Ah, mijn idiote kop vol keelpijn en oorpijn! En waarom doet de rechterkant zon pijn en doet de linkerkant niet mee? Ik ben helemaal uit evenwicht gebracht. Ze kunnen hier toch wel betere afspraken over maken.
Het wordt snel donker en dat wordt niet eens s ochtends gecompenseerd. Als ik om twintig voor zeven opsta, is het nog nacht buiten. Ik moet moeite doen mijn wollen sjaal aan de haak te laten hangen. Het enige wat me daarvan weerhoudt zijn de potentiële blikken van mede-treinreizigsters die zich in korte rokjes en schoenen met blote hielen hebben gestoken. Het is de tijd van het jaar van de extreem uit elkaar lopende outfits. Ik wil me ook niet te veel conformeren, dus trek ik mijn winterjas aan.
Gisteren maakte ik op weg naar Begijnendijk een tussenstop in Lier. Toen ik de trap naar de stationshal afliep, viel achter mij een vrouw. Toen ik op de trein richting Leuven stond te wachten, schuilde ik in de gang die onder de sporen doorliep. Ik werd toch nog nat en ik hoorde die vrouw luider en luider wenen. Het klonk totaal ongecontroleerd en ik kreeg er koude rillingen van. Volwassen mensen die luidkeels huilen; als het niet zo onuitstaanbaar regende, zou ik naar de andere kant van het perron zijn gelopen. En als mijn oor niet zon pijn deed, zou ik er mijn vinger in hebben gestoken om toch maar niks van dat gehuil te moeten horen.
Als ik thuiskom, zet ik Explosions in the Sky op (The Earth is Not a Cold Dead Place) want soms mag alles er nét over zijn. Om halfnegen komt onze trein in Dampoort aan en realiseer ik me dat ik K.s huisnummer ben vergeten nalezen in mijn agenda. Even later staan we dus luidkeels K.s naam te roepen in de Blekerijstraat. Mijn schoenen zijn doorweekt en ik weet dat ik eigenlijk beter mijn mond zou houden om mijn keel te sparen. Maar als ik mijn mond houd moet ik eeuwig in de regen in de Blekerijstraat staan, dus roep ik tot ergens een deur wordt opengedaan.
17-09-2007
17 september 2007
Gisteren was het Dag van de Landbouw. Een aantal landbouwbedrijven was zo gastvrij een rondleiding te geven aan geïnteresseerden. J. en ik vonden ons een geschikt doelpubliek. We mochten wel eens weten waar het vlees vandaan komt dat we elke dag niet eten.
Het eerste bedrijf was een varkenshouderij waar ze aan mestverwerking deden. Dat mag ook wel, als je bedenkt dat elke kilo varkensvlees 16 kilo mest oplevert. De uitleg over de mestverwerking was erg gedetailleerd. Over de varkens werd een pak minder uitleg gegeven. De zeugboxen bevonden zich in de stallen die gesloten deurdag hielden. We zagen wel enkele mestvarkens in hokken in openlucht.
Op het tweede bedrijf werden vleeskoeien gehouden. En varkens in zeugboxen, maar die zagen we pas nadat we onder de verboden toegang-linten waren doorgekropen. Zeugboxen zijn nog toegelaten tot 2013, maar blijkbaar vermoedt de varkenshouder dat het zicht van een zeug in een stalen constructie van 2 meter op 70 cm niet meteen het imago van de varkenshouderij oppoetst.
In het derde bedrijf zaten melkkoeien. Ik gaf J. uitgebreid uitleg over het leven van de melkkoe en het gehalte aan etter in melk. Gelukkig is er een wettelijk vastgesteld maximum aan dat ettergehalte, stel je voor dat dit er niet was! Die etter komt in de melk terecht omdat de koe tot een buitensporige melkproductie wordt euh, gestimuleerd. Daardoor ontsteekt haar uier. De etter komt in de melk terecht. Ik denk dat J. wel inzag dat het lot van de melkkoe niet veel vrolijker stemde dan dat van de vleeskoe. Toch is de kans groot dat hij dit zal vergeten als hij moet beslissen of hij kaas op zijn pizza wil of niet. O, de lokroep van half-gesmolten kaas! Ik zou liegen als ik zou beweren dat ik nooit moeite heb daaraan te weerstaan.
Ook in dat laatste bedrijf vonden we de weg naar de zeugboxenstal. Niemand van de aanwezige boeren, boerenvrouwen, boerenzonen, boerendochters en andere West-Vlamingen reageerde toen we een kwartier lang met ons fototoestel tegen het vuile raam geplakt, de zeugen trokken, die harder begonnen te krijsen naarmate onze geheugenkaart voller raakte.
