De Cel organiseert haar werkzaamheden geheel autonoom en legt de GICLG jaarlijks een activiteitenverslag en een activiteitenprogramma ter goedkeuring voor.
In het verslag wordt onder andere stilgestaan bij de besteding van het budget en de inzet van het personeel.
Het programma besteedt onder meer aandacht aan de doelstellingen en de begroting voor het komende werkjaar.
Op uitdrukkelijk verzoek van de GICLG houdt de Cel zich soms bezig met de uitvoering van de internationale verplichtingen op het gebied van milieu en gezondheid.
Bij de uitvoering van haar taken wordt de Cel bijgestaan door een permanent secretariaat binnen het DG Leefmilieu van de FOD Volksgezondheid.
Het secretariaat roept de vergaderingen bijeen en bereidt deze voor, stelt een ontwerp-agenda op en werkt de notulen uit.
De Verenigde Naties vervullen een beslissende rol bij de bevordering van de vrede en de veiligheid en bij het vestigen van een internationale rechtsorde.
Het versterken van deze rol van de VN is een hoofddoel van het Belgisch buitenlands beleid en zal dat ook blijven.
De meest bekende bijdragen van de VN aan de vrijwaring van de vrede en de veiligheid zijn ongetwijfeld de vredeshandhavingsoperaties en de politieke missies.
Even belangrijk zijn conflictpreventie, vredesopbouw en institutionele opbouw na een conflict.
Deze taken vallen ook onder de bevoegdheid van de UN Peacebuilding Commission, waar Belgiƫ lid van is.
Conflictpreventie, vredeshandhaving en vredesopbouw zijn wezenlijke punten van het Belgisch buitenlands beleid, maar het zijn lang niet de enigen.
De bevordering van de vrede en de veiligheid vereist velerlei en multidimensionele maatregelen op tal van gebieden zoals: de strijd tegen het terrorisme, het lot van kinderen bij een gewapend conflict en non-proliferatie en ontwapening.
Wat dit gebied betreft, heeft Belgiƫ een bijzonder zichtbaar aandeel gehad in de onderhandelingen die uitmondden in het zogenoemde Verdrag van Ottawa inzake antipersoonsmijnen.
Belgiƫ zal deze kwestie van nabij blijven opvolgen en het zal ook de grootste aandacht besteden aan het algemenere vraagstuk van de handvuurwapens en lichte wapens en van de onontplofte oorlogsresten, zoals clusterbommen.
-Olijfgroene lak, met daarin gemalen kurk verwerkt voor een ruw oppervlak. -Split van de helmrand zit aan de voorkant van de helm. -De helmrand is van roestvast staal, bij latere varianten van hetzelfde materiaal als de helmschaal. ( Mangaanstaal ) Bij latere varianten zit de split achter, en is de rand van mangaanstaal. -Helm heeft een gestansd nummer aan de binnenzijde van de helmschaal, bestaande uit een cijfercombinatie en een letter ( Bijv. B13 ), in het geval van een bepaalde fabrikant staat er ook een S ( Schlueter ) bij. -De helmhaken waaraan de kinbanden bevestigd zijn zitten bij de vroege M1 variant vastgelast dmv puntlassen, vanaf eind '43 scharnierende haken die op twee punten zijn gepuntlast. -De kinbanden zijn doormiddel van een stikmachine aan de haken ( bails ) genaaid en niet met clips vastgezet die verwijderbaar zijn.
De binnenhelm:
Er zijn ruwweg drie soorten binnenhelmen: -Fibre liner -Low pressure liner -High pressure liner
Fibre liner: -zeer herkenbaar, want: van karton! Bedekt met een laag textiel die groen van kleur is.
De steeds doelmatiger wordende wapens uit de tweede helft van de negentiende eeuw zetten militairen aan het denken over het nut van camouflage.
In de tijd van voorladers en buskruit die maar een geringe reikwijdte hadden, maakte het eigenlijk niet uit wat voor kleur een uniform had.
De werking van moderne handvuurwapens dwong echter een radicale verandering af. Het gedrag van de soldaat in het veld moest worden gecamoufleerd en khaki was daarvoor ideaal.
Over het ontstaan van de kleur doen verschillende verhalen de ronde, het ene wat romantischer dan het andere.
