Duitsland.”

    “Tot zover het goede nieuws” zei Francis.

    “Er is een beetje goed nieuws. De Engelse premier, Lindstone, is op weg naar Canada. Hij gaat er alles aan doen om de Canadezen te overtuigen in de oorlog te stappen. De Canadese bevolking raakt steeds meer overtuigd van de zaak en verwijt hun regering hun passieve beleid. De Amerikanen houden voorlopig stand. Ze slagen er steeds beter in om de Venezolanen, gesteund door Russen en Koreanen tegen te houden. Maar ze hebben de extra manschappen nodig om terug te kunnen slaan.”

    “De Canadezen” zei ik.

    “Inderdaad, Lindstone is geboren in Canada en heeft het Canadese volk aan zijn zijde. Hij mag er in publiek gaan spreken. De Canadezen hebben verscheidene groepen opgericht die vinden dat ze moeten deelnemen aan deze oorlog. Ze vrezen immers dat na de VS, zij aan de beurt zijn en dan zullen ze geen rol van betekenis meer kunnen spelen.”

    “Eindelijk, die Canadezen gaan erin stappen!” zei Donny.

    Dat hopen we allemaal, maar voorlopig is er geen oorlogsverklaring. En Afrika en Europa bengelen op de rand van verslagen te worden. De Afrikanen kunnen geen degelijk front vormen en daar is het vooral een guerilla-oorlog en hoe het met ons gaat, hoef ik niet uit te leggen.”

    “We moeten stoppen met achteruit lopen” zei Bert.

    “Dat zal gebeuren, Bert” zei ik.

    “Juist, Franssen, alles op zijn tijd” sprak de sergeant.”

    “En nu, sergeant?” vroeg Niels.

    “Nu keren we terug naar Hamburg. We moeten tot in Berlijn wandelen, daar zullen trucks ons meenemen naar Hamburg. De trucks hier worden gebruikt om de gewonden te vervoeren.”

    “Hoeveel kilometer, sergeant?” vroeg Francis.

    “Een kleine 150 kilometer, Vereiken.”


    Onze zakken inpakken was niet meer nodig. Al onze bezittingen lagen onder het beton van de bunker. We hadden enkel onze wapens in de hand en enkele kleine zaken die we hadden meegenomen terwijl we de bunker verlieten. Of die we toevallig bij ons hadden. Ik nam mijn CZ 13 op de schouder en stapte naar Bert.

    “Kogels nodig?”

    “Neen, ik heb er wat genomen van de gesneuvelde soldaten. Ik kan verder.”

    Een goede soldaat, het minste wat je kan zeggen van Bert. Altijd voorbereid op een volgend gevecht. Ik wou hem wat kogels geven, maar vergat de honderden kogels op de lichamen van onze gesneuvelde makkers.

    We stonden vrij snel klaar om te vertrekken, de andere teams voegden zich bij ons. We begonnen met onze trektocht en terwijl we Szczecin verlieten, zagen we de gezichten van teleurgestelde burgers. Sommigen onder hen maakten verwijten aan ons adres. Je kon hen moeilijk ongelijk geven. We hadden weinig gedaan om deze ramp te verhinderen. Althans zo leek het, we hadden er eigenlijk alles aan gedaan om het te verhinderen. Dat mochten ze nagaan bij de Luftwaffe die hier zware verliezen hadden geleden. We verlieten Szczecin en lieten het aan de Russen. Samen met ons zagen we ook burgers wegtrekken. Ze besloten een andere weg te nemen, wat een goed idee was. Wij zouden mogelijk opnieuw beschoten worden en meer burgerslachtoffers konden we missen. We stapten een dag en enkele uren en kwamen aan in Berlijn, we ervoeren geen enkel probleem. Alsof de Russen hadden besloten ons tijdelijk met rust te laten. In Berlijn kwamen we aan bij de trucks, waarin we onmiddellijk overstapten. Er was geen tijd te verliezen. Slapen, eten en drinken kon op de truck. De wegen in Duitsland waren nog steeds perfect en zorgden ervoor dat alles snel kon verlopen. 300 kilometer afgelegd in minder dan drie uur en we kwamen aan in Hamburg. Onze nieuwe thuishaven weg van het front. We vonden hier ook onze bevoorradingsdivisies terug, wat voor mij iets anders betekende dan voor de meesten onder ons.

    15-11-2010 om 20:16 geschreven door David  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)


    Archief per week
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 28/12-03/01 2010
  • 21/12-27/12 2009
  • 14/12-20/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs