Djef is ondertussen begraven, Banneux blijft een bedevaartsoord en Elke vult haar lectuurkorf met verlopen tijdschriften...
Het profane gezwets van de verschillende ouwe sijzen zal bestendigen totdat ze wezenloos mummelen en tot de vaststelling komen dat ze wel gepraat hebben maar elkaar niet gehoord. Niet te verwonderen dus dat dit soort van pathetisch gewauwel leidt tot malconversaties en misverstanden. Ik zie ze meesmuilend achter mijn rug konkelfoezen. Waarop wachten ze om me verbaal neer te sabelen en me te brandmerken.... ? De slappe worst met een drankprobleem....
Legitiem foeteren werd bij ons enkel oogluikend toegelaten. Op zon- en feestdagen. Er heerste daarrond een soortement van gedoogbeleid. Het binnensmonds gevloek was een uiting van frustratie rond een ritueel dat ons werd opgedrongen door het dwangmatig willen vieren van mijlpalen in onze jonge geschiedenis, een verjaardag, communie, behalen van een uitstekend rapport.
Op zo'n belangrijke momenten werd de 'voorplaats' omgetoverd in een troonzaal waarbij de celebrant diende plaats te nemen aan het hoofd van de tafel al dan niet met papieren kroon. Een potsierlijk tafereel waarvan alleen de geschenken overbleven naderhand. Vooraleer het zover was diende de talfel te worden geprepareerd. Bij ons in de living leidde dat tot het uitvoeren van een soort stappenplan. Strak en zonder ruimte voor dolle fratsen. Verlengstukken werden minutieus aangemeten, Het feestelijk tafellaken gemillimetreerd - rood en wit geruit in kunststof, want makkelijk afwasbaar. Op die tafel diende natuurlijk couverts te worden gezet met bougies in assortie kleuren. Mijn aandeel in dat hele gebeuren was vaak het assisteren bij het dekken van de tafel. Ik moest het porselein uit de kasten hijsen, bestek uit de koffer tellen. En daar komt de aanleiding van het vloeken en foeteren. Vooraleer je aan dat karwei kon beginnen moest je schuifelen met de verschillende ondertussen bestofte onderdelen. Daaronder was een partij gestapelde schelpen. Die schelpen die als bron van ergernis fungeerden in de buffetkast zou ik later nog vaak tegenkomen ze waren op dat ogenblik eerder een storend element. Het waren ferm uit de kluiten gewassen exemplaren van degene die ik zeefde aan de kust. "St.-Jacobsschelpen", murmelde mijn moeder. Geen idee waar dat etymologisch zijn oorsprong vond.
Nu weet ik wel beter. De schelpen dragen in hun natuurlijke toestand een culinaire hoogvlieger in zich die wordt geserveerd op hagelwitte borden met haastig in elkaar gehanneste sausjes en dito maagvullinkjes. Het blijkt ook een accessoire te zijn van de onfortuinlijke man die nu patroonheilige is van de pelgrims. Je naait ze op je trekzak om je te behoeden tegen overvallen van struikrovers (ze waren een schutsmiddel die respect afdwongen, een soort erecode, ongesproken wet).
"Godverdomme, tijd om me nog eens aan te zetten tot een wandeltocht, mijn luiheid bij deze verzengende temperaturen brengt me niet verder dan tot de ijskast en terug... hhhmmm, vakantie".