De Roeselaarse reuzenfamilie is een vaste folkloristische traditie ter stede ingeburgerd. Hoewel het eerste optreden slechts dateert van 1891, ligt de oorsprong er van te vinden in een ver verleden. Daar is de oorsprongssage die aan reus Rolarius de stichting van de stad toekent.
Gehuwd met de dochter van een Romeins veldheer, Carlotta Vulgo, had hij zijn troon gevestigd in het Gravenkasteel op de Mote, ten westen van de huidige Sint-Michielskerk, vanwaar hij de scheepvaart op de Mandel beheerste en de stad met kracht en wijsheid leiden en beschermen kon.
Een gruwelijke gewoonte evenwel had alle harten van hem vervreemd : hij voerde zich met kindervlees ! Dat kon niet langer blijven duren, en op Driekoningenavond, de enige dag in het jaar waarop hij zijn kasteel verliet, nodigden de kabouters der streek hem en zijn gezin op een glansrijk feestmaal uit. Er werd gegeten en gedronken, en wanneer de reuzen, door bier en wijn beneveld, in slaap gevallen waren, werden zij uit hun zetel gelicht, op boomwagens gebonden en in de Mandel geworpen. Het kasteel werd door de kabouters ten gronde afgebrand.
Ter gelegenheid van een kermis in 1891 werd op 28 juni van dat jaar de reus Rolarius stichter van de stad, herboren en midden van het uitbundig volksgejubel danste hij met zijn vrouw Carlotta Vulgo en Opsinjoorke zijn zoon voor de eerste maal rond op de maat van de muziek en de toon van het lied der Roeselaarse reuzen.
Bij dezelfde gelegenheid werd ook "De Wonderbare Historie van Reus Rolarius, van zijn vrouw Carlotta en hun zoon Opsinjoorke", onder het volk verbreid. Het jaar nadien op 6 januari werd hij, tijdens het feest der Burgerwacht, in het hotel du Paradis "levend opgebrand" en ter nagedachtenis van Rolarius, de Reus van Roeselare, geboren ten jare 1324, werd het lied opgesteld :
"Er was een reus in Rousselaar, Rolarius was zijn name ;
Hij woonde in een groot kasteel met zijnen zoon en Dame".
Sindsdien is hij echter weer verrezen ; zijn kroost is weelderig aangegroeid, en éénmaal in het jaar, op het feest der "Braderie" komt hij thans, met zijn vrouw en zoon, met Mane zijn lachende knaap, en ook zijn jongstgeboren Zonnekind gedoken in zijn reuze-kinderwagen, uit stof en droom gestegen, en samen met baker en kindermeid, met tante Koba van 't Fort, en met de koning der dwergen en zijn rode kaboutergevolg, doet hij, tot vreugd van jong en oud, zijn triomfantelijke zegetocht door de juichende straten van de stad.
In 1957, ter gelegenheid van het 1000-jarig bestaan van Roeselare en van zijn wekelijkse markt, werd de ganse reuzenfamilie van Roeselare in het nieuw gestoken naar de prachtige ontwerpen van Arno Brys der Stedelijke Academie, ontwerp van de schitterende kostumering van de Albrecht Rodenbachstoet in 1956, en het podium van het openluchtspel.
Legendarische en allegorische typen:
-
de Zon en de Maan: symbolische getuigen (3,50m)
-
Rolarius: legendarische stichter van de stad (5,30m)
-
Carlotta Vulgo: dochter van Acharius Vulgo en waardige eega van Rolarius (5,10m)
Volkstypen (genaamd naar plaatsen of wijken van de stad):
-
Roobaert, de vishandelaar: genaamd naar de Robaartbeek (5,10m)
-
Batavia, zijn gemalin, de baker: genaamd naar de wijk Batavia (5m)
-
Langemarkske, de volksvriend : genaamd naar één van de oudste binnenstraten (4m)
-
Tante Babiele: genaamd naar de Babielebeek (5,10m)
-
Koba van het Fort,, de jonge dochter (4m)
Intussen zijn enkele nieuwe reuzen de familie komen vervoegen namelijk Reus Coorde, Cyper en het echtpaar Romaan en Lisa (Beveren).
