Een verdroten vrouw zoekt tevergeefs naar haar minnaar. Ze heeft zich nog niet verzoend met de dood van Hem. Hem zou moeten liggen achter een rotsblok in een wat vochtige grot samen met anderen, Hem is vermoord door de heersende macht, de staat. De vrouw loopt wat beduimeld naar buiten, spiedt in het rond. Geen Hem, wel een tuinman daar bij het perkje. Hij schoffelt. Of hij Hem gezien heeft. Dat ze zich geen zorgen hoeft te maken, zegt hij. Hem is overal. Ze herkent Hem in de tuinman. De verkreukelde minnares doet een knieval neemt de hand van de tuinman. Hem leeft, is verrezen, denkt ze. Hem is hij en omgekeerd.
Haar euforie wordt al snel gefnuikt wanneer de tuinman haar sommeert te gaan, Hem met rust te laten. "Noli me tangere", fluistert hij. Hoewel Maria Magdalena het moeilijk heeft om haar minnaar, Jezus, weer los te laten doet ze het toch. Hem streeft naar een hoger doel en zal nog verschillende malen verschijnen in andere gedaantes maar zal nooit meer ten volle mens zijn.