Op de terugweg dachten we eraan een foie gras-bedrijf te bezoeken, dat toevallig op de weg lag maar wijselijk de kelk van de Dag van de Landbouw aan zich liet passeren. We konden doen alsof we dat niet wisten. Maar niemand deed open en ik overwoog even om over de afspanningsdraad te klauteren maar toen kwam net de foie gras-dochter aangefietst.
Achteraf vroeg K. of we gechoqueerd waren door wat we hadden gezien. Wel, neen, niet gechoqueerd. Wat je ziet doet niet denken aan dierenmishandeling en je kan zelfs blijven denken dat de dieren er gelukkig zijn als je dat echt wil. Als je die zeugboxen ziet, wordt het iets moeilijker, maar die zag bijna niemand. Het is ook jammer dat geen enkel slachthuis deelnam. Die vrolijke varkens aan een slachthaak zien leegbloeden is nog iets anders dan ze in krappe hokken zien rondwroeten.
Op de terugweg vroegen we ons ook af of het toeval is dat autos op mensen lijken. We waren het erover eens dat dat niet helemaal toeval is.
Thuis aten we bloemkool en tempeh. We waren moe maar moesten wachten tot onze was kastdroog uit de droogkast kwam. Dat duurde 1,5 uur. Ik ging slapen met keelpijn.
16-09-2007
Ik was gevraagd enkele gedichten voor te lezen in mijn middelbare school. En achwat, waarom ook niet. M. zat in de zaal en had niet door dat al mijn gedichten over haar gingen. R.'s vader had dat wel door. Toen ik haar zag zitten, schrok ik even van mijn schaamteloosheid. Tot ik zag dat ze geen idee had waar mijn gedichten over gingen. Soms gun ik haar dus iets.
m. in een glansrol - podium
ik lees mijn verhaal van het kind dat blind verloren liep in stomheid
haar ogen blinken - ik schrik haar gelijke trekken voor mijn gezicht in de gitzwarte spiegelramen
dan zie ik dat het ongepaste trots is en dat ze net zo luid in haar handen klapt en voor een keer gun ik haar die onvervalste pret
(2007)
Nou ja, ze doet nog altijd zomaar wat.
balans
nou moe, jij en ik, we leken minder op elkaar dan vooral jij dacht
ik vond denk ik die gelijkenis toen al een giftige teek die aan me vastzat
maar hé, is alles niet bijna goedgekomen? ik leef voorgoed vooruit en jij,
nou ja, jij doet nog altijd zomaar wat
(2007)
Er was een jaar waarin ze er niet in slaagde de kruiden 'kaneel' en 'nootmuskaat' uit elkaar te houden. Aardappelpuree met kaneel smaakte afschuwelijk. Na 1 hap schoof ik mijn bord van me af. Het deed me alle vorige smaken vergeten.
walgding
jawel, ik ben haar dankbaar voor de keren dat ze me voorlas en terecht kwaad de spelfouten uit mijn teksten schrapte
en ook voor albinoni in de gang op zondagvoormiddag en vers fruitsap of chocoladeschilfers op zachte taartbodems
maar hoe kan ik dat zeggen, ik heb nog altijd de smaak van puree met kaneel in mijn mond
(2007)
Ik heb getwijfeld over de titel (of dat wel kan) maar niet zo lang. In plaats van 'gedroomd' in regel 8 stond er eerst 'gehoopt' maar dat gaf ik het nadeel van de twijfel. (Dromen bepalen we niet zelf, stel je voor.)
wat een kans!
dit is het huis van de elke keer laatste kans
ik liep eens van de trap radeloos naar beneden met een hand die op sterven lag
en één keer gebeurde jaren na die dag wat ik altijd had gedroomd
maar zachter dan, van lager, en zonder mij op de overloop boven
(2007)
Dit zijn voorspellingen. Maar die komen bij mij bedenkelijk vaak uit. Het woord 'wie' in regel 7 is het belangrijkste woord van het gedicht.
wie dan wel?
ooit zal je me niet meer zeggen dat je de hinkstapsprongen in mijn wankele betoog kan volgen en misschien zal ik me nog wel herinneren dat het ooit anders was
maar als dat niet zeker is moeten we verder terug en nagaan wie precies de eerste was die dat vergat, en die de beker geven
(als ik het ben zal ik hem vullen, leegdrinken, weer vullen en doorgeven, mijn allerliefste aartsvijand)
(2007)
De titel verwijst zowel naar ons huisnummer als naar mijn leeftijd. De eerste alinea geeft vrij goed weer hoe het was daar te wonen. De rest is een poging te verklaren hoe dat kwam.