De nieuwe telg in de Roeselaarse reuzenfamilie is Mamamilia, een moeder met kinderen. De moederreus doet haar inkopen in de winkelstraten tijdens de koopjesperiode, de Roeselaarse Batjes. De twee kinderen zijn de dragers die hun reusachtige moeder voortduwen. Millia verwijst duidelijk naar het milleniumjaar. Bij de kledij werd aandacht geschonken aan de kleurensymboliek: blauw voor wetenschap en waarheid, zilver voor trouw, goud voor wijsheid en rijkdom, zwart voor gevaar en kracht.
De familie is zoals steeds vergezeld door de harmonie der Aloude Sicambers in typische klederdracht, de groep dansende narren, blokfluitspelers, kabouters en duivels.
Het Roeselaarse reuzenlied
Ter gelegenheid van de wijkkermis op het Sint-Alfonsuskwartier werd op 28 juni 1891 Reus Rolarius, de "stichter" der stad, geboren. Midden het uitbundig volksgejubel danste hij er, met zijn vrouw Carlotta Vulgo en zijn zoon Opsinjoorke, voor de eerste maal rond op de maat van de muziek en op de tonen van het lied dat door Sylveer Carlier werd gedicht.
Daar kwam ne reus van Rousselaar,
't Eeuwenlang geleên,
Hij joeg met enen mispelaar
De dwergen hier uiteen.
De Kaboutermannekens vluchtten snel
Maar wreken zich toch evenwel ;
De Reus Rolarius ha - ha
't Is wel zei Pierlala.
De reuze trouwde Karlotta
Zij hielden bruiloftfeest,
En de dwergen loechen, ha,
En dansten om ter meest.
Zij dansten op nen glazen trog
En 's anderdaags zij dansten nog
Met Reus Rolarius ha - ha
't Is wel zei Pierlala.
Een zoontje sproot al uit den echt
't Was Opsinjoorken schoon,
En naar hetgeen d'historie zegt
Hij spande alhier de kroon.
Men danste weer op enen glanzenen trog
En 's anderdaags men danste nog
Met Reus Rolarius ha - ha
't Is wel zei Pierlala.
De reuze at al de kinderen op
Per week een stuk of tien,
In enen slok hij zwolg den kop
't Was waarlijk wreed om zien.
Kaboutermannekens peisden wel :
Eens stroppen wij den reus zijn vel
Den Reus Rolarius ha - ha
't Is wel zei Pierlala.
De dwergen zijn niet dom van geest
En gaven zekeren keer
Op 't Mandelplein een kermisfeest
Den groten reus ten eer.
De reus ledigde glas op glas
Tot dat hij peerdedronken was
De Reus Rolarius ha - ha
't Is wel zei Pierlala.
Hij viel in slape langs de beek
Op klokslag middernacht,
En daar de maan niet uit en keek
Zo was het goede jacht.
Kaboutermannekens één voor één
Zij kropen rond de beek bijeen
Bij Reus Rolarius ha - ha
't Is wel zei Pierlala.
Zij mieken ras een net van draân
Zijn reuzenlijk rondom
En lieten dan het water gaan
Tot dat hij er in zwom.
En daar hij dronken en vaste lag
En door het water niet en zag
Verdronk Rolarius ha - ha
't Is wel zei Pierlala
Als hij daar nu verdronken lag
De droefheid was niet groot
Een ieder die hem bezag ;
Rolarius is dood.
De klokken luidden van bin, bon, bon
Die dood is keert niet wederom
Rolarius bleef dood ha - ha
't Is wel zei Pierlala.
De dwergen waren blij van geest
En gaven reeds van toen
Op 't Patersplein een kermisfeest
Gelijk wij ook nu doen.
De klokskens luiden van bin, bon, bon
Helaas waar blijft nu 't karillon
Van Reus Rolarius ha - ha
't Is wel zei Pierlala.