LISSEWEGE EN DE TIJD VAN TOEN DOOR CARLOS!
Waar is de tijd van toen gebleven, toen er, kort na de tweede wereldoorlog, 2000 inwoners (zielen, zei mijn vader zaliger, altijd) woonden in Lissewege, het mooie witte polderdorp, waar ik op 09/04/1936, het levenlicht zag.
Iedere lissewegenaar kende elkaar toen bij naam en zei goedendag tegen mekaar. Wij woonden aan de Poermolen, langs het vaartje, het farretje op zijn lisseweegs, officieele naam, Lisseweegse watergang,die omstreeks 1270 gegraven werd op last van de monniken van Ter Doest, in een klein, wit gekalkt huisje, destijds nog gebouwd door mijn grootvader Vital (die ik helaas nooit gekend heb) op het eind van de negentiende eeuw. Twee huizen naar links was het café St.Amand toen open gehouden door mijn nonkel Louis, die tevens aannemer was, en mijn tante Odilla. Twee huizen naar rechts woonde mijn tante Celestine (Stiene) Er recht over, aan de overkant van het vaartje woonde tante Alice (Lies) die een winkeltje openhield van breiwol, naaigaren enz, dit te samen met haar dochter, mijn nicht Marie Louise.
In dit huis, werd mijn neef, Alfons Styns, de zoon van mijn nonkel Leonard (Narden) opgepakt door de Duitsers, in het begin van 1944 en in Oostakker, als weerstander, terechtgesteld op 20/05/1944. Alfons was dus gehuwd met zijn volle nicht. Een andere neef van mij, Alfons Brans, de zoon van tante Celestine, is dezelfde dag aangehouden, maar heeft gelukkig, het concentratiekamp Buchenwald overleeft. Hij is door het Russisch leger bevrijd.
De straat recht over ons noemde toen Dudzeelsesteenweg, nu, Ter Doestraat.
Honderd meter verder woonde mijn nonkel Joseph (Moestje) evenals mijn vader, een groot duivenliefhebber. Om de hoek, in de nu Willem van Saeftinghestraat, woonde mijn nonkel Narden. Niet zoals nu, maar toen woonden de familieleden, allen dicht bij elkaar. Mijn vader Camiel (Leize) evenals zijn broers, waren hardwerkende metsers die bij hun jongste broer Louis werkten. Recht over het café St. Amand was er de kleine Heule (Roelandsbrug) die rond de jaren zestig, zeventig, voor het toenemend verkeer, verbreed werd. Naast de Heule stond er een grote, in het rood geschilderde pomp, waar de omwonenden hun water haalden en de kinderen er rond speelden. Staat die pomp nu niet op het plein voor de kerk? Er stonden ook een rij bomen met een grote kruin (Linden?)Tijdens het najaar, voor de grote trek,waren de elektriciteitsdraden volzet met zwaluwen, waar zijn die gebleven? Vlak tegen over de winkel van tante Lies, alsook er recht over, aan het huis van tante Stiene, was er een trap, een schep zei men toen, waar de mensen water uit het vaartje haalden. Van daar uit gingen wij als kinderen het vaartje in, het water was maar een halve meter hoog.. Er zwom paling in en zeelt (tink) alsook kleine mooie rode visjes stekelbaarsjes, die wij kraaivisjes noemden, wij schepten die met een netje op en stopten die thuis in een bokaal. Toen wij uit het vaartje kwamen hingen er bloedzuigers aan onze benen. De oevers waren toen nog niet in beton maar bestonden uit aarde die begroeid was met onkruid, het krioelde er van de ratten.Alhoewel het water nooit meer dan een meter hoog stond in het vaartje zijn er toch enkele mensen in verdronken.