Sommigen menen dat het wassen van witte stof in de rivier de Ghanges deze kleur opleverde.
Anderen verhalen dat de kleur in 1846 door een officier van Britse Oost-Indische Compagnie geĆÆntroduceerd werd toen hij zijn regiment verkenners in zandkleurige katoenen kleding stak die hij speciaal voor de dienst had laten verven.
Aan het eind van de jaren veertig van de negentiende eeuw richtte Harry Lumsden de QueenĀs Own Corps of Guides op voor militaire en politieke doeleinden in Punjab.
In deze tijd werd de uniformering van de Bengal Irregular Cavalery overgelaten aan de leidinggevende commandant.
GeĆÆnspireerd door de kleding van de Punjab Irregular Force, die ter camouflage met plantaardige mazari geverfde kleding droeg in een vale grijze kleur, kleedde hij in 1846 zijn mannen onder andere in een jak en pyjama-achtige broeken uit mazarigrijze, grove katoen, tulbanden en gewatteerde katoenen overjassen.
In december 1849 kwamen de ĀMudlarksĀ, zoals de Guides genoemd werden, voor het eerst in khaki in actie op het slagveld en dat bleek een groot succes. Sir Charles Napier, de leidinggevend commandant zei ĀJa, het is geen slechte kleur voor het werkĀ, alhoewel de Europeanen er nog aan moesten wennen, getuige de bijnaam ĀDirty ShirtsĀ die zij eraan gaven. Een Engelse dame die het 75e regiment in khaki zag, concludeerde:
Het Britse leger nam khaki ten tijde van de Grote Muiterij in India in 1857- 1859 over, waar de kleur zijn dienst bewees.
Na de Muiterij keerde men terug naar het witte uniform, maar khaki bleef telkens weer zijn succes bewijzen op het slagveld.
Zodra er strijd geleverd moest worden, werd het witte uniform khaki geverfd.
Het zou echter tot 1896 duren voordat het khaki-kleurige uniform voorschrift werd, en dan nog alleen voor de diensten overzee.
Andere Europese koloniale machten voerden in navolging van Groot Brittanniƫ, ook khaki tropenuniformen in voor hun troepen in den vreemde.
De Britten voerden in 1902 als eersten het khaki in voor alle regimenten ook die in het moederland zelf. Andere landen zouden snel volgen, met khaki of een veldgrijze variant.
De kleur was geschikt voor een gevechtspak en bovendien werd de vervaardiging veel goedkoper dan die van de oude uniformen.
Safari- en tropenkleding
De kleur khaki werd in de burgermode aanvankelijk alleen overgenomen voor safari- en tropenkleding. Ook vandaag gaan khaki en reizen veelal hand in hand.
Khaki is een vrij neutrale, onbesmettelijke kleur waarop het stof en het vuil dat reizen nu eenmaal met zich meebrengt nauwelijks te zien zijn.
Zeker in een lichte variant brengt katoenen khaki verkoeling en de militaire snit die bij deze kleding hoort draagt gemakkelijk.
Behalve deze vooral praktische verklaring van tropenkleding, speelde ook de koloniale militair een grote rol in de ontstaansgeschiedenis.
Tijdens het negentiende-eeuwse kolonialisme maakten veel wetenschappers, amateurgeleerden en missionarissen uit naam van de geneeskunde, antropologie en godsdienst ontdekkingsreizen naar de meest verre oorden om aldaar schedels, lippen en neuzen te
meten, proeven te doen en zieltjes te winnen.
Op hun reizen dwars door het oerwoud en andere onherbergzame gebieden kregen de onderzoekers militaire bescherming, niet alleen tegen gevaarlijke dieren en de andere onvermoede gevaren van de jungle, maar ook tegen de ĀwildeĀ wiens leven en habitat
door hen werd verstoord. De reizigers droegen veelal de kleding van hun militaire begeleiders.
Het velduniform was immers praktisch en gaf de drager een ongenaakbare uitstraling.
In de loop van de tijd verwerd het uniform door snitveranderingen die het gemak ten goede kwamen, tot safarikleding Ā ĀsafariĀ is Arabisch voor reis.
