Na de oorlog nog niet zó lang voorbij,
een fonkelde ster wenkte mij
Ze twinkelde en begeleidde me van ver,
sprankelde anders dan anders, straalde her en der
en beneden jubelden de klokken overmoedig blij
de moede ruggen rechtten zich, de oorlog was voorbij.
De ster bleef wenken en ik hoorde een bel,
bleef speuren in het donkere tot ik tolde
en geleid werd naar de dorpskapel.
Van verre kon ik t Kind zien, de pop bewoog niet
in een kribbe vol stro, Maria vond ik,stijf
en vaal gebladderd, onbeweeglijk in r verkleurd kleed,
wijl Jozef haar star aangaapte, verbleekt
Thuis hadden wij ook een stalletje, zonder beeldjes:
de kribbe was leeg, enkel Maria en Jozef waren vernist,
een grauwe os en ezel staarden roerloos
achter afgepeigerde drie gekromde koningen
en de schaapjes met hun herder waren vermist.
Niets nog was hersteld, de oorlog had zoveel afgenomen,
elkeen vertelde men dat het geloof ons had geholpen
om aan die gruwelijke hel te ontkomen.
Op mijn weg terug liep ik zwijgend en voorzichtig
over de kraakverse egale laag sneeuw.
Blauwe randen omboorden dit maagdelijk wit omzichtig.
Ik richtte mijn blik op de donkere lucht, zag de maan
doch zocht tevergeefs waar de Sterre bleef stille staan
kristin-Kerst - 2014.