Tijdens de oorlogsjaren, toen er geen verlichting was, misten regelmatig personen de Heule en vielen pardoes in het vaartje.Wanneer tijdens de winter, het vaartje er bevroren bijlag, werd er geschaatst, de meesten konden zich echter geen schaatsen veroorloven en slierden met hun klompen aan over het ijs, wat een pret hadden wij. Naast het huis van tante Lies stond de smisse van Jan en Dum (Theophiel Peere.Als kind verwarmend wij ons soms in hun smisse en keken vol bewondering toe hoe zij de paarden besloegen. Recht tegenover ons huisje, aan de overkant van het vaartje, had men tijdens de oorlogsjaren een bunker gebouwd waar de omwonenden konden in schuilen wanneer er luchtalarm gegeven werd. Na de oorlog is die bunker er nog enkele jaren blijven staan. Wij, de kinderen uit de buurt, speelden er in.
Alhoewel de meesten van ons niet verder dan honderd meter van de bunker woonden, gingen wij niet naar huis als wij buikpijn hadden, wij staken onze broek af en scheten in de bunker. De uitdrukking, een grote behoefte doen, was ons toen onbekend. Toen de bunker verwijderd was, smeten wij op die plaats met loodstukken naar een kurk, al-an-ko noemden wij dit spel. Tijdens de zomeravonden zaten de mensen, na een zware dagtaak, op een stoel voor hun deur, gezellig met elkaar te babbelen. Televisie bestond toen nog niet, er waren er zelfs die nog geen radio hadden.
In het wegeltje, nu het Valerius De Saedeleerpad, tussen de twee Heulen, was eer een inkeping in de haag, dat was het schiethoekje, er lag niet enkel hondenstront…Ik heb mijn broek versleten op de schoolbanken bij Juteko (Mevrouw Alice Depreitere – Van Cauwenberge, bij meester Bonte en hoofdonderwijzer Joseph Dewaey, die ik een toffe vent vond. De meester is een toffe vent, heb ik eens geschreven op het schoolbord die ik moest afvegen tijdens de speeltijd, dit karweitje kreeg iedere leerling om beurt, het was dus geen straf. In de bilk, weide, waar de koeien graasden van bakker Remy Vermandere, stonden er appelbomen. Mijn beste schoolvriend, helaas te vroeg gestorven, Andre Deketelaere (Rucker) en ik, gingen door die boomgaard naar school en trokken iedere middag een paar kattekoppen, een soort grote appelen van de bomen. Waar die koeien graasden heeft men in 1970 een sociale woonwijk gebouwd, er staan wit gekalkte huizen in de Vincent Dhoensstraat en de Kalsijdeader. Leo Maes ook reeds lang overleden, was mijn uitgangsmaat toen wij zestien waren. Op zondagnamiddag reden wij met de fiets naar Blankenberge om te gaan dansen in de Metro waar er een orgel stond. Die staat er nu nog steeds. Kort na de oorlog had Lissewege nog twee in werking zijnde molens, de witte en de zwarte molen. Destijds hebben veel Lissewegenaars (om den brode) Lissewege verlaten.+ Marcel Vermandere en ik zelf, zijn naar Oostende vertrokken. Mijn jongste zuster Honerine (Rina), mijn neef Alfons Brans en René Strubbe (Piot) wonen in Heist. Roger Corneille en +Adhemar Nell in Knokke. Roger Dhulst, Georgette en Aline Deketelaere, Jackeline Pycavet en+ Laurette Delove in Bredene.+ Arséne Strubbe en Lowie Delove in Blankenberge.
Maurits Vandebruane,+ Robert Dewulf en een zoon van Pier Komiek (Vlaeminck) wonen in het Brusselse.
