Het verdwenen beroep van porder
|
Afb. boven: Ome Jan, de porder slaat met een stok op de deur. Het is tijd om op te staan.
|
|
Afb. boven: De porder moet soms een lange stok gebruiken om bij het slaapkamerraam te komen.
|
|
Afb. boven: Bij gebrek aan een porder wordt ook wel gebruik gemaakt van de dorps- of stadsomroeper. |
|
Elke ochtend, of het nu winter of zomer is, liep tussen vijf en zes uur een oude man door de straten van de oude stadswijk. Hij had een korte dikke knuppel bij zich. In de donkere winterochtenden was hij tevens voorzien van een lantaarn.
Voordat hij de straat op ging had hij zijn ‘klantenlijst’ bestudeerd. Hij liep van huis tot huis, hief zijn knuppel op en sloeg daarmee driemaal tegen de houten huisdeuren. Luid klonk het door de verlaten straten en nog luider dreunde het door de slapende huizen.
Na het slaan, het zogenaamde 'porren', wachtte de porder nog een ogenblik, totdat een slaperig gezicht voor het raam verscheen. Dit was voor hem het bewijs dat zijn kloppen het gewenste resultaat had opgeleverd.
Een wederzijdse hoofdknik en dan trok de man met de knuppel weer verder naar zijn volgende klant om deze uit bed te kloppen. In de zomer was het aangenaam werk, maar ‘s winters als het streng vroor en er een laag sneeuw lag was het geen fraai beroep.
... We hebben het over het beroep van porder in een tijd, waarin men nog geen idee had van techniek en mechaniek. In plaats van een wekker had men in die tijd een porder nodig om op tijd op te staan, want ook vroeger was men al bang om zich te verslapen.
In lang vervlogen tijden was het beroep van porder nogal winstgevend. Ieder huizenblok in elke Nederlandse stad had zijn eigen porder. Hij had ongeveer zeventig tot honderd klanten, die per week een vergoeding van zeven cent betaalden. Net voor het begin van de Tweede Wereldoorlog waren er in Amsterdam nog drie porders te vinden. Het porren kostte dan twintig cent per week. De klantenkring was later niet zo groot meer en hield het bij dertig wel op.
Wie waren die porders ? Het waren meestal oude havenarbeiders of ambachtslieden, die van jongs af geen andere manier van wakker worden hebben gekend en die nog wat wantrouwig stonden tegenover een nieuwerwetse wekker.
Het beroep van porder ging vaak over van vader op zoon. Het was in zekere zin een vertrouwenspositie. Het grootste probleem van zo’n menselijke wekker was natuurlijk hoe hij zelf ‘s morgens wakker moet worden... Heel vroeger lieten de porders zichzelf weer wekken door een andere porder. In de laatste jaren van hun bestaan waren daarvoor geen collega’s meer te vinden en moesten ze noodgedwongen dan toch gebruik maken van een wekker. Maar de uitvinding van die wekker maakte echter definitief een einde aan het bedrijf van porder.
Soms had een dorp of een stad geen porder beschikbaar. Dan kon de dorps- of stadsomroeper worden ingezet. Nadeel is dat je in dat beroep dan soms overdag én 's nachts moest werken. Voor de portemonnee was dat nooit geen probleem, maar voor de porder/omroeper wilde dat nog wel eens voor enige vermoeidheid zorgen. Bovendien maakte de omroeper met zijn geroep niet alleen de persoon in kwestie wakker, maar vaak de hele buurt.
"M'n vader was Porder"
M'n vader was Porder, ik zie hem nog gaan Wanneer hij des morgens moest porren
Al was het geen vetpot dat Pordersbestaan
Toch deed hij het zonder te morren
Want ondanks z'n armoetje leefde hij blij
En dikwijls dan zei-ie tot mij
refr.:
De een is gesjochten, de ander weer rijk
We zijn op de wereld niet allen gelijk
De een wordt geboren in een villa of slot
De ander roept mama in een vochtige krot
Maar iets blijft hetzelfde of je arm bent of rijk
Dat is voor ons allen gelijk
Want kijk naar de hemel dan zie je 't meteen
De zon schijnt voor iedereen
Ik denk aan die jaren nog dikwijls terug
Het lijkt me nog zo kort geleden
Geen Porder bestaat meer de tijd gaat zo vlug
't Verleden wordt nimmer meer heden
Als ik aan die tijd denk hoor ik vader z'n sem
Dan klinken de woorden van hem
refr....
(Songtekst: Johnny Jordaan)
|