
Mijn naam is Carlos Styns. Ik ben geboren op 9 april 1936 te Lissewege, het witte dorp, een van de mooiste dorpen van Vlaanderen. Ik woon echter al 56 jaar in Oostende en voordien heb ik drie jaar in Heist aan zee gewoond. Thuis was ik het kakkernestje, het achterkomertje. Mijn twee zussen, Cecile en Honorine, waren respectievelijk 12 en 11 jaar ouder dan ik. Mijn moeder Paula was huisvrouw, mijn vader Camiel was metser.Ik denk dat ik een braaf kind was, alhoewel, mijn zusters hebben mij meer dan eens verteld dat, toen zij reeds sliepen , wij sliepten in de zelfde kamer, ik hun oogleden open trok en zei, ikke niet slaap, jij ook niet slapen. Ik ben lang een broekschijter geweest, letterlijk dan. Toen mijn zussen mij zagen afkomen op straat met mijn beentjes open, zeiden ze, hij is daar, het zal weer van dat zijn. Op ons koertje moest ik dan mijn broek af doen en mij bukken, ze goten dan een emmer koud water op mijn achterste, de sadisten… Ik heb als kind de tweede wereldoorlog mede gemaakt. Ik kan mij niet herinneren dat ik honger heb geleden, wij woonden op het platteland en hadden maar de appelen van de bomen te plukken in den boomgaard van de boer, toen hij het niet zag. Nu en dan, toen wij gras aan het afsnijden waren voor de konijnen, lag er toevallig een kg. aardappelen tussen het gras. Ik heb een gelukkige jeugd gehad, wij konden toen nog buiten ravotten. Wij speelden voetbal in de weide, tussen de koeienstront..In het najaar van 44 had het eens hevig gestormd, onder de appelbomen lag het vol met appelen, de mensen mochten van de boer al de appelen oprapen, wij hebben toen zeven weken lang, iedere dag, appelmoes gegeten, de dunne liep langs mijn magere beentjes omlaag. Toen in augustus 44 de geallieerden de kust aan het bevrijden waren, vielen er ook bommen en obussen in Lissewege. De Duitsers zaten met geschut en een zoeklicht boven op de 50m. hoge en monumentale toren van ons dorp. Wij zijn toen gevlucht en hebben enkele maanden in Blankenberge gewoond. Ik heb mijn broek versleten in de gemeenteschool, nu heet die school Ter Poorten. Ik was een middelmatig leerling, Nederlands, aardrijkskunde en geschiedenis waren mijn beste vakken, van rekenen had ik geen kaas gegeten. Opstellen schrijven, verhaaltjes uit mijn duim zuigen, deed ik als hobby. Ik ben op mijn veertiende als metserdienaar beginnen werken bij mijn nonkel Louis die een kleine aannemer was. Hij hield ook, te samen met mijn tante Odilla, het café egelsSt. Amand open, die nu nog steeds een van de weinige overgebleven volks café’s is in Lissewege. Het eerste huis die ik heb helpen bouwen was die van dokter Masselein , waar zijn dochter, ook dokter geworden, nu nog woont. Ik was voorbestemd om, evenals mijn vader, zijn drie broers en mijn grootvader, die ik nooit gekend heb, ook metser te worden. Maar ik was een dromer, heb geen boeken gelezen maar ze wel verslonden, ik wilde varen en de wereld zien. Wegens familie omstandigheden, mijn ouders zijn uit elkaar gegaan toen ik zestien en half was, ben ik toen bij mijn zuster Honorine, die in Heist aan zee gekend is onder de naam Rina, gaan wonen. Zij was in 1945 met Maurits, een visser gehuwd , is al weduwe sinds 1976 en woont nog steeds in deze badplaats. Ik heb daar eerst in de bouw gewerkt bij aannemer Morbee. Dan heb ik bij een firma gewerkt om de dijken te helpen herstellen in Knokke en in Heist na die hevige februari storm van 1953. Ik heb ook een half jaar gevaren op een garnaalschuit van mijn schoonbroer Maurits. Wij hebben eens een zeemijn opgevist, daar heb ik toen een verhaaltje over geschreven,” Een ongewenste vangst,” die op 13-1-55 verschenen is in het kapoentje, een bijvoegsel voor de kinderen van het dagblad Het Volk.