veertien
ons huis viel makkelijk uiteen in plaatsen waar zij lag en plaatsen waar dat voelbaar was
ik zei niet veel en lachte minder dan gebruikelijk op mijn moeilijke leeftijd
soms dacht ik op de trap ik roep de stilte uit hun voegen de verschrikking uit het glas de hoekigheid uit hun barsten
ik wist nog hoegenaamd niet dat er niet niets aan de hand was
(2007)
In juli 2003 had ik af te rekenen met mijn famirazzi. R. en ik trokken ons in de auto terug als we een onderwerp hadden waar luid over gediscussieerd moest worden. De auto stond in onze garage geparkeerd. Ze stonden ons af te luisteren aan de deur tussen de keuken en de garage, maar we waren er vrij zeker van dat ze weinig konden horen. Onze discussies werden elke dag gevaarlijker.
juli 2003
later kan het doorgaan als grap ons luide stemmen onder het autodak in de garage in het huis waar ik mijn rug al naar gekeerd had
mijn belagers konden me tenminste niet horen roepen: "één keer! één keer weten hoe het voelt! dat het iets betekent, kan je toch niet menen!"
ik was degene die het niet kon menen. mijn belagers wisten wel beter. later vond ik microfoontjes in het handschoenenkastje en cassettebandjes
waar ik toen al geen woord meer van begreep
(2007)
Dit gedicht gaat over het slakkenland van de Priester Daensstraat 14 en hoe het was in dat slakkenland te wonen. Er was zelden iets in orde en het kwam ook nooit in orde. Toch hebben we soms zo hard moeten lachen dat ik dacht dat we erin zouden blijven.
slakkenland
in dit slakkenland van stilstaand water in de afwasbak spaghettisaus tussen het struikgewas lang vervallen eten in de voorraadkast
hang ik verveeld te zijn tussen zetel 1 en zetel 2 - ik heb geen idee hoe ik een dag zonder vast verloop moet vullen tot de nacht
wanneer haar stem vlijmscherpe verwijten rond mijn kamerdeur spant en trekt
ik laat het zoutvat telkens vallen en zie haar slijmspoor cirkelen en stilvallen en indikken
(2007)
16 september 2007
Gisteren zag ik Lucy weer. Toen ik haar zag, overviel me opnieuw het gevoel een onmondig zevenjarig meisje te zijn. Lucy was in het jaar dat ik haar kende, nog geen haar veranderd. Ze sprak nog even luid en deed nog altijd even weinig moeite haar West-Vlaamse accent te camoufleren. Ik wist dat ze plots op me af zou stappen en zou vragen waar ze me van kende. Maar ik kon niet weten dat ze me nog de hele avond gezelschap zou houden. Op het einde van die avond zou ik me weliswaar geen onmondig zevenjarig meisje meer voelen. Ik denk dus dat ik me niet meer achtervolgd zal voelen als ze onverwacht weer opduikt.
Lucy zegt dat ziek is. Ze zegt niet welke ziekte ze heeft maar suggereert dat het een erge ziekte is. Ze is niet bang voor ziekenhuizen, pijn, aftakeling, behandelingen, medicatie. Ik moet denken aan Maurice, die ons de wereld gaf. Ik wantrouw mensen die in een gezelschap dat ze eigenlijk niet zo goed kennen, binnen enkele minuten laten weten dat ze niet dagelijks een gevecht met de tijd leveren. Wat voor betekenis heeft die informatie als ze dat niet juist wel doen? Van welk belang is onze reactie als dit een uitgemaakte zaak is waar ze niet elke keer opnieuw aan twijfelen? Ik zwijg en neem een slok rode wijn. Er is niemand die vraagt welke ziekte ze heeft.
Mijn gevecht met de tijd leverde ik die ochtend, toen ik aan tafel zat te schrijven. J. sliep nog. Buiten scheen de zon en Helios stond op. Ik zat met de woorden bijna-juiste resultaten in mijn hoofd.
Soms laat ik mensen mijn gedichten lezen, en dan is het wachten tot ze zeggen mooi, maar ik begrijp niet altijd waar ze over gaan. Dat kan ik me voorstellen. Ik doe niet heel veel moeite mijn gedichten begrijpelijk te maken. Toch is het soms vervelend dat mensen er geen idee van hebben waar je over schrijft. Ze hebben bijvoorbeeld het recht te weten dat een gedicht over hen gaat. (Oh, ik lieg, ze hebben niet altijd dat recht maar laat die leugen maar gewoon staan).