In de koloniale tijd speelde de safari in de zin van de jacht op groot wild, ook een rol bij de evolutie van safarikleding uit het velduniform.
Het ontstaan van camouflagepatronen vloeide voort uit het gebruik van khaki en veldgrijs. Toch was er nog een heel andere invloed.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd gevlekte camouflage toegepast om artilleriegeschut, tanks, vliegtuigen en boten samen te laten smelten met hun omgeving.
Aanvankelijk koos men alleen voor khaki, maar men ontdekte dat door meer kleuren toe te passen de vorm van het object minder zichtbaar werd.
In de periode 1914-1918 werd de camouflage echter nog niet toegepast op uniformen. Alleen de Duitse stormtroepen beschilderden hun ĀStahlhelmĀ met camouflagepatronen om minder zichtbaar te zijn als zij boven de loopgraven uitstaken.
Na de oorlog bestudeerden diverse landen, waaronder de Verenigde Staten, Italiƫ en Frankrijk, de mogelijkheid om camouflage toe te passen op de uniformering en ander militair materiaal.
Het waren echter de Duitsers, met name de Waffen-SS, die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog gedrukte camouflage in zijn meest gevarieerde vormen op grote schaal toepasten.
Het succes van de Duitse uniformering maakte dat ook de Amerikanen, Britten, Russen en Italianen op camouflage overgingen, waarbij ieder zijn eigen patroon ontwikkelde.
Na de Tweede Wereldoorlog werd het scala aan patronen zo uitgebreid dat er vandaag binnen de uniformen honderden verschillende soorten bestaan.
Voegt men hier de talloze Āwilde patronen en zogenaamde funcamoĀs in opvallende kleuren aan toe dan loopt het aantal in de duizenden.
Want camouflage is kennelijk niet alleen geschikt voor de soldaat, maar ook voor de burger. Van groot tot klein, van jong tot oud hullen mensen zich in camouflage, alsof het leven een survivaltocht is.
De kledingstukken variƫren van outdoor-scherfvesten en combatbroeken van de dump tot balletshirtjes, badpakken en avondjurken van Valentino.
In de laatste decennia van de twintigste eeuw pasten modeontwerpers als Gianni Versace en John Bartlett camouflage uitgebreid toe op designkleding van leer en zijde.
Het dragen van khaki en camouflage kwam in de jaren zestig in de mode. De Verenigde Staten van Amerika Waren sinds 1964 in de Vietnamoorlog verwikkeld.
De Vietnamoorlog heeft veel invloed op de Amerikaanse samenleving gehad.
Tijdens Woodstock in 1969 zong Country Joe and the Fish zijn protestlied ĀWhat are we fighting forĀ, gekleed in het hemd van een Amerikaans gevechtspak.
Legergroen werd de kleur van de vrede, niet van de oorlog. Voor- en tegenstanders hulden zich in parkaĀs, gevechtsbroeken en soldatenkistjes of ClarkĀs Ā de van oorsprong militaire woestijnschoen Ā terwijl de teruggekeerde veteranen hun oude gevechtspakken bleven dragen. Deze voorkeur voor dumpkleding werd aan het eind van de jaren zeventig en begin jaren tachtig gevoed door Hollywoodfilms als The Deerhunter en Apocalypse Now. Dergelijke films huldigden de Vietnamveteranen, óf toonden de nieuwe held, de outlaw, de eenling in zijn strijd tegen het kwaad.
Rambo, Exterminator, The A-team, leverden gekleed in gevechtsuitrustingen die door iedere dumpstore geleverd konden worden, een grote bijdrage aan het straatbeeld van de laatste decennia van de twintigste eeuw.
In een maatschappij die steeds harder en gewelddadiger werd, leek gevechtskleding bovendien de enige passende uitrusting voor zowel de strijdlustige als de vredelievende te zijn.
Wanneer we de laatste decennia van de vorige eeuw bekijken, worden we veelvuldig geconfronteerd met terreuracties, gijzelingen, oorlogen, wapenwedlopen en fundamentalisme. Het is dan ook niet vreemd dat de mode zich door het uniform laat beĆÆnvloeden en dat de actualiteit in de kleding doorklinkt.
Kleine hervormingen van uniformen der Nederlandse artillerie.