Op 1 oktober 1954 ben ik als beroepsvrijwilliger in dienst getreden bij de Zeemacht. Twaalf jaar ben ik bij de Marine gebleven. Eerst kregen wij in de kazerne van St. Kruis een twee maanden durende militaire opleiding. Daarna moesten wij twee maanden een theoretische nautische cursus volgen voor dekmatroos. Na die twee maanden kregen wij een praktische cursus aan boord van het schip “ De Moor” die in de haven van Brugge lag. Dan volgde nog een opleiding artillerie van een maand in de kazerne van St. Kruis. Na die zeven maanden werden wij goed bevonden om als dekmatroos te dienen aan boord van een van de schepen van de Marine. Ik werd eerst naar de oude basis van Zeebrugge gestuurd die gelegen was aan de coke’s fabriek van Zwankendamme, op een paar km. dus van mijn geboortedorp. Ik heb daar anderhalve maand gediend op de kustmijnveger M 917, in die tijd hadden de kustmijnenvegers nog geen naam, enkel een nummer. Daarna werd ik naar Oostende gemuteerd waar ik met de M 922 voor een paar weken naar Brussel moest. Met de M 912 heb ik dan gevaren naar Harwich en Ipwich in Engeland. Ondertussen had ik al twee jaar kennis met Paula, mijn latere echtgenote. Zij was afkomstig uit Klerken bij Houthulst en werkte als kamermeisje in het hotel “ Golfclub” in het Zoute. Wij hebben elkaar leren kennen in een dancing in Knokke. Wij zijn op jeugdige leeftijd gehuwd (niet van moeten) op donderdag 6/10/55 voor de wet, in het gemeentehuis van Knokke en op zaterdag , twee dagen later, voor de kerk, in het kerkje van het Zoute. Mijn trouwkostuum was die van matroos bij de Zeemacht. Het huwelijksfeest was toen niet zoals nu. Met de naaste familie aten wij konijn met pruimen, klaargemaakt door de grootmoeder van mijn echtgenote, en iedereen vond het lekker. Het feest ging door in een café, in een wijk van Klerken. Na de maaltijd werd er gedanst op de tonen van accordeon muziek. Terwijl de familieleden aan het dansen waren, hebben wij eens stiekem het café verlaten om naar het huis te gaan van mijn schoonmoeder, die om de hoek gelegen was. Daar hebben wij in de zetel een vluggertje gedaan. Wij hadden voordien reeds ervaring met de vleselijke geneugten van de liefde. Mijn echtgenote haar stiefvader, haar biologische vader heeft zij nooit gekend daar hij verongelukt is toen zij drie jaar was, had het gemerkt dat wij verdwenen waren, en kwam woedend op de voordeur bonzen, die wij wijselijk gesloten hadden. Hij zei dat hij de accordeonist niet betaald had om te spelen terwijl wij niet aanwezig waren. Met blozende wangen hebben wij ons toen terug bij de feestvierders gevoegd. Onze huwelijksreis ging naar Brussel, waar wij enkele dagen doorbrachten bij mijn moeder die daar toen woonde. Na een vijftal jaar is zij toen terug gekeerd naar Lissewege en heeft daar tot drie jaar voor haar overlijden, in 1980, het gekend café W.E. open gehouden, te samen met haar levensgezel Albert. Mijn ouders zijn nooit gescheiden, wekelijks ging mijn vader, die in zijn huis is blijven wonen, een paar pinten gaan drinken bij mijn moeder, dat moet kunnen…Toen mijn ouders en mijn oudste zuster Cecile nog in leven waren, vader is gestorven in 1983 en Cecile in een rusthuis te Brugge in 2008, gingen wij een maal per maand nog eens terug naar mijn mooi geboortedorp. Nu enkel nog maar op 1 november…Een paar dagen vóór ik huwde, kreeg ik het bericht dat ik voor een viertal maanden naar Amerika moest om daar een