Daarom ga ik vanaf nu bij elk gedicht een bijzonder verhelderende introductie schrijven. Ik ben er zeker van dat die introducties volkomen zullen uitklaren waar een gedicht over gaat en wat ik ermee wil zeggen.
Dit gedicht gaat over de verlengingen van 8-9 / 9 / 7. Het gaat alweer over hetzelfde. Ik zou al mijn gedichten eigenlijk 'kas laimes' moeten noemen. Maar dat maakt het er vanuit praktisch oogpunt niet veel beter op.
kas laimes - verlengingen
deze dag die nog languit voor ons lag toen in het dorpscafé de match gespeeld was, de kaarten gedeeld, de spelers huiswaarts gekeerd
is als een rummik's kubus gekanteld en vergeeld en ik weet nog wel hoe brute kracht in staat was alles bloot te leggen
maar mijn vingers verslappen om het omgespoelde glas en ook al zeg ik dat, je weet wel wat, je kwartslag is een teken dat je mij
wel zag maar verder nergens echt aan dacht
(2007)
09-09-2007
9 september 2007
Ik word wakker in een vreemde kamer vol licht en ladders. De gang is blauw geschilderd en ik herinner me dat ik gisteren zei dat als ik ooit een huis koop, het een huis als dit zal zijn. Ik zei dat toen ik de trap opliep. In dromen vlieg ik langs trappen, in dagen als gisteren beoordeel ik huizen op basis van trappen.
Wat herinner ik me nog? Dat toen ik op de trein zat, ik zocht naar het moment waarop voor het eerst duidelijk werd dat mijn leven ( ) een voortdurende poging zou worden mijn woede te kanaliseren. (Daarnet zocht ik papier in mijn rugzak en ik vond niks, er zaten alleen nutteloze voorwerpen in: een felroze snoep in de vorm van een fopspeen, een USB-stick, lippenbalsem, tandenstokers, een zak van MACH en een klein zakje met ondefinieerbare korrels. Hoe kan ik keer op keer vergeten dat als het niet mogelijk is mijn woede af te reageren, er erge dingen zullen gebeuren? Bijvoorbeeld: ik val in een verwarrende halfslaap en het huis stort in!)
Ik bedacht dat het misschien allemaal was begonnen in een stal, in 1994 waarschijnlijk. Ik werd wakker en voelde de grond onder mij. Dat kon alleen betekenen dat mijn luchtmatras leeg was gelopen. Het was koud en iedereen rond mij sliep. Ik kon maar niet begrijpen dat het ventiel uit zichzelf was losgeraakt. Ik had een pomp, maar die lag een eind bij mij vandaan. Ik zou eerst op de tast tussen de andere luchtmatrassen door moeten manoeuvreren en daarbij een paar lichamen verminken. Er zat niks anders op dan mijn matras zelf op te blazen, mondmatig dus. Zo gebeurde het dat ik in die stal, tijdens een koude augustusnacht, tussen al die VKSJ-ers voor wie ik al een afkeer aan het ontwikkelen was, zat te blazen. Ik blies tot het ijl werd in mijn hoofd en toen ik weer ging slapen, voelde ik de grond nog steeds. Alles zou in een stroomversnelling terechtkomen. Enkele weken later waren de onherkenbare dingen al talrijker dan de herkenbare. Maar toen lag ik dus nog in die stal, op die koude grond, met de vage geur van mest en mijn slapeloosheid.
Daarnet had ik door wat de essentie van communicatie is. Je zit met twee aan een tafel en je hebt elk een stapel gekleurde blokken. Je ziet elkaar niet want er is een tussenschot. Je hoort elkaar ook niet. Het enige wat je kan doen, is gekleurde blokken door een opening in het tussenschot schuiven. Dus doe je dat en de andere doet hetzelfde. Je geeft twee rode blokken en je krijgt een groene terug. Je wacht even en krijgt dan drie gele blokken. Zo gaat communicatie. Gekleurde blokken waar je achteraf betekenis aan toekent. Altijd achteraf.
Dat is geen pessimistische visie. Ik kan perfect gelukkig zijn met de betekenissen die ik aan mijn verzameling blokken heb toegekend.
Alleen zijn er soms momenten waarop ik dat geluk onderwaardeer en denk dat het er vooral op aankomt de oorspronkelijke betekenis te achterhalen. (Alsof dat waarheid zou zijn.)
Maar het zal wel lukken vandaag. Ik zal de dag vullen met dingen die direct resultaat geven. (Ik droomde dat iemand zei dat ik moest stoppen met denken en ik riep: Geen denken aan!.)
