|
Nogmaals Kant ...
--Kant zag de ruimte en de tijd slechts als aanschouwingsvormen- of categorieën- van én in onze 'geest' ; en als geen werkelijkheden buiten die geest . --Dit toonde hij aan met zijn antinomieën van de ruimte en de tijd zelf , en ook met het à priori-zijn ervan in onze geest, nog voor alle waarneming . --Ruimte en tijd zijn als een bril, die net zoals een rode bril de indruk wekt dat er slechts een rode werkelijkheid is ; ons de schijn geeft, dat alles zou bestaan in die ruimte en tijd . --In zijn 'Transcendente Aesthetica' zegt Kant, dat zonder deze aanschouwingsvormen ons kenproces niet functioneert . --Ruimte en tijd, zogezien, begrenzen ons kennisgebied, omdat buiten de ruimte en de tijd er geen 'bestaan' -in reële zin dan- mogelijk is . --Aldus zijn de ruimte en de tijd geen gevolg of uitvloeisel van de 'reële' wereld, want dan zou er 'ervaring' voor en buiten de ruimte en de tijd mogelijk zijn ; hetgeen niet kan . --En toch waren er voor Kant andere 'werkelijkheden' buiten die ruimte en die tijd ; die niet bepaald zijn door beide categorieën ; en dit waren de 'ideële' realiteiten- de noumena...
--Kant wist niet wat de 'dingen op zich' zijn ; en dat hoefde niet voor hem ; omdat die dingen nooit anders dan in een verschijning kunnen 'verschijnen' . --Het innere der dingen kon men immers nooit kennen .
--'Das Ding an sich' blijft aldus verstoken van een 'reële' existentie in en van een reële ruimte en tijd . --Zowel de substantie als 'het zijn' zelf blijven onbekend, omdat ze transcendent zijn .
--'Das Ding an sich' is aldus het 'noumenon' bij uitstek ; en heeft een 'innere'- een inhoud, die transcendent is aan onze 'gemeende' ruimte en tijd ; en aldus ook aan wat wij 'stoffelijke materie' noemen . --M.a.w. 'Das Ding an sich' moet van een 'geestelijke', ideële orde zijn; en moet het 'innere' zelf een faculteit van 'wil' en 'bewustzijn' zijn ...
Valère--
|