opleiding te krijgen en terug te komen met een kustmijnenveger. In die tijd werden al de Belgische , alsook Portugese en Noorse mijnenvegers in Amerika gebouwd. Ik was dus 12 dagen gehuwd toen wij op 18 oktober 1955, met een bus vertrokken naar Le Havre om daar,’anderendaags, als passagier in te schepen op het Frans luxeschip, Liberty, richting New York, waar wij op 25 oktober aankwamen. Ik maakte deel uit van een bemanning van 36 man. Wij hadden een luxeleventje aan boord van dit prachtig passagiersschip. Eten in overvloed, wijn aan tafel, wij waren dit niet gewoon. Toen wij New York binnenvaarden keken wij onze ogen uit naar het vrijheidsstandbeeld en al die wolkenkrabbers. Wij werden eerst ondergebracht in een navy kazerne in Brooklyn. Daarna namen wij onze intrek aan boord van onze mijnenveger die toen het nummer 131 had. Later in België werd dit dan M 925 De Panne. Wij kregen in Amerika een maanden lange training in het mijnvegen, brandbestrijding, man over het boord, verlaat het schip enz.. In New York heb ik boven op de Impire State building gestaan, die toen het hoogste gebouw was in New York. Op 19/11/55 vaarden wij via de Hudson rivier naar Newport/Rhode Island, daar verbleven wij een week. Daarna gingen wij naar Norfolk/ Virginie, waar de grootste navy basis van de Amerikaanse marine zich bevond. Tijdens de strenge winter hier in België, lagen wij in Charleston/South Carolina, in het zuiden van de U.S.A. De laatste week van januari 56 vertrokken wij naar Portsmouth /Virginie, waar wij na twee dagen varen aankwamen. Van de warmte naar de koude, wij hadden twee dagen vliegende storm gehad, de ijskegels gingen aan de mast toen wij in Portsmouth aanmeerden. Tijdens de weekenden, toen ik vrij van wacht was, heb ik twee maal, met een paar kameraden, Washington bezocht, dit op 1 en 21 april, telkens met autostop, een afstand van zo een 400km. Wij sliepen dan voor een nacht in een hotelletje. Daar heb ik toen, de toenmalige President Eisenhower gezien, ik heb een foto waar ik bij zijn auto sta. Wij vertrokken uit Amerika op 14/05/56 en kwamen in Oostende aan op 04/06/56, na een afwezigheid van bijna 8 maanden in plaats van de eerst beloofde 4 maanden. Wij mochten echter met zo een klein scheepje, niet alleen de oceaan oversteken en moesten wachten tot er een konvooi was van nog andere mijnenvegers voor Portugal en Noorwegen. Tussen Amerika en Oostende hebben wij de eilanden Bermuda en Ponta del Gada, in de Azoren aangedaan, dit om brandstof en proviand op te doen. Aan boord bestond het werk, als dekmatroos er in, om het schip te onderhouden, te kuisen,schilderen en wacht te lopen op de brug als roerganger en uitkijk. Het zijn de matrozen die aan het wiel (roer) staan en niet de kapitein zoals veel landrotten dit denken. De matrozen sturen de koers die door de officier van wacht op gegeven wordt. Op zee geld dezelfde regel als aan de wal, voorrang van rechts, in dit geval stuurboord in zeemanstermen. Als er een schip van stuurboord komt, dan kan men op de radar zien of er eventueel een aanvaring kan van komen. Dan moet diegene die van bakboord komt (links) of wel vaart minderen, of wel enkele graden stuurboord sturen om zo achter het van stuurboord komende schip te varen. In onze vrije tijd speelden wij met de kaarten, ik las meestal een boek. In een latere periode kregen wij films mede aan boord. Toen wij de havengeul van Oostende binnenvaarden stonden mijn