07-09-2007
7 september 2007
We gaan naar een vernissage, J. en ik. Bij het binnenkomen zie ik veel dode mensen en nog dodere kunstwerken. Eerst vrezen we dat de wijn te betalen valt en overwegen we weer naar huis te gaan. Dan zien we een plateau met gevulde glazen en begrijpen we dat iedereen daarop aan het wachten is. We luisteren naar een interview met de kunstenaar, die er zijn levenswerk van heeft gemaakt alle clichés over kunst en maatschappij bijeen te sprokkelen. Hij orakelt vol overtuiging terwijl mensen zich af en toe vragend naar mij omdraaien. Ik begrijp niet goed waarom, achteraf zegt J. dat ik te luid mijn ongenoegen aan het uiten was.
Anderhalf uur later stapt Maurice, want zo heet de kunstenaar, op ons af. Hij vraagt wat de jeugd van zijn schilderijen vindt. Nou, ik vind de meeste van zijn schilderijen weerzinwekkend. J. heeft de terechte opmerking gemaakt dat ze sterk doen denken aan portretten die mensen van zichzelf laten maken in drukke straten. Maar wat me vooral stoort, is dat hij spreekt over de jeugd. Vlak voor hij weggaat, zal hij ons komen melden dat de wereld nu van ons is. Wat hij eigenlijk wil zeggen, denk ik, is dat hij er vrede mee heeft kunnen nemen dat hij aan het aftakelen is, dat hij zo grootmoedig is ons de wereld cadeau te doen. Als hij daar echt vrede mee had kunnen nemen, zou hij ons met die onzin niet komen lastigvallen. Maar dat kan hij niet laten, want hij wil uit alle macht nog meedoen, indruk maken, invloed hebben. Ik vind Maurice laf en zou zelf niet zo laf willen zijn dat ik hem dat niet durf zeggen.
Dan hebben we her ergste gelukkig wel al gehad; het moment waarop Maurice beweerde dat de mens niet zo arrogant moet zijn te denken dat de klimaatopwarming op zijn conto te schrijven valt. Een mooi uitgangspunt, dat hij even later helaas uit het oog verloor, toen hij opperde dat de aanwezigheid van windmolens de wind drastisch in kracht doet afnemen.
Een ex-radiostem had toen al zijn gedrochten voorgedragen. We herinneren ons vooral deze zin: Donderend rollen mijn stappen op het natte zand. Of die zin echt in één van zijn gedichten voorkwam, weten we al niet meer. Ze vat wel perfect samen wat zijn poëzie bij ons opriep: ongeloof dat iemand zon lelijke taal tot poëzie kan bom-bar-de-ren.
Helemaal op het einde, als Maurice al naar bed is, ga ik op ontdekkingstocht in het gebouw. Ik vind een klein zakje met korrels, ik heb geen idee welke korrels het zijn. Ik steek het in mijn rugzak, die al aardig vol zit. Een blonde vrouw biedt J. om de vijf minuten een sigaret aan. J. heeft geen zin meer om te roken maar wil haar niet teleurstellen. Haar zus zit in het kermiscomité, zegt ze. Het gesprek verzandt, plots gaat het over liberalisme, ik heb moeite mijn blik te fixeren. J. noteert zijn e-mailadres op een stuk papier en de organisator belooft ons voortaan elke keer uit te nodigen. De blonde vrouw is aangeschoten en zegt dat ze nog met de auto naar huis moet. Ik heb nog nooit sherry gedronken maar er zit wel een fles in mijn rugzak. Die schilderijen worden elke minuut lelijker. We moeten dringend weg, besef ik plots. Mijn rugzak weegt als lood. Er zit onder meer een klein zakje korrels in.
Ik heb geen idee wat voor korrels het zijn.
Er zitten er ongeveer duizend in.
Ze zijn klein en bruinzwart.
Het zakje is dicht geniet.
Er zit ook een klein insect in, een soort minitor.
Het is mij een raadsel.
04-09-2007
kas laimes...?! (1)
als ik hard genoeg zoek word
ik straks hard genoeg gezocht
verdampte regen in de achtertuin
maakt me doof, verdooft me, iets
is klaar om me te verslaan
ik sta stil en luister.
binnen is de eindspurt ingezet
leggen cameras vast wat ik
onderhand kan dromen. ik zit
nog niet op de bank. ik heb
mijn schoenen nog aan.
er is nog niets verloren,
niets versproken.