Naar aanleiding van een vraag aan het Legermuseum is gekeken naar de uniformering van de Nederlandse artillerie bij Waterloo.
Volgens de reglementen droeg de artillerie uniformen zoals te zien op de afbeeldingen, maar omdat er slechts kleine verschillen te zien zijn ten opzichte van het eerdere model, uit 1814, valt te betwijfelen of in de praktijk de tijd, het geld en de moeite zijn gestoken in het doorvoeren van deze veranderingen.
Het bestaan van reglementen betekent niet altijd dat hetgeen daarin wordt beschreven in werkelijkheid ook is toegepast.
Dit maakt het moeilijk om precies te achterhalen hoe de uniformering in de Napoleontische tijd eruit heeft gezien.
Afbeeldingen zijn meestal gemaakt op basis van reglementen, waardoor er slechts een indruk bestaat van hoe de uniformen eruit gezien moeten hebben.
Daarnaast geven deze afbeeldingen verschillende interpretaties weer; de kleur grijsblauw wordt door de ene tekenaar blauwer gemaakt en door de ander grijzer.
De bijgevoegde afbeeldingen geven het uniform weer conform de reglementaire uniformbeschrijving van de Nederlandse artillerie in 1814 en 1815.
Volgens de afbeeldingen zitten daar distinctieve verschillen in, vooral wat betreft de sjako en de kleuren.
De volledige beschrijving van het uniformreglement is in het Legermuseum aan te vragen.
Zowel de reglementen als deze afbeeldingen geven de indruk dat de Nederlandse artilleristen tijdens de slag bij Waterloo het uniform droegen volgens de reglementen van dat jaar.
Het is echter goed mogelijk dat dit niet het geval was en dat de artilleristen nog het 1814 uniform droegen.
De veranderingen in het reglement van 1815 betroffen slechts enkele aanpassingen, waaronder een andere sjakoplaat.
Het Nederlandse uniform werd pas eind 1813, begin 1814 ingevoerd aangezien de Nederlanden voor 1813 nog onder Frans bewind stonden.
De Nederlandse soldaten vochten onder Franse vlag en dus met Franse uniformen. Het is ondenkbaar dat het Nederlandse leger in 1814 nog de Franse uniformen droeg, aangezien het Koninkrijk der Nederlanden toen over een eigen leger beschikte.
Dit moest zich wel kunnen onderscheiden van het Franse leger.
Bij het uniform van 1815 was het, gezien de onafhankelijkheid in 1813, niet noodzakelijk een grote verandering te ondergaan. De uniformen waren niet wezenlijk anders.
Was het daarom wel de moeite waard om hier geld en aandacht aan te besteden?
Op 20 maart 1816 volgde er een decreet dat zou kunnen bevestigen dat de artillerie nog het uniform volgens model 1814 droeg.
In dit decreet wordt vermeld dat de officieren van verschillende onderdelen zich moesten houden aan het reglement van 1815 en er voor moeten zorgen dat hun troepen de juiste uniformering droegen.
Dit was blijkbaar niet het geval en zou betekenen dat het grootste deel van de artillerie bij Waterloo inderdaad nog steeds het uniform conform het Model 1814 voerde.
Er moet echter wel opgemerkt worden dat in dit decreet niet specifiek over de artillerie wordt gesproken.
Aan de hand van de reglementen, en de platen die hierop gebaseerd kunnen zijn, is dus niet altijd met zekerheid te zeggen hoe de uniformen er in werkelijkheid uitgezien moeten hebben.
Het feit dat er bij de reglementen van 1815 slechts een paar distinctieve veranderingen plaatsvonden bij de artillerie (geschreven staat:Āuniformering: de thans bestaande montering, dochĀ Ā) zou erop kunnen wijzen dat het uniformmodel anno 1814 wel reeds volgens reglement gedragen werd. Als dit niet het geval was, zou er niet gesproken kunnen worden over de Āthans bestaande monteringĀ.