echtgenote, ouders en zussen, op het staketsel mij op te wachten. Wij werden verwelkomt door de muziekkapel van de Zeemacht, het was na zo vele maanden een hartelijk weerzien. Een maand later moest ik terug weg voor twee maanden, met de M 907 Artevelde, naar de Middellandse zee. Wij meerden aan in Lissabon, Gibraltar, Cannes, Nice, Monaco, Toulon, Palma de Mallorca, en nogmaals in Lissabon. Daarna op maneuvers naar Hoek van Holland , Rotterdam en Den Helder. In 57/58 ben ik met het visserrijwachtschip de “ Van Haverbeke” gevaren naar Reyckjavik in IJland en naar Hamburg. Alsook hebben wij Vilvoorde bezocht die het peterschap had aanvaard van ons schip. In 58 heb ik Brest, in Frankrijk bezocht. In 1959 nogmaals met het visserijwachtschip, de Van Haverbeke, 3 maal naar IJsland, Brest, Antwerpen, Hull, Hamburg, het eiland White, Aberdeen , Kopenhagen en Kiel. Dan heb ik een twee tal jaar niet gevaren en verbleef in de marine basis van Zeebrugge. Van 1960 tot 61, met de M 916, twee maal naar Brest, Cuxhaven,Helgoland, Torquay en Harwich. Tijdens de zomer van 62 met een riviersnelboot, “De Meuse” op de Maas, naar Waulsort, dicht bij de Franse grens, ondertussen, Terneuzen, Hasselt, Andenne, Namen,Dinant en Antwerpen aangedaan. Ik was toen reeds lang 1ste matroos benoemd. In 1963, met de hoogzee mijnenveger M 909 “ Bovesse” naar Antwerpen en Brest. Mijn laatste reis bij de Zeemacht heb ik gedaan in jan/febr. van 1964, nogmaals naar de Middellandse zee, dit naar Gibraltar, Toulon, Monaco en Marseille. Daarna heb ik twee jaar dienst gedaan op de kaaidienst, op de oosteroever in Oostende. Ondertussen had ik reeds drie kinderen, twee zonen en een dochter, nu hebben wij al vijf meerderjarige kleinkinderen. Na een examen afgelegd te hebben voor matroos in 64, ben ik rechtstreeks van de Zeemacht op 1/10/66, overgegaan naar het toenmalige Staatszeewezen, de Oostende – Doverlijn, de latere R.M.T. de Regie voor Maritiem Transport.daar heb ik 30 jaar gevaren op de meeste pakketboten en carferry’s van deze lijn. 25 jaar als matroos en de laatste vijf jaar als kwartiermeester en dienstdoende bootsman. Mijn laatste veertien jaar heb ik gevaren op de Reine Astrid, de vroegere Stena Nautica, van de Zweedse Stena rederij, het beste schip van de R.M.T. waar ik ooit op gevaren heb. In totaal heb ik 42 ½ jaar op schepen gediend, maar ik heb mij nooit een echte zeeman gevoeld. In het begin van mijn loopbaan bij het staatszeewezen voelde ik mij een beetje een vreemde eend in de bijt, ik kwam van de zeemacht, had geen visserij of zeevaartschool gevolgd, aan mijn dialect hoorde men dat ik niet van Oostende was, er waren er die dachten dat ik nog nooit gevaren had, alhoewel ik vier jaar vaartdagen moest hebben om aan het examen van matroos te mogen deelnemen, diegenen die op de visserij of koopvaardij hadden gevaren, moesten maar twee jaar vaartdagen hebben. Ik had echter mijn droom verwezenlijkt, ik had gratis, dank zij de Zeemacht, een stuk van de wereld gezien. Ik heb de Zeemacht verlaten omdat mijn kinderen mij niet meer herkenden toen ik weer eens thuis kwam van een lange reis. Bij het Staatszeewezen was ik iedere dag thuis. De taak van een matroos op de carferry bestond er in om het schip te onderhouden, het vast te maken aan de kade met trossen bij het aanmeren, het te lossen bij het afmeren, het laden of lossen van de garage met personenwagens, caravans, vrachtwagens, moto’s enz…