(2007)
29-08-2007
29 augustus 2007
At swim two birds (3:26): I swear I was drunk and I cant believe the depths to which I sunk
VijfTV, onderaan het TV-scherm: Diepvries moet kunnen, Plan eens helemaal niets
De troostelozen, p.161: Ik zeg dat omdat de wereld vol lieden is die beweren een of andere soort genie te zijn maar die feitelijk alleen maar opvallen vanwege hun kolossale onvermogen om orde te scheppen in hun leven.
Het verband tussen deze 3 zinnen is dat ze me de voorbije dagen het hardst hebben doen nadenken. Ik ben het er nog niet helemaal over uit wat hun exacte betekenis is. Maar na het lezen van de paginas na die laatste zin, moet ik me misschien meer afvragen wat de zin is van overal betekenis achter te zoeken.
Het leven alleen gaat zo zijn gang. Eigenlijk heb ik niet veel tijd erbij stil te staan, want ik loop maar van hot naar her. Gisteren kwam ik onderweg van hot naar her een spin tegen, maar die bracht me nauwelijks uit mijn evenwicht. Kuttekop is weggegaan nadat ze onze schoenen achter de fietsen had gesmeten. Het is een afscheid een kuttekop waardig. De verhuurster, een vrouw van zachte woorden, noemde haar een speciaal karakter. Ik heb die schoenen terug naar boven gedragen en gedacht: dat was het dan, kuttekop, hier gaan onze wegen uiteen, terwijl ik de schoenen die jij zo nodig had om je frustratie op af te reageren, netjes terug in de rij plaats.
De keuken staat vol eten met vervaldata in een verre toekomst omdat de maaltijdcheques die ik gisteren kreeg, deze maand nog opmoesten. Het valt goed mee te leven tussen eten met vervaldata in een verre toekomst; het geeft je het gevoel van weelde en overvloed. Genoeg pure chocolade voor 5 jaar. Genoeg harde Granni-koeken voor een half leven. Je kan erbij gaan zitten en denken: dat moet ik de komende maanden allemaal alvast niet meer kopen. Als ik door een of andere chemische aanval de deur niet uit kan, zal ik tenminste geen honger lijden. (En ook op alle zondagen dat ik voel dat ik de deur niet uit kan, zal ik geen honger lijden.)
Gisteren moest ik ook de vraag beantwoorden of ik een klantenkaart bij Prémaman wou.
26-08-2007
26 augustus 2007
J. is net weg. Ik ben opgestaan vlak voor hij wegging. Kuttekop was ook al wakker, het onmens. J.s rugzak woog meer dan ik verwachtte. Ik hoorde de voordeur achter hem dichtvallen en ik dacht: dat is het geluid van de voordeur die dichtvalt, ja natuurlijk, ik had kunnen weten dat dat geluid zou komen. Dus hier is het. Niets om me ongerust over te maken. En het gebeurt nu, maar het had net zo goed een minuut vroeger of later kunnen gebeuren.
En nu kan het aftellen dus beginnen. (Dat is nu nog eens een geluk bij een ongeluk. En toen hij hier was, was dat een ongeluk bij een geluk: hij was er nog, maar ik zat al met de periode in mijn hoofd wanneer hij er niet meer zou zijn, en ik kon niet eens aftellen, alleen denken dat ik ergens anders aan moest denken.)
Denken dat het maar een week is, zes dagen eigenlijk, zal me niet helpen. Van zon ideeën moet ik af. Ik zal af en toe herhalen dat het een opeenstapeling is van momenten waarop hij naar de bakker is. Hij kan elk moment terug binnenkomen. Of ik zal denken aan hoe ik me voelde in de laatste week dat hij in Polen zat. Een week, dat was zo goed als niets! Ik sliep er al niet meer van. Al kan dat er ook aan gelegen hebben dat ik me die oude vraag weer herinnerde; hoe het nu verder moest. Zolang J. in Polen zat, kon ik gewoon denken: wanneer komt hij eindelijk terug? Ik kon doen alsof dat de belangrijkste vraag was en vergeten dat ik dat strikt genomen niet mocht denken. Ik vergat het zo gemakkelijk dat ik schrok toen die oude vraag zich weer stelde. Er verschenen toen al nieuwe bladeren aan de boom naast ons appartement op het Sint-Annaplein. Er was één blad dat de hele winter was blijven hangen. Ik had er elke dag naar gekeken.
Maar nu zit ik hier, sojayoghurt met muesli en veel rozijnen op te lepelen, terwijl Motek opstaat en Kuttekop met meubels bonkt op de vloer. Er zit niemand op msn, hoe kan het ook anders, het is kwart na acht s ochtends, op een zondag. J. is op weg naar Zaventem, maar zijn afwezigheid kan net zo goed die zijn wanneer hij even een brood gaan halen is. En nog een. En nog een. Maar dat weet ik niet, ik zit rustig yoghurt te eten. Straks vliegt de deur open en zegt hij dat het volkorenbrood op is. En dan zeg ik: Dan moeten we weer brood eten dat naar plastic smaakt.