Uit de periode 1814-1815 is geen decreet te vinden waarin wordt gesteld dat het 1814 uniform niet goed ingevoerd zou zijn, zoals het decreet van 1816 wel vermeldt over het 1815 uniform.
foto 1. Links het uniform artillerie te voet 1814, rechts dat van 1815. Distinctieven: andere sjako. Pompon qua kleur andersom. Het reglement spreekt over rode en zwarte pompons.
foto 2. Links het uniform der bereden artillerie 1814, rechts dat van 1815. Distinctieven: sjakoplaat, kleuren op sjako, wings, leer en broek. Grotere verschillen dan andere artillerieonderdelen om door te voeren.
foto 3. Links het uniform der artillerietrein 1814, rechts dat van 1815. Distinctieven: sjakoplaat, pluim, rode omslag op de rug. De artilleristen op rechter afbeelding horen een zwarte kraag te hebben volgens reglement. De uniformen lijken veel op elkaar, maar zijn niet conform het reglement.
Praktijkervaring met Napoleontische uniformen: onderscheidingstekens.
Napoleontische soldaten staan bekend om hun kleurrijke uniformen.
Vergeleken met de hedendaagse militaire uniformen waren deze uniformen erg opvallend.
De soldaten waren echter niet zonder reden op deze wijze geüniformeerd.
Aan het uniform kon gezien worden bij welk land, eenheid en soort de soldaat behoorde. Het zou dus vriend van vijand moeten onderscheiden.
Maar was dat in de praktijk ook het geval? Een soldaat was het grootste deel van zijn militaire carriĆØre werkzaam in het kamp, en dus niet op het slagveld.
De verschillen tussen vriend en vijand werden dus alleen duidelijk tijdens een daadwerkelijke veldslag.
Tijdens de Egyptische campagne van 1798 tot 1801 was elk Frans regiment al van een afstand te onderscheiden, in 1812 was dit niet meer het geval.
Een Franse soldaat had verschillende uniformonderdelen, zowel voor op het veld, in het kamp als voor onderweg.
De kleur van het Franse uniform in 1812 was blauw, maar het kende verschillende onderscheidingstekens.
Het nummer van het regiment stond aangegeven op de sjakoplaat en het type soldaat was aangegeven door een insigne op zowel de sjakoplaat, uniformen als de patroontas.
Linie infanteristen waren te onderscheiden aan de gekroonde blauwe letter ĀNĀ, van Napoleon, Lichte infanterie door een gele jachthoorn en grenadiers door een rode granaat op de uniformen.
De insignes op de sjako en de patroontas waren van metaal, op de pokalem van stof.
Vanaf een afstand konden echter zowel het regimentsnummer als de insignes niet waargenomen worden, toch waren de verschillende eenheden te herkennen, vooral door de pompons.
Linie en lichte-infanterie had een enkelkleurige, bolvormige pompon op de sjako, donkergroen voor de eerste compagnie, hemelblauw voor de 2e compagnie, oranje of roze voor de 3e compagnie en violet voor de 4e compagnie.
Voltigeurs hadden een gele of groene pompon en pluim en de grenadiers droegen een hogere sjako met rode pompon en pluim.
Zo zijn er nog meer onderscheidingstekens te herkennen bijvoorbeeld verschillende kleuren, knopen (met daarin het regimentsnummer), epauletten, chevrons etc..
Er is dus wel degelijk nagedacht over verschillende onderscheidingstekens, maar het blijft de vraag of deze in de praktijk nog te herkennen waren.
De soldaten droegen dagelijks hun uniformen waardoor deze sneller sleten. Metalen sjakoplaten en knopen waren erg gevoelig voor roest, deze moesten goed onderhouden worden om dit tegen te gaan.
Werkzaamheden in het kamp (houthakken, vuur maken, koken etc.) zorgde ervoor dat uniformen niet altijd schoon bleven, bedenkend dat soldaten vaak ook gewoon op de grond zaten.
Op het slagveld zorgde rook, kruitdampen en wellicht bloed van kameraden ervoor dat kleuren niet meer de kleur hadden die ze behoorden te zijn.
Ook zullen de pluimen hier niet gevoerd zijn, aan de ene kant zag het er wel imponerend uit, maar aan de andere kant trok het te veel aandacht voor bijvoorbeeld een scherpschutter (voltigeur) waarbij zijn gele pluim duidelijk zichtbaar was tijdens het besluipen. Kortom zullen uniformen al snel niet meer eruit gezien hebben als hoe ze bedoeld waren.
