
Sinds het begin van de vorige (20ste ) eeuw bestaan in de Verenigde Staten zgn. 'Handbell Choirs'. Zij zijn, evenals in andere landen zoals Korea, Japan en Australië na de tweede wereldoorlog zeer talrijk geworden.

Vanuit Engeland, de bakermat van dit fenomeen, kwam deze vorm van musiceren over naar de U.S.A. en werd rond 1680 bij toeval ontwik- keld. Men oefende in koude kerktorens het befaamde “bell-ringing”, hetgeen bestaat uit het luiden van de kerk- klokken met zeer ingewikkelde “bell-thema’s”. Zo kon daar- door ook in de winter binnenshuis geoefend worden.
Bij het bespelen van het traditionele carillon is er slechts één speler die via een klavier de klepels in beweging brengt, met zowel handen als voeten.

Er worden minder klokken in klank ge- bracht dan bij een handcarillon. Alle spelers gebruiken zoveel mogelijk bellen gelijktijdig. Er ontstaat dus een klank binnen 4-5 octaven, doch het is veel minder sterk dan de klank van een torencarillon.

Een groep van ca. 14 personen bespeelt 50 bellen (klokken), die gegoten zijn van een speciale koperlegering. Deze zijn op toonhoogte geslepen. Elke speler heeft in principe 2 handbellen, met daarbij de tussenliggende halvetoons afstanden. Zij spelen steeds de noten die in de partituur staan aangegeven. Daarin staan ook bijzondere aanwijzingen voor klankkleureffecten.
Deze vorm van musiceren is in Nederland uniek en wordt, alhoewel ons land beschikt over vele carillons in even zovele monumentale kerk- torens, nog maar weinig toegepast. Daarnaast worden ook zgn. “Chimes” (klankbuizen) gebruikt voor het verrijken van de klankkleuren, vooral in de bastonen.
Handbellen zijn zeer kostbaar en kwetsbaar, maar ze hebben een mooi en vèr dragend geluid. Bij een uitvoering liggen alle handbellen op een tafel voorzien van een foambed van ca. 10 cm. (voor speciale effecten).

De bellen zijn op toonhoogte gerangschikt. Ter beschermingvan de handbellen en ter versteviging van de polsen dragen de spelers speciale handschoenen.

Met een beweging vanuit de pols worden de bellen naar voren geslagen, waardoor de klepel tegen de bel aan komt en er een harmonische carillonklank ontstaat.
|