Niet zo heel lang geleden is het ook gebeurd dat ik afscheid moest nemen van hem. Het was warm en we stonden bij de ingang van een vegetarisch restaurant. Ik voelde me moe en vermoedde al dat het niet zou lopen zoals ik wou dat het liep. En inderdaad, ik had mijn rug nog maar gedraaid of daar hadden we het al. Ik denk niet dat ik me daarvoor moet schamen en dat doe ik me ook niet, maar waarom zon verspilling van emoties als de kans bestaat dat hij een kwartier later belt en zegt dat hij beslist heeft om niet te gaan?
Er is hoop!
1. Zijn identiteitskaart is niet geldig. 2. Zijn vlucht wordt afgelast.
3. Zijn vliegtuig zit vol.
4. Het congres gaat niet door.
5. Hij bedenkt zich.
Kuttekop blijft maar meubels vinden die ze kapot kan slaan op de vloer. Motek is de Motek waar ik naar luisterde in Litouwen. Mijn yoghurt is ondertussen op. Ik heb niet goed geslapen vannacht. Ik droomde dat J. in Istanbul zat en dat er spinnen over het bed liepen.
Ik zal wel aan de dag beginnen. Ik zal wel iets vinden om me mee bezig te houden, en ik zal niet elk dag op mijn blog schrijven hoe erg ik J. mis, want in dat soort therapeutisch geschrijf wil ik niet geloven.
Er is hoop! 1. Geen Herman Dune of Cat Power in de living. 2. Geen tandpasta op de spiegel boven de lavabo. 3. Geen voetbal op TV. 4. Geen geduw s ochtends in de badkamer. 5. Geen sleutels die overal rondslingeren.
23-08-2007
23 augustus 2007
Vanochtend, terwijl ik mijn haar stond te drogen zodat het weer wat meer op stro zou lijken, hoorde ik op de radio dat er wereldwijd 2,5 miljard gsms in gebruik zijn. Dat wil zeggen dat bijna een derde van de mensen een gms heeft. Of misschien heeft een tiende van de mensen 4 gmss. Wat me vooral zorgen baarde, was de vraag of mijn gsm daar nog bij was gerekend. En die van J.
O ja, we hebben nog wel een gsm. We hebben er samen één. En hij functioneert nog, we gebruiken hem zelfs. Als wekker. Eigenlijk gebruikt alleen J. hem als wekker. Ik gebruik de wekkerradio, ik word graag wakker met een vrolijk deuntje. Vanochtend waren dat de Sisters of Mercy. De wekkerradio staat aan J.s kant van het bed. We hebben al een paar keer gezegd dat ik beter aan die kant zou slapen, maar daar komen we niet toe.
Soms moet ik de vraag beantwoorden waarom ik geen gsm heb en soms moet ik de kritiek weerleggen dat ik redelijk egoïstisch ben geen gsm te hebben. Ja, ik snap wel waarom mensen dat vragen of waarom ze er moeite mee hebben. Zo onwerelds ben ik niet. Maar ik heb mijn gsm nog geen moment gemist sinds ik hem niet meer gebruik. Ik lieg niet.
Daarom stel ik het volgende voor. Voor die zeldzame momenten waarop een gsm echt nuttig is, spreken we af elkaar telegrammen te sturen. Wikipedia geeft een knaller van een voorbeeld van zon telegram:
KOM DIRECT NAAR HUIS STOP
WACHT OM DRIE UUR OP STATION WOLFHEZE STOP
CHARLES
Het vergt weinig creativiteit om mogelijke smsjes om te zetten in een telegrambericht:
MIJN TREIN HEEFT VETRAGING STOP
BEGIN JIJ ALVAST AAN HET ETEN STOP
VIR
Of:
IK BEN MIJN SLEUTEL KWIJT STOP
IK ZIT OP STRAAT TE WACHTEN STOP
VIR
Ik vind zon telegram stukken mysterieuzer dan een sms-bericht waarin de helft van de letters door cijfers is vervangen en de andere helft door smileys. Dat komt door dat woord STOP, waarover Wikipedia zegt: Een telegram bevatte in plaats van een punt als leesteken doorgaans het woordje STOP omdat het gebruik van punten en alle andere leestekens extra kosten met zich meebracht. Met andere woorden: het was goedkoper STOP te zetten in plaats van een ordinair punt. Ik overweeg vanaf nu al mijn punten door het woord STOP te vervangen STOP
Het heeft iets onbeholpens en daar houd ik wel van STOP
Wie het met me eens is RUST moet me zeker iets laten weten STOP
In een later stadium kunnen we ook eens nadenken om dit ook in gesproken taal te doen STOP
20-08-2007
20 augustus 2007
Gisteren heeft L. de Courgettekleurige Trofeekat gewonnen. Langs deze weg (is er één voor mijn lijstje) wil ik haar oprecht bedanken; onze boekenkast ziet er weer heel wat esthetisch verantwoorder uit. L. was onredelijk blij met haar overwinning. K. tekende haar overwinning op in onuitwisbare inkt. Ik was vooruitziend en nam een foto.