Voor de manier van oorlogvoering zal dit ook haar gevolgen hebben gehad. Er zijn anekdotes bekend waaruit blijkt dat onderscheidingstekens geen functie hebben gehad.
Bij de slag van Waterloo voerde een Britse cavalerie officier van de ĀRoyal dragoonsĀ een charge uit met zijn eenheid.
Na deze charge voegde hij zich bij een groepje ruiters om erachter te komen dat dit de ĀKings dragoon GuardsĀ waren. Hij kon de verschillende eenheden niet herkennen aan hun uniformen.
Soldaten liepen er waarschijnlijk bij in Āafgeragde voddenĀ.
Zij hadden er zelf geen baat bij of alle uniformen wel klopten volgens reglement, zolang zijn musket maar werkte en zijn bajonet geslepen was kon hij meevechten.
Bij slecht weer, of als uniformen niet geschikt bleken om in te vechten, zullen soldaten gedragen hebben wat beschikbaar was.
Na de slag bij Waterloo troffen Hollandse en Pruisische soldaten elkaar op het veld.
De Pruissen dachten dat de Hollanders Fransen waren aangezien zij grijze greatcoats droegen, die zowel in het Franse als Hollandse leger werden gebruikt.
Er kon dus blijkbaar geen onderscheid gemaakt worden aan de hand van hun uniform.
De praktijk laat zien dat uniformen er niet altijd uitzagen zoals deze behoorde te zijn. Dat wil zeker niet zeggen dat onderscheidt weldegelijk aanwezig was.
Van veraf werden eenheden misschien niet herkend, van dichtbij zeker wel.
Daarbij moet bedacht worden dat elke eenheid onderverdeeld was onder verschillende leidinggevenden (luitenants, sergeants, korporaals).
Deze stonden vrijwel altijd bij hun eenheid en, misschien wel belangrijker, bij het vaandel van deze eenheid, waar het regimentsnummer op stond. Soldaten waren dus binnen bereik van de officieren om de bevelen aan te horen.
Het zal echter voor Napoleon zelf wellicht wel een probleem opgeleverd kunnen hebben om van een afstand zijn eigen troepen te onderscheiden, maar zijn officieren konden hem dat wel vertellen.
Naast het staande leger met zijn infanterie, artillerie en cavalerie, kende het Koninkrijk der Nederlanden ook verschillende bataljons militie, zowel infanterie als artillerie. Over het algemeen droegen deze milities andere uniformen dan hun collegaĀs bij het staande leger. Dit is te zien op afbeeldingen van deze militiesoldaten. Deze afbeeldingen komen echter niet overeen met de desbetreffende uniformreglementen.
Volgens de reglementen van 1814 droegen alle militiesoldaten dezelfde uniformen. Ze weken echter af van de uniformen van het staande leger. Toch waren de verschillen niet groot. In het reglement staat over militie infanterie: Ākorte donker blauwe rok met oranje kraag en opslagen en witte voering, witte knopen met de letters L.M. (landmilitie) en het nummer van het bataljon en witte plaat voor de schakos, de overige objecten als bij de infanterie der staande armee. Wit lederwerk. Witte pompon met het benedenste gedeelte rood, lang 4 ¾ duim Rijnlands, waar van 2/3 wit en 1/3 rood.Ā Bij de militie artillerie waren de verschillen ten opzichte van het staande leger kleiner: Ādezelfde uniform als die der staande armee, doch de platen der schakos en de knopen in het geelĀ.
Als de afbeeldingen van liniesoldaten en militiesoldaten echter naast elkaar gelegd worden, springen de sjakoĀs in het oog. Deze vertonen wel degelijk verschillen qua vorm. Dit verschil is te verklaren aan de hand van een decreet van 24 november 1814. Hierin staat vermeld dat de normale sjakoĀs te duur waren om voor de militie gebruikt te worden. Daarom werd bij de militie de Engelse sjako ingevoerd. De kostprijs hiervan bedroeg slechts twee gulden vijftien, tegen vier gulden veertig voor de gebruikelijke sjako. Deze Engelse sjako moet niet verward worden met het model in gebruik bij het Engelse leger in deze tijd. De Engelse soldaten op de rechter afbeelding dragen namelijk een zogenaamde ĀBelgicĀ sjako. De Engelse sjako die voor de militie gebruikt werd verwijst naar het oude Engelse model, de Āstove-pipe sjakoĀ, van 1801 tot 1812 in gebruik bij het Engelse leger, te zien op de linker afbeelding.