Verschillenden van mijn klas en generatiegenoten zijn reeds overleden; Andre Deketelaere, Leo Maes, Roger Vandyke, Adhemar Nell, Walter Van Oudenaerde, Robert Dewulf, Romain Strubbe, Willy Schudts, Germain Beyts, Roger Vlaeminck, Gilbert Dewulf, Alfons Hillewaert, Henri Pitteljon. Misschien nog wel anderen, hopelijk heb ik mij niet vergist en heb ik nog in leven zijnde personen bij de overledenen geschreven. Ik herinner mij nog een anekdote toen ik dertien zes. Roger Vandycke zat in de bank achter mij in de klas. Hij gaf mij een briefje die ik moest afgeven aan Lydie, zijn latere echtgenote, om te vragen of zij met hem wilde vrijen , zo ging dat toen in zijn werk in die tijd. Ik was verliefd op Gilberte Deketeaere (Birtje) de zuster van mijn vriend André. Zij heeft dit echter nooit geweten, dat ik verliefd op haar was bedoel ik. Zij had een oogje op Adriën Verdickt en hij op haar. In de klas gaf ik eens een briefje aan Adriën waarop ik geschreven had, Adriën is een haan en Birtje een hen. Meester Bonte had dit echter gezien en ik moest straf schrijven .
Men heeft toen met mij gelachen en ik had schrik dat mijn ouders dit te weten zouden komen. Heeft een dorp nu nog dorpsfiguren? Waar zijn ze naartoe, Ik herinner ze mij nog allemaal en zie ze zo voor mij. De oom van mijn vader, Schelen Declerk met zijn vuile witte baard en zijn vrouw Liza, Poetje noemde iedereen haar. De guitige Pier Komiek (Cyriel Vlaeminck) de vloekende boer Tjeppen Galle, mijn nonkels en tantes, Katte ( Romain Baes) Fiette (Emelie Danneels) de Brimmel (Camiel Pyckavet) Fons Groate (Alfons Jaxsens) Rucker (Robert Deketelaere) Parut (Maurice Verstappen) Mai Tette (Maria Debacker) Fonten Tee (haar zoon) Stiene Poep (haar zuster) Stan Broucke (Constant Vandebroucke) Maine Poep en Miss Belga (zijn dochters) Tille Pauw (Cyriel Jaxsens) Uznie van Dokens (Eugenie Pintelon) Djellen (Willem Pyckavet) Pakkenol (Jan Runtjes) Jan Troen (Albert Lapouter) Sissen Berziel (Frans Boi) San Floche (Petrus Neels) Juultje Patries (Juul Linskens) Tiele Nette (zijn zuster) Logghe (Medard Gunst) Tjieter (Emiel Deschacht) enz. enz. enz…
In een vorig schrijfsel van mij heb ik 102 lapnamen geschreven van reeds lang overleden Lissewegenaars. Vroeger spraken de mensen altijd over die goede oude tijd. Was het voorheen beter dan nu? Neen, economisch gezien zeker niet, er was veel armoede onder de mensen, men wist echter niet beter en men was tevreden met wat men had. Tijdens de kermisperiode werd er veel leute en plezier gemaakt. Heb ik heimwee naar die tijd? Soms, zou ik graag, al was het maar voor een dag, zestig jaar jonger willen zijn. Na het overlijden van vader, in 1983, kwam het ouderlijk huisje in het bezit van mijn oudste zuster Cecile, die vorig jaar,in 2008 overleden is. Onlangs is het verkocht, gelukkig, aan een geboren Lissewegenaar. De laatste jaren worden er in Lissewege, veel huisje verkocht aan mensen die komen van uit het binnenland, wat niet wil zeggen dat ik iets tegen die mensen heb, zeker niet. Ik woon nu al 55 jaar in Oostende en voor de geboren Oostendenaars, ben ik nog altijd een aangespoelde. Vroeger, toen mijn ouders en andere familieleden nog leefden, kwam ik eenmaal per maand terug naar mijn geboortedorp. Nu, enkel nog maar om een begrafenisplechtigheid bij te wonen van de weinig nog over gebleven resterende familieleden.
Carlos Styns
12-05-2009 om 01:27 geschreven door tlissewegenartje
|