Op zee, het wachtlopen in de garage, dek en als roerganger of uitkijk op de brug en de koers sturen die de officier van wacht aangaf. De taak van de kwartiermeester en bootsman was o.a. de leiding nemen om de garage te laden en te lossen, op de brug, de officier van wacht bij staan en het roer over te nemen bij het binnen of buiten varen van de haven. Ik heb meer stormen medegemaakt dan mij lief was, in de Noordzee, Atlantische oceaan maar ook in de Middellandse zee. In het begin dat ik vaarde ben ik regelmatig zeeziek geweest, zoals de meesten denk ik. De ergste storm heb ik medegemaakt, twee jaar voor ik op pensioen ging. Ik had de wacht op de brug, het was windkracht 11, 110 km per uur. We waren nog geen uur buiten Oostende toen de kapitein wijselijk besloot om terug te keren. De vrachtwagens moest men met kettingen aan het garagedek vastmaken, door het hevig slingeren van het schip waren er verschillende van die kettingen gebroken met als gevolg dat er enkele vrachtwagens beschadigen hadden opgelopen doordat zij tegen diegene die naast hen stond waren gevallen. Nu en dan was er ook een passagier die zelfmoord pleegde door over boord te springen. Ieder schip die in de omgeving was werd dan verwittigd om uit te kijken naar de drenkeling. Toen dit ’s nachts gebeurde moesten wij met een zoeklicht van op de brug, het water afspeuren, maar telkens tevergeefs… Wij waren nog maar eens juist de haven van Oostende uit gevaren toen er een dame over boord sprong. Onmiddellijk werd de verkeerstoren van het loodswezen verwittigd die snel een bootje naar buiten stuurde en die hebben die dame nog kunnen redden. Wij hadden ondertussen ook al een reddingsboot te water gelaten maar de mannen van het loodswezen waren ons voor…Het was in het jaar 1970 geloof ik, toen we bij het aanmeren in Dover, ik vaarde toen op de oude pakketboot Reine Astrid, een Amerikaans meisje over boord viel, tussen schip en kade, gelukkig bleef ze op de boord van het schip liggen. Bootsman Albert Corneau liet zich met een touw zakken tot bij het huilende meisje en wij hebben haar dan zo aan boord gehesen .Later is de bootsman nog gehuldigd door de Amerikaanse ambassade.Op een Carferry waren er vier ploegen, een aan boord en drie thuis. Wij moesten twee uur vóór afvaart aan boord, zijn om het schip te reinigen, de treinpassagiers aan boord te nemen en de garages te laden. We vaarden vier uur naar Dover, de laatste vijf jaar was dit naar Ramsgate, daar bleven wij anderhalf uur liggen om het schip te lossen en terug te laden. Dan terug vier uur varen naar Oostende en het laatste half uur werd het schip dan gelost. Na twaalf uur gingen wij dan naar huis voor vier en twintig uur en kwam er een andere ploeg aan boord. Zo deden wij vier reizen, twee nacht en twee dag reizen en waren dan twee en zeventig uren vrij. Tijdens de hevige winterstormen gebeurde het soms dat het schip tegen de muur in Dover, of tegen het staketsel, bij het binnenvaren van Oostende vaarde, gelukkig, telkens maar met materiele schade .Op 1 november 1996 ben ik op pensioen gegaan, enkele maanden later was het, na 151 jaar, gedaan met de R.M.T. Ik heb niet de pretentie om te zeggen dat, was ik niet op pensioen gegaan, de R.M.T. was blijven bestaan……..Ik heb een zeer mooie tijd gehad bij de Oostende – Doverlijn en heb er mooie herinneringen aan over gehouden. Iedereen was er het hart van in toen de R.M.T. op hield van te bestaan.