In de reglementen van 1815 is echter geen enkele verwijzing te vinden naar de stove-pipe sjako. Volgens uniformreglementen uit genoemd jaar droeg de landmilitie de Āschakot als die der infanterieĀ Ā[. Hetzelfde gold voor de militie artillerie. Ruim een maand later wordt een decreet uitgevaardigd waarbij de militie compleet gelijk getrokken wordt met het staande leger, ook op uniform gebied: ĀĀ omtrent de kleeding en equipementsgelden, ingevoerde reglementen, zullen worden gewijzigdĀ Ā. Dit zou erop wijzen dat de militie inderdaad dezelfde sjako droeg als de infanterie. In 1815 droeg de infanterie het Oostenrijkse model sjako, zoals op de afbeelding afgebeeld. In de reglementen is niet duidelijk vermeld dat deze sjakoĀs ingevoerd werden. Er wordt wel vermeld dat de bestaande sjakohoezen niet meer om het nieuwe model passen omdat de klep in de nek in de weg zit. Dit wijst inderdaad op het Oostenrijkse model.
De decreten van 1815 wijzen er dus impliciet op dat de militie dezelfde, Oostenrijkse, sjako droeg als de infanterie. Er zijn echter verschillende afbeeldingen te vinden van Nederlandse infanterie met verschillende sjakoĀs. Op de afbeelding draagt de soldaat de ĀBelgicĀ sjako. Dit komt omdat dit een Belgische soldaat in Nederlandse dienst betreft. Belgische bataljons vormde een apart onderdeel binnen het Nederlandse leger. Dit verschil is ook aantoonbaar tussen Belgische en Hollandse jagers. Voor de militie lag dit anders. De afbeeldingen met betrekking tot 1815 die militie soldaten laten zien tonen bijna altijd de Āstove-pipeĀ sjako, hetgeen onjuist is. Op de afbeelding is een bataljon landmilitie te zien met daarnaast een officier. De officier behoort volgens het reglement dezelfde sjako te dragen als de manschappen, alleen met een witte pluim. De vraag bij deze afbeelding is dus, dragen de soldaten de verkeerde sjako, of de officier?
Waarom zouden de sjakoĀs dan niet doorgevoerd zijn?
foto 1 Noord-Nederlandse (Hollandse) miliciens anno 1815. De uniformen komen grotendeels overeen met die van de infanterie. De enige verschillen betreffen de kleuren van de kraag, manchetten en voering. Deze waren bij de infanterie wit voor de kraag en manchetten en rood voor de voering. De militie draagt oranje kraag en manchetten en witte voering. Het grootste verschil zit hem echter in de sjako, hier de Engelse Āstove-pipeĀ sjako.
foto 2 Hollandse infanterie anno 1815. Links een soldaat van de centrumcompagnie, rechts een flankeur. Dit is te zien aan zijn wings en donkergroene pompon.
foto 3 (van R-L) korporaal royal artillery -- gunner royal artillery -- driver royal artillery -- 3de class Pte royal staff corps
foto 7 Linie infanterist. Behoort bij de Flankeurs. De rode pompon wijst op een grenadierseenheid. Het Nederlandse en Belgische leger hadden echter geen grenadiers of lichte infanterie maar twee flankcompagnien. Officieel te herkennen aan een witte pompon met groene top.
foto 8 Verschillen tussen Hollandse en Belgische eenheden. Grootste verschil is de sjako. Te zien is dat de Hollandse jager de Oostenrijkse sjako draagt en de Belgische de 'Belgic' sjako.
foto 9 Zuid Nederlandse (Belgische) milicien. Draagt net als zijn noord Nederlandse collega de Āstove-pipeĀ sjako. Aangezien BelgiĆ« pas na het congres van Wenen (April 1815) samengevoegd werd met Nederland zullen de 25 bataljons landmilitie die in april 1815 met het Nederlandse leger samengevoegd werden de eigen, Belgic, sjako behouden hebben.