18-08-2007
18 augustus 2007
Gelukkig is mijn kindertijd voorbij, want ik vond het niet denderend leuk om een kind te zijn. Er stond een maximum op het aantal chocoladerepen dat je per week mocht eten en voor de rest viel er ook niet veel te beleven. We gingen wel af en toe naar speeltuintjes (piepende wippen, een familieschommel, vuil zand, glijbanen die niet gleden) en ik kreeg al bij al redelijk wat aandacht, maar wat ik vooral heb onthouden is die keer dat mama zei je moet van je kindertijd genieten, want dan heb je nog geen problemen en dat ik vond dat ze ongelijk had.
Tot ik in de nacht van vrijdag op zaterdag naar huis liep. Het was een beetje een rare nacht, net zoals de avond ervoor ook een beetje raar was geweest. We hadden op youtube naar fragmenten uit tekenfilms en programmas van vroeger gekeken. Kijk uit, malloot, een kokosnoot, je weet ze wel te vinden, Ovide met zijn vrienden. Of: De gouden lepel roert alles daarin vrolijk rond, echt waar, let maar op. Of: Heel ver hier vandaan, midden in de zee, ligt een eiland met een vulkaan. Dagen op het strand zonder zonnebrand en met de dieren niks aan de hand. Of: Ze kwamen van oneindig ver, de melkman werd hun vriend.
In plaats van versteld te staan van de schrikwekkende meligheid van die programmas, was ik helemaal in de war. Het was alsof ik weer in de zetel bij ons thuis zat te kijken naar die getekende meisjes met monden die ze zo ver konden opensperren dat heel hun gezicht leek te verdwijnen. Het was alsof ik weer dringend op zoek moest naar een geschikt melkbusje om een goede Mak neer te zetten. (L. en L. waren respectievelijk Mik en Mon.) Het kan niet dat die beelden er niet altijd zijn geweest. En zelfs als dat helemaal achterin mijn hoofd was, hebben ze van daaruit de boel beïnvloed.
Het spookt maar in mijn hoofd.
Waarom ben ik er altijd vanuit gegaan dat ik niet graag een kind was, als ik zo week word bij die melodietjes en houterige mannetjes? Misschien vond ik het niet erg kind te zijn, maar heb ik nu een rothekel aan het kind dat ik was. Ik was namelijk het soort kind dat ik nu graag een trap zou verkopen. Ik durfde niets. Ik at nooit meer dan 3 snoepen per dag, het wettelijk toegelaten aantal. Ik loog nooit. Ik verklikte L. en L. als ze wel logen. Ik was met andere woorden een seut met een disproportioneel rechtvaardigheidsgevoel. ( )
L. en ik speelden bijna elke dag met de Playmobil. Het was gemakkelijker mijn gele meisje een felle bek te laten opzetten dan zelf mijn mond te moeten opendoen. L. was jaloers op mijn gele meisje, niet omdat het een felle bek durfde opzetten, maar omdat het geel was. Later hadden we verschillende gele meisjes, maar een geel jongetje hadden we maar in één exemplaar.
We hadden ook elk een geel huis in plastic. Dat hadden we van Sinterklaas gekregen. Aan het begin van elk spel zetten we de moeder met haar armen vooruit aan de afwasbak. De moeder mocht zich zolang wij speelden, bezighouden met de vuile borden en het vuile bestek. De vader zetten we met de armen vooruit in de zetel. Die las een denkbeeldige krant. Er plakten stickers in ons huis om aan te geven waar de keuken, de badkamer en de woonkamer waren. Mama had L.s huis bestickerd, maar ze had de beddensprei verkeerdelijk voor het badkamermatje aangezien en omgekeerd. L.s gezin leefde in een huis met een pluizige beddensprei en een geruit badkamermatje! Die fout had ik niet gemaakt.