Ik heb verschillende hobby’s gehad, ik heb boeken verslonden en poszegels verzameld. Ik heb een stamboek onderzoek gedaan naar mijn voorvaderen, ik ben geraakt tot eind van de jaren 1700. Mijn betovergrootvader woonde in Brugge. Ik ben ondervoorzitter geweest van de Oostendse ornithologische vereniging de Duinpieper, ik had een voliëre in mijn tuin van 25 m². er bevonden zich daar bij de 100 exotische vogels in van een paar tientallen verschillende soorten. Ik nam deel tijdens de wintermaanden aan vogeltentoonstellingen, heb verschillende malen kampioen gespeeld en vele natura prijzen en bekers gewonnen. Ik heb toen een vijftigtal kleine artikeltjes geschreven die verschenen zijn in een ornithologisch tijdschrift over het houden, verzorgen, kweken en tentoonstellen van kleine, zaadetende exotische vogels. Toen ik begon aan een twee jaar durende avondcursus Spaans, ben ik gestopt met de vogelliefhebberij. Toen wij van ons huis naar een appartement verhuisden, nam ik enkel nog maar een vogel mede. Ik heb enkele kleine verhaaltjes in het Spaans geschreven. Ik had het geluk dat ik toen op Oostende- Dover vaarde , wekelijks, soms dagelijks ontmoete ik aan boord Latijns Amerikanen, ik heb tegen inwoners gesproken uit ieder land van Midden en Zuid Amerika. Mijn voorkeur ging naar Mexicaanse meisjes, die waren het vriendelijkst. Ik heb nu nog drie vrouwelijke correspondenten, sinds 1986, Margarita uit México, die heb ik na 17 jaar, toen ik voor de derde maal in México was, terug gezien in 2003. Dan nog Erica uit Chili en Rosario uit Peru. Drie maal heb ik een rondreis gedaan doorheen México lindo (mooi México) telkens zonder moeder de vrouw. Dit was in jan. 94, de tweede keer in 96 eveneens in jan. En de derde keer in oktober 2003, deze maal was mijn zoon mede. Ik heb de volgende archeologische sites bezocht en hun tempels beklommen; Teotihuacán, gelegen op 53km. ten N.O. van México city, Cholula, bij Puebla, Monte Albán , Mitla en Yayul in de deelstaat Oaxaca. Palenque en Yachilán in Chiapas, Uxmal, Kabah, Chithen Itza en Tulum op het schiereiland Yutacán. Ik geloof niet in een hiernamaals en ook niet in een vorig leven, maar als dit bestaat, dan was ik un méxicano. Ik heb mijn hart verloren aan México, als ik daar ben voel ik mij thuis, zo wel in de grootsteden als op het platteland, tussen de indianen. Wat mij zo aantrekt aan dit mooie land, de vriendelijke bevolking, de machtige archeologische sites, de vele interessante musea met de vondsten uit de pre Colombiaanse periode, de overweldigende schoonheid van de natuur, bergen, valleien,bossen en rivieren, de grote diversiteit van de fauna en flora, de pracht en praal van de kathedralen en lieflijke dorpskerkjes , de locale indiaanse markten en het voornaamste, las canciones rancheras, de méxicaanse volksmuziek van de Mariachi’s que me gusta muchisimo.
Voor en na mijn op pensioenstelling, gingen mijn echtgenote en ik, ieder jaar op reis, soms twee maal per jaar, telkens voor twee weken, meestal ging het naar Spanje, maar wij ook twee maal naar Turkije geweest, Kusadasi en Marmaris alsook naar het Griekse Kreta. Wij dachten van nog vele malen op reis te kunnen gaan, maar helaas, het heeft niet mogen zijn. Op 24/01/2007 heeft het noodlot toegeslagen en is ons leven drastisch veranderd. Mijn echtgenote moest voor een drie tal uur naar de pijnkliniek voor een behandeling met naalden in haar nek. De behandelende geneesheer anesthesist moet een zenuw doorbrand hebben want ze was op slag verlamd van juist onder de borst tot en met de tenen. ’s Anderendaags heeft men haar naar een andere (zuster) kliniek gevoerd in Oostende waar een andere dokter haar geopereerd heeft in haar nek om de aangerichte schade te herstellen, maar het heeft niet gebaat. In die kliniek heeft ze vijf dagen verbleven, dan heeft men haar terug naar die eerste kliniek gebracht. In totaal heeft zij 22 dagen in beide klinieken gelegen. Daarna werd zij overgebracht naar een revalidatiekliniek op de zeedijk in Oostende. Daar moest zij iedere dag allerlei oefeningen proberen te doen. In die kliniek heeft zij vijf en een halve maand verbleven, zonder resultaat. De dokter die haar (mis) behandeld had, had ons belooft dat zijn verzekering al de kosten zou betalen. Maar die heeft, zonder ook maar eenmaal een adviseur te sturen naar mijn echtgenote, dit geweigerd. Dan hebben wij gedaan wat wij zes maanden eerder hadden moeten doen, een klacht ingediend tegen die dokter anesthesist, wij dachten dat er een proces zou van komen. Na twee jaar kregen wij een bericht dat die dokter geen fout had begaan, er stond er verdomd spijtig niet bij of het van de heilige geest of van kabouter plop was dat mijn echtgenote plots verlamd was na zijn behandeling. Ik heb er nu nog steeds het raden naar. Was dit in Amerika gebeurt, dan had men 100 miljoen dollar gevraagd en men had ze gekregen ook. Gelukkig hebben wij in België een zeer goede sociale zekerheid, moest het ziekenfonds er niet zijn….. dan zou men die enorme kosten niet kunnen betalen. Drie maal per dag komt er een verpleegkundige van het Wit/geel kruis aan huis voor de verzorging, dit om 08 – 14 – en 20 uur. Iedere nacht moet ik twee tot drie maal uit mijn bed om die zelfde verzorging te doen die de verpleegkundigen tijdens de dag verrichten. Dit hebben verpleegkundigen mij aangeleerd in die revalidatiekliniek. Ik zou nog lang zo kunnen doorgaan, maar wil niet klagen, ik ben een optimist en wil eindigen met een vrolijke noot, wij zijn er nog en er zijn mensen die het nog slechter hebben dan wij.

Carlos komt in 'Man bijt hond'
Carlos vertelt:......Vrijdagnamiddag 23 september 2011, hebben er twee jonge, vriendelijke, vrouwelijke reporters van Man bijt hond / Woestijnvis, een twee uur durende intervieuw van mij afgenomen, alsook foto's van ons genomen bij ons thuis. Eerder had een van hen al drie maal een telefonisch gesprek met mij gehad en alles op band opgenomen, ik had ook al 40 foto's doorgestuurd van toen ik peuter was, tot mijn verblijf in Amerika met de Zeemacht en tot heden. Dan hebben ze nog foto's met een stick van uit mijn p.c. genomen. Van die twee uur zal er drie minuten van uitgezonden worden, dit waarschijnlijk, maandag 3 oktober om 19u45 en morgen dinsdag 4 oktober 2011 om 13.45u op één, bij Man bijt hond, het programma noemt, Van nul tot nu en gaat over mijn leven enz... Nadien hebben ze nogmaals driemaal gebeld en heb ik nog foto's moeten doorzenden, in totaal een stuk of 70. Of men ze allemaal zal tonen, weet ik niet. Tijdens het intervieuw bibberde mijn stem soms, het is niet evident om te proberen van beschaafd te spreken als men dit niet gewoon is met een micro onder je neus geduwd. Kijken dus hé! Zal ik mij nu moeten een donkere bril aanschaffen als ik op straat loop, om niet herkend te worden en zal ik b.v. korting krijgen in de winkels??????????????
03-10-2011 om 20:36 geschreven door tlissewegenartje 
|